Ontvangen 24 september 2019
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
Artikel I wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel A, onder 2, wordt na «Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel t» ingevoegd «door een puntkomma».
2. De onderdelen D, E en F komen als volgt te luiden:
D
Na artikel 48p wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:
§ 3.5.4. Screening
Artikel 48q
1. Het verrichten van werkzaamheden als ambtenaar van politie als bedoeld in artikel 2, onder a, b of c, is slechts mogelijk, indien hiertegen op grond van een onderzoek naar de betrouwbaarheid van de betrokkene geen bezwaar bestaat.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien het bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen werkzaamheden betreft waarin technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie worden uitgevoerd en het tot aanstelling, schorsing of ontslag bevoegd gezag heeft bepaald dat kan worden volstaan met een verklaring omtrent het gedrag.
3. Het krachtens overeenkomst verrichten van werkzaamheden voor de politie is slechts mogelijk, indien de betrokken natuurlijk persoon in het bezit is van een verklaring omtrent het gedrag.
4. In afwijking van het derde lid is het krachtens overeenkomst verrichten van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen werkzaamheden voor de politie die een risico kunnen vormen voor de integriteit van deze organisatie slechts mogelijk, indien hiertegen op grond van een onderzoek naar de betrouwbaarheid van de betrokken natuurlijke persoon geen bezwaar bestaat.
5. Van een bezwaar als bedoeld in het eerste en vierde lid kan slechts sprake zijn, indien naar het oordeel van het tot aanstelling, schorsing en ontslag bevoegd gezag onderscheidenlijk de korpschef er onvoldoende waarborgen zijn dat de betrokkene betrouwbaar kan worden geacht.
6. Van een bezwaar is in ieder geval sprake indien de betrokkene onherroepelijk is veroordeeld ter zake een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen misdrijf, tenzij naar het oordeel van het tot aanstelling, schorsing en ontslag bevoegd gezag onderscheidenlijk de korpschef, gelet op de omstandigheden van het geval, ondanks een dergelijke onherroepelijke veroordeling, geen sprake is van onvoldoende waarborgen dat de betrokkene betrouwbaar kan worden geacht. Met een veroordeling wordt gelijkgesteld een strafbeschikking en het voldoen aan voorwaarden ter voorkoming van strafvervolging als bedoeld in artikel 74, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
7. In plaats van de verklaring omtrent het gedrag kan de betrokkene een met deze verklaring overeenkomend document, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in de staat van herkomst, overleggen.
8. Het eerste tot en met vierde lid zijn niet van toepassing indien sprake is van een vertrouwensfunctie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder a, van de Wet veiligheidsonderzoeken.
Artikel 48r
1. Aan een onderzoek naar de betrouwbaarheid wordt onderworpen de betrokkene die werkzaamheden als bedoeld in artikel 48q, eerste of vierde lid, wil verrichten.
2. Het onderzoek naar de betrouwbaarheid omvat een onderzoek naar gegevens die uit het oogpunt van de integriteit van de politie van belang zijn voor het verrichten van deze werkzaamheden.
3. Bij het onderzoek worden geraadpleegd de op de betrokkene betrekking hebbende:
a. justitiële gegevens als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens;
b. politiegegevens als bedoeld in artikelen 8, 9, 10 en 13 van de Wet politiegegevens;
c. gegevens over gezondheid, voor zover verstrekt door de betrokkene dan wel personen of instanties als bedoeld in artikel 48t, eerste lid, onder b, en die betrekking hebben op signalen wijzend op verslaving of een andersoortige afhankelijkheid, en
d. andere bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen gegevens, waaronder gegevens uit open bronnen, betreffende overige persoonlijke gedragingen en omstandigheden.
4. Over diens betrouwbaarheid wordt de betrokkene in persoon gehoord.
5. De betrokkene verleent medewerking aan het onderzoek.
Artikel 48s
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden werkzaamheden aangewezen die een verhoogd risico kunnen vormen voor de integriteit van de politie.
2. Indien de betrokkene, bedoeld in artikel 48r, eerste lid, werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid gaat verrichten, worden bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid tevens justitiële gegevens als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, politiegegevens als bedoeld in artikelen 8, 9, 10 en 13 van de Wet politiegegevens, en gegevens uit open bronnen geraadpleegd die betrekking hebben op:
a. diens partner, diens eerstegraads bloedverwant in neergaande lijn, voor zover twaalf jaar of ouder, of diens inwonende eerstegraads bloedverwant in opgaande lijn;
b. een andere persoon, dan bedoeld onder a, voor zover twaalf jaar of ouder.
3. Raadplegen van de gegevens van een persoon als bedoeld in het tweede lid, onder b, geschiedt uitsluitend, indien er aanwijzingen zijn dat omtrent deze persoon gegevens als bedoeld in het tweede lid bestaan die vanwege de bijzondere aard van de relatie tussen deze persoon en de betrokkene relevant zijn voor de beoordeling of er geen bezwaar als bedoeld in artikel 48q, eerste of vierde lid, bestaat.
4. De aanwijzingen, bedoeld in het derde lid, kunnen uitsluitend worden verkregen op basis van het onderzoek naar de betrouwbaarheid van de betrokkene, waaronder het onderzoek naar gegevens die betrekking hebben op de personen, bedoeld in het tweede lid, onder a.
5. In het tweede lid, onder a, wordt onder partner verstaan: degene met wie de betrokkene is gehuwd, een geregistreerd partnerschap voert of een notarieel samenlevingscontract heeft, strekkende tot de wederzijdse verplichting een bijdrage te leveren aan een gezamenlijke huishouding of een daarmee naar aard en strekking overeenkomende registratie buiten Nederland dan wel een andere levensgezel van de betrokkene.
6. Met de personen, bedoeld in het tweede lid, kan een gesprek worden gevoerd over de geraadpleegde gegevens, bedoeld in dat lid.
Artikel 48t
1. Voor zover dat voor een goede oordeelsvorming in het kader van het onderzoek naar de betrouwbaarheid noodzakelijk is, kan het bevoegd gezag onderscheidenlijk de korpschef bij de toepassing van artikel 48r of artikel 48s inlichtingen inwinnen omtrent:
a. de betrokkene en de personen, bedoeld in de artikelen 48s, tweede lid, bij het openbaar ministerie en bij instellingen die op grond van artikel 4, eerste lid, van de Reclasseringsregeling 1995 bevoegd zijn om reclasseringswerkzaamheden te verrichten, voor zover het betreft de op hen betrekking hebbende justitiële gegevens;
b. de betrokkene bij personen en instanties die inzicht hebben in diens betrouwbaarheid, voor zover het betreft gegevens als bedoeld in artikel 48r, derde lid, onder b, c en d.
2. Het inwinnen van inlichtingen als bedoeld in het eerste lid, onder b, vindt slechts plaats onder opgave van redenen aan de betrokkene en nadat hem is bericht bij welke persoon of instantie en in welke fase van het onderzoek dat geschiedt.
Artikel 48u
1. Het onderzoek naar de betrouwbaarheid wordt pas ingesteld nadat het tot aanstelling, schorsing en ontslag bevoegd gezag onderscheidenlijk de korpschef de betrokkene overigens bekwaam en geschikt acht. De betrokkene wordt schriftelijk in kennis gesteld van de aanvang van het onderzoek naar de betrouwbaarheid.
2. Een beslissing omtrent de betrouwbaarheid als bedoeld in artikel 48q, eerste en vierde lid, wordt aangemerkt als een beschikking als bedoeld in artikel 1:3, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
3. Het bevoegd gezag onderscheidenlijk de korpschef beslist omtrent de betrouwbaarheid zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen 8 weken na toezending of uitreiking van de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, tweede volzin.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de te volgen procedure voor, tijdens en na het onderzoek naar de betrouwbaarheid.
5. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op het vragen naar een verklaring omtrent het gedrag en het instellen van een veiligheidsonderzoek.
Artikel 48v
1. Het bevoegd gezag onderscheidenlijk de korpschef oefent een continue controle uit op:
a. ambtenaren van politie als bedoeld in artikel 2, onder a, b en c;
b. personen die werkzaamheden als bedoeld in artikel 48q, vierde lid, verrichten.
2. De continue controle bestaat uit een doorlopende controle op veranderingen in de justitiële documentatie, bedoeld in artikel 1, onder g, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, van deze personen, teneinde na te gaan of ten aanzien van hen geen bezwaar bestaat tegen het blijven verrichten van werkzaamheden als ambtenaar van politie als bedoeld in artikel 2, onder a, b of c, onderscheidenlijk werkzaamheden als bedoeld in artikel 48q, vierde lid.
3. Ten behoeve van de continue controle worden door het bevoegd gezag onderscheidenlijk de korpschef de naam en het burgerservicenummer, bedoeld in artikel 1, onder b, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer, van deze personen periodiek verstrekt aan Onze Minister.
4. Justitiële gegevens van personen als bedoeld in het eerste lid worden door Onze Minister ambtshalve verstrekt aan het bevoegd gezag onderscheidenlijk de korpschef met het oog op toepassing van het tweede lid.
5. Het eerste lid is niet van toepassing indien het een vertrouwensfunctie of een functie waarvan is bepaald dat een verklaring omtrent het gedrag is vereist, betreft.
Artikel 48w
1. De ambtenaar, bedoeld in artikel 48v, eerste lid, onder a, meldt aan het bevoegd gezag een wijziging van feiten of omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die uit het oogpunt van de integriteit van de politie relevant is voor het verrichten van werkzaamheden als ambtenaar van politie.
2. De persoon, bedoeld in artikel 48v, eerste lid, onder b, meldt aan de korpschef een wijziging van feiten of omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die uit het oogpunt van de integriteit van de politie relevant is voor het blijven verrichten van deze werkzaamheden.
3. Onder een wijziging van feiten of omstandigheden als bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt verstaan een wijziging die betrekking heeft op de gegevens, bedoeld in de artikelen 48r, derde lid, onder a tot en met d, en 48s, tweede lid.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de melding, bedoeld in het eerste en tweede lid.
5. Het eerste lid is niet van toepassing indien het een vertrouwensfunctie of een functie waarvan is bepaald dat een verklaring omtrent het gedrag is vereist, betreft.
Artikel 48x
1. Het bevoegd gezag onderscheidenlijk de korpschef kan, indien hem blijkt van feiten of omstandigheden die een hernieuwd onderzoek naar de betrouwbaarheid rechtvaardigen, een onderzoek naar de betrouwbaarheid instellen naar de persoon, bedoeld in artikel 48v, eerste lid, onder a of b.
2. Het bevoegd gezag onderscheidenlijk de korpschef stelt periodiek een hernieuwd onderzoek naar de betrouwbaarheid in naar een persoon als bedoeld in artikel 48v, eerste lid, onder a en b.
3. Op het onderzoek, bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn de artikelen 48q, 48r, eerste tot en met derde lid en vijfde lid, 48s, 48t en 48u, vierde lid, van overeenkomstige toepassing. Op het onderzoek, bedoeld in het tweede lid, is tevens artikel 48u, eerste lid, tweede volzin, tweede en derde lid, van overeenkomstige toepassing.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de feiten of omstandigheden, bedoeld in het eerste lid, en de periode, bedoeld in het tweede lid, waarbij de periode voor verschillende werkzaamheden anders kan worden vastgesteld.
5. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien het een vertrouwensfunctie of een functie waarvan is bepaald dat een verklaring omtrent het gedrag is vereist, betreft.
Artikel 48y
1. De korpschef vraagt de ambtenaar van politie die beschikt over een verklaring omtrent het gedrag ter voldoening van artikel 48q, tweede lid, en de persoon die krachtens overeenkomst werkzaamheden verricht voor de politie en beschikt over een verklaring omtrent het gedrag ter voldoening van artikel 48q, derde lid, na het verstrijken van een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen termijn opnieuw een verklaring omtrent het gedrag over te leggen.
2. De korpschef kan, indien hem blijkt van feiten of omstandigheden die het overleggen van een verklaring omtrent het gedrag rechtvaardigen, de in het eerste lid bedoelde persoon vragen opnieuw een verklaring omtrent het gedrag over te leggen.
3. Indien de persoon, bedoeld in het eerste of tweede lid, niet binnen een redelijke termijn een verklaring omtrent het gedrag overlegt, wordt niet langer voldaan aan het vereiste voor het verrichten van werkzaamheden als bedoeld in artikel 48q, tweede of derde lid.
4. Artikel 48q, zevende lid, is van toepassing.
Artikel 48z
1. Het bevoegd gezag onderscheidenlijk de korpschef is de verwerkingsverantwoordelijke, bedoeld in artikel 4, onder 7, van de Algemene verordening gegevensbescherming, ten aanzien van de maatregelen, bedoeld in de artikelen 48q tot en met 48y.
2. Het bevoegd gezag onderscheidenlijk de korpschef is bevoegd:
a. de gegevens, bedoeld in de artikelen 48r, derde lid, 48s, tweede lid, 48t en 48x te verwerken, voor zover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van het onderzoek naar de betrouwbaarheid van de betrokkene;
b. de gegevens, bedoeld in artikel 48v, vierde lid, te verwerken, voor zover dit noodzakelijk is voor de toepassing van artikel 48v, tweede lid;
c. de gegevens, bedoeld in artikel 48w, eerste en tweede lid, te verwerken, voor zover dit noodzakelijk is om na te gaan of ten aanzien van de betrokkene geen bezwaar bestaat tegen het blijven verrichten van werkzaamheden als ambtenaar van politie onderscheidenlijk werkzaamheden als bedoeld in artikel 48q, derde of vierde lid.
3. De gegevens, bedoeld in de artikelen 48r, derde lid, 48s, tweede lid, 48t, 48v, vierde lid, 48x en 48y worden niet voor een ander doel verwerkt dan waarvoor zij zijn verzameld. Zij worden niet langer dan vijf jaren bewaard in een vorm die het mogelijk maakt de betrokkene te identificeren voor het doel waarvoor de gegevens worden verwerkt.
E
Artikel 53 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid komt te luiden:
3. De artikelen 44a, 47, 47a, 47b, 47c en 48 en de paragrafen 3.5.2., 3.5.3. en 3.5.4 zijn van overeenkomstige toepassing op de rijksrecherche.
2. Het vierde lid vervalt.
F
Artikel 81 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «artikel 47, tweede en derde lid,» vervangen door« artikel 47, tweede lid,» en «artikel 47, vierde lid,» door «artikel 47, derde lid,».
2. het derde lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef wordt «de paragrafen 3.5.2 en 3.5.3 van deze wet» vervangen door «de paragrafen 3.5.2, 3.5.3. en 3.5.4. van deze wet».
b. Onder vervanging van «, en» aan het slot van onderdeel a door een puntkomma en onder verlettering van onderdeel b tot onderdeel c wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
b. voor de toepassing van paragraaf 3.5.4 onder bevoegd gezag wordt verstaan:
1°. Onze Minister, voor zover het betreft de directeur van de Politieacademie en zijn plaatsvervanger;
2°. de directeur van Politieacademie, voor zover het betreft personen die krachtens overeenkomst werkzaamheden voor de Politieacademie gaan verrichten of verrichten;.
Artikel I, onder 1
Dit betreft een wetstechnische verbetering.
Artikel I, onder 2
Onderdeel D
In artikel I van het wetsvoorstel worden de voorgestelde screeningsinstrumenten voor de politie geïntroduceerd door middel van – in het bijzonder – het invoegen van tien artikelen in afdeling 3.5 van de Politiewet 2012 en een wijziging van de artikelen 53 en 81 van die wet.
Met inwerkingtreding van artikel IIA van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (Wnra) wordt artikel 47 van de Politiewet 2012 gewijzigd. Daarnaast wordt met de inwerkingtreding van de Aanpassingswet Wnra artikel 47 verder aangepast en worden andere wijzigingen doorgevoerd in afdeling 3.5 en in de artikelen 53 en 81 van de Politiewet 2012. De Aanpassingswet Wnra voegt op dezelfde plek artikelen toe aan de Politiewet 2012 als dit wetsvoorstel. De Wnra en de Aanpassingswet Wnra hebben als beoogde inwerkingtredingsdatum 1 januari 2020.
Vanwege de hierboven beschreven samenloop wordt voorgesteld de bepalingen over screening voor wat betreft de politie op een andere plek in te voegen, te weten in een nieuwe paragraaf 3.5.4 van afdeling 3.5 van de Politiewet 2012. Omdat de bepalingen diverse onderlinge verwijzingen bevatten, zijn de bepalingen volledig uitgeschreven. Materieel zijn de bepalingen gelijk aan de in artikel I, onderdeel D, voorgestelde artikelen 47a tot en met 47j. Voor de leesbaarheid van deze toelichting is hieronder een transponeringstabel opgenomen.
Artikel I |
Artikel III (na inwerkingtreding van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren en de Aanpassingswet Wnra) |
---|---|
Artikel 47a |
Artikel 48q |
Artikel 47b |
Artikel 48r |
Artikel 47c |
Artikel 48s |
Artikel 47d |
Artikel 48t |
Artikel 47e |
Artikel 48u |
Artikel 47f |
Artikel 48v |
Artikel 47g |
Artikel 48w |
Artikel 47h |
Artikel 48x |
Artikel 47i |
Artikel 48y |
Artikel 47j |
Artikel 48z |
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om in artikel 48v (nieuw) de verwijzing naar het begrip justitiële documentatie van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens te corrigeren (dit betreft niet onderdeel a, maar onderdeel g, van artikel 1 van die wet).
Onderdeel E; artikel 53 Politiewet 2012
In het te wijzigen derde lid van artikel 53 wordt uitgegaan van de wijziging van dit lid door artikel 6.5, onderdeel C, van de Aanpassingswet Wnra.
Onderdeel F; artikel 81 Politiewet 2012
De wijziging van het eerste lid van artikel 81 vloeit wetgevingstechnisch voort uit artikel I, onderdeel B, van het wetsvoorstel. Bij die wijziging komt het tweede lid van artikel 47 van de Politiewet 2012 te vervallen en worden het derde en vierde lid vernummerd tot tweede en derde lid.
In het te wijzigen derde lid van artikel 81 wordt uitgegaan van de wijziging van dit lid door artikel 6.5, onderdeel D, van de Aanpassingswet Wnra.
Voor de van overeenkomstige toepassing van paragraaf 3.5.4 (nieuw) wordt onder bevoegd gezag verstaan:
– de Minister van Justitie en Veiligheid, voor zover het betreft de directeur van de Politieacademie en zijn plaatsvervanger;
– de directeur van Politieacademie, voor zover het betreft personen die krachtens overeenkomst werkzaamheden voor de Politieacademie gaan verrichten of verrichten.
Op de directeur van de Politieacademie en zijn plaatsvervanger zijn de huidige bepalingen omtrent betrouwbaarheids- en geschiktheidsonderzoek van toepassing. Omdat de functie van directeur van de Politieacademie en plaatsvervanger als vertrouwensfunctie zijn aangewezen, blijft het betrouwbaarheids- en geschiktheidsonderzoek achterwege. Het van overeenkomstige toepassing zijn van de nieuwe artikelen 48q tot en met 48z van de Politiewet 2012 in artikel 81, tweede lid, heeft voor beide functionarissen derhalve feitelijk geen gevolgen, omdat hun functies een vertrouwensfunctie blijven.
Voor wat betreft de screening van externen bij de Politieacademie wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij artikel I, onderdeel F, van het wetsvoorstel.
De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus