Kamerstuk 35200-IV-7

Lijst van vragen en antwoorden over het jaarverslag Koninkrijksrelaties en het BES-fonds 2018

Dossier: Jaarverslag en slotwet Koninkrijksrelaties en het BES-fonds 2018

Gepubliceerd: 7 juni 2019
Indiener(s): Jan Paternotte (D66)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35200-IV-7.html
ID: 35200-IV-7

Nr. 7 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 7 juni 2019

De vaste commissie voor Koninkrijksrelaties heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de brief van 15 mei 2019 inzake het Jaarverslag Koninkrijksrelaties en het BES-fonds 2018 (Kamerstuk 35 200 IV, nr. 1).

De Minister heeft deze vragen, mede namens de Staatssecretaris, beantwoord bij brief van 5 juni 2019. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Paternotte

De griffier van de commissie, De Lange

1

Vraag:

Hoe beoordeelt u de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer om, als het gaat om het financieel beheer van Aruba, Curaçao en Sint Maarten, te komen tot een Operatie Comptabel Bestel en daarover per land afspraken te maken?

Antwoord:

Ik deel de zorgen van de Algemene Rekenkamer over het financieel beheer van Aruba, Curaçao en Sint Maarten. Ondanks dat het College financieel toezicht herhaaldelijk hiervoor aandacht heeft gevraagd, hebben de landen onvoldoende verbetering laten zien. Dit heeft ertoe geleid dat op het gebied van overheidsfinanciën, per land bestuurlijke afspraken zullen worden gemaakt maken over de uitvoering van een gezamenlijke aanpak vergelijkbaar met de Operatie Comptabel Bestel. De eerste stappen zijn reeds gezet. Zo zijn er bijvoorbeeld bij het opstellen van het Protocol Aruba Nederland 2019–2021 (Kamerstuk 35 000 IV, nr. 31) afspraken gemaakt over het toepassen van begrotingsregels, waar voorheen enkel getoetst werd op het begrotingssaldo. Voor Sint Maarten is het verbeteren van het financieel beheer een onderdeel van een project dat wordt gefinancierd met het trustfund voor de wederopbouw. In het verlengde van het in januari 2019 afgesloten Samenwerkingsconvenant Groeistrategie Curaçao wordt bezien hoe ook op Curaçao het financieel beheer verbeterd kan worden. Ik zal hiervoor blijvend aandacht vragen bij de landen, met respect voor de eigen verantwoordelijkheid van de landen zoals vastgesteld sinds 10 oktober 2010.

2

Vraag:

Waarom is er voor de BES-eilanden nog geen gezamenlijke rekenkamer ingericht, zoals wettelijk is bepaald? Wanneer is deze te verwachten?

Antwoord:

Het invoeren van een rekenkamerfunctie is belangrijk en noodzakelijk om toezicht te hebben op de doelmatigheid en rechtmatigheid van inkomsten en uitgaven. Er is eerder ingezet op het opzetten van een gezamenlijke rekenkamer. Dit heeft echter niet tot vruchtbare resultaten geleid, mede doordat niet alle openbare lichamen hiervoor leden hebben aangereikt. Daarbij komt dat inmiddels een eiland specifieke benadering de voorkeur heeft boven een gezamenlijke rekenkamer. Daarbij dient rekening gehouden te worden met de schaalgrootte van de eilanden. Over een effectieve inrichting van een rekenkamerfunctie ben ik in gesprek met Saba in het kader van het af te sluiten Saba Package en met Bonaire in het kader van het Bestuursakkoord Bonaire. Voor Sint Eustatius wordt dit momenteel, zoals ook vermeld in de derde voortgangsrapportage die ik u op 29 mei dit jaar heb toegezonden (Kamerstuk 35 000 IV, nr. 57), uitgewerkt. Tevens wordt bezien of een wetswijziging nodig is voor het instellen van een rekenkamerfunctie per eiland. Bovendien is er overleg gaande met de Algemene Rekenkamer.

3

Wanneer verwacht u dat het Strategisch resultatenkader voor het Trustfund vastgesteld wordt?

Antwoord:

Het strategisch resultatenkader zal ter vaststelling voorliggen in de vergadering van de stuurgroep van het trustfonds in juli 2019.

4

Vraag:

Waarom stelt u 470 mln. euro beschikbaar voor de wederopbouw op Sint Maarten als de kosten van de totale National Recovery and Resilience Plan op 1,9 miljard euro geraamd worden?

Antwoord:

Sint Maarten is als autonoom land binnen het Koninkrijk verantwoordelijk voor zijn eigen wederopbouw. Nederland heeft besloten Sint Maarten hierbij te ondersteunen door het beschikbaar stellen van € 550 mln. Hiervan wordt maximaal € 470 mln. via het trustfonds bij de Wereldbank besteed. Bij het financieren van de wederopbouw spelen naast Nederland andere partijen een rol. Met name verzekeraars, de overheid van Sint Maarten, niet-gouvernementele organisaties en private financiers zoals het lokale bankwezen. Ook dragen institutionele beleggers en andere multilaterale financiële instellingen dan de Wereldbank bij aan de wederopbouw. Zo is bijvoorbeeld op vraag van Nederland in de stuurgroep van het trustfonds de Europese Investeringsbank (EIB) ingeschakeld bij het financieren van het herstel van de luchthaven. De EIB zal hieraan bijdragen door middel van een lening van $ 50 mln.

5

Vraag:

Waarom is het ten aanzien van Artikel 1 Waarborgfunctie niet te bepalen welk deel ten goede komt aan Caribisch Nederland?

Antwoord:

De inzet vanuit Artikel 1 Waarborgfunctie betrof in 2018 samenwerking en ondersteuning op het gebied van veiligheid, rechtshandhaving en grensbewaking van de landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten. Caribisch Nederland valt in principe niet onder de inzet van dit artikel, omdat veiligheid, rechtshandhaving en grensbewaking in Caribisch Nederland onder de verantwoordelijkheid vallen van de Minister van Justitie en Veiligheid. Caribisch Nederland profiteert wel van deze inzet, omdat het werkterrein van de diensten die vanuit dit artikel worden ondersteund het gehele Caribisch deel van het Koninkrijk betreft. Dat is niet te onderscheiden naar de landen en Caribisch Nederland.

6

Vraag:

Waarom is ten aanzien van Artikel 4 Bevorderen sociaal economische structuur de realisatie inkomensoverdrachten 2018 zoveel hoger dan de hiervoorgaande jaren?

Antwoord:

Het zoveel hogere bedrag op artikel 4 wordt verklaard door de betaling in 2018 van een bedrag van $ 26 mln. (bijna € 22 mln.) aan de Stichting Pensioenfonds Caribisch Nederland (PCN). Deze bijdrage vloeit voort uit de in mei 2018 getekende overeenkomst met PCN ter versterking van het pensioenfonds voor Caribisch Nederland. Deze bijdrage is door de verschillende departementen bijeen gebracht. Zie voor een verdere toelichting pagina 25 van het jaarverslag Koninkrijksrelaties en het BES-fonds 2018 en mijn brief van 8 juni 2018 (Kamerstuk 32 043, nr. 409).

7

Vraag

Waarom is het niet te bepalen welk deel van de Defensiebegroting ten goede komt aan Caribisch Nederland?

Antwoord:

Dit is toegelicht in de brief van 14 september 2018 naar aanleiding van het jaarverslag 2018 (Kamerstuk 34 775 IV, nr. 54). De middelen worden verantwoord via de begroting van Defensie. De handhaving van de onafhankelijkheid en de verdediging van het Koninkrijk is een taak van het Koninkrijk. Voor alle inspanningen van Defensie en de Kustwacht CARIB in Caribische delen van het Koninkrijk geldt dat het onderscheid niet te maken is wat daarvan ten goede komt aan de landen Aruba, Curaçao, Sint Maarten en de openbare lichamen in Caribisch Nederland. De eerste hoofdtaak van Defensie (beschermen van het eigen grondgebied en dat van bondgenoten) is bijvoorbeeld niet onderscheidend naar gebiedsdeel, elk deel van het Koninkrijk heeft recht op verdediging. Ook Search and Rescue van de Kustwacht geldt in het hele gebied van verantwoordelijkheid, daarbij is geen onderscheid tussen Bonaire of Aruba.