Vastgesteld 7 juni 2019
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat over de brief van de Algemene Rekenkamer van 15 mei 2019 inzake het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2018 bij het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Diergezondheidsfonds (XIII) (Kamerstuk 35 200 XIII, nr. 2).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 4 juni 2019. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Diks
De griffier van de commissie, Nava
1
Wat zijn de totale rijksuitgaven aan TNO?
Antwoord
De totale Rijksbijdrage aan TNO in 2018 bedroeg € 254.782.000.
De specificatie hiervan ziet er als volgt uit:
Activiteiten t.b.v. EZK |
€ 201.475.000 |
Activiteiten t.b.v. J&V |
€ 3.706.000 |
Activiteiten t.b.v. SZW |
€ 4.744.000 |
Activiteiten t.b.v. BZK |
€ 4.499.000 |
Activiteiten t.b.v. I&W |
€ 50.000 |
Activiteiten t.b.v. Defensie |
€ 40.308.000 |
De middelen zijn door EZK als verantwoordelijk departement voor TNO, aan TNO beschikbaar gesteld.
2
Waarom zijn deze aanbestedingsregels niet nageleefd?
Antwoord
Na het Besluit Mijnbouwschade van 31 januari 2018 is RVO.nl begonnen met het inrichten van een ondersteunende organisatie voor de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG). De TCMG opende haar loket op 19 maart 2018. De belangrijkste afwijkingen (€ 24,3 miljoen) vloeien voort uit het niet naleven van de aanbestedingsregels voor inhuur van schade-experts voor de ondersteuning door RVO.nl van de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen. Tussen 31 maart 2017 en 19 maart 2018 lag de schadeafhandeling – in afwachting van overleg met betrokken overheden en maatschappelijke organisatie over een nieuw schadeprotocol – stil.
Op 19 maart kwam de liggende werkvoorraad van ca. 13.000 dossiers van het Centrum Veilig Wonen (CVW) over naar de TCMG. De inrichting van de organisatie is tot stand gekomen aan de hand van de volgende doelstelling: het snel, klantgericht, ruimhartig en rechtmatig afhandelen en vergoeden van bevingsschade waarbij het vertrouwen van de inwoners van Groningen weer wordt hersteld. Het was van maatschappelijk belang om dit snel en voortvarend op te pakken. Daarom is afgeweken van aanbestedingsregels. Inmiddels heeft een aanbesteding conform de regels voor nieuwe inhuur plaatsgevonden.
3
Welke redenen liggen achter de constatering dat er in 2018 voor maar 7,7 miljoen euro aan schade-uitkeringen betaald zijn in Groningen naar aanleiding van mijnbouwschade, terwijl de kosten van de ondersteuning van de TCMG door RVO.nl 36 miljoen euro bedroegen?
Antwoord
Na het Besluit Mijnbouwschade van 31 januari 2018 is RVO.nl begonnen met het inrichten van een ondersteunende organisatie voor de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG). De TCMG opende haar loket op 19 maart 2018. Er is ingezet op de inrichting van een hoogwaardige organisatie, onder andere met de actieve communicatie-inzet van de TCMG, de inzet van bewonersbegeleiders en callcenter medewerkers. Voor de optimale bereikbaarheid van de gedupeerden was het callcenter van TCMG bijvoorbeeld geopend van 08.00 tot 20.00 van maandag t/m zondag. Ook moest er geïnvesteerd worden in de ICT. Deze en andere kosten liepen vooruit op de daadwerkelijke schadebetalingen. De eerste besluiten zijn pas in mei 2018 genomen.
De snelheid van schadeafhandeling is nog niet zo groot als gewenst. Inmiddels worden door de TCMG een aantal onorthodoxe maatregelen uitgewerkt om meer versnelling in de schadeafhandeling te krijgen. Hierover wordt uw Kamer binnenkort geïnformeerd. Het grootste knelpunt ten aanzien van de snelheid van de schadeafhandeling was de beschikbaarheid van onafhankelijk deskundigen. In de periode voor het zomerreces van 2018 lag het aantal schade-opnames rond de 40 per week. De TCMG heeft het aantal onafhankelijke deskundigen per december 2018 na de aanbesteding sterk kunnen verhogen. Dit heeft geleid tot een toename van gemiddeld 400 opnames per week. Mijn verwachting is dat de verhouding tussen vergoedingen en proceskosten in 2019 verbetert. Zorgvuldigheid kost eenvoudigweg geld. Deze kosten worden betaald door de NAM en gaan uiteraard niet ten koste van de schade-uitkeringen.
4
Welke maatregelen zijn genomen om de controles van subsidieverlenende instellingen en diensten te verbeteren en/of te intensiveren waarbij misbruik en oneigenlijk gebruik van (subsidie)regelingen tegengegaan worden?
Antwoord
Het tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik van subsidie(regelingen) krijgt vorm door risico- en doelgroepanalyses op te stellen en deze te gebruiken als basis voor het definitief bepalen van de regelgeving. Zo kennen kleine/startende bedrijven veelal een zwakke interne beheersing van administratie en verantwoording, de regelgeving en ook de controles worden hierop aangepast. Doel hierbij is heldere en eenduidige regelgeving met beperking van de administratieve lasten. Bij de keuze voor passende controles wordt aangesloten bij de bestaande procedures voor de uitvoering van controles en zo nodig worden die beoordeeld op mogelijkheden voor verbetering.
5
Waarom zijn er in 2017 en 2018 maar beperkt reviews uitgevoerd om de kwaliteit te beoordelen van de controleverklaringen bij aanvragen voor subsidievaststelling?
Antwoord
Een belangrijke maatregel om misbruik en oneigenlijk gebruik van subsidies tegen te gaan is het gebruik van controleverklaringen van accountants. Reviews worden uitgevoerd op basis van een risicoanalyse. Deze risicoinschatting leidde tot het beperkt laten uitvoeren van reviews.
6
Hoe zal invulling gegeven worden aan de aanbeveling om het reviewbeleid te reviewen en de eisen te herformuleren?
Antwoord
De gebruikte modellen voor subsidieverlening worden in overleg met de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie voor Accountants (NBA) beoordeeld op mogelijkheden voor verbetering. We intensiveren het reviewbeleid door het laten uitvoeren van meer reviews en maken per review de afwikkeling van de uitkomsten inzichtelijk in de dossiers.
7
Waarom is de BIR:2017 in januari 2019 in werking getreden en niet in januari 2018? Waarom duurt het tot januari 2021 voordat de BIR:2017 voor alle systemen is geïmplementeerd?
Antwoord
De BIR:2017 is pas in werking getreden in januari 2019 omdat rijksbreed besloten is om 2018 te beschouwen als een transitiejaar. Het jaar 2018 is gebruikt om een transitieplan op te stellen en de normen van het nieuwe kader in te bedden in de huidige kwaliteitssystemen van de departementen. Dat betekent dat vanaf 1 januari 2019 alle nieuwe informatiesystemen direct kunnen voldoen aan het nieuwe kader. Op oude systemen zit een kwaliteitscyclus van drie jaar. In een periode van drie jaar wordt van ieder informatiesysteem opnieuw gekeken naar de huidige risico’s, de noodzakelijke uit te voeren maatregelen en een controle op eventuele nieuwe kaders en wetgeving. Alle 1400 applicaties van EZK en LNV ondergaan iedere drie jaar een dergelijk proces. We kunnen dus met zekerheid waarborgen dat ieder systeem eind 2021 voldoet aan de BIR:2017. Natuurlijk wordt bij de implementatie van de BIR:2017 voorrang gegeven aan het aanpassen van informatiesystemen met een verhoogd risico.
8
Welke maatregelen zullen genomen worden om de trend van de afgelopen jaren dat door onderuitputting van het MEP-, SDE- en SDE+-budget de begrotingsreserve met elk jaar toegenomen tegen te gaan?
Antwoord
Vanaf 2020 wordt de SDE+ verbreed en worden nieuwe, CO2-reducerende technieken toegevoegd (Kamerstuk 31 239, nr. 300). De begrotingsreserve wordt na het afsluiten van het Klimaatakkoord toegevoegd aan de besteedbare middelen vanaf 2022, zoals afgesproken in de Startnota (Kamerstuk 34 775, nr. 54).
9
Kan een overzicht gegeven worden van de lastenverdeling in de ODE in 2018 en 2019?
Antwoord
De ODE wordt jaarlijks zodanig vastgesteld dat bedrijven en huishoudens beiden 50% betalen. De daadwerkelijke realisatie van de ODE is, net als bij de energiebelasting, niet door de Belastingdienst vast te stellen. Er zijn namelijk geen gegevens beschikbaar over de gerealiseerde ODE-ontvangsten uitgesplitst tussen burgers en bedrijven of tussen verbruikerstarieven. Deze lastenverdeling tussen huishoudens en bedrijven is niet gebaseerd op de uitstoot van bedrijven en huishoudens.
Om te komen tot een eerlijker lastenverdeling, is een verlaging van de ODE-bijdrage voor huishoudens aangekondigd van 50% naar ongeveer één derde. Twee derde van de ODE wordt dan bij het bedrijfsleven opgehaald.
10
Welke verklaring is er voor de constatering dat bij windinstallaties vergunninghouders bij het begin van de productie verplicht worden gesteld om zeker te stellen, terwijl bij olie- en gasinstallaties nog geen zekerheidsstelling is gevraagd?
Antwoord
Bij olie- en gaswinning zijn er aangetoonde winbare reserves in de ondergrond, die een economische waarde vertegenwoordigen en daarom als zekerheid dienen voor het nakomen van de verwijderingsverplichtingen. De Minister van Economische Zaken en Klimaat kan bovendien, als daar in voorkomende gevallen aanleiding toe zou zijn, op grond van de artikelen 47 en 48 van de Mijnbouwwet van houders van vergunningen voor de opsporing en winning van aardolie en aardgas financiële zekerheden vragen voor de nakoming van de verplichting tot verwijdering van mijnbouwinstallaties als die niet meer worden gebruikt voor de opsporing of winning van aardolie of aardgas. Tot op heden hoefde van de bevoegdheid tot het vragen van financiële zekerheden als bedoeld in de artikelen 47 en 48 geen gebruik te worden gemaakt. De economische waarde van de resterende reserves in de ondergrond in verhouding tot de kosten van verwijdering bieden immers voldoende zekerheid dat de kosten van verwijdering door mijnbouwondernemingen gedragen kunnen worden.
Voor de toekomst van de gaswinning is het perspectief thans echter wezenlijk anders dan ten tijde van de inwerkingtreding van de Mijnbouwwet in 2003. Hoewel gaswinning voorlopig blijft plaatsvinden, doen afnemende olie- en gasreserves in de ondergrond en de transitie naar een duurzame energievoorziening de verwijderingsopgave sneller naderen dan tot voor kort werd voorzien. Aan de gewijzigde omstandigheden en vooruitzichten en de daarmee gepaard gaande financiële risico’s moeten consequenties worden verbonden. Er is daarom een wetsvoorstel tot wijziging van de Mijnbouwwet in voorbereiding dat voorziet in een systeem van transparante en robuuste financiële waarborgen en adequate monitoring daarvan.
11
Kan het tijdspad gegeven worden voor de wijziging van de Mijnbouwwet in verband met de waarborgen en monitoring voor verwijdering van olie- en gasinstallaties op de Noordzee?
Antwoord
Het in de vraag bedoelde wetsvoorstel tot wijziging van de Mijnbouwwet zal naar verwachting in de tweede helft van dit jaar worden aangeboden aan de Tweede Kamer. In de tussentijd, en ook na inwerkingtreding van het wetsvoorstel, kan de Minister gebruik maken van zijn bevoegdheid uit hoofde van de artikelen 47 en 48 van de Mijnbouwwet om van vergunninghouders financiële zekerheden te vragen voor nakoming van hun verwijderingsverplichtingen indien daar reden toe is.
12
Hoe wordt omgegaan met de mogelijke verplichting tot opruimen van olie- en gasleidingen op de Noordzee?
Antwoord
Voor pijpleidingen op de Noordzee geldt nu het uitgangspunt dat deze schoon en veilig worden achtergelaten. In het verleden bleek dit de minste nadelen voor het milieu op te leveren. In het in de voorgaande vragen bedoelde wetsvoorstel wordt voorgesteld de desbetreffende bepalingen van het Mijnbouwbesluit naar de Mijnbouwwet over te brengen. Hoewel inmiddels is gebleken dat het wenselijk is sommige kabels en pijpleidingen vanwege het ruimtegebruik te verwijderen, blijft dit uitgangspunt gelden. Om de Minister van Economische Zaken en Klimaat kennis te laten nemen van het buiten werking stellen van een kabel of pijpleiding wordt de beheerder verplicht een melding te doen, binnen vier weken nadat de kabel of pijpleiding buiten werking is gesteld. De Minister is dan in de gelegenheid om de beheerder te verplichten tot het verwijderen van een pijpleiding, zoals bijvoorbeeld het geval kan zijn als deze is gelegen in een gebied waar een windpark is gepland of waar zandwinning plaatsvindt. Eveneens wordt mogelijk hergebruik van pijpleidingen voor het transport van groen gas, biogas, CO2 of waterstof onderzocht, in welke gevallen er reden kan zijn om deze pijpleidingen juist niet op te ruimen.
13
Kan in een tabel weergeven worden in welke mate sinds 2013 de raming van de ODE-opbrengsten lager of hoger waren dan de uiteindelijke opgehaalde middelen en hoe de geraamde uitgaven lager of hoger waren dan de uiteindelijke uitgekeerde middelen? Welke stappen zijn gezet om raming en uiteindelijke opbrengsten en uitgaven beter op elkaar aan te sluiten sinds 2013?
Antwoord
Bedragen x € miljoen |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
2018 |
---|---|---|---|---|---|---|
Raming ODE-ontvangsten |
100 |
200 |
320 |
494 |
678 |
1.074 |
Gerealiseerde ODE-ontvangsten |
97 |
174 |
279 |
421 |
627 |
1.033 |
Verschil |
3 |
26 |
41 |
73 |
51 |
41 |
% verschil |
3,0 |
13,0 |
12,8 |
14,8 |
8,1 |
4,0 |
Raming SDE+-uitgaven |
100 |
171 |
280 |
472 |
653 |
1.059 |
Realisatie SDE+-uitgaven |
27 |
50 |
113 |
181 |
322 |
487 |
Verschil |
73 |
121 |
167 |
291 |
331 |
572 |
% verschil |
70,0 |
70,8 |
59,6 |
61,7 |
50,7 |
54,0 |
De tarieven van de ODE voor de jaren 2013–2016 bij de introductie van de Wet ODE, zijn vastgesteld op basis van fiscale grondslagen uit 2012. Daarbij is geen rekening gehouden met eventuele wijzigingen in de belastinggrondslagen gedurende die periode. Vanaf 2017 worden de tarieven voor de ODE jaarlijks vastgesteld aan de hand van de meest actuele belastinggrondslagen die uitmonden in de jaarlijkse sleuteltabel. De verschillen tussen raming en realisatie zijn dientengevolge vanaf 2017 relatief minder groot. Ramingen van de SDE+-uitgaven worden gedurende kabinetsperiodes niet bijgesteld.
14
Welke middelen zijn er sinds 2013 onttrokken aan de begrotingsreserve duurzame energie? Wanneer zullen middelen onttrokken worden aan de begrotingsreserve duurzame energie?
Antwoord
Naar verwachting zullen pas vanaf 2021 de eerste middelen onttrokken worden aan de reserve ter financiering van uitgaven voor de regeling SDE/SDE+ of het flankerend beleid rond de SDE+.
Wel is in 2015 besloten om incidenteel middelen te onttrekken als tijdelijke voorfinanciering van knelpunten op de begroting van EZK. Over de periode 2015–2020 wordt in totaal € 398 miljoen onttrokken aan de reserve duurzame energie als tijdelijke voorfinanciering van knelpunten op de begroting van EZK. Tot en met 2018 is in totaal € 247 miljoen aan de reserve onttrokken (zie tabel op pag. 84 van het jaarverslag). In 2019 zal nog € 78 miljoen onttrokken worden, in 2020 € 73 miljoen: hiermee zal het totale bedrag van € 398 miljoen dan onttrokken zijn. Het gehele bedrag van € 398 miljoen zal in de jaren 2021 t/m 2026 met een jaarlijkse storting van € 66,3 miljoen teruggestort worden in de reserve. Zie ook Kamerstuk 34 210 XIII, nr. 4, vraag 5.