Vastgesteld 4 april 2019
De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer verslag uit te brengen van haar bevindingen. Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig en afdoende zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, Pia Dijkstra
De griffier van de commissie, Van Toor
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de onderhavige Overeenkomst. Zij erkennen de bijzondere relatie die bestaat tussen Canada, Nederland en de EU. Wel hebben zij een aantal vragen over de overeenkomst.
De leden van de VVD-fractie vragen zich af hoe artikel 3 lid 3 sub a van de Overeenkomst zich verhoudt tot de in het Regeerakkoord overeengekomen inspanning om, binnen het kader van bondgenootschappelijke verplichtingen, tot een kernwapenvrije wereld te komen. Brengt de verplichting om stappen te nemen om verdragen te tekenen concreet een verplichting met zich mee om de verdragen te tekenen? Zo nee; wat kunnen de leden zich voorstellen bij het nemen van stappen om te ondertekenen, zonder een (bestaand) verdrag daadwerkelijk te ondertekenen? Kan dit geen spanning opleveren met onze bondgenootschappelijke verplichtingen?
De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd welke concrete maatregelen voortvloeien uit artikel 17, waarin de partijen verklaren te zullen samenwerken op het gebied van rampenparaatheid en het beheer van noodsituaties. Kan de regering toelichten waaraan moet worden gedacht, in hoeverre er concrete samenwerkingsverbanden uit dit artikel voortvloeien en hoe opvolging is gegeven aan soortgelijke artikelen in verdragen met andere landen? Kan de regering daarnaast toelichten of deze samenwerking een militair karakter heeft, of dat deze eerder moet worden gezien als een basis voor samenwerking tussen civiele rampenbestrijdingsorganisaties?
De leden van de VVD-fractie hebben vragen met betrekking tot de geschillenbeslechtingsprocedure, zoals opgenomen in artikel 28 lid 2 van de Overeenkomst. Op grond van de Overeenkomst stellen de partijen een gemengd samenwerkingscomité op (JCC). Vragen of geschillen kunnen worden voorgelegd aan het JCC. Heeft het JCC hierbij de bevoegdheid tot bindende oordelen te komen?
Inbreng van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en de partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Unie en Canada.
De leden van de PVV-fractie zien in Canada een belangrijke politieke, militaire en economische bondgenoot. Daarentegen zien de leden van de PVV-fractie de andere partij bij deze overeenkomst, de Europese Unie, als een ondemocratisch instituut dat (onder meer) door het sluiten van partnerschapsovereenkomsten e.d. steeds meer macht naar zich toetrekt, hetgeen ten koste gaat van individuele EU-lidstaten zoals Nederland.
Door de machtsuitbreiding van de Europese Unie raakt het Nederlands belang op steeds meer terreinen ondergesneeuwd. De leden van de PVV-fractie hebben het verbod op de pulsvisserij nog vers in het geheugen. Nu dreigt de export van WW-uitkeringen een nieuwe Brusselse maatregel te worden waarmee de Nederlandse belangen verkwanseld worden ten nadele van de Nederlandse belastingbetaler. Dat in het achterhoofd hebbende, hebben deze leden de partnerschapsovereenkomst tussen de EU en Canada onder de loep genomen:
In de overeenkomst zijn diverse standaardclausules opgenomen over mensenrechten, massavernietigingswapens, terrorismebestrijding etc. De leden van de PVV-fractie vragen zich af wat het nut van deze standaardclausules is? Wat voegen deze passages toe ten opzichte van reeds bestaande internationale verdragen en samenwerkingsverbanden die zich richten op deze thema’s en waar Canada en de EU-lidstaten (waaronder Nederland) afzonderlijk onderdeel van uitmaken?
De leden van de PVV-fractie merken op dat het doel van de partnerschapsovereenkomst tweeledig is. Het eerste doel is letterlijk «versterking van de politieke banden en samenwerking tussen de EU en Canada met betrekking tot vraagstukken op het gebied van buitenlands beleid en veiligheid, door de betrekkingen naar het niveau van strategisch partnerschap te tillen.» Dit doel roept bij de leden de vraag op wat er op het gebied van het buitenland- en veiligheidsbeleid dan specifiek versterkt wordt? Wat kan onder de nieuwe situatie wél (of efficiënter) wat onder de huidige situatie niet kan? En welk effect heeft dit op het Nederlands buitenland- en veiligheidsbeleid? Kan een opsomming gegeven worden met concrete voorbeelden van de te verwachten voor- of nadelen voor Nederland?
Het tweede doel van de partnerschapsovereenkomst is «nauwere samenwerking op een groot aantal beleidsgebieden die verder reiken dan enkel handel en economie.» Kan worden aangegeven welke beleidsgebieden het betreft en kan tevens per beleidsgebied worden aangegeven hoe het Nederlands belang bij een nauwere samenwerking concreet wordt geholpen?
Dan het omstreden handelsverdrag CETA. In de memorie van toelichting staat dat de partnerschapsovereenkomst tussen de EU en Canada het kader vormt waarbinnen het handelsakkoord CETA van kracht zal worden. Graag vernemen de leden van de PVV-fractie wat deze kader-verhouding betekent. Heeft dit bij voorbeeld een juridische betekenis? Is er een noodzakelijk verband tussen beide overeenkomsten? Wordt uitvoering/naleving van de CETA overeenkomst bemoeilijkt als er geen partnerschapsovereenkomst is?
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden staan positief ten opzichte van de strategische partnerschapsovereenkomst tussen de EU en Canada en zien deze overeenkomst onlosmakelijk verbonden met het eveneens afgesloten vrijhandelsakkoord CETA. Deze leden willen onderstrepen dat zij de meerwaarde voor Nederland zien van deze verdieping van de al goede banden met Canada.
De leden van de CDA-fractie vragen evenals in hun inbreng voor het verslag over het CETA verdrag om nadere toelichting over het advies van de Raad van State waarin wordt aangegeven dat ook de Caraïbische delen van het Koninkrijk onder de bepalingen van dit verdrag zouden moeten vallen. Hoewel de regering in haar antwoord op dit advies aangeeft dat deze gebieden niet onder de verdragsbepalingen van de EU vallen en daarmee buiten de kaders van dit handelsverdrag, vragen deze leden de regering om aan te geven welke meerwaarde het heeft wanneer het handelsverdrag met Canada wel betrekking heeft op de overzeese gebieden van het Koninkrijk en op welke manier er eventueel nationaal flankerend beleid ontwikkeld kan worden of een aanvullend bilateraal verdrag tussen Nederland en Canada.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met veel interesse kennis genomen van de Strategische Partnerschapsovereenkomst tussen de EU en Canada. Zij onderstrepen het belang van strategische samenwerking met onze belangrijke bondgenoot Canada, zeker gezien de stand van de huidige multipolaire wereldorde en de grillige positie van de Verenigde Staten internationaal. Juist het bevestigen van partnerschappen met progressieve bondgenoten zoals Canada versterkt het Westers bondgenootschap ten opzichte van opkomende economieën zoals China en dreigingen uit onder meer Rusland.
De leden van de D66-fractie lezen dat delen van de Strategische Partnerschapsovereenkomst tussen de EU en Canada die onder de bevoegdheid van de EU vallen, al voorlopig worden toegepast sinds 1 april 2017. Om welke bevoegdheden gaat het hier precies? Welke delen van de Strategische Partnerschapsovereenkomst moeten nog in werking treden na goedkeuring van de Lidstaten? Wat is het effect van de nu al in werking getreden delen van de Strategische Partnerschapsovereenkomst?