Vastgesteld 26 juni 2019
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 12 juni 2019 voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Bij brief van 24 juni 2019 zijn ze door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, Ziengs
De griffier van de commissie, Roovers
1
Vraag:
Klopt het dat accres meer daalt dan dat gemeenten erbij krijgen voor de jeugdzorg? Wat houden gemeenten onder aan de streep over? Kan deze berekening heel precies worden toegelicht?
Antwoord:
De ontwikkeling van het accres en de extra middelen voor jeugdzorg zijn twee verschillende grootheden. Die beiden hebben, naast heel veel andere factoren, wel invloed op de omvang van de algemene uitkering van het gemeentefonds en op de verdeling daarvan over de verschillende gemeenten.
De accres tranche 2018 is bij de afrekening verlaagd met € 148 mln. Deze afrekening is verwerkt in 2019 en heeft een incidenteel effect voor 2018 en een structureel effect. De accres tranche 2019 is licht gestegen. De accres tranches voor 2020 en verder zijn bij Voorjaarsnota verlaagd ten opzichte van de Miljoenennota. Cumulatief betekent dit een verlaging oplopend naar € 600 mln. in 2023.
Deze verlaging is vooral een gevolg van de neerwaartse bijstelling van de verwachtte loon- en prijsontwikkeling voor de komende jaren. Een lagere loon- en prijsontwikkeling zorgt ook voor lagere uitgaven voor gemeenten.
Ook na deze verlaging blijven de geraamde accres tranches voor de komende jaren fors positief. De geraamde omvang loopt momenteel uiteen van minimaal € 700 mln. tot maximaal € 1,3 mld. Alle accrestranches zorgen voor een structurele aanpassing van de omvang van de algemene uitkering.
De extra middelen voor jeugdzorg zijn bedoeld om gemeenten in staat te stellen de belangrijke en noodzakelijke veranderingen op gang te brengen en voldoende passende hulp te kunnen blijven bieden. Deze extra middelen maken integraal onderdeel uit van de algemene uitkering van het gemeentefonds.
2
Vraag:
Op basis van welke gegevens is het extra bedrag voor jeugdzorg precies tot stand gekomen?
Antwoord:
In 2019 komt het kabinet gemeenten tegemoet voor de volumegroei van 12,1% uit het verdiepend onderzoek jeugd, hierbij rekening houdend met al eerder toegekende volumegroei. Dit leidt tot extra budget van € 400 mln. In 2020 en 2021 stelt het kabinet jaarlijks € 300 mln. beschikbaar. Het gaat hier om een lager bedrag vanuit de noodzaak dat investeringen en sturing van gemeenten effect sorteren. Tegelijkertijd ontvangen gemeenten nog steeds een tegemoetkoming voor een groot deel van de volumegroei die is geconstateerd.
De extra financiële middelen voor de geconstateerde volumegroei worden voor drie jaar beschikbaar gesteld. Het kabinet kan gemeenten op dit moment financieel niet structureel tegemoetkomen. Het verdiepend onderzoek stelt immers dat daartoe de grondslag ontbreekt: de vraag of de geconstateerde groeiende vraag naar jeugdzorg een boeggolf is of, en zo ja in welke mate, een structureel karakter heeft, is nog niet te beantwoorden.
Voor een nader toelichting verwijs ik u naar de brief van 27 mei 2019 van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) (Kamerstukken II 2018/19, 31 839, nr. 657).
3
Vraag:
Welke achterstanden/knelpunten kunnen gemeenten met het extra bedrag voor jeugdzorg precies wegnemen? Kan hierbij specifiek worden ingegaan op de nu bestaande wachtlijsten en op de vraag of dit geld alle wachtlijsten weg kan nemen?
Antwoord:
De aanvullende middelen voor jeugdzorg zijn toegevoegd aan de algemene uitkering van het gemeentefonds. Deze middelen worden verdeeld via de maatstaven van het subcluster jeugdhulp. Gemeenten bepalen vervolgens zelfstandig de inzet van de beschikbaar gestelde middelen.
Ook heeft het kabinet afspraken gemaakt met de VNG om het jeugdhulpstelsel effectiever, efficiënter en beter te laten functioneren en de vernieuwing van de jeugdzorg te bespoedigen.
4
Vraag:
Op welke wijze wordt bij de verdeling van de extra jeugdhulpmiddelen rekening gehouden met lokale verschillen in aard en omvang van de problematiek?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 3.
5
Vraag:
Kunt u toelichten op welke wijze en wanneer de extra middelen voor buurstsportcoaches, maatschappelijke begeleiding, regionale opgave Eindhoven en jeugdhulp worden verdeeld over de gemeenten?
Antwoord:
De betalingen aan gemeenten vanuit het gemeentefonds vinden door het jaar heen plaats in 50 wekelijkse termijn (van begin januari t/m medio december). Middelen die reeds voor aanvang van het begrotingsjaar in het gemeentefonds zijn opgenomen worden dus vanaf januari uitbetaald. Dit geldt in 2019 voor de buurtsportcoaches.
Middelen die (bijvoorbeeld) via de 1e suppletoire begroting aan het gemeentefonds worden toegevoegd worden op een later moment aan de betalingstermijnen toegevoegd. Ook deze middelen worden verdeeld over 50 termijnen. In de eerste betalingstermijn, in dit geval begin juli, worden eerst de reeds verstreken termijnen volledig uitbetaald. De resterende termijnen (van juli t/m medio december) worden volgens het reguliere schema uitbetaald. Dit geldt in 2019 voor maatschappelijke begeleiding, regionale opgave Eindhoven en de aanvullende middelen voor jeugdzorg.
6
Vraag:
Welke maatstaven worden daarbij gehanteerd?
Antwoord:
Voor de buurtsportcoaches en maatschappelijke begeleiding geldt dat de middelen worden verdeeld over de gemeenten op basis van een opgave die is vertrekt door respectievelijk de Ministeries van VWS en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW). De middelen voor de regionale opgave Eindhoven worden volledig uitgekeerd aan de gemeente Eindhoven. De aanvullende middelen voor jeugdzorg zijn toegevoegd aan de algemene uitkering van het gemeentefonds. Deze middelen worden verdeeld via de maatstaven van het subcluster jeugdhulp.
7
Vraag:
Hoe kan worden nagegaan of de middelen voor buurstsportcoaches, maatschappelijke begeleiding, regionale opgave Eindhoven en jeugdhulp aan de betreffende beleidsdoelen worden besteed, aangezien het geen geoormerkt geld betreft?
Antwoord:
Op grond van de Financiële-verhoudingswet zijn alle uitkeringen uit het gemeentefonds, zowel de algemene uitkering als decentralisatie-uitkeringen, vrij besteedbaar. De middelen komen daarmee in principe ten goede aan de algemene middelen van een gemeente. Het College van B&W bepaalt waar de middelen aan worden besteed en legt daarover (vooraf en achteraf) verantwoording af aan de gemeenteraad.
Daarnaast bestaat er een jaarlijks overleg waarin Rijk en regio gezamenlijk de voortgang van de Regio Deal Eindhoven bezien en waar nodig maatregelen treffen in het kader van het partnerschap tussen Rijk en regio.
8
Vraag:
Is de neerwaartse bijstelling van het Gemeentefonds uit hoofde van het accres 2018 in totaal € 295 miljoen (tweemaal € 147,7 miljoen)? Waarom zijn het incidentele en het structurele bedrag aan elkaar gelijk?
Antwoord:
De neerwaartse bijstelling van het accres 2018 op basis van de realisatiecijfers over 2018 is in principe structureel € 147,7 mln. De accres tranche 2018 wordt voor elk begrotingsjaar met dat bedrag neerwaarts bijgesteld. Doordat het begrotingsjaar 2018 (van het Rijk) reeds is afgesloten kan de correctie voor 2018 niet meer in dat begrotingsjaar worden verwerkt. De structurele aanpassing wordt daarom verwerkt vanaf begrotingsjaar 2019. En daarnaast wordt de aanpassing voor het begrotingsjaar 2018 als incidentele correctie verwerkt in het begrotingsjaar 2019.