Vastgesteld 7 juni 2019
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de brief van 15 mei 2019 inzake het Jaarverslag Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Diergezondheidsfonds 2018 (Kamerstuk 35 200 XIII, nr. 1).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 4 juni 2019. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Kuiken
Adjunct-griffier van de commissie, Goorden
1
Verwacht u dat de toegezegde nieuwe indicatoren (naar aanleiding van de aanbeveling van de rapporteurs Weverling en De Groot) in het eerstvolgende jaarverslag en de begrotingsstukken kunnen worden opgenomen? Zo nee, wanneer wel?
Antwoord
Ik heb uw Kamer in de brief over de informatievoorziening LNV-begroting (Kamerstuk 34 775 XIII, nr. 143) onder andere toegezegd rekening te houden met uw verzoek om de effecten van het gevoerde beleid door middel van prestatie-indicatoren inzichtelijker te maken. Om te komen tot actuele en bestendige kengetallen en indicatoren is het realiseren hiervan gekoppeld aan het uitwerken en implementeren van de LNV-visie, in het bijzonder de monitoring en evaluatie hiervan. Over de inrichting van een monitorings- en evaluatiesysteem passend bij het concept kringlooplandbouw is onder meer advies gevraagd aan de WUR. De voor eind van dit jaar af te ronden beleidsdoorlichting van artikel 11 levert mogelijk ook relevante informatie op die betrokken wordt bij het ontwikkelen van nieuwe indicatoren ten behoeve van de LNV-begroting. Het ontwikkelen van indicatoren die een reële relatie leggen tussen doelen van beleid, resultaten en de inzet van middelen is complex en kost tijd. Ik acht het realistisch om in de begroting voor 2021 voor het eerst gebruik te kunnen maken van nieuwe prestatie-indicatoren. Dat neemt niet weg dat ik me ook al bij het voorbereiden van de komende LNV-begroting inzet om de relatie tussen de doelstellingen, prestaties en middelen met betrekking tot het beleid – in lijn met de motie Weverling (Kamerstuk 34 725 XIII, nr. 10) – duidelijker te presenteren.
2
Kunt u uitleggen hoe het budget vanuit het Rijk voor natuur en biodiversiteit zich sinds 2010 heeft ontwikkeld en wat hierbij de (lange termijn) effecten op natuurbehoud in Nederland zijn?
Antwoord
Onder het Kabinet Rutte I is in 2010 de decentralisatie van natuur naar provincies in gang gezet. Dat ging gepaard met een neerwaarts bijgestelde ambitie voor de Ecologische Hoofdstructuur en bezuinigingen op de beschikbare Rijksmiddelen (Bestuursakkoord natuur, 2012).
Onder het Kabinet Rutte II is sprake van intensivering van het natuurbeleid waarbij provincies het Natuur Netwerk Nederland gaan realiseren (Natuurpact, 2013).
Onder het huidige kabinet is sprake van een intensivering van € 275 miljoen voor natuur- en waterkwaliteit vanuit de betreffende enveloppe Natuur- en Waterkwaliteit (Kamerstuk 27 625, nr. 422, 7 maart 2018).
Het budget voor natuur en biodiversiteit is voor het ontwikkelen en beheren van met name het Natuur Netwerk Nederland, gedecentraliseerd naar provincies (circa € 350 miljoen per jaar). Provincies leggen hierover verantwoording aan provinciale staten. Er bestaat – in lijn met de gangbare uitgangspunten ten aanzien van gedecentraliseerd budget – geen landelijk inzicht in waar dit budget precies aan besteed wordt.
Daarnaast zet het Rijk zelf als onderdeel van de begrotingscyclus budget in voor natuur en biodiversiteit voor onder andere vermaatschappelijken van natuur en biodiversiteit, natuur en biodiversiteit grote wateren, natuurcombinaties, internationale samenwerking, evaluatie en monitoring en diverse opdrachten en uitvoeringstaken door RVO, NVWA en SBB.
Het is over de periode vanaf 2010 en verder niet goed mogelijk om voor «natuur en biodiversiteit» het budgettaire beloop in omvang weer te geven. Dat komt door de verschillende beleidswijzigingen, gewijzigde begrotingsindelingen en verschuivingen in de verantwoordelijkheidsverdeling in deze periode.
Bij de lerende evaluatie van het natuurpact (2017) zijn de langetermijneffecten voor natuurbehoud in Nederland in beeld gebracht. Dit is onder andere weergegeven door middel van het doelbereik van de Vogel- en Habitatrichtlijn voor landnatuur. Dit doelbereik kan naar verwachting worden vergroot van circa 55 procent in 2015 tot circa 65 procent in 2027.
3
Hoe zijn de budgetten binnen natuur en biodiversiteit sinds 2010 verdeeld en welke bedragen zijn hierbinnen uiteindelijk naar het Natuurnetwerk Nederland en de Ecologische Hoofdstructuur gegaan?
Antwoord
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 2.
4
Waarom heeft de sectortafel Landbouw en Landgebruik een voorstel gedaan om de CO2-reductie te verhogen van 3,5 megaton naar 6 megaton?
Antwoord
De sectortafel heeft een voorstel gedaan om de taakstelling vanuit het regeerakkoord (3,5 Mton CO2 emissiereductie in 2030) in te vullen, en heeft daarnaast op basis van zelf geziene mogelijkheden en maatschappelijke verantwoordelijkheid de ambitie getoond om verder te gaan tot 6 Mton emissiereductie in Nederland in 2030.
5
Wanneer is duidelijk of de Europese Commissie instemt met het besluit om de brede weersverzekering vanaf 2020 vrij te stellen van de assurantiebelasting?
Antwoord
Ik heb in week 20 van 2019 vanuit de Europese Commissie antwoord gekregen op welke wijze de beoogde vrijstelling van assurantiebelasting vanuit staatssteun moet worden beschouwd. Het antwoord ben ik op dit moment aan het bestuderen. Ik zal uw Kamer, in samenspraak met de Staatssecretaris van Financiën, hierover zo spoedig mogelijk informeren.
6
Kunt u nader toelichten hoe de vrijstelling van de assurantiebelasting eruit komt te zien?
Antwoord
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 5.
7
Waardoor wordt de 12 miljoen euro onderuitputting op artikel 6 (Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens) ten behoeve van opdrachten met betrekking tot voedselveiligheid- en kwaliteit/voedselagenda precies veroorzaakt en in hoeverre is deze onderuitputting structureel?
Antwoord
Er is geen € 12 miljoen onderuitputting, want vanuit de middelen voor de Voedselagenda worden jaarlijks middelen overgeheveld naar andere begrotingsonderdelen ten behoeve van de uitvoering van de agenda. Bijvoorbeeld overheveling voor de subsidieregeling Duurzaam Door/Jong Leren eten en overheveling ten behoeve van onderzoek naar onder andere nieuwe eiwitten en transparantie in de keten naar begrotingsonderdelen van waaruit onderzoek wordt bekostigd. Dit leidt ertoe dat bij de Voedselagenda zelf de realisatie lager uitvalt dan begroot. De middelen voor de Voedselagenda zijn gebundeld op één plek van de begroting (in tabel op pagina 99) om het overzicht te bewaren. Ik zal bekijken of ik in de toekomst de toelichtingen voor uw Kamer kan verbeteren.
8
Kunt u toelichten waarom de consument op een schaal van 1 tot 5 nog niet volledig vertrouwen heeft in het voedsel?
Antwoord
Het kengetal voor het consumentenvertrouwen in voedsel komt tot stand door de gemiddelde scores op 11 stellingen over de veiligheid van voedingsmiddelen op te tellen en te delen door het aantal stellingen. Een 100% score, dus dat de ondervraagden alle vragen de hoogste score geven, zou zeer opmerkelijk zijn. Overigens is het vertrouwen van de Nederlandse consument in de veiligheid van voedsel de laatste 10 jaar vrij stabiel namelijk rond 3.3 van de 5.
9
Kunt u toelichten hoe het komt dat de vastgestelde begroting en de realisatie van het bedrag uitgegeven aan subsidies zo veel van elkaar verschillen?
Antwoord
Het is een gevolg van herrubricering van opdrachtenbudget Wageningen Research naar subsidiebudget. Die herrubricering heeft plaats gevonden omdat subsidies van alle TO2 instellingen met ingang van 2019 verstrekt worden op basis van de TO2 subsidieregeling. Vier van deze instellingen (Marin, Deltares, NLR, TNO) waren op de begroting ondergebracht onder een categorie subsidies. Alleen Wageningen Research stond onder een categorie opdrachten, dit is met de herrubricering gelijkgeschakeld.
10
Kunt u toelichten waar de 111.000 euro onder «overig» aan is uitgegeven bij de duurzame veehouderij?
Antwoord
Het betreft uitgaven in het kader van de uitfinanciering van een beëindigings- en saneringsregeling uit 2000 en 2001. Het doel van deze regeling was het stimuleren van bedrijfsbeëindiging en het opkopen en laten vervallen van mestproductierechten.
11
Waarom zijn er geen uitgaven begroot voor het fosfaatreductieplan en mogelijke fijnstofmaatregelen?
Antwoord
Het fosfaatreductieplan liep gedurende 2017. Omdat de maatregelen uit dit plan niet doorliepen in 2018 zijn hiervoor geen kosten begroot. Uiteindelijk zijn er wel kosten gemaakt, zoals het alsnog uitbetalen van bonussen in kader van de Regeling Fosfaatreductieplan 2017.
Oorspronkelijk stonden voor de regeling fijnstofmaatregelen in 2018 geen uitgaven gepland. Door vertraging eind 2017 bij de definitieve subsidievaststelling zijn helaas uitgaven naar 2018 doorgeschoven.
12
Waarom is er, gezien de uitgaven in voorgaande jaren, niets begroot voor mogelijke uitgaven met betrekking tot de agroketens?
Antwoord
Het betreft hier ontvangsten en geen uitgaven.
De ontvangsten in de afgelopen jaren (2017 circa € 10 miljoen, 2018 € 10 miljoen) hebben betrekking op de bijdrage van de sector/ZuivelNL aan het Fosfaatreductieplan. Met het Fosfaatreductieplan heeft LNV in samenwerking met de sector de fosfaatproductie in korte tijd weer onder het door de EU vastgestelde plafond gebracht. Het plan was tijdelijk waardoor de middelen niet structureel geraamd zijn.
13
Kunt u toelichten waarom er minder is uitgegeven aan mestbeleid dan begroot?
Antwoord
De bedragen genoemd op pagina 100 laten de geraamde en gerealiseerde ontvangsten zien. De ontvangsten in het kader van mestbeleid zijn lager dan voorzien als gevolg van het doorschuiven van de derogatieafrekening 2018 naar 2019. Dit wordt ook toegelicht op pagina 103/104 van het jaarverslag (Kamerstuk 35 200 XIII, nr. 1).
14
Kunt u een toelichting geven op de verplichtingen die zijn aangegaan met de verschillende kennisinstituten en agentschappen?
Antwoord
Het Ministerie van LNV draagt aan Wageningen Research (WR), RIVM en ZonMw meerjarige programma’s op, waarvoor de financiering jaarlijks toegekend wordt. Gedurende het jaar worden met name aan WR en RIVM nog aanvullende opdrachten en subsidies met additioneel budget toegekend, voortvloeiend uit bijvoorbeeld moties, kamerbehandelingen of politieke besluitvorming.
De realisatie van de verplichtingen wordt conform de begrotingsvoorschriften alleen op het niveau van het artikel weergegeven. De verplichting aan WR (€ 200 miljoen) is aangegaan voor (instandhouding van) de kennisbasis (onderhoud en ontwikkeling van methodiek en expertise), het kunnen uitvoeren van wettelijke (inter-)nationale onderzoekstaken, het topsectorenbeleid en aan beleidsondersteunend onderzoek dat voortvloeit uit de beleidsdoelen van het LNV-beleid. De verplichting aan RIVM (€ 9,3 miljoen) betreft advisering over voedselveiligheid, duurzame voeding en alternatieven voor dierproeven, het Landelijk meetnet effecten mestbeleid en het Programma aanpak stikstof. De bijdrage aan ZonMW (€ 2 miljoen) is overgeheveld naar de begroting van het Ministerie van VWS en maakt dus geen onderdeel meer uit van de realisatie op artikel 6.
De verplichtingen aan de agentschappen NVWA, RVO en Rijksrederij zijn gelijk aan de uitgaven.
De verplichting aan de NVWA (€ 177,4 miljoen) is aangegaan voor de handhaving van de wet- en regelgeving en het toezicht op het gebied van dier- en plantgezondheid, dierenwelzijn, diervoeders, diergeneesmiddelen, dierlijke bijproducten, dierproeven, mest, natuur en de veiligheid van voedsel en consumentenproducten. In de toelichting op de uitgaven in het jaarverslag is ingegaan op het toegekend meerwerk (voorbereiding op Brexit, de invoering van de nieuwe Europese controleverordening, het fosfaatrechtenstelsel en het zesde actieprogramma nitraat-richtlijn).
De verplichting aan RVO (€ 180,7 miljoen) is aangegaan voor de uitvoering van zijn taak als Europees betaalorgaan en taken betreffende identificatie en registratie van dieren, mestbeleid, vergunningverlening aan agrarische ondernemers en voor bezit en handel in beschermde planten- en diersoorten. Verder fungeert RVO.nl als thuishaven voor het landbouwradennetwerk. In de toelichting op de uitgaven in het jaarverslag is ingegaan op het toegekend meerwerk (onder meer voor juridische kosten samenhangend met de implementatie van het fosfaatrechtenstelsel, uitvoeringskosten van het fosfaatreductieplan die voor rekening van de zuivelsector komen en uitvoering van het 6e actieprogramma nitraatraat-richtlijn). De bijdrage aan de Rijksrederij is bestemd voor het uitvoeren van taken op het gebied van visserijonderzoek en het beheer en de inspectie voor natuur en visserij.
15
Tot welke resultaten heeft de Voedselagenda geleid?
Antwoord
In april 2018 heeft het kabinet uw Kamer geïnformeerd over de accenten in het voedselbeleid voor de komende jaren en haar voedselbeleid voorzien van nieuwe ambities en impulsen (Kamerstuk 31 532, nr. 193). Met haar voedselbeleid bouwt het kabinet voort op de Voedselagenda (Kamerstuk 31 532, nr. 156) die gericht is op een toekomstbestendig voedselsysteem dat voorziet in voldoende, gezond en duurzaam voedsel voor iedereen. In zijn brief van april 2018 heeft het kabinet vijf richtingen van actielijnen1 beschreven waarlangs het samen met betrokken partijen momenteel invulling geeft aan haar voedselbeleid. Een voorbeeld van een concrete actie is (de uitvoering van) het Nationaal Actieplan Groenten en Fruit, een samenwerking met het GroentenFruitHuis, waarbij onder andere inmiddels meer dan vijf miljoen mensen bereikt zijn met de «Ga voor kleur»-campagne. Een ander voorbeeld is het samen met de Stichting Samen Tegen Voedselverspilling uitvoering geven aan de Nationale Agenda tegen Voedselverspilling (bijlage bij Kamerstuk 31 532, nr. 190) en waarvoor het Ministerie van LNV in de periode 2018–2021 € 7 miljoen beschikbaar stelt. Bedrijven, ngo’s, kennisinstellingen en overheden hebben zich aan die agenda gecommitteerd. Recent zijn ook de aanbestedingscriteria voor de rijkscatering aangepast. Uit de gegevens van de Monitor duurzaam voedsel 2017 (Kamerstuk 31 532, nr. 218) blijkt dat de consument steeds vaker kiest voor duurzaam voedsel. Het marktaandeel ligt inmiddels op 11% en de verwachting is dat de stijgende trend zich ook in 2018 heeft doorgezet. Ook het kengetal «consumentenvertrouwen in voedsel» is relevant: deze bedraagt 3,3 (op een schaal van 5). Ook de voedselverspilling wordt jaarlijks gemeten. Hieruit blijkt dat een halvering van de voedselverspilling in 2030 nog een flinke inspanning vergt.
16
Welke meerwerkopdrachten worden hier bedoeld?
Antwoord
De meerwerkopdrachten bij de NVWA die worden bedoeld hebben onder andere betrekking op de voorbereiding op Brexit, de invoering nieuwe Europese controleverordening, het fosfaatrechtenstelsel en het zesde actieprogramma nitraat-richtlijn.
17
Waarom had de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) incidenteel meer geld nodig voor de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG)?
Antwoord
Alle dienstonderdelen binnen het voormalig Ministerie van Economische Zaken hebben budget besteed om te kunnen voldoen aan de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Vanuit dit centrale programma zijn budgetten aan de diverse dienstonderdelen en diensten beschikbaar gesteld. Dat geldt dus niet alleen voor de NVWA.
18
Hoe verklaart u de optelsom bij rvo.nl van 43,4 miljoen euro van de extra uitvoeringskosten?
Antwoord
In de toelichting op pagina 103 van het Jaarverslag (Kamerstuk 35 200 XIII, nr. 1) zijn de belangrijkste oorzaken van het verschil tussen de begroting en de realisatie opgenomen. Hierin zijn alleen de meest omvangrijke meeropdrachten expliciet genoemd. Er waren daarnaast in 2018 ook een aantal in omvang kleinere opdrachten die niet nader zijn geduid.
19
Waarom valt het positieve resultaat van de NVWA over 2017 toe aan LNV?
Antwoord
Het over 2017 behaalde positieve resultaat is voor zover dit tot een overschrijding van het maximaal toegestane eigen vermogen van de NVWA leidde toegevallen aan het Ministerie van LNV. Op basis van artikel 25 van de Regeling Agentschappen moet het surplus op het eigen vermogen worden toegekend aan het moederdepartement.
20
Hoe heeft de NVWA een positief resultaat behaald over 2017?
Antwoord
Het positieve resultaat van de NVWA in 2017 werd allereerst veroorzaakt door aanvullende loon- en prijsbijstelling en incidentele meevallers op het gebied van huisvesting en compensatie voor bepaalde personele kosten als gevolg van de stimuleringsregeling. Daarnaast zijn de salariskosten door vertraagde invulling van vacatures en verjonging van het medewerkersbestand achtergebleven bij de begroting.
21
Op welke wijze beheren natuurbeherende organisaties de terreinen onder hun beheer die worden gebruikt als landbouwgrond, welke activiteiten ondernemen zij daarvoor, wordt dat gemonitord en zijn daarover cijfers bekend?
Antwoord
Ik heb hierover navraag gedaan bij de drie grote terreinbeherende organisaties Staatsbosbeheer, Natuurmomenten en de 12Landschappen, de koepel van Provinciale Landschappen. Deze terreinbeherende organisaties beschikken over gronden die (deels) worden beheerd door agrariërs. De meeste van deze terreinen zijn juridisch geen landbouwgrond maar natuur. Het gaat in veel gevallen dan om natuurgraslanden die begraasd worden door vee van een boer. Terreinbeherende organisaties verpachten deze gronden aan boeren, waarbij afspraken worden gemaakt over het beheer en de doelstellingen ten aanzien van natuur en landschap die daarbij moeten worden behaald. Monitoring vindt plaats via het stelsel van de Subsidieregeling Natuur en Landschap (SNL) van de provincies. Om in aanmerking te komen voor deze subsidieregeling moeten partijen gecertificeerd zijn bij de Stichting Certificering SNL, na certificering vinden audits plaats. Voorts werkt Staatsbosbeheer in mijn opdracht samen met pachters van zijn gronden aan experimenten op het gebied van natuurinclusieve landbouw.
22
Kunt u omschrijven hoe de verantwoordingscyclus met Staatsbosbeheer is ingericht?
Antwoord
Vanuit mijn rol als eigenaar van Staatsbosbeheer worden het jaarverslag en de begroting van Staatsbosbeheer ter goedkeuring aan mij voorgelegd. Dit is opgenomen In de Wet verzelfstandiging Staatsbosbeheer én in het Convenant EZ-Staatsbosbeheer uit 2014 (Kamerstuk 29 659, nr. 123). Hierin is de relatie tussen het Ministerie van LNV en Staatsbosbeheer en de daarbij behorende verantwoordingscyclus vastgelegd en uitgewerkt. De provincies toetsen het door Staatsbosbeheer gevoerde beheer en beleid op natuurterreinen op grond van de provinciale verantwoordelijkheid voor natuurbeleid en vanuit het stelsel van de Subsidieregeling Natuur en Landschap (SNL).
23
Bent u tevreden met de wijze van verantwoording van Staatsbosbeheer?
Antwoord
Ja. De afspraken over verantwoording, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 22, functioneren in de praktijk goed. Dit blijkt ook uit de aan uw Kamer toegestuurde externe evaluatie van Staatsbosbeheer uit 2018 (Kamerstuk 29 659, nr. 151). Daarin constateert Ecorys dat Staatsbosbeheer en LNV de werkwijze op het gebied van de verantwoording moeten continueren.
24
Voldoet Staatsbosbeheer aan de door u gestelde doelen?
Antwoord
Ja, ik ben tevreden over de wijze waarop Staatsbosbeheer invulling geeft aan zijn maatschappelijke doelen, voortvloeiend uit onder andere de Wet verzelfstandiging Staatsbosbeheer en het Convenant EZ-Staatsbosbeheer uit 2014. De opstellers van de recente onafhankelijke evaluatie van Staatsbosbeheer concludeerden dat Staatsbosbeheer goed op weg is bij het behalen van zijn vier doelstellingen, namelijk: beter beschermen, meer beleven, duurzaam benutten en het streven een excellente publieke organisatie te zijn. Uiteraard zijn er altijd verbeterpunten. Zoals ik heb laten weten in de aanbiedingsbrief, ben ik met Staatsbosbeheer in gesprek over het uitvoeren van de aanbevelingen uit de externe evaluatie (Kamerstuk 29 659, nr. 151).
25
Waarom is het aantal leden van een natuurorganisatie nog steeds leidend als kengetal om te beoordelen of het natuurbeleid goed functioneert en op welke wijze is dat gerelateerd aan het rijksbeleid voor natuur en biodiversiteit?
Antwoord
Dit kengetal geeft geen goede indicatie om te beoordelen of het natuurbeleid goed functioneert, maar is een kengetal dat iets kan zeggen over de betrokkenheid van burgers bij natuur. Ik zal dit kengetal om die reden uit de begroting 2020 halen.
Het Ministerie van LNV kijkt in bredere zin naar de indicatoren voor het natuurbeleid, samen met onder andere het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en provincies. Ten aanzien van biodiversiteit wordt gezocht naar een betere indicator, die bijvoorbeeld ook gerelateerd is aan onze internationale doelstellingen. Het PBL is gevraagd hiervoor in het kader van de Natuurverkenning 2020 een voorstel te doen. Ik ben van plan om in aansluiting op deze Natuurverkenning in 2020 de set indicatoren en kengetallen in de begroting hierop aan te passen.
26
Kunt u uitleggen waarom «percentage niet bedreigde soorten» wederom als kengetal is opgenomen in het jaarverslag en op welke wijze dat gerelateerd is aan het rijksbeleid voor natuur en biodiversiteit?
Antwoord
Deze indicator is destijds gekozen, omdat het iets zegt over de ontwikkeling van soorten in ons land. Dit geeft een indicatie hoe het gesteld is met de biodiversiteit en is op die wijze gekoppeld aan het Rijksbeleid voor natuur en biodiversiteit. Zoals vermeld in antwoord op vraag 25 werkt het Ministerie van LNV aan een herziening van de indicatoren.
27
Kan worden toegelicht waarom de indicatoren zoals die worden gehanteerd bij de evaluatie van het Natuurpact niet zijn meegenomen in het jaarverslag en bent u bereid dit in het vervolg wel te doen?
Antwoord
De indicatoren die gebruikt worden voor de evaluatie van het Natuurpact beperken zich tot de afspraken uit het Natuurpact en zien bijvoorbeeld niet op grote wateren en internationale biodiversiteitdoelstellingen. Bij de zoektocht naar betere indicatoren, zoals toegelicht in het antwoord op de vragen 25 en 26, hebben we overigens wel nauw contact met de opsteller van de lerende evaluatie van het Natuurpact, het Planbureau voor de Leefomgeving.
Uw Kamer ontvangt naast het departementale jaarverslag met de begrotingsindicatoren, diverse rapportages die een beeld geven van de resultaten van het natuurbeleid. Op verzoek van uw vaste commissie voor LNV heb ik uw Kamer hierover op 20 mei 2019 een brief gestuurd (Kamerstuk 33 576, nr. 162).
28
Waarom worden de internationale (beleids)doelstellingen op biodiversiteit en natuur niet door indicatoren weergegeven in het jaarverslag?
Antwoord
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 26 wordt bij de verkenning naar betere indicatoren ook gezocht naar een aansluiting met onze internationale beleidsdoelstellingen. Overigens ontvangt uw Kamer wel aparte rapportages over bijvoorbeeld de voortgang van de afspraken in het kader van het Biodiversiteitsverdrag (CBD) en over de uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn van de Europese Unie. Zie ook het antwoord op vraag 27.
29
Worden in het percentage niet-bedreigde diersoorten ook de diersoorten van Caribisch Nederland meegenomen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Nee, in het percentage niet bedreigde diersoorten zijn niet de diersoorten van Caribisch Nederland opgenomen mede door het ontbreken van voldoende data. In februari 2019 heb ik uw Kamer voor de eerste keer geïnformeerd over de staat van natuur in Caribisch Nederland (Kamerstuk 30 825, nr. 218). Dit rapport zal iedere vijf jaar worden opgesteld.
30
Is het mogelijk om in het vervolg de natuurdoelstellingen van Caribisch Nederland apart op te nemen in het jaarverslag?
Antwoord
Op dit moment wordt het vigerende natuurbeleidsplan Caribisch Nederland herzien. In dat kader zal ook bezien worden op welke wijze rapportage plaatsvindt over de uitvoering van het natuurbeleidsplan. Ik zal uw Kamer hierover in november bij het aanbieden van het natuurbeleidsplan voor Caribisch Nederland over informeren.
31
Aan welke internationale organisaties is er contributie betaald en hoeveel?
Antwoord
In onderstaand overzicht staan de in 2018 betaalde contributies aan internationale organisaties of verdragen weergegeven en aanverwante betalingen in het kader hiervan.
Organisatie/Verdrag |
Betaald 2018 (in hele euro’s) |
---|---|
Agreement on the Conservation of Small Cetaceans of the Baltic, North East Atlantic, Irish and North Seas (ASCOBANS) |
22.173 |
CBD – Convention on Biodiversity |
206.452 |
CMS – Convention Migratory Species / Wild Animals |
79.964 |
CMS – Convention Migratory Species / Birds of Prey |
18.142 |
CMS – AEWA – African Euroasian Waterfowl Agreement |
53.977 |
CMS – EUROBATS – Agreement on the conservation of Populations of European Bats |
20.879 |
Conseil International de la Chasse et de la Conservation du Gibier (CIC) – Internationale Jachtraad |
5.400 |
Convention on International Trade in Endangered Species of Wild Fauna and Flora (CITES) |
78.665 |
CITES – African Elephant Fund |
120.000 |
EU-TWIX / TRAFFIC international |
30.000 |
Inter-American Convention for the protection and Conservation of Sea Turtles |
4.385 |
IUCN – International Union for Conservation of Nature and Resources |
253.947 |
IUCN European Union Representative Office |
6.000 |
IWC – International Whaling Commission |
32.276 |
SPAW – Protocol Concerning Specially Protected Areas and Wildlife – Carribean Environment Programme (CEP) |
5.262 |
Wetlands International |
37.711 |
Ramsar Convention on Wetlands |
72.007 |
Wadden Sea Forum |
10.000 |
Common Wadden Sea Secretariat (CWSS) |
117.982 |
1.175.222 |
32
Kunt u toelichten welke natuurdoelstellingen er voor Caribisch Nederland gehanteerd worden?
Antwoord
Uitgangspunt voor de natuurdoelstellingen voor Caribisch Nederland zijn de internationale verdragen, conventies, regionale overeenkomsten waaraan het Koninkrijk zich gecommitteerd heeft, en nationale wetgeving op het terrein van natuur en biodiversiteit in Caribisch Nederland. De operationalisering van de doelstellingen vindt plaats in het natuurbeleidsplan Caribisch Nederland. Op dit moment vindt de herziening plaats van het vigerende natuurbeleidsplan Caribisch Nederland. Zoals is toegezegd aan uw Kamer zal het nieuwe natuurbeleidsplan in november gereed zijn en zal uw Kamer hierover geïnformeerd worden.
33
Hoeveel geld ontvangen de natuurorganisaties uit het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB)?
Antwoord
Uit het GLB krijgen alleen bedrijven of organisaties directe inkomenssteun als zij als hoofdfunctie landbouwactiviteiten uitoefenen. Natuurorganisaties krijgen dus geen directe steun uit het GLB.
34
Hoe kunnen de uitgaven aan Staatsbosbeheer hoger uitvallen dan begroot?
Antwoord
Het verschil tussen de gerealiseerde en begrote uitgaven aan Staatsbosbeheer betreft de uitbetaling van de loon- en prijsbijstelling en daarnaast diverse meerwerkopdrachten gedurende het begrotingsjaar. Deze staan vermeld in paragraaf 4.7 van de Jaarstukken 2018 van Staatsbosbeheer, die ik uw Kamer heb toegestuurd (Kamerstuk 29 695, nr. 153).
35
Welke gronden zijn er verkocht?
Antwoord
De vraag verwijst naar alle waarschijnlijkheid naar de verkoop van erfpachtpercelen op de Waddeneilanden Texel, Vlieland en Terschelling, voortkomend uit de inkomstentaakstelling van het kabinet Rutte-I voor Staatsbosbeheer. Het betreft het bloot eigendom van percelen die Staatsbosbeheer in erfpacht heeft uitgegeven aan eigenaren van (vakantie)woningen op die percelen. Mede op verzoek van uw Kamer heeft Staatsbosbeheer deze gronden te koop aangeboden aan de zittende erfpachters. De Staatssecretaris van BZK heeft, mede namens mij, in november 2018 schriftelijke vragen beantwoord waarin een overzicht was opgenomen van de stand van zaken bij het verkoopproces (Aanhangsel Handelingen II, 2018/19, nr. 604). Op dat moment moesten vijf erfpachters nog een keuze maken tussen koop, de afkoop van erfpacht voor 99 jaar en de voortzetting van de erfpacht voor dertig jaar. Ik heb bij Staatsbosbeheer de actuele stand van zaken opgevraagd. Inmiddels hebben alle erfpachters een keuze gemaakt. Daaruit blijkt dat 69 percelen zijn verkocht. Zie het onderstaande schema.
Koop |
Afkoop 99 jaar |
Voortzetting 30 jaar |
Totaal |
|
---|---|---|---|---|
Texel |
18 |
1 |
16 |
35 |
Vlieland |
12 |
0 |
237 |
249 |
Terschelling |
39 |
19 |
30 |
88 |
Totaal |
69 |
20 |
283 |
372 |
36
Aan wie zijn deze gronden verkocht en voor hoeveel?
Antwoord
De gronden zijn verkocht aan de zittende erfpachters van de percelen, zoals omschreven in het antwoord op vraag 35.
De opbrengst van deze gronden, zoals vermeld in paragraaf 4.5 van de Jaarstukken 2018 van Staatsbosbeheer (tabel op pagina 67), bedroeg in 2018 netto € 9.920.000,– (Kamerstuk 29 659, nr. 153).
37
Kunt u helderheid geven over de verschillende uitgaven van de NVWA voor artikel 6 en artikel 8, waar de NVWA precies meer en waar precies minder aan heeft uitgegeven en welke invloed dit heeft gehad op de begroting?
Antwoord
Er is één opdracht aan de NVWA die wordt gefinancierd uit twee begrotingsartikelen. Op artikel 6 was in de ontwerpbegroting een opdracht begroot van € 162 miljoen en is de realisatie door meerwerkopdrachten € 177 miljoen. Het verschil komt voor € 10 miljoen voort uit diverse meerwerkopdrachten (waaronder voorbereiding op Brexit, de invoering van de nieuwe Europese controleverordening, het fosfaatrechtenstelsel en het zesde actieprogramma nitraat-richtlijn) en voor € 5 miljoen uit uitgekeerde loon- en prijsbijstelling en een bijdrage voor incidentele kosten vanwege de implementatie van Algemene Verordening Gegevensbescherming). De opdracht op artikel 8 was bij de ontwerpbegroting begroot op € 9 miljoen en hierop is € 7 miljoen gerealiseerd.
38
Kunt u het grote verschil in de realisatie en de vastgestelde begroting bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) toelichten?
Antwoord
Het agentschap RVO valt onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van EZK. Het verschil in de realisatie en de vastgestelde begroting heeft twee oorzaken. Ten eerste was ten tijde van het opstellen van de begroting (zomer 2017) bij verschillende opdrachtgevers nog niet bekend welke omvang het reguliere opdrachtenpakket van RVO.nl in 2018 zou krijgen: de omvang van dit pakket wordt immers pas in het najaar vastgesteld. Met de 1e suppletoire begroting worden de voor RVO beschikbare budgetten aangepast aan de definitieve opdrachtverstrekking. Daarnaast wordt dit veroorzaakt door nieuwe inzichten gedurende het uitvoeringsjaar. Een voorbeeld hiervan is de opdracht aan de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG) van DG Groningen Bovengronds waar voortschrijdend inzicht gedurende het jaar heeft geleid tot aanpassing van het budget.
39
Hoeveel meer fte aan budget heeft het Ministerie van LNV gerealiseerd?
Antwoord
In de eerste suppletoire begroting 2018 (Kamerstuk 34 960 XIII, nrs. 1 en 2) is toegelicht dat er ten behoeve van de herinrichting van LNV-budget aan de EZK/LNV-begroting is toegevoegd. Hierbij is voor uitgaven aan Fte’s voor het jaar 2018 uitgegaan van circa 9 miljoen.
40
Kunt u nader toelichten hoe de kosten voor splitsing en herinrichting zijn opgesplitst en hoe deze zijn terug te vinden in de nota van wijziging?
Antwoord
De kosten voor splitsing en herinrichting zijn aan de LNV-begroting toegevoegd bij de eerste suppletoire begroting 2018 (Kamerstuk 34 960 XIII, nrs. 1 en 2) en op die plek ook toegelicht. De nota van wijziging (Kamerstuk 34 775 XIII, nrs. 8 en 54) waar in de vraag naar wordt verwezen ging hier aan vooraf en diende om de beleidsartikelen en de apparaatskosten van LNV binnen de EZK-begroting 2018 te presenteren in een aparte begrotingsstaat.
41
Voldoet de NVWA nu aan de AVG?
Antwoord
De NVWA heeft – als onderdeel van de projectmatige aanpak van het Ministerie van LNV – de kaders en procedures voor het voldoen aan de AVG geïmplementeerd. Dit betreft onder andere beleidskaders, privacyverklaring, rechten van betrokkenen, werkwijzers, het register van verwerkingen, samenwerkingsovereenkomsten en verwerkersovereenkomsten. Voor nieuwe systemen geldt dat er standaard privacy risicoanalyses worden uitgevoerd, oude systemen worden nu allemaal waar nodig geactualiseerd. Het verankeren van privacy in de standaard kwaliteitscycli van de NVWA vindt plaats en er is voorzien in capaciteit om compliancy aan de AVG structureel te onderhouden.
42
Mocht het Ministerie van LNV niet voldoen aan de AVG, wanneer voldoet LNV daar wel aan?
Antwoord
Het Ministerie van LNV voldoet aan de AVG. Om aan de AVG te blijven voldoen is het Ministerie van LNV vooral bezig om via een aantal projecten, privacy in de standaard kwaliteitscycli van de organisatie te verankeren. Door passende tools voor privacy by design, het handhaven van bewaartermijnen, logging en monitoring, transparantie en bewustwording aan te reiken kan daarin worden voorzien. Op deze wijze is en blijft het Ministerie van LNV voldoen aan de AVG.
43
Mocht het Ministerie van LNV niet voldoen aan de AVG, welke onderdelen van het Ministerie van LNV voldoen niet aan de AVG (RVO, NVWA, etc.)?
Antwoord
Zie de antwoorden op vraag 41 en 42. RVO is geen onderdeel van het Ministerie van LNV, maar is een agentschap van het Ministerie van EZK. EZK en LNV kennen wel een gezamenlijk AVG implementatie programma. Net als de NVWA valt de RVO onder de projectmatige aanpak van de twee ministeries. Ook de RVO voldoet, volgens de Rijksbrede KPI’s, aan de AVG.
44
Waarom voldoet het Ministerie van LNV niet aan de gestelde norm voor inhuur extern personeel?
Antwoord
Het is onjuist dat het Ministerie van LNV niet voldoet aan de gestelde norm voor inhuur extern personeel. Het inhuurpercentage van de ministeries van EZK en LNV samen komt in 2018 uit op 19,9% (2017: 19,6%). De overschrijding van de norm is met name het gevolg van inhuur bij EZK-agentschappen DICTU en RVO. Het Ministerie van LNV alleen voldoet aan de norm.
45
Wanneer voldoet het Ministerie van LNV aan de gestelde norm voor de inhuur van extern personeel?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 44.
46
Is het model van RVO («de flexibele schil») gebruikt voor de externe inhuur controleerbaar?
Antwoord
Het agentschap RVO valt onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van EZK. RVO is een uitvoerder van een groot aantal verschillende opdrachtgevers, namelijk meerdere ministeries, decentrale overheden en de Europese Unie. RVO verzorgt de uitvoering van ruim 650 regelingen, subsidies, vergunningen en ontheffingen. Van subsidies voor boeren, tot octrooiverlening, ondersteuning bij het verkennen van buitenlandse markten en de afhandeling van schadegevallen in Groningen. Omdat dit per taak toegesneden expertise vereist, die per jaar kan fluctueren qua capaciteitsomvang, is flexibele capaciteitsinzet een randvoorwaarde voor kwalitatief hoogstaande dienstverlening. Het aannemen van vaste krachten is niet altijd kostenefficiënt gezien de behoefte aan steeds verschillende expertises voor een relatief korte periode. RVO heeft een «flexibele schil» zodat ingespeeld kan worden op fluctuaties in het gevarieerde opdrachtenpakket dat RVO uitvoert en waarvoor gespecialiseerde kennis nodig is. Gedurende het jaar wordt het inhuurpercentage van RVO gemonitord en indien nodig worden fluctuaties besproken met RVO.
47
Kunt u toelichten in welke mate de subsidiëring van de NVWA doorberekend wordt naar de keten?
Antwoord
De bijdrage moederdepartement wordt ingezet voor toezichtsactiviteiten. De activiteiten die met deze bijdrage worden bekostigd, worden niet doorberekend naar de keten.
48
Het saldo van baten en lasten is negatief: hoe worden deze lasten doorberekend naar de keten?
Antwoord
Het negatieve saldo van baten en lasten komt ten laste van het eigen vermogen van de NVWA en wordt dus niet doorberekend naar de keten.
49
Kunt u een overzicht geven van de laatste vijf jaar met de verhouding aan fte en salariskosten van het management over de verschillende lagen en de uitvoerende medewerkers?
Antwoord
Bijgaande tabel geeft de gemiddelde ambtelijke bezetting over de afgelopen 5 jaren aan. Tevens is de omvang van de flexibele schil aangegeven. Daarnaast is de omvang van het management aangegeven. Tot slot is ook het financiële belang weergegeven dat hiermee gepaard ging. Voor de totale aantallen fte’s is uitgegaan van de jaarverslagen van de afgelopen jaren. Voor de vertaling naar euro’s is uitgegaan van gemiddelde loonsom per uitvoerende fte en per management fte.
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
2018 |
|
---|---|---|---|---|---|
gemiddelde ambtelijke bezetting (fte) |
2.229 |
2.438 |
2.480 |
2.373 |
2.407 |
gem. bezetting flexibele schil |
234 |
239 |
227 |
197 |
203 |
totale bezetting |
2.463 |
2.677 |
2.707 |
2.570 |
2.610 |
management (fte) |
175 |
174 |
179 |
201 |
205 |
salariskosten management (*€ mln.) |
18,0 |
17,9 |
18,4 |
20,6 |
21,0 |
salariskosten overige ambtelijjk personeel (*€ mln.) |
147,5 |
158,0 |
163,6 |
159,5 |
166,1 |
50
Erkent u het probleem dat de gelden van de regiodeals worden verrekend via het provincie- en gemeentefonds, dat dit geen geoormerkt geld is waardoor onduidelijk is of de gelden ook daar terechtkomen waar ze zijn toegezegd, dat bovendien moeilijk te achterhalen is of er sprake is van cofinanciering en hoe denkt u dit probleem te ondervangen?
Antwoord
Met de Regio Deal gaan Rijk en Regio, op basis van vertrouwen, een duurzaam partnerschap aan om regionale opgaves gezamenlijk en integraal aan te pakken. In de Regio Deal worden afspraken gemaakt over de gezamenlijke doelen, beoogde resultaten en inzet en aanpak. In de deals committeren regionale overheden zich minimaal eenzelfde bedrag aan cofinanciering bij te dragen en worden afspraken gemaakt over governance en monitoring. Bovendien vindt op het niveau van de regionale overheden democratische verantwoording plaats via respectievelijk de gemeenteraad of provinciale staten over de inzet van de middelen.
51
Wie is inhoudelijk en wie is financieel verantwoordelijk voor de gemaakte afspraken met regio’s die geld ontvangen uit de Regio Envelop?
Antwoord
Voor de tot nu toe afgesloten Regio Deals die via een decentralisatie-uitkering zijn uitgekeerd aan het Gemeente- dan wel Provinciefonds (zie bijlage bij antwoord 3 bij het Verantwoordingsonderzoek van de Algemene Rekenkamer (Kamerstuk 35 200 XIII, nr. 8)) ligt de financiële verantwoordelijkheid voor de rechtmatige en doelmatige besteding van de toegekende bijdrage uit de Regio Envelop bij respectievelijk de gemeenteraad of provinciale staten. Omdat het gaat om een decentralisatie-uitkering vindt er geen verticale verantwoording plaats tussen Regio en Rijk. Met deze systematiek ligt ook de formele inhoudelijke verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de onderliggende projecten primair bij de betreffende gemeente of provincie. Wel zijn, bij het afsluiten van de Regio Deals, beleidsmatige afspraken tussen Rijk en Regio gemaakt over de te bereiken doelen en het monitoren van de voortgang. Voor de aan andere begrotingshoofdstukken overgeboekte bijdragen is het daar genoemde ontvangende departement verantwoordelijk voor de inhoudelijke afspraken en financiële afhandeling van de bijdrage(n) uit de Regio Envelop.
52
Is er een verantwoordingssystematiek afgesproken met de regio’s die geld ontvangen uit de Regio Envelop?
Antwoord
De regionale overheden die betrokken zijn bij de tot nu toe afgesloten Regio Deals (Rotterdam-Zuid, Brainport Eindhoven, Zeeland en ESTEC) leggen mede in lijn met de systematiek van de decentralisatie-uitkering financiële verantwoording af aan respectievelijk de gemeenteraad of provinciale staten. In de tot nu toe afgesloten Regio Deals zijn afspraken gemaakt over monitoring en evaluatie. Er vindt periodiek overleg plaats tussen de betrokken partijen van Rijk- en regiozijde om de inhoudelijke voortgang van de Regio Deal te bespreken.
53
Waarom hebben de verschillende topfunctionarissen een verschil in belonings- en onkostenvergoeding?
Antwoord
De verschillende topfunctionarissen hebben uiteenlopende dienstverbanden, met daarbij horende bezoldigingsafspraken en van toepassing zijnde deeltijdfactoren. Ook kan het overgangsrecht van toepassing zijn waardoor behoud van bezoldiging door eerdere afspraken mogelijk is. Dit alles verklaart een verschil in bezoldiging. Daarnaast worden bij de aan het Ministerie van LNV gelieerde instellingen veelal onkostenvergoedingen uitgekeerd op basis van declaraties. Deze declaraties zijn gebaseerd op de aanwezigheid bij vergaderingen en taxaties, en zijn afhankelijk van de reisafstand, het soort vervoer en de ureninzet van de betreffende topfunctionarissen.
54
Wat wordt er bedoeld met «individueel toepasselijk bezoldigingsmaximum»?
Antwoord
Daarmee wordt het voor de topfunctionaris geldende, aangepaste bezoldigingsmaximum bedoeld ingeval de functie van topfunctionaris niet het gehele kalenderjaar wordt vervuld, maar slechts een deel daarvan, of indien die functie in deeltijd wordt vervuld en niet voltijds.
55
Is er rekening gehouden met cumulatie bij de verschillende topfunctionarissen?
Antwoord
Sinds 1 januari 2018 dient een topfunctionaris te melden bij de betrokken Wet Normering Topinkomens (WNT) instellingen dat hij of zij een dienstbetrekking als leidinggevende topfunctionaris heeft of is aangegaan met meerdere WNT-instellingen. Op grond van de WNT mag de som van de bezoldiging niet meer bedragen dan de maximale WNT bezoldiging, dan wel een voor een van de dienstbetrekkingen van toepassing zijnde hoger bezoldigingsmaximum. Bij het Ministerie van LNV is geen dergelijke melding bekend.
56
Is het beleid erop gericht dat voorkomen beter is dan genezen?
Antwoord
LNV-beleid diergezondheid is natuurlijk gericht op het voorkomen van dierziekten. De Roadmap strategische aanpak vogelgriep is daar een goed voorbeeld van. Helaas kan een ziekte niet altijd worden voorkomen en bij sommige ziekten, zoals hoogpathogene vogelgriep is bestrijden door de overheid zelfs noodzakelijk. En dan is snel en goed ingrijpen belangrijk, om verdere verspreiding van het virus te voorkomen. Voor vogelgriep bestaat er daarom een monitoring – en early warning programma. Met het early warning programma wordt geprobeerd vogelgriep zo snel mogelijk te ontdekken, zodat de uitbraak snel bestreden kan worden, waardoor de gevolgen beperkt blijven.
57
Wie voeren de vogelgrieptesten uit?
Antwoord
Er zijn op dit moment twee partijen die in opdracht van de overheid testen op vogelgriep uitvoeren, te weten de Gezondheidsdienst voor Dieren en Wageningen Bioveterinary Research (WBVR).
58
Hoeveel vogelgrieptesten zijn er de afgelopen vijf jaar per jaar gedaan en hoeveel kost een test?
Antwoord
De testkosten hangen af van het type test en varieert per monster; van € 4,20 voor een ELISA test tot € 10,70 voor een PCR onderzoek. Het is niet mogelijk om in deze korte termijn u de exacte cijfers te geven over de hoeveelheid vogelgrieptesten van de afgelopen 5 jaar.
59
Wat wordt er verstaan onder het kopje «overig» onder de bestrijding van dierziekten?
Antwoord
Dat zijn de overige dierziekten zoals uitgewerkt in de tabel op blz. 214 van het Jaarverslag (Kamerstuk 35 200 XIII, nr. 1).
60
Welke «jaarlijks terugkerende kosten bestrijding» worden bedoeld?
Antwoord
Dit zijn de bestrijdingskosten voor diverse dierziekten die niet onder de overgenomen productschapstaken opgenomen zijn. In 2018 betreft dit vooral vogelgriep gerelateerde kosten en uitgaven voor brucellose.
61
Kunt u een toelichting en een overzicht geven van de ramingen bij de saldibalans van het Diergezondheidsfonds?
Antwoord
In de saldibalans zijn geen ramingen opgenomen. Deze maken deel uit van een begroting.
Toelichtingen op verschillende posten van de saldibalans zijn te vinden in het jaarverslag.
62
Bent u bereid in volgende jaarverslagen informatie op te nemen over de wijze waarop Staatsbosbeheer bijdraagt aan de doelen van het natuurbeleid en hoe de rijksbijdrage daarvoor wordt besteed?
Antwoord
Staatsbosbeheer neemt in zijn eigen Jaarstukken een uitgebreide verantwoording op over zijn activiteiten, de wijze waarop deze bijdragen aan de doelstellingen en over de besteding van de rijksbijdrage. De Algemene Rekenkamer vermeldt dit ook in zijn rapport. Deze Jaarstukken vereisen mijn goedkeuring en worden Jaarlijks aan uw Kamer aangeboden (zie bijvoorbeeld de Jaarstukken 2018: Kamerstuk 29 695, nr. 153). Om de departementale begrotingen, in lijn met «verantwoord begroten», compact en leesbaar te houden wordt waar mogelijk verwezen naar dergelijke stukken in plaats van de informatie te herhalen. De rijksbijdrage is overigens gericht op organisatiekosten en een aantal specifieke opdrachten. De bijdrage voor het natuurbeheer komt van de provincies, via de Subsidieregeling Natuur en landschap (SNL).
63
Kan gespecificeerd worden waaraan de 9,6 miljoen euro voor afzetbevordering is uitgegeven?
Antwoord
Deze € 9,6 miljoen voor afzetbevordering betreffen EU-middelen (en dus geen middelen afkomstig van de LNV begroting) die zijn uitgegeven aan:
Regeling/programma |
Euro |
---|---|
Regeling schoolfruit en -groente |
7.191.988 |
Regeling schoolmelk |
727.252 |
Campagne Tijd voor Paprika (NL, VK, DE) |
251.371 |
Campagne Potorchidee (NL, DE, VK, FR) |
251.412 |
Campagne Trusted Pork (CN, JP, PH, TW, VN) |
411.549 |
Campagne Trusted Veal (VS, CA, JP) |
306.331 |
Campagne Genever Traditions (VS) |
306.000 |
Campagne Biologisch, lekker natuurlijk! (NL) |
150.115 |
Totaal |
9.596.022 |
64
Welk deel van de middelen voor afzetbevordering is in 2018 besteed aan het bevorderen van de consumptie van groente en fruit en welke promotieprogramma’s zijn er met de gelden gefinancierd?
Antwoord
79% is uitgegeven aan het bevorderen van de consumptie van groente en fruit. Dit is voor de programma’s Schoolfruit en -groente, campagne Tijd voor Paprika en campagne Biologisch, lekker natuurlijk! (Met groente en fruit als onderdeel van de promotie van biologische producten).
Naast de uitgaven voor groente en fruit opgenomen zoals vermeld in vraag 64 is er onder de GMO groenten en fruit € 302.891 aangewend voor afzetbevordering.
65
Hoe verhoudt de realisatie van de 9,6 miljoen euro voor afzetbevordering zich tot het oorspronkelijk hiervoor geraamde bedrag en waaruit zijn eventuele verschillen te verklaren?
Antwoord
Door de Europese Commissie was bij schoolfruit een budget van € 7.063.251 toegewezen en bij schoolmelk € 2.401.061. Vanwege de grote vraag naar schoolfruit is een budget van € 480.212 van de schoolmelkregeling overgeheveld naar schoolfruit. Overheveling is voor maximaal 20% toegestaan. Het totale schoolfruit budget kwam daarmee op € 7.543.463. Hiermee zijn alle scholen die schoolfruit hebben aangevraagd voorzien van fruit en groente. In schooljaar 2017/2018 waren dit 2.965 basisscholen met 525.766 leerlingen. De uitputting ligt op 95% omdat er uiteindelijk nog 5% budget over was.
Bij schoolmelk bedroeg het budget van de Europese Commissie € 2.401.061, waarvan € 480.212 overgeheveld is naar de schoolfruitregeling en daarnaast is € 500.000 teruggegeven aan de Europese Commissie. Het totaalbudget voor schoolmelk was daarmee € 1.420.849, waarvan 51% is gerealiseerd. De realisatie is veel lager omdat het aantal afgesloten schoolmelkabonnementen ver achter bleef bij de prognose. In 2018 werd schoolmelk aan 1.457 deelnemende scholen geleverd.
Bij de campagnes was een totale correctie van € 18.078 vanwege kleine correcties op betaalaanvragen en een terugvordering vanwege niet EU conforme uitvoering.
66
Welke uitgaven zijn er gedaan voor het bevorderen van de consumptie van groente en fruit en wat staat er nog op de planning?
Antwoord
Uitgaven voor groente en fruit consumptie zie vraag 63 en 64.
Op de planning staan Schoolfruit en -groente, € 7,2 miljoen in schooljaar 2018/2019 en eveneens € 7,2 miljoen in schooljaar 2019/2020. En gepland staat de nieuwe biologische campagne Bio Lekker voor je, met groente en fruit als onderdeel van de promotie van biologische producten. Het budget bedraagt € 840.000 voor de gehele periode 2019–2021.
67
Hoe kan het dat er niet-bestede gelden blijven liggen van het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij?
Antwoord
Op dit moment blijven geen niet-bestede EFMZV-middelen liggen. Middelen die via het EFMZV beschikbaar zijn en niet worden uitgegeven binnen het daarvoor gereserveerde jaar blijven beschikbaar in de daaropvolgende jaren. Pas wanneer deze middelen drie jaar na het jaar waarvoor deze beschikbaar zijn niet zijn uitgegeven, vloeien zij weer terug naar de Europese Unie. Dit laatste is voor het EFMZV op dit moment nog niet aan de orde.