Kamerstuk 35200-XVII-6

Lijst van vragen en antwoorden over het jaarverslag Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2018

Dossier: Jaarverslag en slotwet Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2018

Gepubliceerd: 12 juni 2019
Indiener(s): Raymond de Roon (PVV)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35200-XVII-6.html
ID: 35200-XVII-6

Nr. 6 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 12 juni 2019

De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over de brief van 15 mei 2019 inzake het Jaarverslag Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2018 (Kamerstuk 35 200 XVII, nr. 1).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 4 juni 2019. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, De Roon

De adjunct-griffier van de commissie, Meijers

1

Waarom bevat het jaarverslag geen volledige lijst van in 2018 gesteunde organisaties?

Antwoord:

Conform de Rijksbegrotingsvoorschriften worden de gespecificeerde overzichten van bijdragen en subsidies op het niveau van ontvangende organisatie geplaatst op http://opendata.rijksbegroting.nl/.

2

Waarom is ondanks de conclusies van de Algemene Rekenkamer wederom summier gerapporteerd over de revolverende fondsen?

Antwoord:

Bij de uitvoering van het BHOS-beleid worden vele verschillende instrumenten gebruikt. Een revolverend fonds is één van deze instrumenten. De behaalde resultaten van revolverende fondsen worden behalve in het jaarverslag ook gerapporteerd via de resultatenrapportage zoals te vinden op https://www.osresultaten.nl/. Naast de kwantitatieve bijdragen aan de genoemde indicatoren worden daar ook diverse voorbeelden uit de revolverende fondsen beschreven.

De financiële aspecten van revolverende fondsen worden op diverse manieren benoemd in het jaarverslag. Stortingen in een revolverend fonds zijn opgenomen in de begroting en vallen dus onder het budgetrecht van de Tweede Kamer. Van de fondsen wordt in de saldibalans (onderdeel van het jaarverslag) het cumulatieve bedrag van de stortingen opgenomen. Wanneer bekend, wordt de actuele waarde van het (aandeel in het) fonds vermeld. Indien garanties worden verstrekt via het revolverende fonds wordt in het jaarverslag het uitstaande bedrag aan garanties vermeld alsmede de omvang van de reserve die wordt aangehouden voor de betaling van eventuele schades. Tot slot worden dergelijke fondsen toegelicht in het overzicht risicoregelingen in het jaarverslag.

3

Hoeveel FTE werkten er in 2018 bij de directies die onder de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking vallen? Hoe waren de FTE verdeeld?

Antwoord:

In de uitvoering van het beleid op het terrein van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking wordt gebruik gemaakt van het apparaat van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Naast diverse posten in het buitenland zijn de Directoraten-Generaal DGBEB en DGIS inhoudelijk betrokken bij het BHOS-beleid. Eind 2018 werkten 135 fte bij DGBEB en 273 fte bij DGIS.

4

Hoeveel FTE hielden zich in 2018 bezig met handelsbevordering zonder aid-element?

Antwoord:

Een antwoord op deze vraag is niet met enige nauwkeurigheid te geven omdat medewerkers geïntegreerd werken en slechts in beperkte mate sprake is van exclusieve handels- of economische portefeuilles. Op veel kleine posten is handel onderdeel van een bredere portefeuille. Op andere posten maar ook op het departement zijn politiek en economie zo verweven dat sprake is van geïntegreerde takenpakketten.

5

Hoeveel FTE werkten in 2018 bij de Taskforce Innovatieve Financiering?

Antwoord:

De Taskforce Innovatieve Financiering bestond in 2018 uit één fulltime FTE en een aantal medewerkers van de DGIS-beleidsdirecties die voor een deel van hun tijd aan innovatieve financiering werkten (gemiddeld ongeveer acht medewerkers à 0,2 FTE). In 2018 is besloten de Taskforce te versterken met twee extra fulltime FTE’s, die in 2019 worden geworven.

6

Welke andere EU- en niet-EU-landen hebben hun Official Development Aid (ODA-) uitgaven gekoppeld aan hun Bruto Nationaal Inkomen (BNI)?

Antwoord:

Hiervan bestaat geen overzicht, omdat dit sterk afhankelijk is van de actuele politieke afspraken hierover in de betreffende donorlanden. De OESO-DAC publiceert jaarlijks het percentage ODA van het BNI van DAC-leden en enkele niet DAC-leden over het daaraan voorafgaande jaar. Deze zogenoemde ODA-prestatie wordt achteraf, na het betreffende jaar, op basis van de door betreffende landen zelf gerapporteerde data vastgesteld. Enkele landen maken vooraf een begroting die gericht is op het behalen van een ODA-prestatie. Een bekend voorbeeld is het Verenigd Koninkrijk dat bij wet heeft vastgelegd om jaarlijks 0,7 procent van het BNI aan ODA uit te geven.

7

Hoe betrekt Nederland de eigen private sector bij het oplossen van maatschappelijke uitdagingen in ontwikkelingslanden? Welke partners worden en zijn hierbij gekozen?

Antwoord:

De Nederlandse private sector wordt actief betrokken bij het leveren van een bijdrage aan de maatschappelijke uitdagingen in ontwikkelingslanden, zoals op het gebied van duurzame en inclusieve economische groei en klimaatactie. Zo verstrekt het kabinet financiering aan Nederlands Midden- en Klein bedrijf die investeren in of exporteren naar ontwikkelingslanden en hiermee lokaal banen creëren via het DGGF. Nederland steunt de private sector om bij te dragen aan infrastructuurontwikkeling via DRIVE en D2B. Via de SDG Partnerschappenfaciliteit werkt het kabinet samen met Nederlandse private partijen die een partnerschap aangaan met maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen om een bijdrage te leveren aan de SDGs in ontwikkelingslanden. En er komt een nieuw Innovatiefonds voor Nederlandse en lokale ondernemers om met innovatieve oplossingen bij te dragen aan de SDGs.

8

Welk deel van de in 2018 gedane ODA-uitgaven was verdragsrechtelijk verplicht (en dus niet zozeer juridisch verplicht, maar verplicht op basis van een verdrag waar Nederland partij bij is)?

Antwoord:

Een totaal van EUR 259,5 miljoen bestaat uit verdragsrechtelijk verplichte bijdragen

In onderstaande tabel wordt een overzicht gepresenteerd van ODA-uitgaven waar een verdragsrechtelijke verplichtingen aan ten grondslag ligt (in miljoenen Euro’s).

Organisatie

Verplichte bijdrage (ODA-deel)

UNEP

3.286.653

WHO / PAHO

6.216.909

VN algemeen

5.916.000

ILO (International Labour Organisation)

4.942.612

UNESCO

4.226.139

UNIDO

1.236.914

WMO (World Meteorological Organisation)

35.000

FAO (Food and Agricultural Organisation)

3.347.000

EOF (Europees Ontwikkelingsfonds)

214.252.000

VN-crisisbeheeringsoperaties

12.071.000

OHCHR

4.000.000

9

Welke bijdrage blijft over als alleen de bijdragen waar Nederland verdragsrechtelijk toe verplicht is (dus niet: juridisch verplicht) zou betalen?

Antwoord:

Zie ook vraag 8.

De totale ODA uitgaven in 2018 zijn EUR 4.758,9 miljoen. Hiervan is EUR 259,5 miljoen verdragsrechtelijk verplicht. Dit betekent dat EUR 4.500,3 miljoen niet verdragsrechtelijk verplicht is.

10

Waar staat u met de uitvoering van het amendement-Van Haga over het stimuleren van oplossingen voor «indoor air pollution» in ontwikkelingslanden (Kamerstuk 35 000 XVII, nr. 13)?

Antwoord:

Het kabinet werkt aan het tegengaan van indoor air pollution door toegang tot hernieuwbare energie te bevorderen ter vervanging van diesel, stookolie en hout. Het kabinet speelt actief in op de conclusie van de SDG7-review van 2018 dat schoon koken een politieke prioriteit in de energiesector moet worden. Samen met de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) werkt Nederland aan de opzet van het nieuwe Global Energy and Health Platform of Action, gericht op mobilisatie van politiek leiderschap en publiek bewustzijn ten aanzien van de gezondheidsvoordelen van schone energie, en van schoon koken in het bijzonder. Het kabinet draagt bij aan de mondiale Clean Cooking Alliance en aan de inzet op schoon koken door het Energising Development-partnerschap, en lanceerde op 5 april jl. de SDG7 Results-faciliteit van RVO.nl, om de private sector te mobiliseren voor de bevordering van toegang tot schoon koken.

Op basis van het amendement-Van Haga bereidt het kabinet extra ondersteuning voor, gericht op innovatieve investeringen in schoon koken in de focusregio’s, met name in de Sahel en de Hoorn van Afrika. Het meest geëigende kanaal voor deze ondersteuning wordt op korte termijn geïdentificeerd.

11

Hoe heeft u vooralsnog uitvoering gegeven aan de motie-van Haga over de bilaterale hulpinspanning meer richten op de focusregio's (Kamerstuk 35 000 XVII, nr. 30)? Welke voorbereidingen zijn in dit kader verricht? Houdt u zich bij de uitvoering ook echt aan het dictum door u te richten op hulpinspanningen? Zo ja, welke?

Antwoord:

De motie Van Haga sluit aan bij de intentie van het kabinet om het geografische zwaartepunt van het Nederlandse ontwikkelingsbeleid te verschuiven naar de focusregio’s West-Afrika/Sahel, Hoorn van Afrika, en Midden-Oosten en Noord-Afrika, zoals aangegeven in de BHOS-nota Investeren in Perspectief (Kamerstuk 34 952, nr. 1). Binnenkort wordt uw Kamer via een aparte brief geïnformeerd over hoe de bilaterale hulpinspanning over de volle breedte van het beleid meer op de focusregio’s wordt gericht.

12

Kunt u een lijst maken van alle landen in de wereld, en in de vorm van een tabel aangeven in welke van deze landen in 2018 direct of indirect Nederlands belastinggeld is besteed in het kader van ontwikkelingssamenwerking of humanitaire hulp?

Antwoord:

Landen waar via de BHOS-begroting uitgaven voor ontwikkelingssamenwerking zijn gedaan in 2018 zijn:

Afghanistan, Angola, Armenië, Bangladesh, Benin, Burundi, Centraal-Afrikaanse republiek, China, Colombia, DRC, Costa Rica, Egypte, El Salvador, Ethiopië, Georgië, Ghana, Guatemala, Honduras, India, Indonesië, Irak, Jemen, Jordanië, Kazachstan, Kenya, Kyrgyzstan, Libanon, Libië, Mali, Marokko, Moldavië, Mali, Marokko, Mozambique Myanmar, Nepal, Niger, Nigeria, Noord-Korea, Oeganda, Oekraïne, Pakistan, Palestijnse Autoriteiten, Paraguay, Filipijnen, Rwanda, Senegal, Soedan, Somalië, Sri Lanka, Suriname, Syrië, Tadzjikistan, Tanzania, Tsjaad, Tunesië, Turkije, Vietnam, Zimbabwe, Zuid-Afrika en Zuid-Soedan.

Het gaat hier alleen om landenspecifieke bestedingen. Niet alle uitgaven zijn direct toerekenbaar aan een land, zoals bijvoorbeeld (ongeoormerkte) steun aan multilaterale organisaties. Er zijn geen gegevens voorhanden over Nederlands belastinggeld dat indirect aan ontwikkelingssamenwerking is besteed.

13

Kunt u een lijst verschaffen van de tien ngo's die van uw departement het meeste geld hebben ontvangen in 2018? Kunt u daarbij de bedragen noemen?

Organisatie

Uitgaven EUR in mln.

International Committee of the Red Cross (ICRC)

52

SNV

45

Oxfam Novib

45

Cordaid

40

Nederlandse Rode Kruis (NRK)

38

Ifdc – Int. Fertiliser Development Center

23

Agriterra Arnhem

22

Stichting Aids Fonds

20

Save The Children

20

Solidaridad

19

14

Welk percentage van ontwikkelingssamenwerking- en noodhulpmiddelen werd in 2018 uiteindelijk uitgevoerd door ngo's?

Antwoord:

In 2018 is 18 procent van het totale budget voor Official Development Assistance (ODA) besteed via NGO’s.

Het genoemde percentage omvat niet de gehele bijdrage aan maatschappelijke organisaties, want bijdragen aan bijvoorbeeld Publiek Private Partnerschappen en multilaterale organisaties komen (indirect) deels ook terecht bij het maatschappelijk middenveld, als mede-uitvoerders. Deze bijdragen worden niet meegerekend, omdat maatschappelijke organisaties niet de direct ontvangende organisaties zijn van de bijdragen. Deze manier van rapporteren is conform de OESO systematiek.

15

Welk percentage van ontwikkelingssamenwerking- en noodhulpmiddelen werd in 2018 uiteindelijk uitgevoerd door bedrijven?

Antwoord:

Van het totale budget voor Official Development Assistance (ODA) is in 2018 2,4 procent besteed via bedrijven.

Als we alleen de BHOS begroting beschouwen is het percentage 4,9 procent.

Het betreft hier alleen de directe bijdragen aan het bedrijfsleven.

16

Welke door uw departement gesteunde ngo's hebben in 2018 bonussen uitgekeerd?

Antwoord:

Het personeelsbeleid inclusief fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden voor werknemers is de verantwoordelijkheid van elke organisaties zelf. Het ministerie controleert of bij de besteding van de toegekende financiële middelen de gestelde richtlijnen voor personele kosten niet worden overschreden. Dit geldt in het bijzonder voor de beloningen van directeuren die onder de Wet Normering Topinkomens (WNT) vallen, waarbij verlaagde maxima voor instellingen in de sector ontwikkelingssamenwerking gelden. Het uitkeren van bonussen door ngo’s die door dit ministerie worden gesteund heeft buiten de reguliere voorwaarden van het salarisgebouw van ngo’s (waarbij in voorkomende gevallen incidentele beloning plaats kan vinden door middel van gemaximeerde gratificaties) niet plaatsgevonden.

17

Volgens gegevens van de OESO gaven de lidstaten in 2018 het volgende percentage van hun Bruto Nationaal Inkomen uit aan ODA:

België – 0.43 procent

Bulgarije – 0.11 procent

Denemarken – 0.72 procent

Duitsland – 0.61 procent

Estland – 0.16 procent

Finland – 0.36 procent

Frankrijk – 0.43 procent

Griekenland – 0.13 procent

Hongarije – 0.14 procent

Ierland – 0.31 procent

Italië – 0.24 procent

Kroatië – 0.10 procent

Letland – 0.10 procent

Litouwen – 0.11 procent

Luxemburg – 0.98 procent

Malta – 0.23 procent

Nederland – 0.61 procent

Oostenrijk – 0.26 procent

Polen – 0.14 procent

Portugal – 0.17 procent

Roemenië – 0.11 procent

Slovenië – 0.16 procent

Slowakije – 0.13 procent

Spanje – 0.20 procent

Tsjechië – 0.14 procent

Verenigd Koninkrijk – 0.70 procent

Zweden – 1.04 procent

Het percentage ODA van het BNI van Cyprus is niet bekend.

Bron: OECD-DAC

18

Kunt u een overzicht verschaffen van alle in 2018 uitgekeerde vrijwillige afdrachten aan VN-organisaties? Kunt u daarbij aangeven om welke organisaties van de Verenigde Naties het ging, welke vrijwillige afdrachten van Nederland ze hebben ontvangen en hoe deze afdrachten zich verhielden tot het juridisch verplichte deel?

Antwoord:

In onderstaande tabel wordt een overzicht gepresenteerd van afdrachten aan VN-organisaties, per organisatie uitgesplitst in vrijwillige en verdragsrechtelijke verplichte bijdragen.

Nederlandse uitgaven in 2018 aan VN-organisaties ten laste van begroting BHOS (op basis van werkelijke uitgeven in EUR)

Organisatie

Algemeen

Thematisch geoormerkt

Verplichte bijdrage

Totaal

UNDP

30.000.000

111.860.852

141.860.852

UNWOMEN

8.000.000

930.600

8.930.600

UNFPA

33.000.000

40.585.866

73.585.866

UNEP

2.142.000

280.000

3.286.653

5.708.653

UNICEF

31.000.000

120.924.975

151.924.975

UNAIDS

20.000.000

20.000.000

WHO / PAHO

4.402.000

13.546.628

6.216.909

24.165.537

WFP

32.000.000

15.020.583

47.020.583

FAO

20.239.413

20.239.413

IFAD

22.000.000

880.000

22.880.000

ILO

2.500.000

21.690.625

4.942.612

29.133.237

UNHCR

40.000.000

16.814.578

56.814.578

UNRWA

19.000.000

19.000.000

UNESCO

4.278.500

4.226.139

8.504.639

UNIDO

1.236.914

1.236.914

UNOCHA

108.715.087

108.715.087

UNOPS

21.567.668

21.567.668

UNCTAD

1.941.000

1.941.000

UN HABITAT

2.550.240

2.550.240

Totaal

244.044.000

501.826.615

19.909.227

765.779.842

19

Welke consultancybureaus heeft u in 2018 ingehuurd? Voor welke doeleinden?

Antwoord:

In 2018 zijn diverse consultancybureaus ingezet. Hieronder volgt een lijst van ingehuurde bureaus. Deze consultancybureaus worden ingezet vanwege de specifieke expertise binnen hun vakgebied. De inzet van consultants binnen BHOS is divers waaronder:

  • Financiële expertise, zoals audits

  • Beleidsevaluaties

  • OS expertise – Training en ontwikkeling

  • OS expertise – Duurzaam handel systemen

  • OS expertise – Private sector

  • OS expertise – Voedselzekerheid

  • OS expertise – Water

  • OS expertise – Maatschappelijk middenveld

  • OS expertise – Veiligheid

  • OS expertise – Migratie en ontwikkeling

  • OS expertise – Overig armoedebeleid

De expertise wordt vaak verworven door een nadere overeenkomst te sluiten onder een (Rijksbrede) mantelovereenkomst. Indien kan worden vastgesteld dat afname onder een mantelovereenkomst niet mogelijk is, volgt er een meervoudige onderhandse aanbesteding of een Europese aanbesteding afhankelijk van de opdrachtwaarde.

Overzicht ingezette consultancybureaus:

Euroconsult Mott Macdonald Arnhem

Pricewaterhousecoopers Accountants NV

Niras International Consulting Kopenhagen

MDF Training And Consultancy BV

Stichting Clingendael Nederlands Inst.

Agriteam Canada Consulting Calgary

Twynstra Gudde Amersfoort

Deloitte Amstelveen 1

Ernst & Young Accountants LLP

Voor de overzichtelijkheid is gekozen voor alleen de contracten waarop in 2.018 EUR 50.000 of meer is betaald.

20

Hoeveel is in totaal uitgegeven aan het zogenaamde project Human Cities Coalition? Klopt het dat dit project in 2018 is afgelopen (zie Trouw, «Akzo wilde sloppenwijken leefbaar maken, maar nu niet meer», d.d. 11 mei 2019)? Zo ja, waarom? Op welke wijze zijn Nederlandse middelen voor dit project effectief ingezet?

Antwoord:

Het ministerie heeft in totaal EUR 1.466.926 bijgedragen aan de opstartfase van de Human Cities Coalition (HCC). HCC was een innovatief initiatief vanuit de private sector gericht op een inclusieve aanpak van ontwikkeling van grote steden in ontwikkelingslanden (bijv. infrastructuur, huisvesting, water- en energievoorziening). Een bijdrage voor een volgende fase was nooit voorzien, mede omdat de coalitie in eerste instantie beoogde zelfstandig financierbare business cases te ontwikkelen. HCC heeft plannen ontwikkeld voor verbeterde toegang tot basisvoorzieningen in sloppenwijken alsook een methode voor inclusieve planning in steden. Het bleek echter niet mogelijk voor de coalitie om te continueren op eigen kracht. In juli 2018 heeft HCC besloten om de coalitie te beëindigen. Het werk en de opgedane kennis is vervolgens overgedragen aan partners en lokale actoren.

21

Kunt u een overzicht geven van de ruim € 17 miljoen aan ODA-gelden die in 2018 naar de Palestijnse gebieden is gegaan, uitgesplitst naar project?

Antwoord:

Zie vraag 22.

22

Wat is het totale bedrag aan niet-ODA-gelden die vanuit Nederland richting de Palestijnse gebieden zijn gegaan in 2018? Kunt u een overzicht geven van deze bestedingen, uitgesplitst naar project?

Antwoord:

In 2018 heeft Nederland EUR 20,45 miljoen aan gedelegeerde ODA middelen via de Nederlandse Vertegenwoordiging besteed in de Palestijnse Gebieden onder andere aan het versterken van het ondernemingsklimaat, voedselzekerheid, schoon drinkwater en sanitaire voorzieningen, rechtsorde en verbeteren van de mensenrechten. Onder deze middelen viel ook de bijdrage voor het accountability fonds voor de Palestijnse Gebieden met als doel een sterker lokaal maatschappelijk middenveld en publieksdiplomatie te bevorderen. Daarnaast heeft Nederland in 2018 via non-ODA middelen ongeveer EUR 96.000 besteed in de Palestijnse Gebieden om bijvoorbeeld sport te promoten en aandacht te vragen voor vrouwenparticipatie in sportevenementen.

23

Kunt u een overzicht geven van de ontvangende landen van de in totaal € 578 miljoen die Nederland in 2018 besteedde aan internationale klimaatfinanciering? Kunt u per land aangeven hoeveel er specifiek in dat land aan klimaatactie is gefinancierd en tevens per land de vijf duurste projecten noemen?

Antwoord:

Er kunnen drie typen activiteiten onderscheiden worden die bijdragen aan de publieke klimaatfinanciering van EUR 578 miljoen:

Ten eerste geeft Nederland uit centrale middelen geoormerkte bijdragen aan multilaterale organisaties (bijvoorbeeld: UNEP) en klimaatfondsen (bijvoorbeeld: Green Climate Fund) die geheel of ten dele meetellen als publieke klimaatfinanciering. De betreffende organisaties en fondsen houden uiteraard een overzicht bij van de besteding van deze middelen.

De zes grootste committeringen vanuit het Green Climate Fund in 2018 waren bijvoorbeeld:

  • 1. Transforming Financial Systems for Climate (meerdere landen: Benin, Burkina Faso, Cameroon, Côte d’Ivoire, Ecuador, Egypt, Kenya, Madagascar, Mauritius, Morocco, Namibia, Nigeria, Senegal, South Africa, Tanzania, Togo, Uganda);

  • 2. Financial Instruments for Brazil Energy Efficient Cities (Brazilie);

  • 3. Ulaanbaatar Green Affordable Housing and Resilient Urban Renewal Project (Mongolië);

  • 4. Promoting risk mitigation instruments and finance for renewable energy and energy efficiency investments (Argentinië);

  • 5. Line of Credit for Solar rooftop segment for commercial, industrial and residential housing sectors (India);

  • 6. Climate Investor One (renewable energy in Burundi, Cameroon, Djibouti, Indonesia, Uganda, Kenya, Malawi, Madagascar, Mongolia, Morocco, Nigeria).

Ten tweede geeft Nederland uit centrale middelen bijdragen aan activiteiten die zich op meerdere landen richten. Als deze activiteiten een klimaatdoelstelling hebben, tellen zij geheel of ten dele mee als klimaatfinanciering. Zo startte Nederland in 2018 het Climate Smart Agriculture programma in Oost-Afrika (Oeganda, Kenia en Tanzania).

In bijlage 5 van de HGIS-nota zal vanaf 2020 jaarlijks een overzicht worden gepubliceerd, waarin per beleidsthema in de BHOS-begroting wordt weergegeven in welke (focus-)regio’s deze middelen terecht komen.

Ten derde geeft Nederland uit decentrale middelen bijdragen aan landen-specifieke activiteiten (activiteiten in 1 land). Het overzicht van de uitgaven per land en van de (maximaal) vijf grootste projecten per land in deze categorie vindt u hieronder:

Ambassade

Klimaatuitgaven (EUR miljoen)

Vijf grootste activiteiten

Afghanistan

10,2

Afghanistan Reconstruction Trust Fund 2018; 2020 World Bank;Resilience of Rural Communities and enhancing food security through Disaster Risk Reduction focused asset creation. This contributes to SDG 2 (Strat. Obj. 2 of WFP Country Strat. Plan); Resilience of Rural Communities and enhancing food security through Disaster Risk Reduction focused asset creation (WFP DRRFS).

Bangladesh

9,64

Blue Gold, Program for Intgrated Susainable Ecnomic Development by improving the Water and Productive Sectors in selected Polders; Sustainable agriculture, food security and linkages (SAFAL II); Support for modelling, planning and improving Dhaka’s food system (Food Systems Project Dhaka);Integration of WASH services into other BRAC programs; The Max WASH II program is a community based WASH program which integrates element of Nutrition an SRHR activities with the aim to contribute to better child health and ending infant and child deaths.

Benin

7,06

OmiDelta, programme with for integrated water management (GIRE) via support to local government (partner)s and non-state actors Fund; Local government approach to the agricultural market in Benin (ACMA 2) – aimed at improving livelihoods;

Programme for the institutional development of the land administration in Benin (aimed at equal access to land for all); OmiDelta, programme with regard to drinking water supply, sanitation and hygiene (AEPHA) via support to local government (partner)s and non-state actors); Programme to support the implementation of the new Land Law at the level of two municipalities in South-West Binin (Dogbo and Klouékanmè) (Project Foncier Local).

Burundi

6,74

Supporting agricultural productivity (sustainable food production) in Burundi (PAPAB) by promoting market- oriented, climate-resilient, and sustainable agricultural techniques, supported by targeted fertilizer subsidies; Support to local farmers linked to the home-grown school meals programme, to improve food security in North-West Benin (P4P); Microfinance, Agri-finance and Value Chains Programme (MAVC); Projet d’Appui au Développement Agricole pour la Nutrition et l’Entrepreneuriat (PADANE);

Burundi Agribusiness Incubation Network (ABIN).

Ethiopië

9,28

Product Safety Net Programme; Household Asset Building Programme (PNSP phase 3); Bilateral Ethiopian Netherlands Effort for Food, Income and Trade Partnership (BENEFIT); Resilience building and creation of economic opportunities in Ethiopia (RESET II); Core support to the Agricultural Transformation Agency (ATA 2); Building Rural Income through Inclusive Dairy Business Growth (BRIDGE).

Ghana

6,72

Cocoa Rehabilitation and Intensification Programme (ORIP II) in Ghana, Ivory Coast, Liberia and Sierra Leone; Sustainable West Africa Palm oil Programme (SWAPP II) in Ghana, Ivory Coast, Liberia and Sierra Leone;

Commercial Fruit and Vegetable Sector Development in West Africa (HORTIFRESH West Africa); Ghana Climate Innovation Centre, building clean technology industries in Ghana (GCIC); Cocoa Rehabilitation and Intensification Programme (CORIP I) in Ghana, Ivory Coast, Liberia and Sierra Leone.

Indonesië

2,85

Joint Cooperation Program (JCP III) Indonesia-Netherlands knowledge institutes in the fields of integrated water management, flood/drought management (including early waring) and climate;

Technical assistance to the implementing organization of the National Capital City Integrated Development Program (NDICD II); Horticulture Indonesia Next Level (Blast campaign for the sector by disseminating experiences, knowledge and information; continuous process of innovation in targeted pilot crops and areas); Support to restore peat landscapes by promoting new sustainable peatland business and governance models (Landskap); Study in the Netherlands Scholarships Program (StuNed V) for Indonesian nationals (higher education/master programs food security).

Kenia

2,85

Smart Water for Agriculture (SWA) increased water productivity and increased food security through development of smart water solutions, serving small and medium-sized entrepreneurial farmers;

HortIMPACT, the Kenya Market-led Horticulture Programme; Kenya Market- led Aquaculture Programme (KMAP); Kenya Market-led Diary Programme (KMDP II); Resilient, Robust & Reliable from Aid to Trade Food Security Knowledge Project (3R Kenya).

Mali

5,74

Sécurité Alimentaire Résilience/PASARC II; Sustainable Technology Adaptation for Mali's Pastoralists (STAMP+);

Bilateral program on Integrated Water Resources Management between Mali and The Netherlands (GIRE); Programme d’Appui à la Sécurité Alimentaire et à la Résilience des Populations aux Crises climatiques et Sociales dans la région de Mopti (PASARC II); Programme de Renforcement des Chains Valeur Agricoles pour la Sécurité Alimentaire (PRCA-SA) in Mali.

Mozambique

7,7

Institutional support tot FIPAG – Fundo de Investimento e Patrimonio do Abastecimento de Agua – is the asset manager of water supply infrastructure in the major cities in Mozambique (21 cities). It is also the operator of the water supply systems; Support to inclusive and sustainable agricultural development in the Zambezi Valley (ISA-II); African Enterprise Challenge Fund – Renewable Energy and Adaptation to Climate Technologies (AECF REACT); Trust Fund to support cash transfers programme in Mozambique contributing to inclusive growth;

One UN joint Programme on Social Protection in Mozambique 2017–2019.

Nigeria

0,1

1 activiteit:

Strengthening Accountable Governance and Behavioral Change through Lobbying and Advocacy in The Niger Delta.

Palestijnse autoriteit

2,38

Land and Resource management 2017–2020;

Reform and Development of Markets, Value Chains and Producers» Organizations, Enhance Palestinian agribusiness by reforming market regulations, production standards and business services;

Access to Clean Water, Sustainable Energy and Water Services in Area C; Academic Water Cooperation PADUCO phase II implemented by 10 universities (PADUCO = Palestinian-Dutch Academic Cooperation on Water); Safe and Productive Use of Treated Wastewater. The activity is a joint Palestinian-Israeli scientific research project directed towards the promotion of safe and productive use of treated wastewater for agricultural purposes; Regulating Good Water Governance & Integrity, Sustainable Provision of Wastewater Services – assessing performance and applying changes.

Rwanda (inclusief regionale projecten in Grote Meren regio)

15,18

Sebeya Landscape Restoration Pilot Programme;

Maji ya Amani, Rwanda Integrated Water Resource Management Programme;

Integrated Water Resources Management Programme Rwanda; Feeder Roads Development Project WB Trustfund;

Horticulture Value Chain Development (HortInvest).

Zuid Soedan

10,76

Water for Lakes State (JBA ProWaS SSN Lakes); Water for Eastern Equatoria State (JBA ProWaS SSN EES); Emergency Livelihood and Resilience Programme in South Sudan 2019 (ERLP 2019); Emergency Livelihood and Resilience Programme in South Sudan 2018 (ERLP 2018);

Seeds Sector Development for South Sudan (SSD4SS).

Oeganda

5,42

The Inclusive Dairy Enterprise (TIDE) project for SW Uganda – Improving dairy farm productivity, milk quality/safety, proactive regulation and dairy household nutrition; Skilling Youth Employment in Agribusiness (SKY) – Strengthen skilling institutions/firms, broker employment, train employees in strategic business and assist in the operationalization of the Uganda Skilling Authority;

Resilient Efficient Agribusiness Chains (KAM REACH); Integrated Seed Sector Development Plus (ISSD Plus); Agri Business Skilling for Youth in a Refugee Context in Yumbe district (ABSYR).

Jemen

 

Totaal

102,62

 

24

Kunt u een overzicht geven van de publieke bestedingen die in 2018 uitgegeven zijn om private klimaatinvesteringen te mobiliseren? Wat was het aandeel van multidonorfondsen daarin?

Antwoord:

Publieke uitgaven in een bepaald jaar leiden niet noodzakelijkerwijs tot mobilisatie van private middelen in hetzelfde jaar. De gemobiliseerde private financiering wordt gerapporteerd in het jaar van toezegging door een private partij. Hierdoor kunnen publieke uitgaven in een jaar niet een-op-een aan gemobiliseerde middelen in een jaar worden gekoppeld. Voor het aandeel in multidonorfondsen verwijs ik naar de tabel onder vraag 25.

25

Kunt u inzichtelijk maken waaraan de in 2018 gemobiliseerde private klimaatinvesteringen specifiek zijn besteed (bijv. aan projecten, organisaties, multilaterale investeringsbanken)?

Antwoord:

In onderstaand overzicht staan de programma’s en fondsen vermeld die private klimaatfinanciering hebben gemobiliseerd. Daarbij is aangeven of deze programma’s hoofdzakelijk gericht zijn op aanpassing aan klimaatverandering (adaptatie), op het tegengaan van klimaatverandering (mitigatie) of op beide.

De klimaatfinanciering die door de multilaterale ontwikkelingsbanken, zoals de Wereldbank, wordt gerealiseerd betreft investeringen in mitigatie (onder andere hernieuwbare energie) en adaptatie (onder andere klimaat-slimme landbouw, waterbeheer, infrastructuur). Van de multilaterale ontwikkelingsbanken wordt echter geen specificatie verkregen met betrekking tot het onderscheid tussen adaptatie en mitigatie.

Gemobiliseerde private klimaatfinanciering per programma/fonds 2018 (in miljoenen €)

Adaptatie/mitigatie/ongespecificeerd

Green Climate Fund

6,29

Mitigatie en adaptatie

Global Environment Facility-klimaat

0,38

Mitigatie

Global Agriculture and Food Security Programme

2,43

Adaptatie

Global SME Finance Facility

2,35

Mitigatie en adaptatie

Sustainable Trade Initiative (IDH)

10,98

Adaptatie

Solidaridad

1,05

Adaptatie

Mobilising More for Climate

0,11

Adaptatie en Mitigatie

Fonds Duurzaam Water (FDW)

2,66

Adaptatie

Geodata 4 Agriculture and Water

6,19

Adaptatie

Aqua for All

1,16

Adaptatie

Access to Energy Fund

14,08

Mitigatie

Infrastructure Development Fund

19,59

Adaptatie

Ambassade Ghana

0,04

Mitigatie en adaptatie

Ambassade Kenia

0,08

Mitigatie en adaptatie

Ambassade Mozambique

0,93

Mitigatie en adaptatie

Ambassade Bangladesh

0,04

Mitigatie

FMO

131,26

Mitigatie

Climate Investor One (CIO)

19,66

Mitigatie

Multilateral Development Banks

279,29

Ongespecificeerd

26

Hoe verklaart u de stijging van de gerealiseerde private klimaatfinanciering ten opzichte van de raming?

Antwoord:

De stijging is hoofdzakelijk te verklaren uit de volgende factoren:

het Groene Klimaatfonds heeft – onvoorzien – voor het eerst mobilisatie van privaat geld gerapporteerd, waarvan een pro rata toerekening aan de Nederlandse klimaatfinanciering heeft plaatsgevonden;

fondsen als Access to Energy Fund (AEF) en Infrastructure Development Fund (IDF) hebben voor het eerst hun «hefboom» (de mobilisatie van private financiering) gemonitord en gerapporteerd;

FMO heeft voor het eerst de mobilisatie in kaart gebracht van ál zijn klimaatrelevante leningen, terwijl voorheen alleen de mobilisatie werd meegenomen die plaatsvond bij syndicaatsleningen waarbij FMO de leiding had.

27

Welk deel van de gerapporteerde € 579 miljoen aan publieke klimaatfinanciering is bereikt via bilaterale en welk deel via multilaterale kanalen? En hoeveel is op basis van diezelfde indicatoren bereikt met de gemobiliseerde private klimaatfinanciering?

Antwoord:

Er van uitgaande dat hier de totale publieke klimaatfinanciering van EUR 578 miljoen wordt bedoeld, is hiervan EUR 267 miljoen bereikt via het multilaterale kanaal in de vorm van ongeoormerkte bijdragen aan multilaterale organisaties, bijdragen aan multilaterale trust funds en klimaatrelevante activiteiten die worden gefinancierd via multilaterale kanalen. De overige EUR 311 miljoen kan worden aangemerkt als bilaterale klimaatfinanciering. Bijlage 6 van het HGIS Jaarverslag laat zien dat in 2018 met publieke middelen een bedrag van EUR 498 miljoen private middelen is gemobiliseerd. Hiervan werd EUR 375 miljoen gemobiliseerd via de multilaterale ontwikkelingsbanken, inclusief EIB, en de multilaterale fondsen GEF, GCF en GAFSP. De overige gemobiliseerde financiering is afkomstig van samenwerking met private partijen via Nederlandse fondsen en programma’s en bilaterale projecten van ambassades.

28

Is er bij de gemobiliseerde private klimaatfinanciering een onderscheid te maken tussen klimaatadaptatie en klimaatmitigatie? Is er een onderverdeling te maken in groepen landen (met name, minst ontwikkelde landen, kleine eilandstaten) of regio’s?

Antwoord:

Zie antwoord 23 voor informatie over landenallocaties. Zie antwoord 25 voor informatie over de verdeling tussen klimaatadaptatie en klimaatmitigatie.

29

Betekent de zin «De SDGs vormen het kader van het beleid voor buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking» dat ook uw gehele buitenlandse handel-portefeuille, en dus het handelsbeleid, in dat kader moet worden gezien?

Antwoord:

De SDGs vormen de kaders voor het BHOS-beleid, inclusief de buitenlandse handelsportefeuille en het handelsbeleid.

30

Wat bedoelt u concreet met de mededeling dat de tweede helft van het jaar 2018 (mede) in het kader stond van Theories of Change? Hoe heeft het departement zich in dit kader ingezet en wat zijn de gevolgen daarvan (geweest)?

Antwoord:

Zoals gemeld aan uw Kamer in de brief van 14 december, is er gewerkt aan het ontwikkelen van Theories of Change (ToCs). Binnen het departement is een team toegerust om het werken met ToCs en resultaatkaders met daarbij behorende indicatoren nader uit te werken. De tweede helft van 2018 is benut om de aannames die onder beleidskeuzes liggen te verduidelijken in thematische ToCs. Daarnaast is er aan uitvoerende partners gevraagd om een eigen ToC te ontwikkelen.

31

Welke betekenis hebben Theories of Change in de doelstelling van het ministerie? Hoe beïnvloeden deze haar inzet in binnen- en buitenland?

Antwoord:

Theories of Change richten zich op de veronderstelde samenhang tussen de politiek-maatschappelijke situatie in een land of regio en de verwachtte veranderingsprocessen in die context. Gegeven de toenemende complexiteit van de wereld en de veelheid aan factoren die ingrijpen op een lokale situatie, is het van belang dat (meerjaren)planning zich beter verhoudt tot de snelle veranderingen die kunnen optreden in een korte tijdspanne. Het gaat er vooral om aannames expliciet te maken en te toetsen: hoe en waarom leidt een beoogd resultaat tot de gewenste verandering? Welke veronderstellingen zijn daarbij gemaakt? En kloppen die wel? Met een dergelijke analyse is het mogelijk een veranderingsproces beter te begrijpen en daaruit af te leiden wat de specifieke Nederlandse inzet moet zijn om hieraan bij te dragen.

32

Wat wordt precies bedoeld met «Theories of Change»?

Antwoord:

In het ontwikkelingsbeleid geven Theories of Change aan hoe en waarom de door Nederland gesteunde interventies en activiteiten bijdragen aan de gewenste maatschappelijke en economische veranderingen en resultaten. Theories of Change zijn een bruikbare methode voor planning, monitoring (waaronder via de reguliere resultatenrapportage) en evaluatie op strategisch niveau. Ze bevatten geen kant en klare resultaten van ontwikkelingsinterventies, maar schetsen het kader waar deze resultaten aan bij zouden moeten dragen. Ze zijn niet statisch: als er een aanleiding is, bijvoorbeeld veranderingen in de context, wordt de Theory of Change geactualiseerd en verstevigd. Theories of Change lenen zich goed voor open dialoog en reflectie in een lerende organisatie, gericht op resultaten.

33

Wat zijn de doelstellingen van het National Determined Contributions (NDC-) partnerschap voor de komende twee jaar dat Nederland voorzitter is? Welke andere landen zijn hierin betrokken?

Antwoord:

Het NDC-Partnership (NDCP) assisteert ontwikkelingslanden bij de uitvoering van hun NDC’s (Nationally Determined Contributions; nationale bijdragen aan het behalen van de doelen van de Overeenkomst van Parijs op het gebied van emissiereductie en aanpassing aan de effecten van klimaatverandering) en bij de opstelling van de nieuwe of geactualiseerde NDC’s die landen in 2020 moeten indienen bij UNFCCC.

Het NDCP ondersteunt ontwikkelingslanden bij het verkrijgen van technische assistentie, kennis en toegang tot financiële steun. Het NDCP ontwikkelt samen met de betrokken ontwikkelingslanden zgn. Partnership Plans, waarin met betrokkenheid van alle belanghebbenden NDC’s, SDG’s en nationale ontwikkelingsplannen met elkaar in lijn worden gebracht en gecoördineerd worden uitgevoerd.

Nederland zet tijdens zijn tweejarig co-voorzitterschap, samen met Costa Rica, in op verdere succesvolle toepassing van deze methode, met bijzondere aandacht voor klimaatadaptatie, gender, verhoging van ambitie in NDC’s en een betere koppeling van NDC’s en SDG’s.

Het partnerschap heeft inmiddels meer dan 120 leden, waaronder meer dan 90 landen, meer dan 20 internationale instellingen en een aantal non-gouvernementele organisaties. Besluitvorming vindt plaats in een stuurgroep onder leiding van Nederland en Costa Rica, waarin in het totaal tien landen en vijf organisaties zitting hebben. Meer informatie over de leden van het partnerschap is te vinden op www.ndcpartnership.org.

34

Hoe en waar breidde Nederland zijn internationale inzet op klimaatactie uit?

Antwoord:

Om tot meer internationale klimaatactie en -ambitie te komen is de klimaatdiplomatie geïntensiveerd op EU-, multilateraal en bilateraal terrein. Zo is binnen de EU de coalitie van landen die pleiten voor een hoger EU-broeikasgasreductiedoel in 2030 uitgebreid met Frankrijk, Luxemburg, Zweden, Finland, Spanje en Portugal. Multilateraal is Nederland bijvoorbeeld actief in diverse coalities van ambitieuze landen, zoals de Cartagena Dialoog. Ons land is co-voorzitter van het NDC-Partnership (zie vraag 33). Wereldwijd worden bilaterale bezoeken gebruikt om andere landen aan te sporen tot een verhoging van hun klimaatinspanningen in hun nationale actieplannen voor klimaat.

35

Via welke projecten is de € 10 miljoen extra ingezet om radicalisering in de regio Midden-Oosten en Noord-Afrika tegen te gaan?

Antwoord:

Voor de jaren 2018–2021 is een bedrag van EUR 10 miljoen gereserveerd om grondoorzaken van instabiliteit, conflict en radicalisering aan te pakken. Deze bijdrage wordt gelijkelijk verdeeld tussen UNDP (regionaal bureau Afrika) en het Global Community Engagement and Resilience Fund (GCERF), en bedraagt dus EUR 1,25 miljoen per organisatie per jaar. De nadruk van beide programma’s ligt op de prioriteitsregio’s Noord-Afrika, Sahel, Hoorn en Midden-Oosten.

Beide programma’s zijn waar mogelijk complementair.

UNDP legt op nationaal niveau de noodzakelijke link tussen ontwikkeling en veiligheid. De Nederlandse bijdrage wordt gebruikt voor capaciteitsopbouw van nationale overheden, bevordering van nationale strategieën en internationale samenwerking met betrekking tot het voorkomen en bestrijden van gewelddadig extremisme, en voor verder thematisch onderzoek.

GCERF werkt vooral op lokaal niveau, door middel van capaciteitsversterking van kleine grassroots organisaties die directe toegang hebben tot risicogroepen. De inzet is gericht op het vergroten van de weerbaarheid van deze groepen t.o.v. gewelddadige extremistische organisaties.

36

Kunt u de inspanningen om meer aandacht te besteden aan geestelijke gezondheid en psychosociale steun in noodhulp verder toelichten? Hoe komen deze inspanningen terug in de statistieken over de bereikte resultaten?

Antwoord:

Het kabinet heeft zich in 2018 gepositioneerd als een voortrekker van psychosociale zorg in noodhulp. Van oudsher zijn veel specialisten met een Nederlandse nationaliteit betrokken bij het ontwikkelen van kennis op het terrein van psychosociale steun.

Humanitaire organisaties doen al veel aan psychosociale hulp, maar het ontbreekt aan volume. Met name in lage inkomenslanden is er een nijpend tekort aan zorgverleners die psychosociale zorg kunnen verlenen. NL zet daarom in op schaalvergroting op geestelijke gezondheid en psychosociale zorg, op vergroten van capaciteit aan gespecialiseerde zorg, m.n. ter plekke en in de regio en op nieuwe manieren van financiering, en zal dit doen in samenwerking met internationale organisaties als de Wereld Gezondheids Organisatie WHO en UNICEF.

37

Hoe worden de uitgave/bijdrage aan de in 2018 aangegane meerjarig partnerschappen met UNICEF, UNHCR, de Wereldbank, IFC en ILO gecontroleerd?

Antwoord:

De voorwaarden waaronder samenwerking onder de genoemde partnerschappen zijn aangegaan staan beschreven in lopende raamovereenkomsten met de vijf organisaties. Deze bevatten (standaard)afspraken over inhoudelijke en financiële controle van activiteiten, die ook voor uitvoering van de in 2018 aangegane meerjarige partnerschappen zullen gelden. Hieronder vallen onder andere afspraken over het toezicht op activiteiten en het delen van voortgangsinformatie tijdens de implementatie van activiteiten, maar ook verantwoordingsverplichtingen bij afronding van een activiteit.

38

Via welke projecten of donaties is in 2018 meer aandacht voor geestelijke gezondheid en psychosociale steun in noodhulp gegaan? Hoeveel mensen zijn daarmee geholpen?

Antwoord:

Het kabinet heeft het noodhulpbudget niet thematisch ingekaderd. Noden variëren immers per crisis. De keus wat waar nodig is laat Nederland dan ook over aan de organisaties en de mensen die dichtbij de plek zijn waar de ramp zich afspeelt. Daarom besteedt het kabinet het noodhulpbudget grotendeels in de vorm van ongeoormerkte en meerjarige bijdragen via de humanitaire hulporganisaties van de VN, het Rode Kruis en de Dutch Relief Alliance. Deze organisaties zetten zich ook in voor geestelijke gezondheidszorg en psychosociale steun als onderdeel van noodhulp. De capaciteit is echter onvoldoende en van onvoldoende kwaliteit. In 2019 zal Nederland een aantal specifieke activiteiten financieren die speciaal hierop gericht zijn.

39

Hoe belangrijk zijn gendergelijkheid en een versterkte positie van vrouwen en meisjes in en voor het handelsbeleid?

Antwoord:

Voor het kabinet is het van belang dat handelsbeleid bijdraagt aan het bevorderen van gendergelijkheid en een betere positie van vrouwen in internationale handel. Daarom steunt Nederland het opnemen van genderbepalingen in bilaterale handelsakkoorden, zoals het gemoderniseerde EU-Chili associatie-akkoord. In 2017 is en marge van de Ministeriele Conferentie van de Wereldhandelsorganisatie een verklaring omtrent handel en women’s economic empowerment aangenomen. Nederland zet in op opvolging van deze verklaring en organiseerde op 6 en 7 december 2018 in Genève een conferentie over gender en handel samen met de Wereldhandelsorganisatie en de Wereldbank, met als doel het vergroten van kennis en bewustwording over het onderwerp.

Ook in de modeltekst voor Nederlandse investeringsakkoorden is er aandacht voor gender. Dit is in lijn met de motie Bouali en van den Hul (Kamerstuk 34 952, nr. 56) die de regering verzoek vrouwenrechten in de modeltekst te benadrukken.

Tenslotte is er ook binnen het beleid op internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen aandacht voor de positie van vrouwen en meisjes. Vrouwen ondervinden unieke en disproportioneel ernstige gevolgen van onverantwoorde bedrijfsvoering. Dat varieert van niet-gender gerelateerde risico’s die voor vrouwen anders uitpakken dan voor mannen (zoals leefbaar loon, beschermende kleding, landrechten, veiligheid, en schone lucht en water) tot genderspecifieke risico’s (zoals seksueel geweld en discriminatie). Ook zijn er vaak specifieke barrières voor vrouwen die toegang tot herstel zoeken. De nieuwe OECD Due Diligence Guidance, die bedrijven moet helpen bij het implementeren van de OESO-richtlijnen, geeft duidelijk aan hoe bedrijven vrouwen- en meisjesrechten kunnen integreren in het toepassen van hun due diligence, en in welke situaties dit extra aandacht verdient. Nederland brengt de Guidance actief onder de aandacht bij bedrijven. De Nederlandse vertaling zal binnenkort worden gepresenteerd.

40

Jaarlijks treden er meer jongeren toe tot de arbeidsmarkt dan dat er banen bijkomen in ontwikkelingslanden. Wat zijn de cijfers hieromtrent?

Antwoord:

De Afrikaanse Ontwikkelings Bank geeft in haar Strategy for jobs for youth in Africa, 2016–2025 aan dat er per jaar 10 tot 12 miljoen jongeren in Afrika toetreden tot de arbeidsmarkt, terwijl er slechts 3 miljoen banen per jaar worden gecreëerd.

41

Zijn er ook inspanningen verricht in het kader van privatesectorontwikkeling die niet in het kader van de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDGs) stonden? Zo ja, welke?

Antwoord:

Alle programma’s en activiteiten in het kader van privatesectorontwikkeling vinden plaats in het kader van het bereiken van de Duurzame Ontwikkelingsdoelen.

42

Wat wordt bedoeld met «Voor een optimale ondersteuning van het bedrijfsleven dat wil bijdragen aan de SDGs is de slagkracht van het financieringsinstrumentarium vergroot»? Wordt hiermee bedoeld dat het bedrijfsleven dat niet per se wil bijdragen aan de SDGs niet voor dezelfde ondersteuning in aanmerking komt?

Antwoord:

Het kabinet zet zich in om bedrijven te ondersteunen die een bijdrage kunnen leveren aan maatschappelijke uitdagingen en het bereiken van de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDGs). Door het ondersteunen van de handels- en innovatiekracht van het (Nederlandse) bedrijfsleven versterken we hierdoor tevens het internationale verdienvermogen van de Nederlandse economie.

In principe worden bedrijven niet uitgesloten zolang zij aan de criteria en voorwaarden van het instrumentarium voldoen. Afhankelijk van het financieringsinstrument zijn er specifieke doelen en criteria geformuleerd, soms op het gebied van handelsbevordering (zoals bij de EKV en DTIF) en soms op het gebied van de duurzame en inclusieve groei en klimaatactie (zoals bij het DGGF en het DCFD).

Het financieringsinstrumentarium voor BHOS is op een aantal punten, vooral voor innovatieve bedrijven, starters en MKBers, verbeterd. Deze maatregelen, die zich vooral toespitsen op de programma’s Dutch Good Growth Fund (DGGF), Dutch Trade Investment Fund (DTIF), Demonstratieprojecten, haalbaarheidsstudies en investeringsstudies (DHI) en het nieuwe Innovatiefonds worden uitgebreid toegelicht in de op 14 februari 2019 aan uw Kamer verzonden brief «Internationaal Financieren in Perspectief» (Kamerstuk 34 952, nr. 44).

43

Zijn de richtlijnen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) voor multinationale ondernemingen bedoeld als soft law of als hard law?

Antwoord:

De OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen zijn soft law. Ze zijn niet wettelijk afdwingbaar. De Nederlandse overheid verwacht wel van bedrijven dat zij internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen en hanteert de OESO-richtlijnen daarbij als norm. Bij het ontwerpen van sommige wetgeving is gebruik gemaakt van de OESO-richtlijnen, zoals de EU-verordening Conflictmineralen. In de nieuwe modeltekst voor Nederlandse investeringsakkoorden is een verwijzing naar de OESO-richtlijnen opgenomen. In het bepalen van de eventuele schadevergoeding voor de investeerder wegens onrechtmatig overheidsoptreden, kan het tribunaal rekening houden met het niet naleven door de investeerder van de afspraken onder de UN Guiding Principles on Business and Human Rights en de OESO richtlijnen voor multinationale ondernemingen.

44

Wat waren de uitkomsten van de door Nederland georganiseerde high-level conferentie «De SDGs en initiatieven voor duurzame waardeketens» in Brussel?

Antwoord:

Het kabinet pleit voor een Europese aanpak voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen. Om dit te bevorderen heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken, samen met het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) en de Sociaal-Economische Raad (SER), de conferentie «SDGs en initiatieven voor duurzame waardeketens» georganiseerd. De conferentie heeft geleid tot het identificeren van beleidsinstrumenten en uitwisselen van ervaringen tussen verschillende Europese landen om IMVO in internationale waardeketens te bevorderen. Nederland heeft het belang van een Europees gelijk speelveld voor IMVO, en de initiërende en coördinerende rol die de Europese Commissie daarbij kan spelen, benadrukt.

45

Is de Nederlandse defensie-industrie belangrijk voor de veiligheid van Nederland (en die van andere landen)?

Antwoord:

Ja, de Nederlandse defensie-industrie draagt zoals omschreven in de recente Defensie Industrie Strategie bij aan de veiligheid van Nederland en zijn bondgenoten.

46

Kan het bevorderen van investeringen in of het verzekeren van (de export van) de defensie-industrie in principe maatschappelijk verantwoord zijn? Waarom wel of niet? Denkt het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat hier hetzelfde over als het Ministerie van Buitenlandse Zaken?

Antwoord:

Het kabinet is van mening dat dit in principe mogelijk is. De overheid verwacht namelijk van alle Nederlandse bedrijven, dus ook onze defensie-industrie, dat zij te werk gaan volgens de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP). Dit zijn internationale normen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. Als Nederlandse bedrijven deze internationale normen niet naleven, komen ze ook niet in aanmerking voor dienstverlening door de Nederlandse overheid.

47

Vindt het kabinet het van belang dat ook de defensie-industrie competitief kan zijn? Zo ja, waarom wordt deze dan uitgesloten van diverse financieringsinstrumenten?

Antwoord:

Ja, het kabinet vindt het belangrijk dat de Nederlandse defensie-industrie competitief kan zijn en hecht tegelijkertijd aan beleidscoherentie. Net als ontwikkelingsbanken, zoals de Wereldbank Groep (WBG) en de FMO, wil de Nederlandse overheid voorkomen dat de inzet van middelen die bedoeld zijn voor ontwikkelingssamenwerking (potentieel) schadelijke consequenties heeft voor mens, dier of natuur. Daarom hanteren de overheid en de FMO een door de International Finance Corporation van de WBG ontwikkelde «uitsluitingslijst», op basis waarvan een dertiental potentieel schadelijke, economische activiteiten – waaronder het produceren of verhandelen van wapens of munitie – worden uitgesloten van financiële steun.

Ten behoeve van een coherent hulp- en handelsbeleid, is deze uitsluitingslijst van toepassing op de internationale financieringsinstrumenten van het budget voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Zodoende kunnen die bedrijven, waarvan de productie van of handel in wapens of munitie meer dan tien procent uitmaakt van hun primaire bedrijfsactiviteiten, geen gebruik maken van financieringsinstrumenten zoals het Dutch Good Growth Fund en het Dutch Trade and Investment Fund. In het licht van de nieuwe Defensie Industrie Strategie zal worden bezien op welke wijze de handelsinzet kan worden toegepast, waarbij internationale afspraken op het terrein van financiering en een zorgvuldige toetsing van de geldende wapenexportrestricties in acht zullen worden genomen.

48

Waaruit blijkt dat de Handelsagenda (Kamerstuk 34 952, nr. 30) een «actiegerichte» brief is? Welke nieuwe «acties» staan in de Handelsagenda?

Antwoord:

In de Handelsagenda worden vier actielijnen uitgewerkt die in de BHOS nota staan genoemd en waarmee wordt aangegeven hoe het kabinet de ambitie om het internationale verdienvermogen van Nederland te versterken gaat uitvoeren.

Het gaat om de volgende vier actielijnen: 1) Markttoegang en Brexit; 2) excellente dienstverlening voor het mkb en startups; 3) maatwerk in de economische diplomatie; 4) herinrichten van het publieke en private handels-, innovatie- en investeringsbevorderende netwerk. Hierbij geldt het versterken van vrouwelijk ondernemerschap als dwarsdoorsnijdend doel. Nieuwe acties uit deze actielijnen zoals in de handelsagenda genoemd zijn onder meer de additionele ondersteuning aan ondernemers zoals het Brexit loket, de oprichting van de Dutch Female Entrepreneurship Academy, toename vrouwelijke zakelijke missieleiders, meer variatie in kosten en duur van handelsmissies, kleinschalige missies naar succesvolle start-up hubs in buitenland, instellen van een pool van boegbeelden en handelsgezanten voor in- en uitgaande missies top-25 markten, SDG Trade & Innovate event tijdens flagship-missies, toegepast onderzoek voor samenwerking Nederlandse en internationale kennisinstellingen gericht op SDG-uitdagingen, ontwikkeling van meerjarige marktbewerking strategieën door publieke en private partners en versterkte inzet op meetbaarheid door bijvoorbeeld opname van indicatoren voor BHOS in begroting.

49

In welk deel van het Handelsbeleid staan de SDGs niet centraal?

Antwoord:

De SDGs vormen de kaders voor het hele BHOS-beleid, inclusief de buitenlandse handelsportefeuille en het handelsbeleid.

50

Op welke punten op het gebied van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) zijn de toewijzingscriteria van het Dutch Trade and Investment Fund (DTIF) strenger dan die van Atradius DSB?

Antwoord:

Het Dutch Trade and Investment Fund (DTIF) kent twee sporen en de IMVO-toetsing is op beide sporen vergelijkbaar.

Het eerste spoor betreft DTIF onderdeel 1 (DTIF/1). Dit spoor is gericht op het financieren van een buitenlandse investering in de vorm van het verstrekken van een lening. De RVO is verantwoordelijk voor de uitvoering van DTIF/1 inclusief de IMVO-toetsing. RVO toetst op basis van het RVO IMVO uitvoeringsbeleid dat is gebaseerd op OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen.

Het tweede spoor betreft DTIF onderdeel 2 (DTIF/2). Dit spoor is gericht op het financieren van export door middel van het verdisconteren van wissels. Atradius Dutch State Business (ADSB) is verantwoordelijk voor de uitvoering van DTIF/2 inclusief de IMVO-toetsing. ADSB is als uitvoerder van de EKV gebonden aan de OESO Common Approaches en de IMVO toetsing vindt dan ook in dat kader plaats.

De toetsingscriteria onder de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (DTIF/1) en onder de OESO Common Approaches (DTIF/2) komen in de praktijk overeen.

51

Waar staat u met de uitvoering van de motie-Van Haga/Van Weerdenburg (Kamerstuk 35 000 XVII, nr. 32)?

Antwoord:

Het kabinet zal in een Kamerbrief, voorafgaand aan het wetgevingsoverleg van 20 juni a.s., ingaan op de motie van de leden Van Haga en Van Weerdenburg (Kamerstuk 35 000 XVII, nr. 32, d.d. 29 november 2018).

In deze brief is de voornaamste boodschap dat de eerste stappen voor één OS-portal zijn gezet met de resultatenrapportage Ontwikkelingssamenwerking in beeld 2018 van 15 mei jl. Met deze website is de rapportage over resultaten verder geïntegreerd met de pagina’s op rijksoverheid.nl over beleid, doelstellingen en nieuws over ontwikkelingssamenwerking. Hiermee zijn de eerste twee «niveaus» van het OS-portal vorm gegeven. Het derde niveau betreft het integreren van IATI-data, weergegeven op websites als OpenAid.nl, met de beleids- en resultaatinformatie op het OS-portal. In de huidige resultatenrapportage zijn hier de eerste stappen in gezet, door middel van links naar specifieke OpenAid.nl-pagina’s. In de resultatenrapportage 2020 krijgt dit een meer structurele invulling. Met betrokken partijen zoals Openaid.nl wordt deze structurele integratie onderzocht. Kosten en beheerslast zullen daarbij worden meegewogen. Over verdere vooruitgang wordt de Kamer op de hoogte gehouden.

52

Welke bedrijven die in 2018 een exportkredietverzekering kregen via Atradius DSB komen, vanwege de FMO-uitsluitingslijst, per definitie niet in aanmerking voor financiering via bijvoorbeeld het DTIF?

Antwoord:

Het is op basis van de in 2018 verstrekte exportkredietverzekeringen niet mogelijk om op voorhand te stellen dat (een aantal van deze) bedrijven per definitie niet in aanmerking zouden komen voor DTIF-financiering. Uiteraard wordt bij aanvragen voor DTIF-financiering getoetst op de criteria (waaronder de FMO-uitsluitingslijst); mocht de uitsluitingslijst van toepassing lijken op een financieringsaanvraag, dan zal nauwkeurig worden onderzocht of dat werkelijk zo is.

53

Op welke wijze heeft het ministerie in 2018 bijgedragen aan de inzet van Nederlandse kennis en kunde in ontwikkelingslanden op het gebied van SDG 3 (Goede gezondheid en welzijn) in het algemeen en voor tuberculose in het bijzonder?

Antwoord:

De Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsagenda op het gebied van gezondheid staat onder andere verwoord in de Kamerbrief «Beleidsinzet gezondheidssystemen» (Kamerstuk 33 625, nr. 215, 6 juni 2016) en het «Beleidskader voor SRGR voor de periode 2016–2020», de dato 27 maart 2015. De doelstelling van beleidssubartikel 3.1 is gericht op het bereiken van resultaten op het thema seksuele en reproductieve gezondheid en rechten en waarmee wordt bijgedragen aan SDG3. Omdat voortgang op SRGR een goed functionerende en toegankelijke gezondheidszorg vergt, besteedt Nederland binnen deze agenda ook veel aandacht aan de versterking van gezondheidssystemen. De positie van jonge mensen en vrouwen krijgt daarbij speciale aandacht. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld seksuele voorlichting op scholen, moeder/kind zorg, het voorkomen van tienerzwangerschappen, zorgen dat jonge mensen zich kunnen laten testen op hiv, dat hiv-positieven toegang hebben tot de noodzakelijke zorg, toegang tot andere aan SRGR-gerelateerde producten en diensten. Nederland is internationaal een kleine speler, maar heeft specifieke expertise – bijvoorbeeld op het gebied van pleiten en beïnvloeden en werken met gemarginaliseerde groepen. Nederland steunt Sharenet International, een samenwerkingsverband van een aantal Nederlandse ngo’s die uit het SRGR-partnerschapsfonds worden gefinancierd, alsmede Nederlandse kennisinstellingen en onderzoekers die via het Product Development Partnership (PDP)-fonds worden gefinancierd, waaronder ook een organisatie die werkt aan Tuberculose (TB)-behandeling. Voor TB steunt Nederland ook het Global Fund to fight Aids, Tuberculosis and Malaria (GFATM). Naast de Nederlandse inzet bij deze organisatie, droeg NL in 2018 bij aan een programma van KNCV waarin innovaties op het terrein van stigma verder ontwikkeld zijn. Ook ondersteunt Nederland de inzet van het maatschappelijk middenveld voor de HIV en TB bestrijding via de in Nederland gevestigde International Civil Society Support. De resultatenrapportage «Ontwikkelingssamenwerking in Beeld 2018» geeft inzicht in de specifieke bijdragen aan en resultaten van inzet van kennis en kunde, waaronder ook de Nederlandse (www.osresultaten.nl).

54

Wanneer is een bedrijf een «groot bedrijf»?

Antwoord:

In de Beleidsbrief «MVO loont» (2013) (Kamerstuk 26 485, nr. 164) is een definitie voor grote bedrijven opgenomen in lijn met het voorstel dat de Europese Commissie in mei 2013 heeft gepubliceerd voor wijziging van de jaarrekeningwetgeving. Grote bedrijven zijn bedrijven die aan twee van de volgende drie criteria voldoen: 1) meer dan 500 werknemers, 2) een netto omzet van meer dan EUR 40 miljoen, of 3) totale activa van meer dan EUR 20 miljoen.

55

Waarom zijn er geen streefwaarden voor 2020 opgesteld voor het aantal door de Rijksdienst voor Ondernemen Nederland (RVO) voor internationalisering ondersteunde ondernemingen dat in de drie jaar na de beleidsinterventie meer heeft geëxporteerd naar de exportdoelmarkt?

Antwoord:

Voor de export-indicatoren zijn geen streefwaarden gegeven, omdat niet vastgesteld kan worden dat de uitkomsten van de meting volledig het resultaat zijn van de geleverde ondersteuning (beperkte causaliteit) en er geen onderbouwing voor minimumaantallen beschikbaar is.

56

Waarom zijn er geen streefwaarden voor 2020 opgesteld voor de cumulatieve exporttoename van de betreffende bedrijven?

Antwoord:

Er zijn geen streefwaarden gegeven voor de cumulatieve exporttoename, omdat niet vastgesteld kan worden dat de uitkomsten van de meting volledig het resultaat zijn van de geleverde ondersteuning (beperkte causaliteit) en er geen onderbouwing voor minimumaantallen beschikbaar is.

57

Wat is IS-NIO?

Antwoord:

IS-NIO staat voor Internationale Samenwerking / Nederlandse Investeringsbank voor Ontwikkelingslanden. In het verleden heeft NIO leningen aan ontwikkelingslanden verstrekt als onderdeel van het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid.

58

In welke landen was het Dutch Good Growth Fund (DGGF) actief in 2018?

Antwoord:

Het Dutch Good Growth Fund was in 2018 actief in 47 lage- en middeninkomenslanden. Dit zijn: Afghanistan, Armenië, Bangladesh, Burkina Faso, Cambodja, Colombia, Democratische Republiek Congo, Egypte, Ethiopië, Gambia Georgië, Ghana, Guatemala, Guinee, India, Indonesië, Ivoorkust, Jordanië, Kenia, Laos, Libanon, Liberia, Mali, Moldavië, Mongolië, Mozambique, Madagaskar, Marokko, Myanmar, Nepal, Nigeria, Oeganda, Pakistan, Palestijnse gebieden, Peru, Rwanda, Senegal, Sierra Leone, Somalië, Sri Lanka, Tanzania, Uganda, Vietnam, Zambia, Zimbabwe, Zuid-Afrika, Zuid-Soedan.

59

Maakten de Faciliteit Opkomende Markten (FOM) en Finance for International Business (FIB) in het verleden ook gebruik van de FMO-uitsluitingslijst?

Antwoord:

Het FOM maakte destijds ook gebruik van de FMO uitsluitingslijst. Bij de totstandkoming van het DTIF (samenvoeging van de FOM en FIB) is deze uitzonderingslijst ook toegepast op het onderdeel 1 van het DTIF.

60

Heeft de defensie-industrie, die producten ontwerpt in het kader van de Nederlandse veiligheid, ook te maken met veranderende marktomstandigheden, financieringsbehoeftes, maatwerk en flexibiliteit?

Antwoord:

Ja.

61

Hoe is in 2018 invulling gegeven aan de internationale kant van het topsectorenbeleid?

Antwoord:

Het buitenlandnetwerk ondersteunt de internationale ambities van de Topsectoren. De inbreng van de Topsectoren is verzameld en meegenomen in het opstellen van de Jaarplannen respectievelijk Economische Werkplannen van de posten voor 2018. De Topsectoren zijn betrokken bij de invulling en opzet van de economische missies. Tevens hebben de topsectoren zich wederom door middel van het programma strategische beurzen kunnen presenteren op grote internationale strategische beurzen. Iedere topsector heeft hiervoor per jaar ca. EUR 200.000 tot zijn beschikking. Het betreft een publiek-privaat partnerschap.

62

Hoe centraal stond het versterken van het internationaal verdienvermogen van Nederland in het beleid van 2018?

Antwoord:

In 2018 stond het versterken van het internationaal verdienvermogen van Nederland centraal door de handels- en investeringsbevordering vooral te richten op de 25 prioritaire markten voor het Nederlandse bedrijfsleven. Daarnaast is geïnvesteerd in de onderwerpen die van belang zijn voor het concurrentievermogen in de toekomst door onder meer de verdienkansen die de SDG’s bieden, het versterken van innovatie gericht op SDGs, inzet op meer MKB-ers die binnen en buiten de EU ondernemen en daarbij de extra inzet op vrouwelijke ondernemers te benutten. Verder is directe ondersteuning geboden aan Nederlandse ondernemers om marktkansen te benutten en zijn consortia gesteund in het ontwikkelen van complexere projecten op buitenlandse markten.

63

Waarom komen de woorden «verdienvermogen» en «concurrentievermogen» respectievelijk één en nul keer voor in het jaarverslag, temeer tegen de achtergrond van de stuurgroep-Buijink?

Antwoord:

Het BHOS jaarverslag is een verslag over Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, waarbij de termen verdienvermogen en concurrentievermogen uit de aanbevelingen van stuurgroep Buijink worden verduidelijkt aan de hand van het ingezette kabinetsbeleid in 2018, zoals de focus op prioritaire markten, SDG’s, MKB, vrouwelijk ondernemerschap, versterking publiek-private samenwerking en de inzet van financieel instrumentarium.

64

In welke textiel producerende landen heeft Nederland een sociale dialoog ondersteund om een breder bewustzijn te creëren voor het belang van het leefbaar loon? Heeft het kabinet ook aanwijzingen dat dit ook leidt tot hogere lonen?

Antwoord:

Leefbaar loon is een beleidsprioriteit binnen de BHOS-agenda. Daaraan wordt invulling gegeven door onder meer het bevorderen van sociale dialoog in verschillende landen. Activiteiten worden uitgevoerd door de ILO en het partnerschap van Fair Wear Foundation, CNV Internationaal en Mondiaal FNV, het IMVO textielconvenant en de Clean Clothes Campaign. In de textielsector gaat het om de landen Bangladesh, Cambodja, Ethiopië, India, Indonesië, Myanmar en Vietnam. In alle landen zijn de activiteiten gericht op het bevorderen van sociale dialoog en hogere lonen. Dit levert in verschillende landen resultaten op, zoals bijvoorbeeld in Bangladesh. Op nationaal niveau steunt FNV de vakbondsfederaties bij de hervorming van de arbeidswetgeving. Deze vakbonden hebben vorig jaar een akkoord bereikt over een nieuw minimum loon voor de sector, alsmede arbeidswethervorming op het gebied van vakbondsvrijheid. Daarnaast zijn de vakbondsfederaties betrokken bij de EU monitoring EU-monitoring review vanuit de Generalised System of Preferences – Everything but Arms (GSP-EBA) waar het gaat om de positie van vakbonden en naleven van internationale arbeidsnormen.

In Ethiopië, India, Indonesië en Vietnam werkt de ILO aan een methode voor berekening van kosten van levensonderhoud, als basis voor de bepaling van het niveau van het wettelijk minimumloon. De ILO betrekt daarbij overheden, werkgevers en vakbonden. Nederland spant zich in ook de toeleveringsketens in onder andere de textielsector bij dit project te betrekken. In Ethiopië zal naar verwachting in 2020 voor het eerst een minimumloon worden ingevoerd. In India werkt de ILO aan harmonisering van een groot aantal minimumlonen en wordt de benchmark voor kosten van levensonderhoud besproken als basis voor verhoging van het minimumloon. In Vietnam overweegt de overheid in de arbeidswet vast te leggen dat het wettelijk minimum op het niveau van een leefbaar loon moet worden vastgesteld.

65

Hoeveel bedrijven hebben gebruik gemaakt van het instrument Demonstratieprojecten, Haalbaarheidsstudies en Investeringsstudies (DHI)? Hoe wordt DHI beoordeeld?

Antwoord:

In 2018 hebben 201 bedrijven een aanvraag ingediend om van DHI (Demonstratieprojecten, Haalbaarheidsstudies en Investeringsstudies) gebruik te maken, waarvan er 102 zijn goedgekeurd.

Begin 2018 is een Mid Term Review afgerond. Hieruit is naar voren gekomen dat ondernemers DHI als een waardevol instrument zien, dat hen helpt in de besluitvorming over investering in het doelland, het verscherpen van hun strategie en het voorbereiden van verdere export. 90 Procent van de projecten leidt tot nieuwe contacten en 46 procent van de onderzochte bedrijven die in de periode 2013–2015 een project (demonstratieproject of studie) heeft uitgevoerd, heeft daaruit reeds orders ontvangen.

Aanvragen worden sinds 2019 beoordeeld volgens het first come first served principe. De beoordeling richt zich primair op de vraag of het beoogde project tot Nederlandse export naar en/of investeringen in het buitenland gaat leiden en in het geval van ontwikkelingslanden eveneens tot lokale ontwikkeling.

66

Welk deel van het bedrijfsleven is bekend met het DHI-instrument?

Antwoord:

Naar aanleiding van de Mid Term Review zijn aanpassingen en verbeteringen doorgevoerd die DHI flexibeler en klantvriendelijker maken. Tegelijkertijd is gebleken dat DHI voor veel ondernemers nog een onbekend instrument is. Om die reden is in 2018 gestart met de intensivering van de promotie van DHI. Dit wordt in 2019 voortgezet.

67

Waarom is er bij de versterking van de Nederlandse concurrentiepositie op artikel 1.2 een onderuitputting van € 8,5 miljoen?

Antwoord:

Aanleiding daarvoor is dat bij de start van de publiek-private samenwerking – in lijn met aanbevelingen Commissie Buijink en de subsidietoewijzing – een aanloopperiode van toepassing was waarbij de eind 2017 opgerichte stichting NLiB nog in ontwikkelfase was.

Dit heeft er toe geleid dat de stichting niet meteen volledig operationeel was hetgeen de onderuitputting in 2018 verklaart.

68

Waarom is de bijdrage aan RVO gestegen met € 6,7 miljoen?

Antwoord:

Het oorspronkelijk voor 2018 begrote bedrag van EUR 28,6 miljoen betreft een oud bedrag dat per abuis niet was aangepast.

In de eerste suppletoire wet (voorjaarsnota) is het begrotingsbedrag aangepast naar EUR 35,9 miljoen. Uiteindelijk is de realisatie in 2018 uitgekomen op EUR 35,3 miljoen.

69

Kunt u de technische fout in het financieel administratiesysteem dat heeft geleid dat voor een programma onder artikel 1.3 (Versterkte Private Sector) een automatisch gegenereerde, onterechte decommittering plaatsvond van € 22,8 miljoen toelichten? Om welk programma gaat dit concreet? Wat hield de technische fout in? Wat is hiervan het effect geweest?

Antwoord:

Aan de Private Infrastructure Development Group (PIDG) is in 2018 een lening verstrekt voor het realiseren van infrastructurele projecten in lage inkomenslanden en fragiele staten. Een aanpassing van de einddatum van de verplichting heeft tot effect gehad, dat het systeem de begindatum van de verplichting automatisch heeft aangepast van boekjaar 2018 naar 2019. Hierdoor is de verplichting in boekjaar 2018 ten onterechte verlaagd en in boekjaar 2019 ten onrechte opgehoogd met hetzelfde bedrag.

Het systeem is inmiddels dusdanig aangepast dat deze situatie zich niet meer voor kan doen. De verplichtingenstand 2019 is hersteld. De uitvoerder heeft geen hinder ervaren van deze technische fout. Nader onderzoek heeft aangetoond dat deze situatie zich niet vaker heeft voorgedaan.

70

Kan specifieker worden toegelicht welke (subsidie)verplichtingen in 2018 op artikel 1. Duurzame handel en investeringen, niet meer zijn gerealiseerd? Op welke wijze worden deze doorgeschoven naar 2019?

Antwoord:

In de begroting 2018 was een bedrag van EUR 354,9 miljoen gebudgetteerd voor nieuwe verplichtingen op artikel 1. Via de eerste suppletoire begroting (EUR 96,3 miljoen) en de tweede suppletoire begroting (EUR 346,9 miljoen) is dit bedrag verhoogd naar EUR 798,1 miljoen). Uiteindelijk is in 2018 voor EUR 614,8 miljoen aan nieuwe verplichtingen aangegaan.

Het extra verplichtingenbudget verkregen tijdens de twee suppletoire wetten was vooral bedoeld voor nieuwe verplichtingen voortvloeiend uit nieuwe activiteiten die invulling geven aan de in 2018 gepresenteerde beleidsnota «Investeren in Perspectief». Ook is het verplichtingenbudget gestegen door een andere wijze van registreren van verplichtingen die RVO voor het ministerie aangaat. Deze stelselwijziging is doorgevoerd op advies van de Auditdienst Rijk. In 2018 bleek de uiteindelijke realisatie van nieuwe verplichtingen door het RVO lager dan verwacht. De niet-gerealiseerde nieuwe verplichtingen zullen voor een groot deel alsnog in 2019 worden aangegaan. Naar verwachting zal ook het bedrag aan nieuwe verplichtingen in de jaren 2020 en verder iets hoger uitvallen.

71

Hoeveel is er in totaal van de extra middelen uit de eerste en de tweede suppletoire begroting van 2018 niet gerealiseerd? Kan worden uitgesplitst per artikel wat er met dit budget gebeurt?

Antwoord:

In totaal is, op de beleidsartikelen van de BHOS-begroting (dus met uitzondering van het technische verdeelartikel 5.4), aan het einde van het jaar (realisatie) EUR 16,9 miljoen minder besteed dan ten opzichte van de stand bij tweede suppletoire begroting 2018. Zie de bijgevoegde tabel voor de uitsplitsing per artikel. De niet bestede middelen zijn ingezet om het ODA-tekort op artikel 5.4, het verdeelartikel, terug te brengen. Dit tekort op artikel 5.4 was bij tweede suppletoire begroting EUR -56,3 miljoen. Het werken met een ODA-tekort is overigens gebruikelijk binnen de ODA-begroting. De ervaring leert immers dat een tekort in het betreffende begrotingsjaar ingevuld wordt, vaak door vertragingen in lopende programma’s. In het verleden hebben deze tekorten niet tot overschrijdingen geleid van de reguliere budgettaire kaders die voor de HGIS (inclusief de geoorloofde eindejaarsmarge) gelden.

72

Kunt u een overzicht geven van de vastgestelde bedragen en gerealiseerde bedragen voor het DGGF en DTIF van de afgelopen vijf jaar? Hoe vaak is er bij deze programma’s sprake van onderbesteding?

Antwoord:

Voor het DGGF is in 2014 een meerjarig budget vastgesteld van EUR 700 miljoen euro. De uitgaven aan het DGGF in de jaren 2014 t/m 2018 bedroegen respectievelijk EUR 81 miljoen, EUR 92 miljoen, EUR 74 miljoen EUR 43 miljoen en EUR 58 miljoen, in totaal EUR 348 mln. Om beter aan te kunnen sluiten bij de lange termijn financieringsbehoefte van ondernemers en de eigenschappen van een revolverend fonds is het kasritme van DGGF over meer jaren verdeeld dan bij de start van het programma in 2014 was voorzien.

Voor het DTIF is in 2016 een meerjarig budget vastgesteld van EUR 102 miljoen. De uitgaven aan het DTIF bedroegen in de jaren 2016 t/m 2018 respectievelijk EUR 5 miljoen, EUR 13 miljoen en EUR 14 miljoen, in totaal EUR 32 mln.

Middels het DGGF zijn inmiddels meer dan 100 transacties mogelijk gemaakt in 47 verschillende lage- en middeninkomenslanden waardoor ruim 30,000 banen zijn ondersteund. Voor DTIF zijn bijna 20 transacties mogelijk gemaakt.

73

Op welke wijze zijn de extra middelen uit de eerste suppletoire begroting voor de bestrijding van kinderarbeid uitgegeven (artikel 1.1)? Hoeveel is hiervan niet in 2018 uitgegeven omdat er minder is gerealiseerd? Op welke wijze wordt dit alsnog ingezet?

Antwoord:

De extra middelen voor de bestrijding van kinderarbeid zijn uitgegeven aan een programma van de International Labour Organisation (ILO) in Afrika en aan het Fonds Bestrijding Kinderarbeid dat door RVO wordt uitgevoerd.

In totaal is in 2.018 EUR 13,5 miljoen uitgeven aan de bestrijding van kinderarbeid. Dit is EUR 1,5 miljoen minder ten opzichte van de extra middelen uit de eerste suppletoire begroting. Deze middelen zullen in de komende jaren worden uitgegeven.

74

Op welke wijze zijn de extra middelen uit de eerste suppletoire begroting voor de IMVO-convenanten uitgegeven (artikel 1.1)? Hoeveel is hiervan niet in 2018 uitgegeven omdat er minder is gerealiseerd? Op welke wijze wordt dit alsnog ingezet?

Antwoord:

De extra middelen uit de eerste suppletoire begroting voor de IMVO-convenanten zijn uitgegeven aan de ondersteuning van maatschappelijke organisaties bij de onderhandelingen en implementatie van convenanten (circa EUR 2 miljoen). Daarnaast is een bedrag van EUR 2 miljoen uitgegeven aan de Sociaal-Economische Raad (SER) voor het voeren van het secretariaat voor de onderhandelingen en implementatie van IMVO-convenanten.

In de beleidsnota is EUR 7 miljoen vrijgemaakt voor de IMVO-convenanten. Hiervan is dus EUR 4 miljoen uitgegeven in 2018. De niet-bestede middelen worden de komende jaren besteed aan de onderhandelingen en implementatie van de convenanten. Hiervoor is de subsidie aan de SER verhoogd en verlengd en is ook het Fonds Verantwoord Ondernemen ingesteld. Dit fonds wordt uitgevoerd door RVO.

75

Hoeveel waterschapsbestuurders zijn in het kader van de Blue Deal afgereisd naar een ontwikkelingsland?

Antwoord:

Uit informatie van de waterschappen wordt opgemaakt dat in 2018 voor de Blue Deal geen waterschapsbestuurders zijn afgereisd naar een ontwikkelingsland.

76

Waar bestaat het non-ODA-deel van de centrale klimaatprogramma’s uit?

Antwoord:

Het non-ODA-deel van de centrale klimaatprogramma’s wordt besteed aan het polair activiteitenprogramma, de organisatie van het Planetary Security Initiative, de Verdragscontributies aan het International Renewable Energy Agency (IRENA) en aan de United Nations Framework Convention on Climate Change (UNFCCC), de contributie aan het Antarctic Treaty Secretariat en een fonds voor beleidsondersteunende activiteiten.

77

In welke landen komt de 40 miljoen euro terecht die wordt verdeeld door het Dutch Fund for Climate and Development (DFCD)? Kunt u een overzicht geven van (voorgenomen) bestedingen, uitgesplitst per land?

Antwoord:

DFCD moet nog van start gaan en de fondsmanager bepaalt – met inachtneming van het gestelde in het subsidiebeleidskader – waar hij klimaatrelevante projecten financiert. Het is daarom niet mogelijk vooraf aan te geven waar het geld terecht komt. Het subsidiebeleidskader geeft geografische sturing. Zo kan alleen in ontwikkelingslanden worden geïnvesteerd en moet minimaal 25 procent van de fondsmiddelen in de minst ontwikkelde landen (MOL’s) worden besteed. Bovendien moet minimaal 25 procent in de BHOS-focusregio’s worden besteed. Een verdeling op voorhand over individuele landen is niet wenselijk, aangezien dat de fondsmanager te veel zou beperken in de selectie van de meest kansrijke projecten die de grootste klimaatimpact genereren.

78

Hoe is de stijging van de publieke klimaatfinanciering ten opzichte van de raming zoals gepresenteerd in de nota Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS) 2018 (Kamerstuk 34 776, nr. 2) te verklaren? Verwijst dit naar nieuwe programma’s (ten opzichte van de raming), sterk gewijzigde programma’s, of wordt er anders geteld?

Antwoord:

De raming in de HGIS Nota is een schatting van de klimaatfinanciering in jaar X die in het begin van de zomer van jaar X-1 wordt gemaakt. Veranderingen tussen schatting en realisatie vloeien in het algemeen vooral voort uit de volgende drie factoren:

  • er worden nieuwe activiteiten gestart. Op het moment van opstelling van de raming is niet altijd te bepalen in welke mate nieuwe activiteiten aan klimaatdoelstellingen en dus aan de klimaatfinanciering zullen bijdragen;

  • er treden veranderingen op in de uitgaven voor lopende klimaatrelevante activiteiten;

  • de klimaatrelevantie van de portefeuilles van multilaterale instellingen is niet constant. Daardoor zijn er van jaar tot jaar verschillen in de mate waarin geoormerkte bijdragen aan multilaterale organisaties aan klimaatfinanciering kunnen worden toegerekend.

Zoals in bijlage 6 van het HGIS Jaarverslag werd aangegeven, zijn de belangrijkste specifieke redenen dat de realisatie in 2018 aanzienlijk hoger was dan de schatting de volgende:

  • het Kabinet heeft de middelen voor klimaat onder begrotingsartikel 2.3 met EUR 40 miljoen verhoogd;

  • de integratie van klimaat in ontwikkelingsactiviteiten is verder versterkt. Het groeiende besef dat klimaatverandering duurzame ontwikkeling ondermijnt, speelt hierbij een belangrijke rol;

  • een deel van de bijdrage aan IDA voor 2019 is al in 2018 overgemaakt. De bijdrage aan IDA wordt voor een door OESO/DAC vastgesteld percentage aan klimaatfinanciering toegerekend, omdat een deel van de projecten van IDA geheel of ten dele gericht is op klimaatadaptatie of klimaatmitigatie.

79

Hoeveel besteedt Nederland in totaal aan het Agricultural Growth Program (AGP) in Ethiopië? Hebben andere donoren hun bijdragen ook teruggeschroevd? Waarom is er voor gekozen om de besteding te verlagen in plaats van in te zetten op verbetering van het programma, in samenwerking met de regering van Ethiopië en andere donoren?

Antwoord:

Nederland steunt het AGP in Ethiopië met totaal USD 21,7 miljoen over een periode lopend van 2016 tot 2023. Nederland heeft zijn bijdrage niet teruggeschroefd, maar doorgeschoven naar latere jaren. Dit doorschuiven heeft drie oorzaken.

Ten eerste hebben herschikkingen van het kabinet in Ethiopië op zowel federaal als op regionaal niveau in 2018 een leemte veroorzaakt in het goed leiden van het programma.

Ten tweede was er gedurende de periode voor en tijdens de politieke hervormingen in een groot deel van het land sprake van conflicten die de goede uitvoering van het AGP negatief hebben beïnvloed.

Ten derde heeft Nederland in 2018 zijn zorgen geuit bij de Wereldbank over de trage afronding van de operationalisering van het Multi Donor Trust Fund (MDTF). Nu de operationalisering is afgerond, heeft met name de EU bijna haar gehele bijdrage overgemaakt, waardoor het MDTF beschikt over een positief saldo van USD 31,9 miljoen.

Naar aanleiding van deze ontwikkelingen is in overleg met de Wereldbank gekozen voor een herschikking van de toegezegde middelen. Hiermee is het programma verbeterd en sluit het nauwer aan bij de prioritering van de nieuwe Ethiopische regering. Tegen deze achtergrond voorziet Nederland geen verlaging van de eerder overeengekomen besteding binnen de looptijd van de huidige fase van het AGP.

80

Wat heeft het ministerie in 2018 binnen beleidsartikel 3 (sociale vooruitgang) bijgedragen aan de door Nederland ondertekende afspraken gemaakt tijdens de VN High-Level Meeting on Ending AIDS (07-06-2016) én de VN High-Level Meeting on Tuberculosis (26-09-2018), om o.a. het aantal TBC-gerelateerde sterfgevallen onder mensen die leven met hiv terug te dringen met 75% in 2020?

Antwoord:

Nederland zet zich wereldwijd in voor het terugdringen van het aantal hiv-infecties, inclusief co-infecties met TB en hepatitis-C. De nadruk hier ligt op de mensenrechtenbenadering, anders gezegd: bereiken van de meest gemarginaliseerde groepen alsmede opkomen voor hun rechten. Nederland steunt daartoe VN-organisaties en programma’s, mensenrechtenprogramma’s vanuit de ambassades en specifieke SRGR-landenprogramma’s, het regionaal hiv/aids programma in zuidelijk Afrika. Ook steunt Nederland het GFATM, KNCV, de Global Financing Facility (GFF), SRGR- en Samenspraak en Tegenspraak partnerschappen zoals Bridging the Gaps, Pitch en Frontline Aids. De resultaten van deze programma’s zijn ook terug te vinden in de resultatenrapportage «Ontwikkelingssamenwerking in Beeld 2018» op www.osresultaten.nl.

Nederland is in 2018 gastland en sponsor geweest van de Internationale Aidsconferentie in Amsterdam, AIDS 2018. Voorafgaand hieraan heeft Nederland, samen met de Wereldgezondheidsorganisatie en UNAIDS, een bijeenkomst georganiseerd voor Ministers van Gezondheid uit Oost-Europa en Centraal-Azië. Het doel van deze bijeenkomst was het uitwisselen van goede regionale voorbeelden rondom de aanpak van hiv, tuberculose en hepatitis, naast meer politieke wil om deze interventies te versterken. Daarnaast had ook de International Union for Lung Disease (IULD) conferentie die in 2018 in NL werd georganiseerd veel aandacht voor de relatie tussen hiv en tb.

Na AIDS 2018 is Nederland gestart met het steunen van drie organisaties: het Robert Carr Network Fund ter versterking van netwerkorganisaties die een stem geven aan de meest achtergestelde groepen, het Elton John AIDS Foundation Key Population Platform specifiek gericht op de hiv-epidemie in Oost-Europa en Centraal-Azië, en een aanvullende bijdrage aan de Wereldgezondheidsorganisatie, specifiek voor hiv-risicogroepen.

Ten slotte investeert Nederland al sedert langere tijd in de ontwikkeling van specifieke producten, zoals een vaccin tegen HIV en betere behandeling voor resistente TB, die in de toekomst hopelijk kunnen bijdragen aan het nog effectiever bestrijding van deze ziekten. Met een bijdrage aan de Access to Medicine Foundation zorgt NL er voor dat ook farmaceutische bedrijven en investeerders in deze bedrijven meer aandacht besteden aan de ontwikkeling van producten voor armoedegerelateerde ziekten.

81

Op welke wijze hebben de Product Development Partnerships in 2018 bijgedragen aan het beleidsartikel 3 (sociale vooruitgang)?

Antwoord:

In 2018 hebben Product Development Partnerships (PDP’s) met succes een aantal veelbelovende potentiële medicijnen en vaccins voor armoede gerelateerde aandoeningen verder ontwikkeld. Een groot aantal hiervan wordt momenteel getest in de klinische fase, terwijl sommige producten, zoals verschillende diagnostische testen en TB medicijnen voor kinderen, al zijn geïntroduceerd op de markt. De nauwe samenwerking van het ministerie in PDPs heeft er ook aan bijgedragen dat PDPs aandacht hebben voor gender en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR), zoals de ontwikkeling van de vaginale ring om hiv preventie tegen te gaan en een malaria behandeling voor zwangere vrouwen. Daarnaast besteden PDPs al vroeg in het onderzoeksproces, maar ook in hun strategieën, aandacht aan het realiseren van toegang voor kwetsbare groepen, waaronder (jonge) vrouwen. Ook helpt de Nederlandse financiering de PDPs om andere financiering aan te trekken.

82

Bieden lopende SRGR-partnerschappen de ruimte om in te spelen op co-infecties als gezondheidsrisico, specifiek in het geval van hiv/AIDS en tuberculose?

Antwoord:

De SRGR-partnerschappen die zich primair richten op de bestrijding van hiv/aids en het tegengaan van stigma, verrichten zelf geen diensten op het terrein van co-infecties zoals TB. Wel zorgen de partners in deze programma’s in de regel voor een integrale counseling en wordt bij risicogroepen op meerdere SOA’s getest. Ook wordt veelal actief doorverwezen naar bestaande dienstverlening gericht op TB. De praktijk wijst uit dat de samenwerking tussen HIV en TB-zorgverlening nog niet altijd optimaal verloopt. Nederland pleit voor betere integratie van programma’s, ook via het GFATM.

83

Wat heeft het ministerie in 2018 gedaan, zowel financieel als anderszins, om de toepassing en verspreiding te bevorderen van met Product Development Financiering ontwikkelde innovaties, waaronder innovaties in de tuberculosebestrijding, bijvoorbeeld door deze op te schalen en in te bedden in programma’s?

Antwoord:

BZ functioneert als financier en ondersteunt organisaties om innovaties in hun programma’s in te bedden en deze waar mogelijk op te schalen binnen de prioriteiten van de landen waar de programma’s uitgevoerd worden. Zo hebben kinderen in 88 landen nu toegang tot kindvriendelijke TB medicijnen, ontwikkeld met steun vanuit het PDP III Fonds. Ook worden nieuwe diagnostische testen die met eerdere steun van Nederland zijn ontwikkeld (o.a. hiv, soa’s en TB) nu in meer dan 140 landen aangeboden, onder andere via het GFATM. De meeste nieuwe producten zitten nog in de pijplijn en komen naar verwachting binnen enkele jaren op de markt. Nederland is actief betrokken toegang tot deze producten in landen te realiseren. Daarnaast zorgt BZ dat organisaties op de hoogte zijn van innovaties, waarvan de ontwikkeling onder andere door Nederland is gefinancierd, bijvoorbeeld door het jaarlijkse PDP event, waarbij met name ook Nederlandse partners worden uitgenodigd.

Met de invulling van het amendement Kuik cs (Kamerstuk 35 000 XVII, nr. 24) wordt verder uitrol van TB-innovaties op landenniveau via de WHO gestimuleerd, oa voor nieuwe diagnostiek en behandeling.

84

Welke beleidsbeïnvloedende effecten heeft Samenspraak en Tegenspraak opgeleverd? Op welke gebieden is het beleid beïnvloed? Betreft het andere landen of ook Nederland?

Antwoord:

De partners die deelnemen aan Samenspraak & Tegenspraak hebben een veelheid aan beleidsbeïnvloedende effecten gerapporteerd. In de resultatenrapportage «Resultaten Ontwikkelingssamenwerking in Beeld 2018» (www.osresultaten.nl), worden de resultaten uitgebreid beschreven en geduid. In de jaren 2017 en 2018 zijn meer dan 4.000 initiatieven ondernomen om mensen beter te informeren, te mobiliseren of het gesprek aan te gaan met autoriteiten. In meer dan 1.700 gevallen lukte het maatschappelijke organisaties een onderwerp op de (politieke) agenda te krijgen, invloed uit te oefenen op maatschappelijke debatten en/of aan te kunnen schuiven bij besluitnemers. Het betreft hier een breed palet aan thema’s, variërend van LHBTI-rechten, vrouwenrechten, conflictbestrijding, arbeidsrecht, klimaat, seksuele gezondheid, tot mediavrijheid en duurzame ketens. Zo zijn in totaal 933 wetten, normen of praktijken aangepast voor meer inclusie en duurzaamheid. De beïnvloeding van wetgeving houdt in sommige gevallen in dat nieuwe, meer inclusieve, normen zijn aangenomen. In andere gevallen zijn schadelijke wetten, regelgeving en normen tegengehouden of verbeterd. Samenspraak en tegenspraak richt zich in eerste instantie op het versterken van maatschappelijke organisaties in het zuiden, zodat de stem van de burger daar gehoord wordt en de eigen overheid aangesproken wordt op hun verantwoordelijkheden voor duurzame en inclusieve ontwikkeling. Echter een kritische houding daar kan niet los gezien worden van een kritische houding hier. Maatschappelijke organisaties in Nederland kunnen uiteraard de Nederlandse regering aanspreken op consequenties van beleid voor burgers in het zuiden. Dit gebeurt dan ook in de praktijk. Een voorbeeld is het duurzaam en sociaal rechtvaardig maken van de energietransitie in Nederland. Deze gaat gepaard met de vraag hoe om te gaan met de risico’s in de grondstoffenketen die noodzakelijk zijn voor deze transitie. Zuidelijke organisaties hebben in dat geval samen met Nederlandse partners gepleit voor meer transparantie en het waarborgen van mensenrechten in de tenders voor wind- en zonne-energie.

85

Waarom heeft deze Minister zich vanuit de begroting Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking ingezet voor «gesprekken met lokale overheden over het belang van mensenrechten, zoals de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vereniging»? Hoeveel middelen zijn hier voor ingezet? Hoort dit thema niet bij de (internationale) mensenrechtenportefeuille die bij de Minister van Buitenlandse Zaken ligt? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

Ruimte voor het maatschappelijk middenveld en een geïntegreerde mensenrechtenbenadering in de SDG-agenda zijn randvoorwaarden voor stabiliteit en een inclusieve samenleving. Dit hangt direct samen met de doelen die in de BHOS-nota «Investeren in perspectief »gesteld zijn. Deze doelen zijn complementair aan de mensenrechtenportefeuille van de Minister van Buitenlandse Zaken.

Een sterk maatschappelijk middenveld is, tezamen met een legitieme en effectieve overheid en een verantwoordelijk bedrijfsleven, essentieel onderdeel van een goed functionerende samenleving. Het zijn vaak maatschappelijke organisaties die burgers een stem geven en hen vertegenwoordigen. Door lobby en beïnvloeding roepen maatschappelijke organisaties overheden en bedrijfsleven op hun verantwoordelijkheid te nemen voor een duurzame en inclusieve uitvoering van de Sustainable Development Goals (SDGs). Waar nodig kaarten maatschappelijke organisaties onrecht en ongelijke machtsverhoudingen aan en roepen zij politieke en economische instituties ter verantwoording over hun beleid en naleving van mensenrechtenverdragen. Vanuit de BHOS-begroting wordt via partners en posten onder andere ingezet op het belang van vrijheid van vereniging en vergadering, zeker omdat in steeds meer landen deze vrijheden niet meer vanzelfsprekend zijn (shrinking civic space). Voorbeelden van deze inzet zijn het Accountability Fonds (voor 10,6 miljoen Euro in 2018) en de Strategische Partnerschappen onder het beleidskader Samenspraak en Tegenspraak. Een precies bedrag zoals gevraagd kan niet worden aangegeven.

86

Waarom zijn onder artikel 3.1 de centrale programma’s SRGR & Hiv/aids verminderd met € 52,681 miljoen?

Antwoord:

Onder artikel 3.1 is in 2018 volledige uitputting behaald en is niet minder dan voorzien op SRGR inclusief hiv/aids uitgegeven. Door de nieuwe uitsplitsing in de begroting wordt zichtbaar wat er aan subsidies (–52.681), opdrachten (+22.413) en bijdragen aan internationale organisaties (+22.767) wordt besteed. Daarnaast hebben kasschuiven plaatsgevonden vanuit centrale programma’s SRGR & HIV/aids naar o.a. GFF, HRP WHO en GAVI.

87

Waarom is de bijdrage aan UNICEF € 6 miljoen minder dan vastgesteld?

Antwoord:

In 2018 is EUR 1 miljoen van de vastgestelde UNICEF bijdrage terugbetaald omdat alle verplichtingen op de lopende contracten in 2017 waren betaald en nog geen nieuw contract was afgesloten. In afwachting van de evaluatie van het UNICEF kindhuwelijkenprogramma is in 2.018 EUR 5 miljoen minder uitgegeven. Dit bedrag is doorgeschoven naar 2019. Het nieuwe UNICEF kindhuwelijkenprogramma zal naar verwachting in 2019 gecommitteerd worden.

88

Klopt het dat het World Food Program (WFP) voor de distributie van humanitaire hulp winstgevende bedrijven mag inhuren? Mag het Ministerie van Buitenlandse Zaken ook winstgevende bedrijven inhuren voor de uitvoering van eigen projecten? Zo nee, op basis van welke regels mag dit niet?

Antwoord:

Humanitaire hulpverlening is niet beperkt tot activiteiten van non-profitorganisaties. Dat geldt ook voor het WFP. Die organisatie is niet zelfvoorzienend en kan derhalve een beroep doen op partijen die marktprijzen in rekening brengen. Dat kan de inkoop van voedsel en goederen betreffen, alsook het betalen voor diensten als opslag en transport die de eigen faciliteiten overstijgen.

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken stelt het WFP in staat voedselhulp te leveren. BZ heeft in die zin een juridische en contractuele relatie met het WFP.

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is zelf in beperkte mate actief als het gaat om directe noodhulpverlening. Als dat aan de orde is kan een beroep worden gedaan op partijen die marktprijzen in rekening brengen.

89

Met welk doel mogen middelen uit het Noodhulpfonds worden ingezet?

Antwoord:

Het Noodhulpfonds liep in 2017 af en er zijn geen nieuwe verplichtingen meer aangegaan. Er vonden in 2018 nog betalingen plaats op (tot en met 2017) aangegane verplichtingen.

90

Klopt het dat de gelden onder bijdrage internationale organisaties voor noodhulpprogramma’s op artikel 4.3 verminderd zijn met ruim € 55 miljoen en dat die gebruikt zijn voor de stijging onder subsidies voor noodhulp (stijging met ruim € 79 miljoen)? Zo ja, wat is hier de verklaring voor?

Antwoord:

De realisatie in 2018 komt overeen met de planning zoals vastgelegd in Kamerstuk 34 775 XVII, nr. 49 van 7 december 2017 en Kamerstuk 32 605, nr. 213 van 21 februari 2018 en de wijzigingen daarop zoals vastgelegd in de eerste en twee suppletoire begroting. Hierdoor ontstaan de gesignaleerde afwijkingen ten opzichte van de origineel vastgestelde begroting 2018.

91

Waarom zijn de bestedingen in het kader van opvang in de regio ten opzichte van 2017 onder 4.3 afgenomen?

Antwoord:

De uitgaven voor opvang in de regio waren in het jaar 2.017 EUR 60,7 mln. In het jaar 2018 waren de uitgaven voor opvang in de regio EUR 196,2 mln. De uitgaven zijn dus niet afgenomen ten opzichte van 2017, maar toegenomen.

92

Waarom is het bilaterale aandeel in de bestedingen in het kader van regionale opvang zo klein? Gaat dit niet ten koste van de invloed van Nederland op de uitvoering?

Antwoord:

De bestedingen op het gebied van opvang en bescherming in de regio vinden plaats via een combinatie van subsidies (EUR 16 miljoen in 2018) en bijdragen aan multilaterale organisaties (EUR 180 miljoen). In 2018 waren de uitgaven voor opvang in de regio incidenteel hoger wegens overmaking aan de EU van de volgende tranche (EUR 46,7 miljoen) voor de EU Faciliteit voor Vluchtelingen in Turkije (in lijn met afspraken terzake tussen de EU, EU-Lidstaten en Turkije.

Het kabinet heeft in 2018 een Partnerschap opgezet met UNICEF, ILO, UNHCR, IFC en de Wereldbank met als doel om de bescherming en rechtspositie van vluchtelingen te verbeteren (met speciale aandacht voor kwetsbare groepen zoals kinderen) en om voor zowel vluchtelingen als gastgemeenschappen de kansen op onderwijs en werk te vergroten. Deze vijf organisaties zijn gekozen wegens hun grote kennis en ervaring op het gebied van de kabinetsprioriteiten: bescherming, onderwijs en werk. De programma’s in de acht focuslanden (Libanon, Jordanië, Irak en de Hoorn van Afrika) komen tot stand in nauwe samenwerking tussen betrokken landen, Nederland en de vijf partnerorganisaties. Nederland voert een intensieve beleidsdialoog met deze organisaties en stimuleert verbeterde samenwerking en gezamenlijk optreden. Door nauwer samen te werken kunnen middelen efficiënter worden ingezet en kan meer gewicht in de schaal gelegd worden bij het verbeteren van de kansen van vluchtelingen om deel te nemen in de samenleving in het land van opvang (waaronder toegang tot lokale voorzieningen en de arbeidsmarkt).

93

Hoeveel is in respectievelijk 2017 en 2018 in totaal – dus direct en indirect – besteed aan opvang in de regio?

Antwoord:

In 2018 is in totaal EUR 196,2 miljoen besteed aan programma’s die als primaire doelstelling duurzame opvang en bescherming in de regio hebben. In 2017 was dit EUR 60,7 mln. De uitgaven zijn met name gedaan in Libanon, Jordanië en Turkije en voorts in Irak, Egypte en de Hoorn van Afrika (Oeganda, Kenia, Ethiopië en Soedan).

Ook vanuit andere thematische aandachtsgebieden zijn programma’s gesteund in deze landen, bijvoorbeeld op het gebied van private sector ontwikkeling, mensenrechten of klimaat. Deze middelen worden wel besteed in dezelfde landen en komen (gedeeltelijk) ten gunstige van dezelfde doelgroepen, maar hebben andere primaire doelstellingen. Via de website https://openaid.nl/ kunnen de bestedingen per land en per jaar worden opgezocht, en is terug te zien om welke programma’s het gaat.

94

Waarom is in 2018 ongeveer € 130 miljoen minder gerealiseerd op artikel 4.4 (Noodhulpfonds) dan in 2017?

Antwoord:

Het Noodhulpfonds liep in 2017 af. Er zijn geen nieuwe verplichtingen meer aangegaan. Er vonden in 2018 nog betalingen plaats op (tot en met 2017) aangegane verplichtingen. Het wegvallen van het Noodhulpfonds is (deels) opgevangen door een structurele verhoging van het noodhulpbudget op artikel 4.1.

95

Kan specifieker worden toegelicht waarom op artikel 4 na de tweede suppletoire begroting het verplichtingenbudget met € 135,7 miljoen naar beneden is bijgesteld? Kan per subartikel aangegeven worden waarom het verplichtingenbudget niet is gerealiseerd? Hoe wordt dit overgebleven budget elders ingezet?

Antwoord:

De bijstelling betreft het verplichtingenbudget voor artikel 4.1 (humanitaire hulp) voor ongeveer EUR 97,2 miljoen en voor artikel 4.3 (Rechtstaatontwikkeling, wederopbouw, vredes-opbouw, versterkte legitimiteit van democratische structuren en tegengaan van corruptie) ongeveer EUR 38,6 miljoen. De belasting van het verplichtingenbudget geschiedt op het moment van aangaan van (meerjarige) arrangement of afgeven subsidiebeschikking. Deze momenten zijn voor een aantal arrangementen of beschikkingen niet in 2018 gerealiseerd, zonder dat dit effect heeft gehad op de realisatie van het kasbudget op artikel 4. Over de inzet in 2019 wordt u geïnformeerd in het kader van de begrotingsuitvoering 2019.

96

Wat wordt op artikel 4.3 bedoeld met een lager dan geplande uitgave op het thema «Opvang in de regio» van € 6,8 miljoen vanwege lager dan geraamde liquiditeitsbehoefte bij uitvoerders waarmee reeds verplichtingen waren aangegaan? Kan dit specifieker worden toegelicht?

Antwoord:

Bij de start van elk programma wordt in overleg met de uitvoerende organisatie een monitoringskalender en een betalingsschema opgesteld, gekoppeld aan de geplande uitvoering van activiteiten. Elk jaar geeft de partner aan wat de voortgang is, zowel op inhoudelijk als op financieel gebied. Indien een activiteit vertraging heeft opgelopen, bijvoorbeeld vanwege de politieke situatie of onrust in het land, kan het voorkomen dat een organisatie nog voldoende budget over heeft om de volgende periode te overbruggen. Er is dan dus geen liquiditeitsbehoefte bij de partner en geen noodzaak om de volgende betaling over te maken; het betalingsschema wordt aangepast en geplande betalingen worden doorgeschoven naar het volgende jaar. Binnen een instrument wordt beoogd om waar mogelijk de dan ontstane onderuitputting op te vangen met andere betalingen. Vanwege onzekerheid aan het einde van het jaar over de liquiditeitsbehoefte van enkele grote partners kon in het jaar 2018 voor een deel van de doorgeschoven middelen geen andere besteding meer worden gevonden. Daardoor zijn de werkelijke uitgaven in 2.018 EUR 6,8 miljoen lager dan de geplande uitgaven.

97

Waarom is er € 13,2 miljoen meer dan begroot uitgegeven aan het Afghan Rehabilitation Trustfund? Wat heeft dat Nederland opgeleverd?

Antwoord:

In 2018 werd de jaarlijkse structurele bijdrage van EUR 20 miljoen voor het ARTF gedelegeerd aan de Nederlandse vertegenwoordiging in Kaboel. Daarvoor vond de besteding vanaf centraal niveau plaats. Door onderbesteding op twee andere activiteiten op het gebied van rechtsstatelijkheid, is het budget voor rechtsorde in Afghanistan per saldo met EUR 13,2 miljoen gestegen.

De ARTF fondsen worden ingezet voor het behalen van Afghaanse nationale prioriteiten. Het betreft onder meer onderwijs, landbouw, private sector ontwikkeling, gezondheidszorg, migratie en gender. Daarnaast vindt capaciteitsopbouw van overheidsinstellingen plaats, bijvoorbeeld op het terrein van beheer van overheidsfinanciën en het tegengaan van corruptie. Nederland is, met het oog op duurzaamheid en Afghaans eigenaarschap, voorstander van het zoveel mogelijk volgen van de prioriteiten van de Afghaanse regering bij de ontwikkeling van Afghanistan. Volledigheidshalve verwijs ik naar de artikel 100-brieven van 2017 en 2018 waarin ook de resultaten worden opgesomd.

98

Wat is «Primes Municipalités du Contrat Social»? Wat is de doelstelling en wie voert dit programma uit?

Antwoord:

Dit programma betreft ondersteuning van het decentralisatieproces in Mali. Het is de bedoeling het politieke systeem verder te democratiseren door effectieve inschakeling van decentrale overheden, het maatschappelijk middenveld en door betere participatie van de lokale bevolking. Naast de planning, het daadwerkelijke beheer en de uitvoering van lokaal ontwikkelingsbeleid betreft dit programma ook de decentralisatie van centraal ontwikkelingsbudget naar de lokale overheden. Het was de bedoeling deze activiteit in 2018 via de Malinese overheid uit te voeren. Het programma ondervond vertraging in 2018 maar zal in 2019 starten in de vorm van een co-financiering met de Wereldbank als uitvoerder.

99

Wanneer is iemand een «potentiële irreguliere migrant»?

Antwoord:

In de genoemde bewustwordingscampagne gaat het om mensen die aangeven dat zij de intentie hebben binnen een jaar op irreguliere wijze, dat wil zeggen buiten de geldende regels om, naar een ander land te gaan.

100

Hoe zijn de «potentiële irreguliere migranten» in kwestie benaderd?

Antwoord:

Potentiële irreguliere migranten zijn in de genoemde campagne benaderd door personen uit hun gemeenschap die gezag hebben en vertrouwen genieten. Deze personen voeren in het kader van de campagne vertrouwelijke gesprekken met de potentiële migranten waarin zij feitelijke en betrouwbare informatie verstrekken over de risico’s van irreguliere migratie en alternatieven daarvoor. In veel gevallen zijn het overigens de potentiële migranten zelf die het initiatief nemen voor een dergelijk gesprek.

101

Kregen de «potentiële irreguliere migranten» een vergoeding voor deelname aan het onderzoek?

Antwoord:

Nee. De informatievraag van de potentiële migrant is bepalend voor het plaatsvinden van gesprekken. Op basis van de gegevens die tijdens en na de gesprekken verzameld zijn over intenties om te migreren vindt analyse plaats om de effectiviteit van de interventie te onderzoeken.

102

Waar bestond de campagne in kwestie uit? Welke boodschappen kwamen in die campagne voor?

Antwoord:

De kern van de campagne bestond uit gesprekken van vertrouwenspersonen met potentiële migranten, in persoon of op afstand. Aanvullend hierop verstrekte de campagne informatie via internet en sociale media, bijeenkomsten, radio, TV en geschreven pers. De boodschappen waren gericht op de perceptie van potentiële migranten van hun land en de economische kansen daar en op beter begrip van zowel de risico’s van een irreguliere migratiereis als de realiteit na aankomst op de plaats van bestemming. Daarnaast worden potentiële migranten geïnformeerd over eventuele bijzondere kwetsbaarheden, zoals in het geval van vrouwen.

103

Welke Libische autoriteiten heeft Nederland aangespoord?

Antwoord:

De aansporing was gericht aan de internationaal erkende regering, de Government of National Accord (GNA), en de daaraan gelieerde verantwoordelijke autoriteiten, waaronder het directoraat voor het tegengaan van illegale migratie, DCIM, en betrokken bewindspersonen zoals de Libische Minister van Justitie.

104

Hoeveel migranten zijn (dankzij de inspanningen van Nederland) hervestigd naar andere landen?

Antwoord:

In het kader van de evacuatie uit Libië door de UNHCR van personen die in aanmerking komen voor internationale bescherming en hervestiging (het ETM-Emergency Transit Mechanism), zijn in 2018 ca. 2.500 personen in bescherming gebracht, waarvan ongeveer 1.200 reeds hervestigd zijn naar een elftal westerse landen. Ook Nederland draagt bij aan de bescherming en hervestiging van een aantal van deze personen.

Nederland spande zich daarnaast in voor bescherming en vrijwillige terugkeer gestrande migranten op de Libië-route. Meer dan 37.000 migranten keerden sinds begin 2017 vrijwillig terug vanuit Libië naar hun land van herkomst met steun uit het EU Trust Fund for Africa, waaraan Nederland voor dit doel heeft bijgedragen. Voorts heeft de IOM met Nederlandse steun in de periode mid-2017 tot mid-2018 ruim 2.800 migranten gered in de Noord-Nigerese woestijn (meer details te vinden in «Resultaten Ontwikkelingssamenwerking in beeld 2018» via http://www.osresultaten.nl). Ook deze migranten krijgen hulp om terug te kunnen keren naar hun eigen land.

105

Hoeveel aanhoudingen en veroordeling hebben, al dan niet dankzij Nederlandse inspanningen, plaatsgevonden?

Antwoord:

Volgens UNODC heeft in Niger en Mali volgend op trainingen in het kader van de door Nederland gesteunde capaciteitsopbouw in meerdere zaken opsporing en vervolging plaatsgevonden in verband met mensensmokkel en mensenhandel. De detachering van de Nigeriaanse aanklaagster bij het Italiaanse Openbaar Ministerie leidde volgens UNODC tot verschillende strafzaken in Nigeria waarin inmiddels een persoon is veroordeeld. Exacte cijfers zijn niet bekend met name vanwege vertrouwelijkheid van de gegevens.

106

Zijn grensbeheer, capaciteitsopbouw, het bestraffen van mensensmokkel en documentfraude en het wegnemen van de pullfactoren niet veel effectievere manieren om irreguliere migratie aan te pakken dan een overtuigingscampagne?

Antwoord:

In het kader van het integrale migratiebeleid zet Nederland verschillende instrumenten in ter voorkoming en beperking van irreguliere migratie. Daartoe behoren naast bewustwordingscampagnes ook grensbeheer, capaciteitsopbouw, het aanpakken van mensensmokkel en documentfraude en het wegnemen van de pullfactoren. Sommige van deze activiteiten kunnen uit ODA gefinancierd worden (bv. bewustwordingscampagnes, trainingen op het gebied van mensenrechten en vluchtelingenrecht voor grensbewakers), andere niet (zoals grensbewaking). Bewustwordingscampagnes hebben volgens het kabinet een toegevoegde waarde naast de andere instrumenten. Door de complexiteit van de oorzaken en motieven van irreguliere migratie is het lastig inzichtelijk te maken hoe effectief het ene middel is ten opzichte van het andere. Het integrale migratiebeleid beoogt een zo effectief mogelijke aanpak door deze instrumenten op complementaire wijze in te zetten, langs de gehele migratieroute.

107

In welke landen en met hoeveel geld heeft Nederland geïnvesteerd in grensbeheer, het aanpakken van documentfraude en het trainen van grensbewakers in landen van herkomst en doorvoer?

Antwoord:

Grensbeheer wordt niet gefinancierd vanuit ODA, aangezien het niet aan de OESO-DAC criteria voor ODA voldoet. Vanuit de BHOS-begroting worden wel andersoortige activiteiten ondersteund om mensensmokkel en mensenhandel tegen te gaan, in lijn met de prioriteiten binnen het integrale migratiebeleid van het kabinet. Vanuit de BHOS-begroting ondersteunde Nederland in 2018 met EUR 2,6 miljoen een programma van UNODC (VN-organisatie ter bestrijding van drugs en georganiseerde misdaad) en OHCHR (VN-mensenrechtenkantoor) voor capaciteitsopbouw van de overheid in Gambia, Ivoorkust, Niger, Mali en Senegal voor de aanpak van migrantensmokkel en mensenhandel, onder meer via trainingen voor ambtenaren. Hierbij is er veel aandacht voor mensenrechten. Nederland ondersteunde daarnaast de verbetering van de training van het personeel van de Nigeriaanse immigratiedienst. Dit laatste project leidde in 2018 niet tot uitgaven. Voorts kreeg de immigratiedienst van Kenia training in het opsporen van documentfraude.

108

Hoe komt het dat ruim € 57 miljoen minder is besteed op artikel 5.2 Overig armoedebeleid dan vastgesteld bij de begroting 2018?

Antwoord:

Bij de eerste suppletoire begroting is het budget met EUR 51,4 miljoen verlaagd omdat een deel van de voor 2018 geplande betalingen aan multilaterale instellingen reeds in 2017 was voldaan. Bij de tweede suppletoire begroting werd het budget nogmaals verlaagd met EUR 6,3 miljoen omdat uitgaven voor UNESCO, voorlichting op het gebied van OS en kleine ODA-activiteiten lager uitvielen dan geraamd.

109

Wat is een «bijdrage aan migratie»? Met welke inspanningen draagt Nederland bij aan migratie conform artikel 5.3?

Antwoord:

Conform artikel 5.3 droeg Nederland in 2018 bij aan de doelstelling «Migratie en ontwikkeling». De inspanningen onder dit artikel zijn weergegeven op pag. 71 van het jaarverslag.

110

Kunt u uitgebreider toelichten waardoor de maximale fouttolerantie is overschreden? Welke liquiditeitsbehoefte beweerde de organisatie in kwestie te hebben? Welke organisatie betrof het? Hoe heeft het ministerie gehandeld?

Antwoord:

De accountantscontrole vindt plaats op basis van een statistische steekproef. Deze steekproef is zodanig opgezet dat de uitkomsten een voldoende betrouwbaar beeld geven van de rechtmatigheid van de uitgaven op het gehele begrotingsartikel. In deze steekproef was één transactie aan UNICEF opgenomen. Organisaties mogen maximaal voor 12 maanden worden bevoorschot. Vastgesteld is dat over de duur van het UNICEF-programma er een reële liquiditeitsbehoefte bestaat. De contractueel voorziene betaling was echter groter dan de aantoonbare liquiditeitsbehoefte voor de komende 12 maanden. Het verschil is als «te vroeg betaald» bestempeld. Het ministerie heeft UNICEF hierover geïnformeerd. Indien de uitvoering van het programma ernstig vertraagt, vindt in overleg met UNICEF invordering plaats van maximaal het «te vroeg betaalde» bedrag.

111

Hoeveel malversaties hebben plaatsgevonden sinds de oprichting van het interne Expertisecentrum Malversaties?

Antwoord:

In de nota beheer en toezicht die in 1998 aan de Tweede Kamer werd voorgelegd (TK 25 860, nr. 1), is toegezegd dat het parlement bij de jaarlijkse rekening van het Ministerie van Buitenlandse Zaken geïnformeerd zal worden over de bewezen gevallen van malversatie en de daarbij getroffen sancties respectievelijk de afweging die is gemaakt om geen sanctie te treffen.

In 2018 heeft het ministerie geïnvesteerd in de doorontwikkeling van het Meldpunt Malversaties naar het Expertisecentrum Malversaties. In 2018 zijn er 23 bewezen malversaties (Kamerstuk 35 200 XVII, nr. 1).

112

Wat is de rol van PWC/TJ?

Antwoord:

Het consortium bestaande uit PricewaterhouseCoopers en Triple Jump (PwC/TJ) is fondsbeheerder/uitvoerder van onderdeel 2 van het Dutch Good Growth Fund, een revolverend fonds dat zich richt op het verstrekken van financiering aan het MKB in ontwikkelingslanden.

113

Hoe werkt de Private Infrastructure Development Group (PIDG)? Hoe wordt de PIDG beheerd en wie stuurt de PIDG aan?

Antwoord:

De Private Infrastructure Development Group (PIDG) is een multi-donor programma, gericht op het ontwikkelen en financierbaar maken van infrastructuur in ontwikkelingslanden. Daarnaast richt het zich op de ontwikkeling van lokale kapitaalmarkten voor het mobiliseren van lokaal, privaat kapitaal. PIDG bestaat uit vier onderdelen (Infraco Africa, Infraco Asia, Emerging Africa Infrastructure Fund en GuarantCo) die, afhankelijk van de ontwikkelfase van het infrastructuurproject, aandelenkapitaal, leningen en/of garanties verstrekken. Er is ook een faciliteit die op basis van subsidies Technische Assistentie verstrekt. Donoren hebben de dagelijkse aansturing van PIDG gedelegeerd aan een onafhankelijke Raad van Toezicht.

114

Wat is het Programma Uitgezonden Managers?

Antwoord:

PUM Netherlands senior experts (www.pum.nl) is een vrijwilligersorganisatie die zich richt op duurzame ontwikkeling van het midden- en kleinbedrijf in ontwikkelingslanden en opkomende markten. PUM werd in 1978 opgericht door de christelijke werkgeversorganisatie NCW, en is nu als stichting verbonden aan VNO/NCW.

115

Wat zijn de Verdragsmiddelen Suriname Schenkingen? Hoe zijn deze verplichtingen tot stand gekomen?

Antwoord:

De «Verdragsmiddelen Suriname Schenkingen» zijn de financiële middelen die Nederland aan de Republiek Suriname heeft toegezegd in het kader van de Overeenkomst betreffende Ontwikkelingssamenwerking van 25 november 1975. Deze overeenkomst, gesloten op de dag van de Surinaamse onafhankelijkheid, had tot doel de Republiek Suriname in staat te stellen zich op zo kort mogelijke termijn zelfstandig te ontwikkelen.

Van deze middelen is momenteel nog ongeveer 20 miljoen euro over. De middelen zijn in 2012 bevroren na de aanname van de gewijzigde Amnestiewet.

116

Wanneer verwacht u het volgende (ex-post) onderzoek naar de doeltreffendheid en de doelmatigheid van het huidige Fonds Product Development Partnerships?

Antwoord:

Het Fonds Product Development Partnerships wordt in 2020 (ex-post) geëvalueerd. Onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid maakt deel uit van deze evaluatie.

117

Kunt u het aantal malversaties in 2018 vergelijken met eerdere jaren?

Antwoord:

Het aantal bewezen malversaties in een jaar is afhankelijk van het tijdstip (en jaar) van de melding en de duur van het onderzoek op basis van die meldingen. Om deze reden is het lastig om de jaren onderling met elkaar te vergelijken.

In 2016 waren er 13 bewezen malversaties (Kamerstuk 34 725 XVII, nr. 1) en in 2017 acht bewezen malversaties (Kamerstuk 34 950 XVII, nr. 1). In 2018 waren er 23 bewezen malversaties (Kamerstuk 35 200 XVII, nr. 1).

In 2018 heeft het ministerie verder geïnvesteerd in de doorontwikkeling van het Expertisecentrum Malversaties. Deze doorontwikkeling draagt bij aan de bewustwording binnen het ministerie. Verder is de lijn van voorgaande jaren doorgezet met betrekking tot het sneller afronden van lopende onderzoeken. Binnen het ministerie en bij uitvoerders leiden deze maatregelen tot verscherpte alertheid, met het gevolg dat er meer meldingen binnen komen.

118

Wanneer is sprake van een «vermoeden» van een malversatie?

Antwoord:

Er is sprake van een vermoeden van een malversatie als bijvoorbeeld bij een accountantsonderzoek achterliggende documenten ontbreken of vervalste documenten worden aangetroffen.

Ook komen vermoedens van malversaties aan het licht op basis van eigen onderzoek van het ministerie of van uitvoerders of op basis van signalen vanuit de eigen werkprocessen. Tevens worden malversaties gemeld door klokkenluiders.

In alle gevallen wordt naar aanleiding van een vermoeden een onafhankelijk onderzoek gestart.

119

Waarom maakt u de namen van frauderende (internationale) organisaties niet bekend?

Antwoord:

In het kader van de jaarlijkse verantwoording is de lijn gekozen om gegevens van betreffende organisaties waarbij malversaties zijn geconstateerd niet openbaar te maken. Openbaarheid moet steunen op een afweging als voorzien in de Wet openbaarheid van bestuur, waarin onder andere beoordeeld moet worden of openbaarmaking geen onevenredige benadeling voor belanghebbenden meebrengt (bijvoorbeeld reputatieschade).

120

In welke landen hebben de meeste malversaties (met Nederlands geld) plaatsgevonden?

Antwoord:

In 2018 hebben de meeste (bewezen) malversaties in Oeganda (vier malversaties) en Kenia (drie malversaties) plaatsgevonden.

121

Hoe groot is het totale bedrag dat Nederland nog te vorderen heeft op diverse organisaties in gevallen waarin reeds bewezen is dat er sprake is van malversaties?

Antwoord:

Het totale bedrag dat Nederland nog te vorderen heeft op diverse organisaties in gevallen waarin malversaties reeds bewezen zijn betreft EUR 4.617.808.

122

Welke organisaties en welke landen ten aanzien waarvan is vastgesteld dat daar in het verleden sprake is geweest van bewezen malversaties, ontvingen in 2018 nog steeds publiek geld van Nederland? Kunt u een overzicht geven van de bestedingen, uitgesplitst naar organisatie/land?

Antwoord:

Zie de beantwoording op vraag 119 (namen van organisaties worden niet bekend gemaakt). Voor een overzicht van de landen waar malversaties hebben plaatsgevonden verwijs ik u naar de bijlage van de departementale jaarverslagen van BHOS en BZ. Bewezen malversaties hebben effect op programma’s en uitvoerders, maar leiden niet tot aanpassing van de landenlijst voor samenwerking

123

Hoeveel geld heeft Nederland in totaal overgemaakt naar de organisatie(s) betreffende de malversaties opgenomen onder REF: 18-06, 18-62, 18-68, waarvan de omvang van het Nederlandse aandeel gemoeid met de malversatie niet zou kunnen worden vastgesteld?

Antwoord:

REF 18-06: De totale omvang van de bijdrage aan de internationale organisatie betrof EUR 1.023.890.

REF 18-62: U bent hierover reeds vertrouwelijk geïnformeerd (Kamerstuk 35 000 XVII, nrs. 62 en 66).

REF 18-68: De totale omvang van de bijdrage aan de internationale organisatie betrof EUR 2 miljoen.

124

Kunt u inzicht geven in de resultaten van het aanvullende onderzoek dat is gedaan naar aanleiding van de malversatie opgenomen onder REF: 17-13 en tevens een overzicht geven van eventuele overige bewezen malversaties die hebben plaatsgevonden in dat betreffende land waarbij publiek geld uit Nederland was/is gemoeid?

Antwoord:

Uit het aanvullende onderzoek (inzake REF 17-13) bleek dat de interne controlemaatregelen niet werden opgevolgd en bewijsstukken deels waren vervalst.

Naast REF 17-13 en 18-62 is er in het betreffende land nog een andere bewezen malversatie vastgesteld waarbij publiek geld uit Nederland betrokken is geweest. Deze bewezen malversatie met een financiële omvang van EUR 27.000 is reeds in het jaarverslag BHOS van 2016 gemeld.

125

Kunt u een overzicht geven van de verdeling van de 255.000 ondersteunde banen tussen landen en een overzicht van de verdeling tussen sectoren?

Antwoord:

Deze uitsplitsing is nog niet voor alle programma’s mogelijk. Dankzij aanzienlijke investeringen in hun monitoring en rapportage systeem is de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland wel in staat om voor elk door hen uitgevoerd project de land(en) van uitvoering, de sector, betrokken bedrijven en het aantal ondersteunde lokale banen te laten zien. Zie hiervoor hun Open Data-website https://aiddata.rvo.nl/results/. Ook toont deze RVO-website per land de allocatie van de projectbudgetten. Voor door andere partners uitgevoerde programma’s is dergelijke landenspecifieke monitoring nog niet beschikbaar. Hier wordt wel aan gewerkt.

126

Waarom is er een verwachte afname in de projectontwikkeling voor 2020?

Antwoord:

Het tempo van de projectontwikkeling zal in de periode tot en met 2020 naar verwachting afnemen. Dit komt deels doordat in deze periode programma’s aflopen en nieuwe programma’s tijd nodig hebben om tot optimale resultaatbereiking te komen op deze indicatoren. Daarnaast betekent de verschuiving van de inzet naar de focusregio’s MENA, Sahel en Hoorn van Afrika dat er in complexere en soms meer fragiele landencontexten gewerkt moet worden. In die landen zal naar verwachting meer diepgaande en langere ondersteuning nodig zijn om haalbare ondernemingsplannen te ontwikkelen en werkgelegenheid te realiseren. Dit zal de kwantitatieve resultaten enigszins drukken.

127

Kunt u een overzicht geven van de 8.800 ondersteunde bedrijven tussen landen en een overzicht van de verdeling tussen sectoren?

Antwoord:

Zie antwoord vraag 125.

128

Wat is de reden van het grote verschil tussen het aantal mensen dat direct werd bereikt door beleid om tot een verbeterde voedsel inname te komen (18,5 miljoen) en het aantal mensen waarbij daadwerkelijk een verbeterde voedselinname kon worden vastgesteld (11,4 miljoen)? Is het percentage van de bereikte mensen waar verbetering kon worden vastgesteld (61,6%) hoger, lager of in lijn met de verwachting?

Antwoord:

De reden is dat niet in alle gevallen waar mensen worden bereikt (met screening op ondervoeding, voedingsadvies, voedingssupplementen, therapeutische voeding, extra vitaminen, ontwormingskuren en toegang tot een diverser en gezonder dieet) achteraf ook wordt, of kan worden, vastgesteld dat dit daadwerkelijk heeft geresulteerd in een verbeterde voedselinname. Soms ontbreekt de monitoring van effecten en soms zijn effecten gewoon niet aantoonbaar. Het percentage van 61,6 procent van het aantal bereikte mensen waar dit wel kon worden vastgesteld ligt lager dan het jaar hiervoor. Dit lag in de lijn der verwachtingen, omdat een groot programma van UNICEF, dat hoog scoorde op verbeterde voedselinname, halfweg de verslagperiode afliep. Inmiddels is een nieuw programma met UNICEF opgestart.

129

Is het toeval dat de realisatie op alle drie de indicatoren in het thema voedselzekerheid veel lager is dan de streefwaarde, of is er ook een verband en zijn er ook bredere factoren in het spel? In hoeverre spelen extreme weersomstandigheden een rol bij het achterblijven van de resultaten?

Antwoord:

Nee, de oorzaak van een lagere realisatie dan de streefwaarde is verschillend per indicator.

Voor verbeterde voedselinname is de lagere score vooral het gevolg van het halfweg de verslagperiode aflopen van een groot programma van UNICEF, in combinatie met het niet altijd vast kunnen stellen van effecten van interventies op de voedselinname (zie ook antwoord op vraag 128).

Voor verhoging van productiviteit en inkomen van kleinschalig producerende boeren(families) ligt de oorzaak voornamelijk in het feit dat die effecten vaak moeilijk te meten zijn en daardoor helaas niet altijd volledig kunnen worden gerapporteerd.

Voor eco-efficiënter landgebruik geldt dat nog onvoldoende hectare land worden bereikt om aan de streefwaarde te kunnen voldoen.

Extreme weersomstandigheden zullen met name de resultaten ten aanzien van productiviteit en inkomen van boeren negatief kunnen beïnvloeden, maar het is moeilijk te zeggen in welke mate dit in de verslagperiode het geval is geweest. Vooralsnog lijken meetbaarheid en onvoorziene uitvoeringsaspecten, zoals in geval van productiviteit en inkomen van boeren een programma in Oost-Afrika dat onverwacht minder presteerde vanwege capaciteitsbeperkingen bij de lokale overheden, een grotere rol te spelen bij het achterblijven van resultaten. De verschuiving naar de focusregio’s, met gebieden met extremere weersomstandigheden zoals de Sahel, zal op termijn het bereiken van de streefwaarden wel kunnen bemoeilijken.

130

Waarom heeft de Wereldbank minder projecten voltooid dan verwacht? Zijn er problemen geïdentificeerd? Zo ja, zijn er gepaste maatregelen genomen?

Antwoord:

Nederland draagt bij aan diverse Wereldbank trustfunds die programma’s voor verbeterd stroomgebiedbeheer en veilige delta’s ontwikkelen en ondersteunen. De trustfunds werken vraaggestuurd, binnen een resultaatkader dat is vastgesteld voor hun looptijd van 7–10 jaar. Het resultaat in 2018 was minder dan gemiddeld. Er is geen probleem geïdentificeerd. Het vooruitzicht is dat de tegenvaller de komende jaren wordt ingehaald. Dit wordt gemonitord.

131

Welke gevolgen heeft het feit dat het aantal op het gebied van vrouwenrechten en gendergelijkheid versterkte organisaties de target met 620 overschrijdt? Betekent dit dat een bijstelling van de bestedingen wordt overwogen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

Het feit dat het aantal versterkte organisaties veel meer is dan het gestelde target heeft geen gevolgen voor beleid of besteding. In het verslag wordt aangegeven dat de streefwaarden zijn opgesteld op een moment dat het nog moeilijk was in te schatten hoeveel organisaties zouden worden bereikt.

Deze streefwaarden worden gezien als minimum. Het is positief dat de streefwaarden ruimschoots zijn overschreden. Bijstelling van de bestedingen wordt dan ook niet overwogen.

132

Welke resultaten zijn in 2018 geboekt in het bevorderen van SDG 3 (Goede gezondheid) en specifiek Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR)? Welke doelstellingen zijn hierin voor 2019 gesteld?

Antwoord:

Binnen SDG 3 en SRGR zet NL in op informatie, gezondheidsmiddelen, goede gezondheidszorg en rechten voor iedereen. Keuzevrijheid voor vrouwen en jongeren staat daarbij centraal, zodat zij direct toegang hebben tot de producten en diensten waarmee zij hun toekomst kunnen vormgeven. Nederland bereikte ook de specifieke groepen waarvoor dit vaak moeilijk is, zoals ongetrouwde meisjes en vrouwen, mannen die seks hebben met mannen en sekswerkers. In partnerschappen met niet-gouvernementele organisaties werden juridische en culturele barrières aan de orde gesteld die deze mensen verhinderen hun rechten uit te oefenen. Waar mogelijk werden deze weggenomen.

Met Nederlandse steun ontvingen in 2018 bijna 5 miljoen jongeren informatie over seksualiteit, hiv/aids, soa’s, zwangerschap en anticonceptie. In 2018 zijn meer dan 10.000 klinieken, gezondheidsposten of schoolklinieken jeugdvriendelijke diensten gaan aanbieden en via het Global Fund voor AIDS, TB en Malaria hebben 280.000 mensen een antiretrovirale behandeling gekregen. Er werden meer dan 2 miljoen veilige (post-)abortuszorgdiensten gefinancierd en sinds 2012 hebben 2,5 miljoen extra vrouwen en meisjes toegang gekregen tot anticonceptie. Belangrijke gebeurtenissen waren de eerste SheDecides dag in Zuid-Afrika op 2 maart 2018 en de internationale aidsconferentie AIDS2018 (in juli 2018 in Amsterdam).

Tijdens AIDS2018 was een belangrijk winstpunt dat ook landen uit Oost-Europa en Centraal-Azie deelnamen op hoog niveau aan het debat over een effectieve respons, die vraagt om een mensenrechtenbenadering en sterk leiderschap. In 2018 werd ook in toenemende mate geestelijke gezondheidszorg meegenomen in de operationalisering van de SRGR ambities in humanitaire settings. Via het nieuwe partnerschap met de Global Financing Facility werd invulling gegeven aan de ambitie landen aan te spreken op hun eigen verantwoordelijkheid als het gaat om gezondheid en vergroten van keuzevrijheid voor vrouwen en jongeren.

Meer gedetailleerde informatie over ook de resultaten op dit terrein is terug te vinden in de resultatenrapportage «Ontwikkelingssamenwerking in Beeld 2018» op www.osresultaten.nl.

In 2019 is de inzet op SDG3 en SRGR onverminderd groot en het resultatenkader ongewijzigd. Zorgwekkende mondiale trends die inclusieve ontwikkeling in de weg staan (onder meer op het gebied van SRGR en vrouwenrechten) krijgen daarbij ook meer diplomatieke aandacht. In 2019 worden tevens landenprogramma’s in West-Afrika ontwikkeld om aldaar eveneens keuzemogelijkheden voor vrouwen en jongeren te vergroten.

133

Welke concrete acties zijn ingezet om het aantal vrouwen en meisjes dat toegang heeft tot moderne anticonceptie (als onderdeel van het SRGR-beleid) in 69 FamilyPlanning2020 focuslanden in 2019 te vergroten?

Antwoord:

Naar aanleiding van het amendement-Bouali/Kuik (Kamerstuk 35 000 XVII, nr. 22) is NL in gesprek met UNFPA en GFF om binnen de Sahel-regio meer te besteden aan moderne anticonceptie. Dit is onderdeel van de geïntegreerde landenprogramma’s voor gezondheid voor vrouwen, kinderen en adolescenten, waarin inzet van eigen middelen van nationale overheden en aanpassing van beleidskaders voor Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten centraal staan. Nederland steunt ook de West African Health Organisation met een programma gericht op adolescenten en de aankoop van anticonceptiemiddelen.

Eind 2018 is NL met UNFPA overeengekomen dat een deel van de financiering in 2020 afhankelijk is van de daadwerkelijke resultaten op het gebied van beschikbaarheid van anticonceptie op landenniveau. Hiermee wordt een stimulans gegeven aan zowel UNFPA als nationale overheden om meer te investeren in de lokale beleidskaders en de efficiëntie van toeleveringskanalen. Verder heeft NL binnen UNFPA aangedrongen op een herziening van de werkwijze van het anticonceptieprogramma op nationaal niveau. Een taskforce waarin donoren en ontvangende landen zijn vertegenwoordigd, evalueert momenteel de wijze waarop plannen en budgetten voor anticonceptie in samenspraak met nationale overheden worden opgesteld. NL werkt eveneens samen met Nederlandse en internationale ngo’s als PSI, International Planned Parenthood Federation (IPPF), Marie Stopes International (MSI) en kennisinstituten (Share-Net, Guttmacher). Innovatieve manieren om distributie binnen landen efficiënter te maken zijn daarbij belangrijke aandachtspunten. Dit kan bijvoorbeeld door social marketing, betere samenwerking met de private sector en de inzet van digitale technologie.

134

Wat gaat u doen om meer vrouwen toegang te geven tot anticonceptie en de streefwaarde op dit punt te halen?

Antwoord:

De concrete acties zoals benoemd in vraag 133 zullen in 2019 verder worden geoperationaliseerd. Bovendien blijft de inzet op SRGR, zowel diplomatiek als financieel in 2019 onverminderd groot.

Door toegenomen weerstand tegen SRGR en vrouwenrechten wordt vooruitgang voor toegang tot anticonceptie en het behalen van de FP2020-doelstelling bemoeilijkt. Naast financiering blijft de Nederlandse diplomatieke inzet, op alle niveaus, dan ook een belangrijk middel om weerwoord te bieden. Zo richtte NL in 2018 samen met gelijkgezinde landen het Nexus-initiatief op dat zich richt op het mobiliseren van cross-regionale steun voor SRGR inclusief toegang tot anticonceptie in verschillende relevante VN onderhandelingen.

135

Welke innovatieve manieren om vrouwen en meisjes toegang te geven tot anticonceptie zijn denkbaar, in het bijzonder tegen de achtergrond van het amendement-Van Haga (Kamerstuk 35 000 XVII, nr. 14), later aangenomen in de vorm van het inhoudelijk identieke amendement-Bouali/Kuik (Kamerstuk 35 000 XVII, nr. 22)?

Antwoord:

Zoals antwoord op vraag 133.

Ter aanvulling geldt dat innovatie zich vooral richt op de efficiëntie van distributie van anticonceptiemiddelen binnen landen. Dit kan bijvoorbeeld door social marketing, betere samenwerking met de private sector en de inzet van digitale technologie.

136

Wat gaat het kabinet, in samenwerking met het VN-Bevolkingsfonds UNFPA, concreet doen om de mondiale resultaten van FP2020 op het gebied van toegang tot moderne anticonceptie te verbeteren? (p.116)

Antwoord:

Zie antwoord op vragen 133 en 134.

137

Komt meisjesbesnijdenis meer voor in islamitische gemeenschappen dan in christelijke gemeenschappen?

Antwoord:

Meisjesbesnijdenis komt wereldwijd vaker voor in islamitische gemeenschappen dan in christelijke gemeenschappen. Prevalenties variëren echter zeer sterk afhankelijk van geografische locatie, etnische groep en tijdvak.

In Egypte is de prevalentie bijvoorbeeld meer dan 90% terwijl het percentage in buurland Libië vrijwel nihil is.

138

Hoe werkt het ministerie er naar toe dat 90% van de grote bedrijven in Nederland de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen onderschrijft in 2023?

Antwoord:

Het ministerie houdt via een monitoringscyclus bij of bedrijven voldoende voortgang boeken op het onderschrijven van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. De monitoring is gestart met een nulmeting (over 2017) en er staan twee tussenmetingen gepland: in 2019 (over 2018) en in 2021 (over 2020). Voorafgaand aan de eerste tussenmeting (derde kwartaal 2019) ontvangen alle grote bedrijven een brief met een aankondiging van de tussenmeting en toelichting op wat van hen verwacht wordt in het kader van de OESO-richtlijnen. De resultaten van de tussenmetingen bepalen de verdere communicatiestrategie, indien nodig met een specifieke benadering voor achterblijvende groepen bedrijven of sectoren.

139

Kan er een toelichting worden gegeven wat de inspanningen van het ministerie zijn geweest met betrekking tot de UN Guiding Principles on Business and Human Rights?

Antwoord:

Met het Nationaal Actieplan mensenrechten en bedrijfsleven (NAP) geeft het ministerie vorm aan de inspanningen met betrekking tot de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGPs). Aangezien het NAP al 5 jaar meegaat zijn de meeste actiepunten nu voltooid, er zijn ook doorlopende actiepunten zoals beleidscoherentie. Het kabinet beraadt zich erop hoe het NAP herzien kan worden. Conform het NAP spant het ministerie zich in om op een coherente manier naar verschillende beleidsterreinen te kijken. Zo worden maatregelen om bedrijven bewust te maken en te ondersteunen in hun plicht om mensenrechten te respecteren geïntegreerd met het IMVO-beleid uitgevoerd. Het afsluiten van sectorale convenanten die zien op maatschappelijk verantwoord ondernemen is de kern van deze maatregelen. Ook is in de nieuwe modeltekst voor Bilaterale Investeringsverdragen opgenomen dat bij een eventuele toekenning van compensatie het arbitrage panel moet toetsen of bedrijven de UNGPs en de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen naleven. Tot slot zijn er verschillende subsidiekaders waarvan bedrijven gebruik kunnen maken als zij problemen in hun ketens willen aanpakken, zoals het Fonds Verantwoord Ondernemen en het Fonds Bestrijding Kinderarbeid. In Geneve speelt ook de discussie rondom een mogelijk verdrag op het gebied van mensenrechten en bedrijfsleven. Samen met de EU zet Nederland erop in dat de UNGPs de basis voor een mogelijk verdrag moeten vormen.