Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het onderzoek naar de betrouwbaarheid van personen die ambtenaar van politie willen worden of zijn te wijzigen alsmede te komen tot de invoering van een onderzoek naar de betrouwbaarheid van personen die krachtens overeenkomst werkzaamheden gaan verrichten of verrichten voor de politie, de rijksrecherche of de Politieacademie;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Politiewet 2012 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt «Onze Minister van Veiligheid en Justitie» vervangen door «Onze Minister van Justitie en Veiligheid».
2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel t worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:
verordening (EU) 2016/679 van het Europees parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (Algemene verordening gegevensbescherming) (PbEU 2016, L 119);
een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.
B
Artikel 47, tweede lid, vervalt onder vernummering van het derde en vierde lid tot tweede en derde lid.
C
Het opschrift «Afdeling 3.5. Rechtspositie» worden vervangen door «Afdeling 3.5. Rechtspositie en screening».
D
Na artikel 47 worden tien artikelen ingevoegd, luidende:
1. Het verrichten van werkzaamheden als ambtenaar van politie als bedoeld in artikel 2, onder a, b of c, is slechts mogelijk, indien hiertegen op grond van een onderzoek naar de betrouwbaarheid van de betrokkene geen bezwaar bestaat.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien het bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen werkzaamheden betreft waarin technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie worden uitgevoerd en het tot aanstelling, schorsing of ontslag bevoegd gezag heeft bepaald dat kan worden volstaan met een verklaring omtrent het gedrag.
3. Het krachtens overeenkomst verrichten van werkzaamheden voor de politie is slechts mogelijk, indien de betrokken natuurlijk persoon in het bezit is van een verklaring omtrent het gedrag.
4. In afwijking van het derde lid is het krachtens overeenkomst verrichten van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen werkzaamheden voor de politie die een risico kunnen vormen voor de integriteit van deze organisatie slechts mogelijk, indien hiertegen op grond van een onderzoek naar de betrouwbaarheid van de betrokken natuurlijke persoon geen bezwaar bestaat.
5. Van een bezwaar als bedoeld in het eerste en vierde lid kan slechts sprake zijn, indien naar het oordeel van het tot aanstelling, schorsing en ontslag bevoegd gezag onderscheidenlijk de korpschef er onvoldoende waarborgen zijn dat de betrokkene betrouwbaar kan worden geacht.
6. Van een bezwaar is in ieder geval sprake indien de betrokkene onherroepelijk is veroordeeld ter zake een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen misdrijf, tenzij naar het oordeel van het tot aanstelling, schorsing en ontslag bevoegd gezag onderscheidenlijk de korpschef, gelet op de omstandigheden van het geval, ondanks een dergelijke onherroepelijke veroordeling, geen sprake is van onvoldoende waarborgen dat de betrokkene betrouwbaar kan worden geacht. Met een veroordeling wordt gelijkgesteld een strafbeschikking en het voldoen aan voorwaarden ter voorkoming van strafvervolging als bedoeld in artikel 74, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
7. In plaats van de verklaring omtrent het gedrag kan de betrokkene een met deze verklaring overeenkomend document, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in de staat van herkomst, overleggen.
8. Het eerste tot en met vierde lid zijn niet van toepassing indien sprake is van een vertrouwensfunctie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder a, van de Wet veiligheidsonderzoeken.
1. Aan een onderzoek naar de betrouwbaarheid wordt onderworpen de betrokkene die werkzaamheden als bedoeld in artikel 47a, eerste of vierde lid, wil verrichten.
2. Het onderzoek naar de betrouwbaarheid omvat een onderzoek naar gegevens die uit het oogpunt van de integriteit van de politie van belang zijn voor het verrichten van deze werkzaamheden.
3. Bij het onderzoek worden geraadpleegd de op de betrokkene betrekking hebbende:
a. justitiële gegevens als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens;
b. politiegegevens als bedoeld in artikelen 8, 9, 10 en 13 van de Wet politiegegevens;
c. gegevens over gezondheid, voor zover verstrekt door de betrokkene dan wel personen of instanties als bedoeld in artikel 47d, eerste lid, onder b, en die betrekking hebben op signalen wijzend op verslaving of een andersoortige afhankelijkheid, en
d. andere bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen gegevens, waaronder gegevens uit open bronnen, betreffende overige persoonlijke gedragingen en omstandigheden.
4. Over diens betrouwbaarheid wordt de betrokkene in persoon gehoord.
5. De betrokkene verleent medewerking aan het onderzoek.
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden werkzaamheden aangewezen die een verhoogd risico kunnen vormen voor de integriteit van de politie.
2. Indien de betrokkene, bedoeld in artikel 47b, eerste lid, werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid gaat verrichten, worden bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid tevens justitiële gegevens als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, politiegegevens als bedoeld in artikelen 8, 9, 10 en 13 van de Wet politiegegevens, en gegevens uit open bronnen geraadpleegd die betrekking hebben op:
a. diens partner, diens eerstegraads bloedverwant in neergaande lijn, voor zover twaalf jaar of ouder, of diens inwonende eerstegraads bloedverwant in opgaande lijn;
b. een andere persoon, dan bedoeld onder a, voor zover twaalf jaar of ouder.
3. Raadplegen van de gegevens van een persoon als bedoeld in het tweede lid, onder b, geschiedt uitsluitend, indien er aanwijzingen zijn dat omtrent deze persoon gegevens als bedoeld in het tweede lid bestaan die vanwege de bijzondere aard van de relatie tussen deze persoon en de betrokkene relevant zijn voor de beoordeling of er geen bezwaar als bedoeld in artikel 47a, eerste of vierde lid, bestaat.
4. De aanwijzingen, bedoeld in het derde lid, kunnen uitsluitend worden verkregen op basis van het onderzoek naar de betrouwbaarheid van de betrokkene, waaronder het onderzoek naar gegevens die betrekking hebben op de personen, bedoeld in het tweede lid, onder a.
5. In het tweede lid, onder a, wordt onder partner verstaan: degene met wie de betrokkene is gehuwd, een geregistreerd partnerschap voert of een notarieel samenlevingscontract heeft, strekkende tot de wederzijdse verplichting een bijdrage te leveren aan een gezamenlijke huishouding of een daarmee naar aard en strekking overeenkomende registratie buiten Nederland dan wel een andere levensgezel van de betrokkene.
6. Met de personen, bedoeld in het tweede lid, kan een gesprek worden gevoerd over de geraadpleegde gegevens, bedoeld in dat lid.
1. Voor zover dat voor een goede oordeelsvorming in het kader van het onderzoek naar de betrouwbaarheid noodzakelijk is, kan het tot aanstelling, schorsing en ontslag bevoegd gezag onderscheidenlijk de korpschef bij de toepassing van artikel 47b of artikel 47c inlichtingen inwinnen omtrent:
a. de betrokkene en de personen, bedoeld in de artikelen 47c, tweede lid, bij het openbaar ministerie en bij instellingen die op grond van artikel 4, eerste lid, van de Reclasseringsregeling 1995 bevoegd zijn om reclasseringswerkzaamheden te verrichten, voor zover het betreft de op hen betrekking hebbende justitiële gegevens;
b. de betrokkene bij personen en instanties die inzicht hebben in diens betrouwbaarheid, voor zover het betreft gegevens als bedoeld in artikel 47b, derde lid, onder b, c en d.
2. Het inwinnen van inlichtingen als bedoeld in het eerste lid, onder b, vindt slechts plaats onder opgave van redenen aan de betrokkene en nadat hem is bericht bij welke persoon of instantie en in welke fase van het onderzoek dat geschiedt.
1. Het onderzoek naar de betrouwbaarheid wordt pas ingesteld nadat het tot aanstelling, schorsing en ontslag bevoegd gezag onderscheidenlijk de korpschef de betrokkene overigens bekwaam en geschikt acht. De betrokkene wordt schriftelijk in kennis gesteld van de aanvang van het onderzoek naar de betrouwbaarheid.
2. Een beslissing omtrent de betrouwbaarheid als bedoeld in artikel 47a, eerste en vierde lid, wordt aangemerkt als een beschikking als bedoeld in artikel 1:3, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
3. Het bevoegd gezag onderscheidenlijk de korpschef beslist omtrent de betrouwbaarheid zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen 8 weken na toezending of uitreiking van de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, tweede volzin.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de te volgen procedure voor, tijdens en na het onderzoek naar de betrouwbaarheid.
5. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op het vragen naar een verklaring omtrent het gedrag en het instellen van een veiligheidsonderzoek.
1. Het tot aanstelling, schorsing en ontslag bevoegd gezag onderscheidenlijk de korpschef oefent een continue controle uit op:
a. ambtenaren van politie als bedoeld in artikel 2, onder a, b en c;
b. personen die werkzaamheden als bedoeld in artikel 47a, vierde lid, verrichten.
2. De continue controle bestaat uit een doorlopende controle op veranderingen in de justitiële documentatie, bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, van deze personen, teneinde na te gaan of ten aanzien van hen geen bezwaar bestaat tegen het blijven verrichten van werkzaamheden als ambtenaar van politie als bedoeld in artikel 2, onder a, b of c, onderscheidenlijk werkzaamheden als bedoeld in artikel 47a, vierde lid.
3. Ten behoeve van de continue controle worden door het tot aanstelling, schorsing en ontslag bevoegd gezag onderscheidenlijk de korpschef de naam en het burgerservicenummer, bedoeld in artikel 1, onder b, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer, van deze personen periodiek verstrekt aan Onze Minister.
4. Justitiële gegevens van personen als bedoeld in het eerste lid worden door Onze Minister ambtshalve verstrekt aan het tot aanstelling, schorsing en ontslag bevoegd gezag onderscheidenlijk de korpschef met het oog op toepassing van het tweede lid.
5. Het eerste lid is niet van toepassing indien het een vertrouwensfunctie of een functie waarvan is bepaald dat een verklaring omtrent het gedrag is vereist, betreft.
1. De ambtenaar, bedoeld in artikel 47f, eerste lid, onder a, meldt aan het tot aanstelling, schorsing en ontslag bevoegd gezag een wijziging van feiten of omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die uit het oogpunt van de integriteit van de politie relevant is voor het verrichten van werkzaamheden als ambtenaar van politie.
2. De persoon, bedoeld in artikel 47f, eerste lid, onder b, meldt aan de korpschef een wijziging van feiten of omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die uit het oogpunt van de integriteit van de politie relevant is voor het blijven verrichten van deze werkzaamheden.
3. Onder een wijziging van feiten of omstandigheden als bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt verstaan een wijziging die betrekking heeft op de gegevens, bedoeld in de artikelen 47b, derde lid, onder a tot en met d, en 47c, tweede lid.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de melding, bedoeld in het eerste en tweede lid.
5. Het eerste lid is niet van toepassing indien het een vertrouwensfunctie of een functie waarvan is bepaald dat een verklaring omtrent het gedrag is vereist, betreft.
1. Het tot aanstelling, schorsing en ontslag bevoegd gezag onderscheidenlijk de korpschef kan, indien hem blijkt van feiten of omstandigheden die een hernieuwd onderzoek naar de betrouwbaarheid rechtvaardigen, een onderzoek naar de betrouwbaarheid instellen naar de persoon, bedoeld in artikel 47f, eerste lid, onder a of b.
2. Het tot aanstelling, schorsing en ontslag bevoegd gezag onderscheidenlijk de korpschef stelt periodiek een hernieuwd onderzoek naar de betrouwbaarheid in naar een persoon als bedoeld in artikel 47f, eerste lid, onder a en b.
3. Op het onderzoek, bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn de artikelen 47a, 47b, eerste tot en met derde lid en vijfde lid, 47c, 47d en 47e, vierde lid, van overeenkomstige toepassing. Op het onderzoek, bedoeld in het tweede lid, is tevens artikel 47e, eerste lid, tweede volzin, tweede en derde lid, van overeenkomstige toepassing.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de feiten of omstandigheden, bedoeld in het eerste lid, en de periode, bedoeld in het tweede lid, waarbij de periode voor verschillende werkzaamheden anders kan worden vastgesteld.
5. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien het een vertrouwensfunctie of een functie waarvan is bepaald dat een verklaring omtrent het gedrag is vereist, betreft.
1. De korpschef vraagt de ambtenaar van politie die beschikt over een verklaring omtrent het gedrag ter voldoening van artikel 47a, tweede lid, en de persoon die krachtens overeenkomst werkzaamheden verricht voor de politie en beschikt over een verklaring omtrent het gedrag ter voldoening van artikel 47a, derde lid, na het verstrijken van een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen termijn opnieuw een verklaring omtrent het gedrag over te leggen.
2. De korpschef kan, indien hem blijkt van feiten of omstandigheden die het overleggen van een verklaring omtrent het gedrag rechtvaardigen, de in het eerste lid bedoelde persoon vragen opnieuw een verklaring omtrent het gedrag over te leggen.
3. Indien de persoon, bedoeld in het eerste of tweede lid, niet binnen een redelijke termijn een verklaring omtrent het gedrag overlegt, wordt niet langer voldaan aan het vereiste voor het verrichten van werkzaamheden als bedoeld in artikel 47a, tweede of derde lid.
4. Artikel 47a, zevende lid, is van toepassing.
1. Het tot aanstelling, schorsing en ontslag bevoegd gezag onderscheidenlijk de korpschef is de verwerkingsverantwoordelijke, bedoeld in artikel 4, onder 7, van de Algemene verordening gegevensbescherming, ten aanzien van de maatregelen, bedoeld in de artikelen 47a tot en met 47i.
2. Het tot aanstelling, schorsing en ontslag bevoegd gezag onderscheidenlijk de korpschef is bevoegd:
a. de gegevens, bedoeld in de artikelen 47b, derde lid, 47c, tweede lid, 47d en 47h te verwerken, voor zover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van het onderzoek naar de betrouwbaarheid van de betrokkene;
b. de gegevens, bedoeld in artikel 47f, vierde lid, te verwerken, voor zover dit noodzakelijk is voor de toepassing van artikel 47f, tweede lid;
c. de gegevens, bedoeld in artikel 47g, eerste en tweede lid, te verwerken, voor zover dit noodzakelijk is om na te gaan of ten aanzien van de betrokkene geen bezwaar bestaat tegen het blijven verrichten van werkzaamheden als ambtenaar van politie onderscheidenlijk werkzaamheden als bedoeld in artikel 47a, derde of vierde lid.
3. De gegevens, bedoeld in de artikelen 47b, derde lid, 47c, tweede lid, 47d, 47f, vierde lid, 47h en 47i worden niet voor een ander doel verwerkt dan waarvoor zij zijn verzameld. Zij worden niet langer dan vijf jaren bewaard in een vorm die het mogelijk maakt de betrokkene te identificeren voor het doel waarvoor de gegevens worden verwerkt.
E
Artikel 53 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid komt te luiden:
3. Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 47, eerste lid, en 47a tot en 48 is van overeenkomstige toepassing op de rijksrecherche.
2. Het vierde lid vervalt.
F
In artikel 81, derde lid, wordt «Artikel 47, vierde lid, is» vervangen door «De artikelen 47, vierde lid, en 47a tot en met 47j zijn».
In artikel 4, tweede lid, van de Wet op de medische keuringen wordt «politie-ambtenaar» vervangen door «ambtenaar van politie» en wordt «antecedentenonderzoek» vervangen door «onderzoek naar de betrouwbaarheid».
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Justitie en Veiligheid,