Ontvangen 18 maart 2020
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
In artikel I, onderdeel F, wordt in het voorgestelde artikel 384, vierde lid, voor onderdeel a een onderdeel ingevoegd, luidende:
0a. de genoemde schuldeisers op basis van het akkoord een uitkering in geld aangeboden krijgen die minder bedraagt dan 20% van het bedrag van hun vordering of onder het akkoord een recht aangeboden krijgen dat een waarde vertegenwoordigt die minder bedraagt dan 20% van het bedrag van hun vordering, tenzij er een zwaarwegende grond bestaat om hiervan af te wijken;
Dit amendement voert minimumbescherming voor alle schuldeisers in. Het amendement vergroot daarmee de effectiviteit van het wetsvoorstel, verlaagt de misbruikgevoeligheid en voorkomt procedures. Het risico van de voorgestelde WHOA is namelijk dat de procedure strategisch ingezet wordt om schuldeisers af te schrijven terwijl daar onvoldoende noodzaak voor is. Dit zou bijvoorbeeld bewerkstelligd kunnen worden door informatie achter te houden en zo de waardering van de onderneming kunstmatig laag te houden. De rechter toetst dit uiteraard, maar zal soms onmogelijk kunnen weten of informatie achtergehouden wordt.
Het reorganisatiesurplus zal onder de WHOA vaak worden bewerkstelligd door schuldeisers af te schrijven. Het is redelijk om veilig te stellen dat alle betrokkenen in ieder geval een klein beetje profiteren van de reorganisatie. Als een schuldeiser tot 0% wordt afgeschreven, is dat per definitie onredelijk richting deze schuldeiser, die immers door de vordering prijs te geven de reorganisatie mede mogelijk maakt.
Dit amendement regelt met een hard and fast rule minimumbescherming. Geïnspireerd op de Oostenrijkse regeling wordt voorgesteld dat een schuldeiser uit een klasse die tegen het akkoord heeft gestemd kan verzoeken de homologatie te weigeren als hij niet ten minste 20% betaald krijgt. Ook zorgt dit, zoals ook in Oostenrijk de ervaring is, dat alleen enigszins serieuze kandidaten tot reorganisatie over kunnen gaan. Volgens de Raad van State ontvangen concurrente crediteuren bij de Amerikaanse Chapter 11 procedure gemiddeld 52%, waardoor meer dan aannemelijk is dat het genoemde minimumpercentage van 20% niet onnodig gaat knellen. Als 20% in een specifiek geval toch teveel blijkt, is reorganisatie via de WHOA nog altijd mogelijk, maar alleen met instemming van de meerderheid binnen een klasse die minder krijgt dan 20%.
In voorkomende gevallen noopt de toepassing van deze regel dat van de rangorde tussen schuldeisers wordt afgeweken. Onder omstandigheden kunnen er zwaarwegende gronden zijn om dit niet te doen, bijvoorbeeld indien schuldeisers zelf contractuele rangafspraken hebben gemaakt. Daarom is de clausule opgenomen dat bij zwaarwegende grond afgeweken kan worden van de voorgestelde regel.
Van der Graaf Van Nispen Nijboer