Ontvangen 23 september 2019
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
In de beweegreden vervalt «en voor Britse onderdanen die ten tijde van de Brexit woonachtig zijn in het Koninkrijk der Nederlanden».
B
In artikel 1, eerste lid, onder a, wordt na «deze rijkswet» ingevoegd «, of als gevolg van een aanvraag gedaan binnen achttien maanden nadat settled status is verkregen».
C
Hoofdstuk 2 vervalt.
D
Artikel 6 komt te luiden:
Artikel 6. Inwerkingtreding en verval
1. Deze rijkswet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Dat besluit wordt genomen indien het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie treedt of is getreden en geen akkoord is bereikt waarin de rechten van Nederlanders in het Verenigd Koninkrijk voldoende zijn gewaarborgd.
2. Deze rijkswet vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Dat besluit wordt in ieder geval en onverwijld genomen indien na uittreding van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie alsnog een akkoord wordt bereikt waarin de rechten van Nederlanders in het Verenigd Koninkrijk voldoende zijn gewaarborgd.
Naar aanleiding van de door de leden van verschillende fracties gestelde vragen in het verslag vervallen de uitzonderingen op de afstandsplicht voor Britse onderdanen woonachtig in het Koninkrijk der Nederlanden.
Met onderdeel B wordt een voorziening getroffen met het oog op het vereiste dat aanvragers die niet gehuwd zijn met iemand met de Britse nationaliteit, eerst een jaar «settled status» gehad moeten hebben alvorens het Britse staatsburgerschap aan te kunnen vragen. Voor deze categorie personen geldt dat de aanvraag om het verkrijgen van de Britse nationaliteit gedaan moet zijn binnen achttien maanden nadat deze «settled status» verkregen is, oftewel binnen zes maanden nadat de aanvrager een jaar «settled status» heeft gehad.
Met onderdeel C komt hoofdstuk 2 (houdende bijzondere bepalingen voor Britten woonachtig in het Koninkrijk der Nederlanden) te vervallen. Dientengevolge wordt met onderdeel A de beweegreden aangepast.
Voorts wordt tevens naar aanleiding van in het verslag gestelde vragen over het moment van inwerkingtreden en verval van deze rijkswet, met onderdeel D voorgesteld de inwerkingtreding van deze rijkswet afhankelijk te maken van het moment van uittreding van het Verenigd Koninkrijk en de inhoud van een eventueel uittredingsakkoord. Daarom wordt in het voorgestelde eerste lid van artikel 6 geregeld dat een inwerkingtredingsbesluit pas wordt genomen indien het Verenigd Koninkrijk de Europese Unie verlaat of heeft verlaten en geen akkoord is bereikt waarin de rechten van Nederlanders in het Verenigd Koninkrijk voldoende zijn gewaarborgd. De term «voldoende» laat enige beoordelingsruimte. Dat is noodzakelijk, omdat vooraf niet is in te schatten of, en zo ja welke regeling er wordt getroffen om de rechten van Unieburgers in het VK te borgen. Wij achten de rechten van de betrokken Nederlanders in ieder geval voldoende geborgd indien hen een vergelijkbare positie wordt gegeven zoals is geregeld in het terugtrekkingsakkoord van 14 november 2018, voor zover het betreft de (verblijfs)rechten binnen het Verenigd Koninkrijk. Er is niet voor gekozen deze wet van rechtswege, en dus automatisch, in werking te laten treden op het moment dat het Verenigd Koninkrijk de Europese Unie verlaat. De voortdurende onduidelijkheid over de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie, in het bijzonder over de inhoud van een eventueel akkoord op het gebied van burgerrechten, heeft ertoe geleid dat niet voor deze variant is gekozen: gelet op de vele mogelijke varianten van mogelijke uittredingsakkoorden zal dit tot onaanvaardbare rechtsonzekerheid leiden over de vraag of en wanneer deze wet in werking treedt, of is getreden. Met de voorgestelde regeling wordt deze rechtsonzekerheid vermeden.
Met onderdeel D wordt tevens een regeling getroffen voor het verval van deze rijkswet. Daartoe wordt in het tweede lid geregeld dat deze rijkswet onverwijld komt te vervallen indien na inwerkingtreding van deze rijkswet alsnog een uittredingsakkoord wordt gesloten waarin de rechten van Nederlanders in het VK voldoende zijn gewaarborgd. Dit verval gebeurt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. De formulering van dit tweede lid biedt tevens ruimte om deze wet op andere grond te laten vervallen, bijvoorbeeld op een moment dat deze wet materieel is uitgewerkt (artikel 1) en door tijdsverloop geen nieuwe optieverzoeken meer zijn te verwachten (artikel 2). Omwille van de rechtszekerheid heeft dit verval geen terugwerkende kracht. Een verval van deze rijkswet is niet van invloed op een met inachtneming van de bepalingen van deze rijkswet verworven meervoudige nationaliteit.
Sjoerdsma Asscher Van Otterloo Van Wijngaarden Van Ojik