Vastgesteld 14 december 2018
De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 6 december 2018 voorgelegd aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Bij brief van 13 december 2018 zijn ze door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, De Roon
Adjunct-griffier van de commissie, Meijers
1
Welk deel van de noodhulp die is vrijgemaakt ten behoeve van de Bovenwindse eilanden (kunnen) worden toegerekend aan Official Development Assistance (ODA, officiële ontwikkelingshulp)?
Antwoord:
Alleen noodhulp voor landen die op de OECD/DAC lijst van ODA-ontvangers staan, mag als ODA toegerekend worden. De Nederlandse Bovenwindse eilanden Sint Maarten, Saba en Sint Eustatius staan niet op deze DAC-lijst. Noodhulp voor de Nederlandse Bovenwindse eilanden kan daarom niet aan ODA worden toegerekend.
2
Wat veroorzaakt de vertraging bij de uitvoering van het Dutch Good Growth Fund (DGGF)?
Antwoord:
De opbouw van de Dutch Good Growth Fund (DGGF)-portefeuille duurde langer dan voorzien maar kent inmiddels een stijgende lijn. Ook waren de aanlooptijden van de projecten langer dan voorzien en was de gemiddelde omvang van de transacties kleiner dan verwacht.
Hierdoor lopen de oorspronkelijk voorziene uitgaven achter bij de daadwerkelijke uitgaven.
3
Waarom wordt de € 50 miljoen voor de EU-Turkijedeal uit de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking betaald en niet uit de begroting van Justitie en Veiligheid? Is dit ODA-geld?
Antwoord:
Opvang en bescherming van vluchtelingen in de regio van herkomst vormen onderdeel van het beleid van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS). Daarom is het onderdeel van de begroting van BHOS en niet van J&V. Vanuit de Facility for Refugees in Turkey (FRIT II) worden projecten gefinancierd om de situatie van vluchtelingen in Turkije en de gemeenschappen die hen opvangen verder te verbeteren. Eerder dit jaar is de BHOS begroting met EUR 50 miljoen opgehoogd ten behoeve van de bijdrage van lidstaat Nederland aan FRIT II. Deze uitgaven kwalificeren als ODA.
4
Hoe wordt gegarandeerd dat die € 50 miljoen enkel wordt gebruikt ter verbetering van de omstandigheden van vluchtelingen in Turkije en niet ook voor grensbewaking?
Zoals vaker met uw Kamer gewisseld (zie o.a. Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1976 en tijdens het AO JBZ-Raad d.d. 31 mei 2018), worden vanuit de Facility for Refugees in Turkey projecten gefinancierd om de situatie van vluchtelingen in Turkije en de gemeenschappen die hen opvangen verder te verbeteren. De prioriteitsgebieden voor de tweede tranche van de Facility for Refugees in Turkey (FRIT II) zijn onderwijs, gezondheidszorg, het aanpassen van gemeentelijke infrastructuur aan grotere aantallen inwoners, bescherming van kwetsbare individuen of groepen, sociaaleconomische steun en het voorzien in basisbehoeften. Voorstellen voor concrete programma’s in deze prioriteitsgebieden zullen worden beoordeeld in het FRIT-comité, waarin Nederland zitting heeft. De Europese Commissie houdt toezicht op de uitvoering van de projecten en rapporteert hierover aan het FRIT-comité. Uw Kamer zal op gebruikelijke wijze over de voortgang van de FRIT worden geïnformeerd.
5
Welke voorwaarden zijn gesteld aan de overboeking van het geld in het kader van de EU-Turkijedeal?
In de EU-Turkije Verklaring van 18 maart 2016 heeft de EU zich bereid verklaard bij uitputting van de eerste tranche van het FRIT van EUR 3 miljard, onder voorwaarde dat de overige onderdelen van het akkoord het gewenste resultaat opleveren, te besluiten tot additionele financiering van maximaal EUR 3 miljard (zie verslag van de Europese Raad van 17-18 maart 2016, Kamerstuk 21 501-20, nr. 1112). De Kamer is sindsdien regelmatig geïnformeerd over de resultaten van de EU-Turkije Verklaring en de voorwaarden verbonden aan de financiële steun (zie o.a. Kamerstuk 32 317, nrs. 509 en 513).
6
Waarom wordt de eerstelijnsopvang van asielzoekers uit ODA-geld betaald?
Antwoord:
Bescherming van vluchtelingen is een wettelijke plicht voor landen die partij zijn bij het Vluchtelingenverdrag. De steun aan vluchtelingen wordt beschouwd als een vorm van humanitaire hulp. Binnen de Development Assistance Committee (DAC) van de Organisatie van Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) is afgesproken dat de kosten van eerstejaarsopvang van asielzoekers uit ODA-landen (landen die op de OESO/DAC lijst van ODA-ontvangers staan), als ODA kwalificeert.
Nederland rekent sinds 1992 de uitgaven voor eerstejaarsopvang asielzoekers uit DAC-landen toe aan ODA.
7
Welke andere landen betalen nog meer alle eerstelijnsopvang van asielzoekers uit landen van de Development Assistance Committee van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO-DAC) uit ODA-geld?
Volgens een interne studie van het secretariaat van het Development Assistance Committee (DAC) uit 2016 over de methodologie van het toerekenen van de kosten van eerstejaarsopvang asielzoekers door de DAC-landen, rekenden de volgende leden kosten van eerstejaarsopvang van asielzoekers toe aan ODA. Deze interne studie maakt geen onderscheid tussen alle kosten voor eerstejaarsopvang of een gedeelte hiervan. Het gaat om België, Frankrijk, Portugal, Verenigd Koninkrijk, Finland, Slowakije, Italië, Japan, Spanje, Zweden, Oostenrijk, Tsjechië, Denemarken, Griekenland, IJsland, Noorwegen, Polen, Zwitserland, Canada, Duitsland en de Verenigde Staten.
8
Is het verplicht om eerstelijnsopvang van asielzoekers in Nederland uit ODA-geld te betalen of is dit een politieke keuze?
Antwoord:
Sinds 1992 worden de kosten van eerstejaarsopvang van asielzoekers gefinancierd uit het ODA-budget.
Dat is een internationale afspraak, gemaakt in OESO-DAC-verband.
9
Kunt u toelichten wat de stelselwijziging op artikel 1.3 in relatie tot de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) precies betekent en welke consequenties dit heeft voor de begroting?
Antwoord:
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken laat diverse regelingen uitvoeren door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) van het Ministerie van EZK Hieronder vallen omvangrijke, meerjarige subsidieregelingen. Tot 2017 werd bij de opdrachtverlening aan RVO de totale omvang van een dergelijke subsidieregeling als juridische verplichting geadministreerd.
De Auditdienst Rijk (ADR) heeft een stelselwijziging voorgesteld omdat RVO onderdeel is van de rijksoverheid. Een juridische verplichting ontstaat pas als RVO zelf als overheid een verplichting richting derden aangaat, bijvoorbeeld bij subsidieverstrekking of opdrachtverlening en niet al bij opdrachtverlening van het Ministerie van BHOS aan RVO.
De stelselwijziging heeft geleid tot een verlaging van het verplichtingenbudget in 2017 en een verhoging vanaf 2018.
10
Kunt u toelichten welke aanpassingen er in de DGGF-voorwaarden hebben plaatsgevonden om het fonds meer toe te snijden op de financieringsbehoeften?
Antwoord:
Om het fonds meer aan te laten sluiten bij de financieringsbehoefte van ondernemers en om meer impact te kunnen creëren is medio 2018 een aantal wijzigingen doorgevoerd in met name de onderdelen 1 (investeringen) en 3 (export) van het DGGF. De voorwaarden van het Dutch Good Growth Fund die zijn aangepast betreffen:
– Verbreding van de doelgroep (betere toegang voor sociale ondernemers, toegang voor starters, importeurs uit ontwikkelingslanden);
– Verhoging van de investeringslimiet van EUR 10 miljoen naar EUR 15 miljoen;
– Het verlagen van drempels voor ondernemers in moeilijke markten (alleen terugbetalen bij succes);
– Aanbieden nieuwe financieringsvormen (bieden van werkkapitaal en financiering in de keten);
– Ruimere inzet van technische assistentie.
11
Kunt u toelichten hoe de toename van de verplichtingen op artikel 2 is verdeeld over de artikelonderdelen?
De toename van de verplichtingen op artikel 2 (EUR 154 miljoen) is als volgt verdeeld:
Artikel 2.1 Voedselzekerheid: + EUR 30,9 miljoen
Artikel 2.2: Water: -/-EUR 16 miljoen
Artikel 2.3: Klimaat: + EUR 139,5 miljoen
12
Waarom is de financiering van de publiek-private Werkplaats vertraagd?
Het budget voor versterking concurrentiepositie Nederland is in april 2017 beschikbaar gesteld. Werkplaats (en NLinBusiness) zijn in oktober 2017 van start gegaan. Na een aanloopfase, waarin de structuur van de publiek-private samenwerking is ingericht, zijn Werkplaats en NLinBusiness in de loop van 2018 operationeel geworden. Het activiteitenprogramma krijgt geleidelijk vorm waarmee ook de besteding van middelen zal toenemen.
13
Welk wegenprogramma in Benin wordt bedoeld? Met welk doel en uit welk fonds wordt dit project gefinancierd?
Het wegenprogramma in Benin betreft het Programme d’appui au sous-sector de transport rural (PASTR). Dit is een cofinanciering met de overheid van Benin. Het doel is versterking van het netwerk van plattelandswegen om vervoer van agrarische goederen naar de markten en toegang tot land voor de boeren te verbeteren. De middelen worden verstrekt uit aan de ambassade gedelegeerd budget voor voedselzekerheid.
14
Kunt u toelichten hoe de toename van de verplichtingen op artikel 2 is verdeeld over de artikelonderdelen? Wordt er extra geïnvesteerd in klimaatadaptatie en klimaatmitigatie in ontwikkelingslanden?
Zie antwoord vraag 11 voor een verdeling van de toename van de verplichtingen op artikel 2.
De intensiveringen op artikel 2.3 betreffen extra investeringen in zowel klimaatadaptatie- en mitigatie in ontwikkelingslanden. De toename van het verplichtingenbudget is voor het aangaan van verplichtingen op het gebied van hernieuwbare energie, natuurlijke hulpbronnen en voor de bijdrage aan de Global Environment Facility (GEF).
15
Kunt u de verlaging van € 15,93 miljoen bij de subsidie op artikel 2.3 ten behoeve van «Duurzaam gebruik natuurlijke hulpbronnen en klimaat algemeen» nader toelichten?
Deze vermindering is een gevolg van vertraagde implementatie van een aantal programma's, zoals het Nationally Determined Contributions (NDC) Partnership, het Partnering for Green Growth and the Global Goals 2030 (P4G) en het Mobilising More Initiatief. Deze leiden nu in 2019 tot uitgaven.
16
Wat veroorzaakt de vertraging bij het nieuwe NUFFIC-programma: Orange Knowledge Programme?
Het Orange Knowledge Programme is anders van opzet dan de vorige programma’s van NUFFIC. Mede gelet op de uitkomsten van de evaluatie van het Netherlands Initiative for Capacity development in Higher Education (NICHE II) en het Netherlands Fellowship Programme (NFP), sluit het Orange Knowledge Programme (OKP) meer aan bij de vraag uit de landen waar gewerkt wordt. Dit betekent dat eerst, samen met de ambassades, kennisinstellingen en overheid, onderzocht is hoe een zo coherent mogelijke investering op gebied van kennissamenwerking kan worden gedaan. Gedurende die identificatieperiode is gewacht met nieuwe investeringen.
17
Wat zijn precies de «opstartproblemen» van het Orange Knowledge Programma? Hoeveel bedraagt de vertraging?
Zie antwoord vraag 16.
18
Kunt u een toelichting geven op de afname van de verplichtingen op artikel 3 met € 33,7 miljoen?
De afname is met name het gevolg van een aantal mutaties, de belangrijkste op artikel 3.1 en 3.4 die hieronder worden toegelicht.
De verplichtingen op artikel 3.1 Seksuele en Reproductieve Rechten (SRGR) nemen af met EUR 104 miljoen. Een van de oorzaken hiervoor is het uitstellen van het aangaan van een verplichting voor een programma ter bestrijding van kindhuwelijken, in afwachting van een evaluatie van het programma. Ook is de verlaging veroorzaakt doordat een verplichting met UNFPA Supplies voor twee jaar is aangegaan in plaats van voor de geplande vier jaar, om beter aan te sluiten bij de strategische beleidscyclus van deze organisatie.
Daarentegen nemen de verplichtingen op artikel 3.4 Onderwijs toe met EUR 76,5 miljoen vanwege het aangaan van een meerjarige verplichting voor het Global Partnership for Education.
19
Wat is de reden dat UNICEF € 5 miljoen minder krijgt op artikel 3.1?
Nederland droeg voor de jaren 2014 tot en met 2018 bij aan het UNICEF/UNFPA programma ter bestrijding van kindhuwelijken. De laatste betaling vond eind 2017 plaats. Deze droeg bij aan de activiteiten van dit programma in 2018. Op het ogenblik wordt het programma geëvalueerd. Na ontvangst en analyse van de evaluatie, begin 2019, wordt besloten over een mogelijke nieuwe bijdrage van Nederland aan dit programma.
20
Wat is de reden dat op artikel 3.2 € 7,6 miljoen minder beschikbaar is voor subsidies ten behoeve van gelijke rechten en kansen voor vrouwen?
De verlaging van EUR 7,6 miljoen voor subsidies wordt binnen hetzelfde artikel meer dan gecompenseerd door een verhoging voor bijdragen en landenprogramma’s van EUR 8,6 miljoen. De verschuiving is het gevolg van financiering van genderspecifieke projecten in landen in de focusregio’s. Per saldo is derhalve sprake van een intensivering.
21
Welke extra inzet in Afghanistan wordt uit de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking betaald?
Er wordt uit de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking geen extra inzet in Afghanistan betaald. Het extra verplichtingenbudget van ongeveer EUR 30 miljoen voor projecten in Afghanistan dient om kasuitgaven binnen het bestaande uitgavenbudget en in lijn met de genoemde Kamerbrief mogelijk te maken. Er is dus geen sprake van een verandering in het uitgavenniveau of uitgavenritme. Met het verhoogde verplichtingenbudget worden contracten aangegaan voor onder meer projecten op het gebied van rechtsstaatontwikkeling in Kunduz (EUR 12 miljoen verplichting), het strategisch landenprogramma van het Wereld Voedsel Programma (EUR 4 miljoen) en het Afghanistan Urban Safety and Security Programme van UN Habitat (EUR 10 miljoen).
22
Welk programma op het gebied van ontwikkelingssamenwerking in Somalië wordt bedoeld? Uit welke activiteiten bestaat dit programma?
Voorbeelden van de huidige activiteiten van het rechtsstaat programma zijn het UN Joint Justice Programme Somalia (multi donor) en de versterking (onder andere op het gebied van gender) van het kantoor Procureur Generaal door de International Development Law Organization (IDLO). De komende periode zal tevens worden onderzocht welke activiteiten kunnen worden ontplooid op het gebied van transitional justice (verzoening, waarheidsvinding).
23
Kunt u toelichten of de overheveling van de bedragen rond opvang in de regio de budgetten voor het hele jaar 2018 betreffen of dat in aanloop naar 2019 een deel van de middelen voor opvang in de regio al op artikel 4 wordt verantwoord?
Antwoord:
Opvang in de regio wordt sinds de introductie ervan in de begroting BHOS op artikel 4 verantwoord als onderdeel van artikel 4.3 «Rechtstaatontwikkeling, wederopbouw».
Bij tweede suppletoire begroting is EUR 10 miljoen overgeheveld van artikel 5.3 «migratie en ontwikkeling» die worden overgeheveld naar artikel 4.3 «Rechtstaatontwikkeling» Dit komt ten goede aan programma’s onder opvang in de regio. Het gaat hierbij om voor 2018 geplande uitgaven.
Overigens vallen vanaf 2019 zowel opvang in de regio als migratie en ontwikkeling onder artikel 4, waarbij er binnen dit artikel een nieuw subartikel is aangemaakt: 4.2. «Opvang en bescherming in de regio en migratiesamenwerking». Zie hiervoor ook de BHOS-begroting 2019.