Gepubliceerd: 13 december 2018
Indiener(s): Johannes Sibinga Mulder
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35095-IX-4.html
ID: 35095-IX-4

Nr. 4 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 19 december 2018

De vaste commissie voor Financiën, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

De vragen zijn op 6 december 2018 voorgelegd aan de Minister van Financiën. Bij brief van 13 december 2018 zijn ze door de Minister van Financiën beantwoord.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie, Anne Mulder

De griffier van de commissie, Weeber

Vraag 1

Wat is de reden van het verschil tussen het besluit van de inspecteur om het bezwaarschrift van de Belastingdienst inzake de Regeling voor Vervroegde Uittreding (RVU) te honoreren en de oorspronkelijke inschatting van de Belastingdienst dat er een RVU-heffing door de Belastingdienst betaald moest worden?

Vraag 7

Om welke reden ziet de belastinginspecteur af van de RVU-heffing?

Antwoord op vraag 1 en 7

De RVU-heffing heeft de Belastingdienst als werkgever op eigen aangifte afgedragen omdat de inspecteur op basis van het gevoerde beleid het standpunt innam dat deze heffing verschuldigd was. Tegen deze afdrachten is in november 2016 wel formeel bezwaar gemaakt, welk bezwaar is aangehouden in afwachting van de uitkomst van een lopende procedure inzake een vertrekregeling van een andere werkgever. Na het arrest van de Hoge Raad van 22 juni 2018 heeft de inspecteur, gezien de door de Hoge Raad gegeven wetsuitleg van deze wettelijke bepaling, zijn standpunt heroverwogen en is hij tot de conclusie gekomen dat deze heffing niet verschuldigd is. De Hoge Raad heeft namelijk beslist dat een vertrekregeling alleen op haar objectieve kenmerken en voorwaarden moet worden beoordeeld. De feitelijke uitstroom van werknemers en de hoogte van de feitelijk overeengekomen vertrekvergoedingen zijn daarbij niet relevant. Op grond van deze overwegingen heeft de inspecteur geconcludeerd dat de vertrekregeling bij de Belastingdienst niet onderhevig is aan de RVU-heffing.

Vraag 2

Wat is de hoogte van het bedrag van in het verleden betaalde middelen die naar verwachting in 2019 worden terug ontvangen op de Financiën begroting?

Antwoord op vraag 2

De in het verleden betaalde middelen voor de RVU-heffing worden naar verwachting in 2019 terug ontvangen op de Financiën begroting. Het gaat om een bedrag van circa € 95 mln.

Vraag 3

Wat is de verklaring voor het verschil in bedragen in de Najaarsnota voor «dividend staatsdeelneming» meevallen van 40 miljoen euro en het bedrag in de begrotingsstaat Financiën «dividend en afdracht staatsdeelnemingen» ter grootte van 390 miljoen euro? Hoe is het bedrag van 390 miljoen euro samengesteld?

Antwoord op vraag 3

Bij de Tweede suppletoire begroting is de raming van de dividendontvangsten met € 390 mln. naar boven bijgesteld. Dit betreft zowel reguliere deelnemingen (bijv. Holland Casino), als financiële deelnemingen die in de crisis zijn genationaliseerd (bijv. ABN AMRO).

Van de € 390 mln. is € 40 mln. toe te schrijven aan reguliere deelnemingen. Deze ontvangsten vallen onder het deelplafond rijksbegroting, en zijn daarom opgenomen in tabel 2.2 van de Najaarsnota. De ramingsbijstelling van € 40 mln. is te danken aan kleine meevallers bij het dividend van de deelnemingen BNG, FMO en Holland Casino. Daarnaast wordt de raming naar boven bijgesteld omdat portefeuillebreed ingecalculeerde risico’s zich niet voor hebben gedaan.

Het resterende bedrag van € 350 mln. is toe te schrijven aan financiële deelnemingen die in de crisis zijn genationaliseerd. Deze ontvangsten vallen niet onder het deelplafond rijksbegroting, en zijn daarom niet opgenomen in tabel 2.2 van de Najaarsnota. De meevaller van € 350 mln. bij de financiële deelnemingen is volledig toe te schrijven aan het in augustus 2018 aangekondigde interim-dividend van ABN Amro.

Vraag 4

Wat zijn de gewijzigde inzichten in het leengedrag van agentschappen en rechtspersonen met een wettelijke taak (256 miljoen euro)? Wat is daarvan de reden?

Antwoord op vraag 4

Agentschappen en Rechtspersonen met een wettelijke taak (RWT’s) mogen in het kader van het schatkistbankieren onder bepaalde voorwaarden lenen bij het Ministerie van Financiën. De leenbehoefte van de deelnemers van het schatkistbankieren is een afweging die plaatsvindt bij de deelnemers zelf, niet bij het Ministerie van Financiën. Hierdoor heeft Financiën geen inzicht in de beweegredenen om meer leningen aan te gaan.

Het Ministerie van Financiën maakt vooraf een inschatting van de leenbehoefte. Op basis van de realisaties tot en met oktober 2018 is de inschatting van de leenbehoefte naar boven bijgesteld, hetgeen betekent dat de deelnemers naar verwachting meer leningen zullen aangaan.

Vraag 5

Hoe vult het Ministerie van Financiën de rol van aandeelhouder bij Invest-NL in en wat is/blijft de rol van het Ministerie van EZK met betrekking tot Invest-NL? Wat is de reden van de vertraging van de opbouw van Invest-NL?

Antwoord op vraag 5

Het Ministerie van Financiën vervult de rol van aandeelhouder op de reguliere wijze, in lijn met de Nota Deelnemingenbeleid rijksoverheid 2013. Dat wil zeggen dat er zoveel mogelijk op zakelijke wijze invulling wordt gegeven aan de aandeelhoudersrol, met inachtneming van de borging van de publieke belangen die met de oprichting van Invest-NL gediend zijn.

Het Ministerie van EZK vervult de rol van beleidsdepartement. De Minister van EZK bepaalt primair de beleidsdoelstellingen van Invest-NL. Concreet betekent dit dat de Minister van EZK eerstverantwoordelijke is voor het wetsvoorstel waarin de doelstellingen en taken van Invest-NL zijn omschreven. Verder zal de staat, met EZK als eerstverantwoordelijk ministerie, met Invest-NL overeenkomen op welke investeringsdomeinen investeringen gewenst zijn. De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel zal nader ingaan op de rolverdeling tussen de Ministers. Het wetsvoorstel zal naar verwachting voor eind 2018 worden ingediend.

De oprichting van de vennootschap kan pas plaatsvinden nadat het wetsvoorstel van kracht is geworden. Met de indiensttreding van de beoogd CEO is het opbouwtraject in een stroomversnelling gekomen. De onderuitputting van het opbouwbudget is in dit geval geen indicatie voor de voortgang. Er is geen aanleiding te veronderstellen dat deze opbouw vertraging oploopt. De opbouwfase verloopt volgens schema.

Vraag 6

Waarom wordt er een bedrag van 49,2 miljoen euro overgeheveld van materiële uitgaven naar eigen personeel? Worden hiermee incidentele uitgaven structureel gemaakt? Is dit in lijn met de begrotingsregels?

Vraag 11

Waarom is 49,2 miljoen euro op artikel 1 Belastingen overgeheveld van de post materiele uitgaven naar «eigen personeel»? Welke materiele uitgaven stonden gepland voor dit bedrag? Welke personele uitgaven worden hiermee gedekt? Is dit een eenmalige overheveling of is dit structureel?

Antwoord op vraag 6 en 11

De overboeking van materiële uitgaven naar personele uitgaven betreft een structurele overheveling. Bij de ontwerpbegroting 2019 is de structurele overheveling gedaan voor de jaren 2019 en verder. In de Tweede suppletoire begroting vindt deze overheveling voor 2018 plaats. De raming van de materiële uitgaven was structureel te hoog en de raming van de personele uitgaven was structureel te laag. Door de overheveling worden de budgetten in lijn gebracht met de verwachte uitgaven. De aanpassing is in lijn met de begrotingsregels.

Vraag 7

Om welke reden ziet de belastinginspecteur af van de RVU-heffing?

Antwoord op vraag 7

Zie antwoord op vraag 1.

Vraag 8

Wat is de «rijksbrede problematiek» waaraan het Ministerie van Financiën een bijdrage levert?

Antwoord op vraag 8

Het kabinet heeft bij de Voorjaarsnota 2018 gezocht naar ruimte ter dekking van Rijksbrede problematiek onder het uitgavenplafond. Het gaat om het saldo van alle begrotingsmutaties onder het uitgavenplafond. De belangrijkste tegenvaller betrof de lagere gasbaten als gevolg van het besluit om gaswinning in Groningen te verlagen.

Vraag 9

Is de 350 miljoen euro hogere opbrengst dividendbelasting incidenteel of (gedeeltelijk) structureel?

Antwoord op vraag 9

In de Twee suppletoire begroting IX wordt geen melding gedaan van een hogere opbrengst dividendbelasting van 350 miljoen euro. Zie het antwoord op vraag 53 van de vragen over de Najaarsnota voor een toelichting op de opwaartse bijstelling van de dividendbelasting met 350 miljoen euro.

Vraag 10

Waarom is de meevaller voor de Regeling Vervroegde Uittreding die niet van toepassing is op de uitstroom bij de Belastingdienst nog niet ingeboekt? Om welke bedragen gaat het?

Antwoord op vraag 10

Als gevolg van het besluit van de belastinginspecteur om het bezwaarschrift van de Belastingdienst te honoreren, is de betaling van de RVU-heffing per september 2018 stopgezet. Dit leidt tot een meevaller van € 6 mln. in 2018. Dit is in de Tweede suppletoire begroting 2018 verwerkt. De 2e suppletoire begroting heeft alleen betrekking op het jaar 2018. De meerjarige meevaller wordt in de 1e suppletoire begroting 2019 verwerkt. Naar verwachting worden de in het verleden betaalde middelen van circa € 95 mln. namelijk in 2019 terugontvangen. Daarnaast vallen de gereserveerde budgetten voor 2019 (€ 30 mln.) en voor 2020 (€ 43 mln.) vrij.

Vraag 11

Waarom is 49,2 miljoen euro op artikel 1 Belastingen overgeheveld van de post materiele uitgaven naar «eigen personeel»? Welke materiele uitgaven stonden gepland voor dit bedrag? Welke personele uitgaven worden hiermee gedekt? Is dit een eenmalige overheveling of is dit structureel?

Antwoord op vraag 11

Zie antwoord op vraag 6.

Vraag 12

Waarom vallen de kosten voor diensten en producten van Logius op artikel 1 Belastingen 10,3 miljoen euro hoger uit? Zijn er meer producten afgenomen of is de prijs van de diensten verhoogd?

Antwoord op vraag 12

Nee, er zijn niet meer producten afgenomen en de prijs van de diensten is ook niet verhoogd. De raming bij Eerste suppletoire begroting 2018 was te laag ingeschat.

Vraag 13

Is het aantal mensen in vaste dienst wat voor de overheid in het algemeen en voor Financiën en de Belastingdienst werkzaam is in ICT toegenomen? Is het aantal vacatures daarmee vermindert?

Antwoord op vraag 13

Bij de Belastingdienst is het aantal mensen dat in vaste dienst is voor ICT in 2018 nagenoeg gelijk gebleven, circa 3.000 FTE. Het aantal vacatures is niet verminderd. Er is en blijft grote behoefte aan goede ICT’ers. Deze zijn in de huidige krappe arbeidsmarkt lastig te vinden. Door onder meer permanente openstelling van specialistische ICT vacatures streeft de Belastingdienst er naar de benodigde medewerkers te kunnen werven.

Het aantal ICT’ers in vaste dienst bij het Ministerie van Financiën (incl. ADR en DRZ, excl. Belastingdienst) is licht toegenomen, van 40,3 FTE in 2017 naar 42,3 FTE in 2018. Het aantal vacatures is ook toegenomen. Dit wordt veroorzaakt door een uitbreiding van de formatie van de afdeling Informatisering bij de directie Bedrijfsvoering in 2018.

Het aantal ICT’ers in vaste dienst bij de rijksoverheid is in 2017 gestegen t.o.v. 2016 (van 8.118 FTE naar 8.882 FTE). Over 2018 is nog geen informatie beschikbaar. Het aantal vacatures is toegenomen.

Vraag 14

Wat is de oorzaak van de lagere renteontvangsten op artikel 4 op de lening aan Griekenland?

Antwoord op vraag 14

Omdat de rente waarop de betaling per kwartaal is gebaseerd (Euribor) uiteindelijk lager uitviel dan vooraf geraamd, zijn de inkomsten over de leningen lager dan begroot.

Vraag 15

Waarom hebben deelnemers van schatkistbankieren 807 miljoen euro meer dan verwacht niet uitgegeven? Heeft dit een relatie met het schatkistbankieren voor het Deposito Garantiestelsel?

Antwoord op vraag 15.

Het Ministerie van Financiën is de uitvoerder van schatkistbankieren en beheert de aangehouden liquide middelen op de rekeningen-courant. Het grootste deel van de schatkistbankierende Rechtspersonen met een Wettelijke Taak (RWT’s), valt niet onder de beleidsverantwoordelijkheid van het Ministerie van Financiën waardoor er geen inzicht is in de beweegredenen om meer middelen aan te houden op de rekeningen-courant. Vastgesteld kan worden dat de hoger dan verwachte mutatie in rekening-courant en in deposito’s van € 807 mln. wordt veroorzaakt door zowel de sociale fondsen, als de RWT’s. Op basis van de realisaties tot en met oktober is te zien dat de deelnemers aan het schatkistbankieren meer middelen aanhouden bij de schatkist dan eerder verwacht. Het Deposito Garantiestelsel wordt pas vanaf november 2018 tot schatkistbankieren gerekend en is daarom nog niet meegenomen in de raming.

Vraag 16

Is er een verband tussen de extra hoge ontvangsten van 807 miljoen euro op de rekening-courant en deposito’s van deelnemers aan schatkistbankieren en de kasschuiven en onderuitputting op diverse begrotingen?

Antwoord op vraag 16.

Er is geen verband tussen de rekening-courantstanden van de deelnemers aan schatkistbankieren en kasschuiven en onderuitputting op diverse begrotingen. De hoger dan verwachte instroom van middelen op de rekening-courant en deposito’s worden, naast de sociale fondsen, vooral veroorzaakt door RWT’s. Dit zijn zelfstandige organisaties op afstand van de rijksoverheid en staan daarmee los van de begrotingen van de ministeries. De mutaties op de rekening-courant zijn het resultaat van de interne bedrijfsvoering van de deelnemers en de uitvoering van de wettelijke taak.

Kasschuiven zijn begrotingstechnische mutaties van departementen, die niet direct effect hebben op de stand van de rekening-courant. Onderuitputting heeft effect op de rekening-courantstanden van departementen. Rekening-courantstanden van departementen worden echter niet verantwoord op artikel 12 van de begroting van Financiën, maar in de verantwoordingen van de betreffende ministeries.

Vraag 17

Waarom wordt er 3,1 miljoen euro overgeboekt voor de uitvoering van fiscale wetgeving? Waarom was dit niet bij de Miljoenennota voorzien? Welke wetgeving is duurder in de uitvoering dan verwacht?

Antwoord op vraag 17

De uitvoeringskosten van fiscale wet- en regelgeving worden vastgesteld door middel van een uitvoeringstoets. De kosten voor dienstverlening en handhaving en toezicht vallen onder personele uitgaven op artikel 1. Budget voor de uitvoeringskosten van fiscale wetgeving wordt overgeheveld op basis van vastgestelde uitvoeringstoetsen. Het betreft uitvoeringskosten die in 2018 worden gemaakt vanwege voorbereiding van maatregelen uit het Belastingplan 2019. Er is geen sprake van wetgeving die duurder is dan verwacht.

De Tweede suppletoire begroting ziet toe op zowel mutaties naar aanleiding van de Miljoenennota («mutaties Miljoenennota») als mutaties naar aanleiding van de Najaarsnota («overige mutaties tweede suppletoire begroting»). De overboeking van € 3,1 mln. was bij Miljoenennota reeds voorzien en is, als onderdeel van de overboeking op personele uitgaven van artikel 1, ook reeds bij Miljoenennota 2019 verwerkt (zie: pagina’s 126–127 en 136–137 van de Ontwerpbegroting IX 2019 van het Financiën & Nationale Schuld).