Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is een uitzondering te creëren op enkele bepalingen uit de Rijkswet op het Nederlanderschap, teneinde te voorzien in een verruiming van de mogelijkheid van een meervoudige nationaliteit voor Nederlanders die ten tijde van de Brexit woonachtig zijn in het Verenigd Koninkrijk en voor Britse onderdanen die ten tijde van de Brexit woonachtig zijn in het Koninkrijk der Nederlanden;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, de bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen zijnde, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
1. Onverminderd artikel 15, tweede lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap, is artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, van die rijkswet niet van toepassing op een meerderjarige Nederlander die de Britse nationaliteit verkrijgt, indien:
a. de Britse nationaliteit is verkregen als gevolg van een aanvraag gedaan op een moment tussen 23 juni 2016 en zes maanden na de datum van inwerkingtreding van deze rijkswet; en
b. die Nederlander in de periode van 23 juni 2016 tot het moment van verkrijging van de Britse nationaliteit onafgebroken hoofdverblijf heeft gehad in het Verenigd Koninkrijk.
2. Onverminderd artikel 16, tweede lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap, is artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, van die rijkswet niet van toepassing op de minderjarige Nederlander wiens vader of moeder de Britse nationaliteit verkrijgt als gevolg van een aanvraag als bedoeld in het eerste lid, mits die minderjarige Nederlander in de periode van 23 juni 2016 tot het moment waarop de vader of moeder de Britse nationaliteit verkrijgt, hoofdverblijf heeft in het Verenigd Koninkrijk.
3. Onverminderd artikel 16, tweede lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap is artikel 16, eerste lid, aanhef en onder e, van die rijkswet niet van toepassing op een minderjarige Nederlander die de Britse nationaliteit verkrijgt als gevolg van een aanvraag gedaan op een moment tussen 23 juni 2016 en zes maanden na de datum van inwerkingtreding van deze rijkswet, mits die Nederlander in de periode van 23 juni 2016 tot het moment van verkrijging van de Britse nationaliteit onafgebroken hoofdverblijf heeft in het Verenigd Koninkrijk.
4. Indien een minderjarige Nederlander als bedoeld in het tweede of derde lid is geboren na 23 juni 2016, moet in plaats van «in de periode van 23 juni 2016» worden gelezen «vanaf zijn geboorte».
1. Na het afleggen van een daartoe strekkende schriftelijke verklaring als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap herkrijgt een vreemdeling door een bevestiging als bedoeld in artikel 6, derde lid, van die rijkswet het Nederlanderschap, indien:
a. het verlies van het Nederlanderschap heeft plaatsgevonden op een moment tussen 23 juni 2016 en de inwerkingtreding van deze rijkswet;
b. dat verlies heeft plaatsgevonden op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, of artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c of e, van de Rijkswet op het Nederlanderschap omwille van het verkrijgen of bezitten van de Britse nationaliteit; en
c. die vreemdeling vanaf 23 juni 2016 tot het moment waarop de optieverklaring wordt afgelegd onafgebroken hoofdverblijf heeft in het Verenigd Koninkrijk.
2. Indien de vreemdeling is geboren na 23 juni 2016, moet in het eerste lid, onderdeel c, in plaats van «vanaf 23 juni 2016» worden gelezen «vanaf zijn geboorte».
3. Het minderjarige niet-Nederlandse kind van de vader, moeder of adoptiefouder als bedoeld in artikel 11, achtste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap, die een verklaring als bedoeld in het eerste lid aflegt, deelt in de verkrijging indien het in de verklaring tot dat doel is vermeld en voldoet aan de in het eerste lid onder a en b genoemde voorwaarden.
4. Artikel 6, tweede tot en met zesde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap en hoofdstukken I en II, paragrafen 1 en 5, en IIIA van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap, zijn van overeenkomstige toepassing.
5. De artikelen 6, negende lid, en 6a van de Rijkswet op het Nederlanderschap zijn niet van toepassing.
1. Onverminderd artikel 6a, tweede lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap is artikel 6a, eerste lid, van die rijkswet niet van toepassing op een vreemdeling als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder e, van die rijkswet, indien die vreemdeling:
a. de Britse nationaliteit bezit;
b. niet tevens de nationaliteit van een andere lidstaat van de Europese Unie bezit;
c. de Nederlandse nationaliteit verkrijgt als gevolg van een schriftelijke verklaring als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap, mits deze verklaring is afgelegd op een moment tussen 23 juni 2016 en zes maanden na de datum van inwerkingtreding van deze rijkswet; en
d. in de periode van 23 juni 2016 tot het moment waarop het Nederlanderschap wordt verkregen onafgebroken hoofdverblijf heeft in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
2. Artikel 6a, derde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap is van overeenkomstige toepassing.
Onverminderd artikel 9, derde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap is artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van die rijkswet niet van toepassing op de verzoeker die:
a. de Britse nationaliteit bezit;
b. niet tevens de nationaliteit van een andere lidstaat van de Europese Unie bezit;
c. de Nederlandse nationaliteit verkrijgt als gevolg van een verzoek als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap, en dit verzoek is gedaan op een moment tussen 23 juni 2016 en zes maanden na de datum van inwerkingtreding van deze rijkswet; en
d. in de periode van 23 juni 2016 tot het moment waarop het Nederlanderschap wordt verkregen onafgebroken hoofdverblijf heeft in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
Bij algemene maatregel van rijksbestuur kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van deze rijkswet.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad, in het Afkondigingsblad van Aruba, in het Publicatieblad van Curaçao en in het Afkondigingsblad van Sint Maarten zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,