Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het loonverschil tussen vrouwen en mannen op te heffen door de invoering van een certificaat als bewijs dat vrouwen en mannen binnen een onderneming gelijk loon ontvangen voor arbeid van gelijke waarde dan wel, bij gebreke daarvan, voor arbeid van nagenoeg gelijke waarde;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen wordt als volgt gewijzigd:
A
De paragraafaanduiding «§ 1. Algemeen» wordt vervangen door «Hoofdstuk 1. Algemeen».
B
Aan artikel 1, eerste lid, worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, drie onderdelen toegevoegd, luidende:
de vergoeding door de werkgever aan de werknemer verschuldigd terzake van diens arbeid,
elk in de maatschappij als zelfstandige eenheid optredend organisatorisch verband waarin krachtens arbeidsovereenkomst of krachtens publiekrechtelijke aanstelling arbeid wordt verricht,
de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die een onderneming in stand houdt.
C
Artikel 6a komt te luiden:
1. Indien degene die meent dat in diens nadeel een onderscheid is of wordt gemaakt als bedoeld in deze wet, in rechte feiten aanvoert die dat onderscheid kunnen doen vermoeden, wordt vermoed dat de wederpartij in strijd met deze wet heeft gehandeld.
2. Indien een werknemer meent dat in diens nadeel een onderscheid in loon is of wordt gemaakt door een ondernemer als bedoeld in artikel 10, eerste lid, en die ondernemer niet in het bezit is van het certificaat, bedoeld in artikel 10, eerste lid, wordt vermoed dat die ondernemer een onderscheid in loon heeft gemaakt in het nadeel van de werknemer.
D
De paragraafaanduiding «§ 2. Gelijke beloning voor arbeid van gelijke waarde» wordt vervangen door «Hoofdstuk 2. Gelijke beloning voor arbeid van gelijke waarde».
E
Voor artikel 7 wordt een paragraafaanduiding ingevoegd, luidende: § 1. Algemeen.
F
Artikel 7 komt te luiden:
G
Na artikel 9 wordt een paragraafaanduiding ingevoegd, luidende: § 2. Certificering.
H
Artikel 10 komt te luiden:
1. Een ondernemer die een onderneming in stand houdt waarin in de regel ten minste 50 personen werkzaam zijn, is in het bezit van een certificaat waaruit blijkt dat is voldaan aan de voorschriften, gesteld bij of krachtens dit hoofdstuk. Voor het verkrijgen van dit certificaat doet de onderneming een aanvraag bij de certificerende instelling, bedoeld in het derde lid.
2. Een ondernemer die een onderneming in stand houdt waarin in de regel minder dan 50 personen werkzaam zijn, kan een certificaat als bedoeld in het eerste lid aanvragen.
3. Een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen instelling beslist op de aanvraag over de afgifte van het certificaat.
4. Het certificaat wordt afgegeven voor een periode van drie jaar en kan telkens op aanvraag met een periode van drie jaar worden verlengd.
5. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld onder meer met betrekking tot:
a. de wijze waarop de aanvraag van een certificaat wordt gedaan en de gegevens die daarbij worden overlegd;
b. de gronden waarop de afgifte van een certificaat kan worden geweigerd dan wel een afgegeven certificaat kan worden geschorst of ingetrokken.
I
Na artikel 10 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De aangewezen instelling, bedoeld in artikel 10, derde lid, ontwikkelt een onafhankelijk, transparant en toegankelijk toetsingskader op basis waarvan de certificering plaatsvindt.
2. De aangewezen instelling houdt een openbaar register bij waarin melding wordt gemaakt van de verlening, weigering, schorsing en intrekking van de certificaten.
3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over het toetsingskader en het openbaar register.
J
Na artikel 11 (nieuw) worden vier paragrafen ingevoegd, luidende:
1. Een ondernemer, als bedoeld in artikel 10, eerste lid, verstrekt in het bestuursverslag of een daarmee vergelijkbaar verslag informatie over de in de onderneming bestaande verschillen in loon tussen werknemers die arbeid van gelijke waarde dan wel, bij gebreke daarvan, arbeid van nagenoeg gelijke waarde verrichten.
2. Indien sprake is van ongelijk loon tussen vrouwen en mannen wordt dit toegelicht in het bestuursverslag of een daarmee vergelijkbaar verslag. Daarbij wordt aangegeven op welke wijze de verschillen in loon ongedaan gemaakt zullen worden.
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens dit hoofdstuk zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen onder hem ressorterende ambtenaren.
1. Een ondernemer als bedoeld in artikel 10, eerste lid, biedt op verzoek van een werknemer inzage in de geanonimiseerde gegevens van het loon van andere werknemers die binnen de onderneming arbeid van gelijke waarde dan wel, bij gebreke daarvan, arbeid van nagenoeg gelijke waarde verrichten.
2. Iedere werknemer kan een klacht indienen bij het College, genoemd in artikel 1 van de Wet College voor de rechten van de mens indien, naar het oordeel van de werknemer, onverklaarbare verschillen bestaan in het loon tussen werknemers die arbeid van gelijke waarde dan wel, bij gebreke daarvan, arbeid van nagenoeg gelijke waarde verrichten binnen dezelfde onderneming.
3. Een klacht wordt niet door het College in behandeling genomen dan nadat deze door de ondernemer is afgehandeld, dan wel nadat twee maanden zijn verstreken en de klacht niet is afgehandeld, tenzij in de onderneming geen klachtenregeling bestaat. In dat geval kan de werknemer direct een klacht bij het College indienen.
4. De ondernemer maakt onverwijld melding van een klacht bij de betrokken ondernemingsraad of het daarmee vergelijkbare medezeggenschapsorgaan.
5. Nadat een klacht is afgehandeld, informeert het College de certificerende instelling en de toezichthouder over de inhoud en de uitkomst van de beoordeling van de klacht.
Als overtreding wordt aangemerkt het niet naleven van de artikelen 10, eerste lid, 11a en 11c, eerste en vierde lid.
1. De toezichthouder kan het certificaat, bedoeld in artikel 10, eerste en tweede lid, schorsen of intrekken wanneer:
a. de onderneming niet langer voldoet aan de voorwaarden die gelden voor de verlening van het certificaat;
b. de bij de aanvraag verstrekte gegevens onjuist of onvolledig zijn en de verstrekking van de juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot verlening van het certificaat zou hebben geleid, of
c. de verlening van het certificaat anderszins onjuist was en de onderneming dit behoorde te weten.
2. Indien de toezichthouder een certificaat heeft ingetrokken of geschorst, meldt hij dit aan de certificerende instelling, bedoeld in artikel 10, derde lid.
1. De toezichthouder kan een bestuurlijke boete opleggen aan een onderneming ter zake van een overtreding gesteld bij of krachtens dit hoofdstuk.
2. De bestuurlijke boete die voor een overtreding kan worden opgelegd bedraagt ten hoogste het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
3. Onverminderd het tweede lid verhoogt de toezichthouder de op te leggen bestuurlijke boete met 100 procent van het boetebedrag, vastgesteld op grond van het zesde lid, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van constatering van de overtreding een eerdere overtreding op grond van deze wet is geconstateerd en de bestuurlijke boete wegens de eerdere overtreding onherroepelijk is geworden.
4. Onverminderd het tweede lid verhoogt de toezichthouder de op te leggen bestuurlijke boete met 200 procent van het boetebedrag, vastgesteld op grond van het zesde lid, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van constatering van de overtreding twee maal een eerdere overtreding op grond van deze wet is geconstateerd en de bestuurlijke boeten wegens de eerdere overtredingen onherroepelijk zijn geworden.
5. Indien de toezichthouder een bestuurlijke boete heeft opgelegd, meldt hij dit aan de certificerende instelling, bedoeld in artikel 10, derde lid.
6. Onze Minister stelt beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de overtredingen worden vastgesteld.
Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid informeert de beide Kamers der Staten-Generaal elke twee jaar over:
a. de ontwikkeling van de verschillen in loon tussen vrouwen en mannen in de afgelopen vijf jaar;
b. de verwachting met betrekking tot de ontwikkeling van de verschillen in loon tussen vrouwen en mannen in de komende vijf jaar;
c. het aantal overtredingen en opgelegde sancties, bedoeld in de artikelen 11d, eerste lid, en 11e, eerste lid, in de afgelopen drie jaar; en
d. de voorgenomen maatregelen, gericht op het beperken van de verschillen in loon tussen vrouwen en mannen.
K
In artikel 12 wordt «deze paragraaf» vervangen door «dit hoofdstuk».
L
De paragraafaanduiding «§ 3. Gelijke behandeling wat betreft pensioenvoorzieningen» wordt vervangen door «Hoofdstuk 3. Gelijke behandeling wat betreft pensioenvoorzieningen».
M
De paragraafaanduiding «§ 4. Slotbepalingen» wordt vervangen door «Hoofdstuk 4. Slotbepalingen».
N
In artikel 21, eerste lid, wordt «Met het toezicht op de naleving van artikel 646 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en van het bepaalde bij of krachtens deze wet, zijn belast» vervangen door «Onverminderd het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk twee van deze wet zijn met het toezicht op de naleving van artikel 646 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en van het bepaalde bij of krachtens deze wet, belast»
O
Artikel 23 komt te luiden:
Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.
De Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen, zoals die luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, blijft gedurende twee jaar na dat tijdstip van kracht met betrekking tot ondernemingen die voor de inwerkingtreding van deze wet zijn opgericht.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
De Minister van Justitie en Veiligheid,
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties