Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Waarborgwet 1986 inhoudelijk op enkele punten te wijzigen en wetgevingstechnisch in zijn geheel te moderniseren;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
te onderscheiden bestanddeel of onderdeel van een voorwerp met dien verstande dat een legering van edelmetaal als één deel wordt beschouwd;
platina, goud, palladium of zilver;
sieraad, edelsmidswerk, uurwerk of ander object dat geheel of gedeeltelijk van edelmetaal of van een legering van edelmetaal is vervaardigd;
hoeveelheid van een bepaald edelmetaal uitgedrukt in duizendsten van de totale massa van de betrokken legering;
onderzoek van een voorwerp op het gehalte aan edelmetaal;
gehaltemerk dat ingevolge wettelijke voorschriften bestemd is of op enig tijdstip bestemd is geweest om het gehalte van platina, gouden, palladium of zilveren voorwerpen te waarborgen;
edelmetalen voorwerp met een gehalte aan goud dat niet lager is dan 585 duizendsten;
Kaderwet zelfstandige bestuursorganen;
vaste stof die bestaat uit een mengsel van ten minste één edelmetaal met andere metalen of elementen;
nationale accreditatie-instantie als bedoeld in artikel 4 van de verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 339/93 (PbEU 2008, L 218);
degene die
1°. in de uitoefening van een beroep of bedrijf edelmetalen voorwerpen vervaardigt, bewerkt, doet vervaardigen of bewerken, uitgezonderd degene die in loondienst deze voorwerpen vervaardigt of bewerkt;
2°. in de uitoefening van een beroep of bedrijf handel drijft met edelmetalen voorwerpen, waarbij onder handel drijven mede wordt verstaan actief bemiddelen bij het tot stand brengen van overeenkomsten van koop en verkoop van die voorwerpen;
Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat;
edelmetalen voorwerp met een gehalte aan palladium dat niet lager is dan 500 duizendsten;
edelmetalen voorwerp met een gehalte aan platina dat niet lager is dan 850 duizendsten;
het ingevolge wettelijke voorschriften als zodanig geregistreerde merk van de ondernemer die het edelmetalen voorwerp heeft vervaardigd of bewerkt dan wel van de ondernemer voor wie het voorwerp is bestemd;
op 15 november 1972 te Wenen tot stand gekomen Verdrag inzake het onderzoek en de stempeling van edelmetalen werken (Trb. 1991, 16);
onderzoeken en bepalen van het gehalte aan edelmetaal van een voorwerp en het aanbrengen van het daarbij passende gehaltemerk op dat voorwerp;
krachtens artikel 4, eerste lid, door Onze Minister aangewezen rechtspersoon;
edelmetalen voorwerp met een gehalte aan zilver dat niet lager is dan 800 duizendsten.
1. Een ondernemer is verplicht een platina, gouden of zilveren voorwerp te laten waarborgen voordat het in Nederland in de handel wordt gebracht, tenzij het voorwerp reeds beschikt over een gehaltemerk.
2. Bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld beneden welke massa aan platina, goud of zilver een voorwerp niet behoeft te worden gewaarborgd. Voor de verschillende edelmetalen kan die ondergrens verschillend worden vastgesteld.
3. Bij ministeriële regeling wordt geregeld welke categorieën van voorwerpen zijn uitgezonderd van de verplichting, bedoeld in het eerste lid.
4. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, is mede van toepassing op een voorwerp waarvan het reeds aangebrachte gehaltemerk niet langer leesbaar is.
Met de waarborging, vereist op grond van artikel 2, eerste lid, wordt gelijkgesteld de waarborging door een onafhankelijke waarborginstelling in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend verdrag dat Nederland bindt, mits het desbetreffende gehaltemerk op grond van aldaar geldende wettelijke voorschriften wordt erkend en de waarborging een beschermingsniveau biedt dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de nationale waarborging wordt nagestreefd.
1. Onze Minister wijst een of meer rechtspersonen aan die tot taak hebben om overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde:
a. aangeboden voorwerpen te waarborgen op hun gehalte aan platina, goud, palladium of zilver;
b. ter waarborging aangeboden platina, gouden, palladium of zilveren voorwerpen te voorzien van andere merken, indien dat voortvloeit uit het bepaalde bij en krachtens deze wet.
2. Onze Minister wijst uitsluitend een rechtspersoon aan indien naar zijn oordeel bij en door de betrokken rechtspersoon is verzekerd dat de rechtspersoon de in het eerste lid bedoelde taken naar behoren en op deskundige en onafhankelijke wijze zal vervullen.
3. Een waarborginstelling beschikt over een accreditatie van de Stichting Raad voor Accreditatie, genoemd in artikel 2, eerste lid, van de Wet aanwijzing nationale accreditatie-instantie, of van een andere nationale accreditatie-instantie die het vertrouwen rechtvaardigt dat de waarborginstelling haar taken vervult overeenkomstig de eisen, bedoeld in het tweede lid. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over de normen waarop wordt geaccrediteerd.
4. Onze Minister kan een besluit tot aanwijzing schorsen of intrekken, indien de betrokken waarborginstelling daarom verzoekt, dan wel indien zij een of meer van de in het eerste lid bedoelde taken naar het oordeel van Onze Minister niet naar behoren vervult of niet meer voldoet aan de bij of krachtens het tweede en derde lid gestelde eisen. Een besluit tot schorsing kan betrekking hebben op één of meer van de in het eerste lid genoemde taken.
5. Aan een schorsing kunnen voorschriften worden verbonden.
6. Artikel 10:44 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op een besluit tot schorsing als bedoeld in het vierde lid.
7. Onze Minister doet van een besluit tot aanwijzing als bedoeld in het eerste lid en van een besluit tot schorsing of intrekking van een aanwijzing mededeling in de Staatscourant.
8. Indien er sprake is van meerdere waarborginstellingen, kan Onze Minister regels stellen ter coördinatie van de uitvoering van de door waarborginstellingen op grond van het bepaalde bij of krachtens deze wet te verrichten taken en werkzaamheden.
9. De vaststelling of wijziging van de statuten van een waarborginstelling behoeft de goedkeuring van Onze Minister. Onze Minister kan de goedkeuring uitsluitend onthouden, indien de statuten na de vaststelling of wijziging naar zijn oordeel onvoldoende zouden zijn afgestemd op de in het eerste en tweede lid bedoelde taken en eisen.
10. De Kaderwet is van toepassing op waarborginstellingen met inbegrip van de artikelen 26 tot en met 32, 34 en 35, eerste lid, van die wet. Artikel 22 van de Kaderwet is niet van toepassing.
11. In aanvulling op artikel 27 van de Kaderwet dient een waarborginstelling in de begroting tevens expliciet inzicht te bieden in aspecten die van belang zijn voor de continuïteit van de waarborginstelling.
12. De jaarrekening, bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Kaderwet gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid van de rechtmatige inning en besteding van de middelen voor de wettelijke taken, afgegeven door een door de waarborginstelling aangewezen accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Artikel 35, tweede lid, tweede volzin, van de Kaderwet is van toepassing.
13. De accountant, bedoeld in het twaalfde lid, doet bij de jaarrekening verslag van zijn bevindingen ten aanzien van de wijze waarop de waarborginstelling rekening houdt met de aspecten die van belang zijn voor de continuïteit van de waarborginstelling, bedoeld in het elfde lid. Onze Minister kan bepalen dat de jaarrekening tevens vergezeld gaat van een verslag van de accountant van zijn bevindingen over de vraag of het beheer en de organisatie van de waarborginstelling voldoen aan de eisen van doelmatigheid.
1. De kosten die samenhangen met het verrichten van werkzaamheden en diensten door een waarborginstelling op grond van het bepaalde bij of krachtens deze wet, worden door de waarborginstelling ten laste gebracht van de betrokken ondernemer.
2. Een waarborginstelling legt jaarlijks vóór 1 oktober de vanaf 1 januari daarop volgend aan de ondernemer te berekenen tarieven voor de werkzaamheden, bedoeld in de artikelen 4, eerste lid, onderdeel a, 8, eerste en tweede lid, 9, tweede lid, 16, eerste lid, 17, eerste lid, 18, eerste lid, en 40, tweede lid, ter goedkeuring aan Onze Minister voor. De tarieven worden na goedkeuring door de waarborginstelling in de Staatscourant bekendgemaakt.
3. Onverminderd artikel 17 van de Kaderwet kan Onze Minister goedkeuring als bedoeld in het tweede lid weigeren indien de tarieven hoger zijn dan, uitgaande van een redelijke toerekening van de aan het uitvoeren van de betreffende werkzaamheden verbonden kosten, noodzakelijk is.
4. Het besluit omtrent goedkeuring van de vanaf 1 januari te rekenen tarieven, bedoeld in het tweede lid, eerste volzin, wordt uiterlijk 30 november daaraan voorafgaand bekendgemaakt.
5. Indien de vanaf 1 januari te berekenen tarieven niet vóór 1 december daaraan voorafgaand zijn goedgekeurd, kan Onze Minister de tarieven zelf vaststellen.
6. Van een besluit tot vaststelling van tarieven als bedoeld in het vijfde lid, wordt door Onze Minister mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
7. Een waarborginstelling kan de tarieven, bedoeld in het tweede lid, gedurende het jaar waarvoor zij gelden, wijzigen. Een wijziging van tarieven wordt ter goedkeuring aan Onze Minister voorgelegd. Het tweede lid, tweede volzin, alsmede het derde lid zijn van toepassing.
8. Het besluit omtrent goedkeuring van een wijziging van de tarieven, bedoeld in het zevende lid, wordt uiterlijk acht weken nadat de waarborginstelling de wijziging ter goedkeuring aan Onze Minister heeft voorgelegd, bekendgemaakt.
1. Met het oog op de goedkeuring, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Kaderwet, zendt een waarborginstelling jaarlijks voor 1 oktober de door haar vastgestelde begroting aan Onze Minister.
2. Indien de begroting van een waarborginstelling niet is goedgekeurd voor aanvang van het kalenderjaar waarop de begroting betrekking heeft, kan Onze Minister de betreffende waarborginstelling machtigen uitgaven te doen uit die posten waartegen hij geen bedenking heeft.
1. Het laagste gehalte dat door een gehaltemerk wordt gewaarborgd, is:
a. voor platina voorwerpen: 850 duizendsten;
b. voor gouden voorwerpen: 585 duizendsten;
c. voor zilveren voorwerpen: 800 duizendsten.
2. Hogere gehalten die door een gehaltemerk worden gewaarborgd, worden vastgesteld bij ministeriële regeling.
3. Platina, gouden en zilveren voorwerpen die in voltooide staat worden aangeboden en waarvan naar het oordeel van een waarborginstelling het gehalte niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld zonder beschadiging van het desbetreffende voorwerp, worden, met inachtneming van een gehaltespeling van ten hoogste twintig duizendsten, gewaarborgd op de in het eerste lid genoemde of krachtens het tweede lid vastgestelde gehalten met anders vormgegeven gehaltemerken dan de gehaltemerken die worden gebruikt indien het gehalte met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld.
4. Bij ministeriële regeling worden de gehaltemerken vastgesteld en nadere regels gesteld over het gebruik ervan.
1. Behalve van het gehaltemerk, voorziet een waarborginstelling ter waarborging aangeboden gouden, zilveren en platina voorwerpen tevens van het verantwoordelijkheidsteken, indien een dergelijk merk nog ontbreekt op het voorwerp.
2. Op verzoek van de aanbieder voorziet een waarborginstelling een ter waarborging aangeboden gouden, zilveren of platina voorwerp tevens van:
a. het jaarlettermerk;
b. het merk van de betrokken waarborginstelling.
3. Bij ministeriële regeling worden de merken, bedoeld in het eerste en tweede lid, vastgesteld en kunnen regels worden gesteld over het gebruik ervan.
1. Voor registratie als verantwoordelijkheidsteken behoeft een ontwerpverantwoordelijkheidsteken de goedkeuring van een waarborginstelling.
2. Een waarborginstelling geeft een beschikking omtrent goedkeuring op aanvraag van de betrokken ondernemer.
3. De waarborginstelling onthoudt haar goedkeuring indien:
a. het verantwoordelijkheidsteken niet meerdere letters bevat; of
b. het verantwoordelijkheidsteken gelijk is aan dat van een andere ondernemer.
1. Na de goedkeuring, bedoeld in artikel 9, eerste lid, wordt het goedgekeurde teken opgenomen in het register van verantwoordelijkheidstekens.
2. Het register wordt beheerd door Onze Minister of een daartoe door Onze Minister aangewezen waarborginstelling.
3. Indien de goedkeurende waarborginstelling niet de beheerder is van het register, zendt zij het goedgekeurde teken zo spoedig mogelijk ter registratie aan de beheerder.
1. Een waarborginstelling kan het besluit nemen om in afwijking van artikel 4, eerste lid, onderdelen a en b, af te zien van het aanbrengen van een merk, indien dat niet zonder gevaar van beschadiging op het voorwerp aangebracht kan worden of indien het voorwerp van bijzondere oudheidkundige of kunstzinnige waarde is.
2. Een besluit als bedoeld in het eerste lid bevat een nauwkeurige omschrijving van het desbetreffende voorwerp en de informatie die uit het merk zou kunnen zijn verkregen, indien van het aanbrengen van dat merk niet zou zijn afgezien.
1. Het aanbrengen van een merk gebeurt door stempeling of lasergravering of een andere bij of krachtens onderdeel 5.2 van Bijlage II van het Verdrag toegestane methode.
2. Bij ministeriële regeling kunnen eisen worden gesteld aan de toegestane methodes om een merk aan te brengen.
1. Indien een waarborginstelling specifieke taken uitbesteedt of door een dochteronderneming laat uitvoeren, draagt zij er zorg voor dat de onderaannemer of dochteronderneming voldoet aan de in artikel 4, tweede lid, gestelde eisen en behoudt zij de volledige verantwoordelijkheid voor de taakuitvoering.
2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de rechtspersonen of natuurlijke personen die op grond van het eerste lid taken voor een waarborginstelling kunnen uitvoeren en met betrekking tot de verantwoordelijkheid en zorg, bedoeld in het eerste lid.
Indien een platina, gouden of zilveren voorwerp een gehalte aan platina, goud of zilver heeft dat niet gelijk is aan een krachtens artikel 7, tweede lid, vastgesteld gehalte, wordt het voorwerp gewaarborgd op het naastgelegen lagere gehalte waarop het desbetreffende edelmetaal overeenkomstig artikel 7, eerste lid, of krachtens artikel 7, tweede lid, kan worden gewaarborgd.
Indien het gehalte aan een bepaald edelmetaal niet in het hele voorwerp gelijk is, wordt voor het waarborgen van dat voorwerp uitgegaan van het aangetroffen laagste gehalte.
1. Indien een voorwerp bestaat uit delen van verschillende edelmetalen worden die delen, met uitzondering van palladium delen, afzonderlijk gewaarborgd, mits het voorwerp voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen eisen.
2. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over het afzonderlijk waarborgen, bedoeld in het eerste lid.
3. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over het waarborgen van voorwerpen als bedoeld in het eerste lid, die niet voldoen aan de in dat lid bedoelde eisen.
1. Indien een voorwerp bestaat uit delen van goud, zilver of platina en uit delen van andere stoffen, worden de edelmetalen delen afzonderlijk gewaarborgd, mits het voorwerp voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen eisen.
2. Artikel 16, tweede en derde lid, is van toepassing.
3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over het aanbrengen van andere aanduidingen op voorwerpen als bedoeld in het eerste lid. Artikel 12 is van overeenkomstige toepassing.
1. Indien een partij platina, gouden, zilveren of palladium voorwerpen ter waarborging wordt aangeboden en het borderel vermeldt dat de voorwerpen in de partij telkens beschikken over hetzelfde gehalte aan edelmetaal, toetst de waarborginstelling de homogeniteit van het gehalte aan edelmetaal van de voorwerpen in die partij door middel van een bij of krachtens het Verdrag toegestane onderzoeksmethode.
2. Onderdeel 4 van Bijlage II van het Verdrag is van toepassing.
3. Indien de in het eerste lid bedoelde toets uitwijst dat de partij homogeen is, hoeft de waarborginstelling niet elk afzonderlijk voorwerp van die partij aan een gehalteproef te onderwerpen voordat zij de voorwerpen van die partij van het betreffende gehaltemerk voorziet.
Een waarborginstelling besluit het uitvoeren van een gehalteproef te weigeren, indien:
a. het aangeboden voorwerp naar haar oordeel niet tot een staat van voltooiing is gebracht die zowel tegen een verandering van zijn oorspronkelijke bestemming als tegen een beschadiging van stempelmerken bij verdere bewerking beschermt;
b. het aangeboden voorwerp niet vergezeld gaat van een ondertekend borderel dat opgave doet van metaalsoort, aantal aangeboden voorwerpen, gewicht en, zo mogelijk, gehalte;
c. het aangeboden voorwerp naar haar oordeel ten onrechte niet is voorzien van een verlengstuk voor het uitvoeren van de gehalteproef;
d. het vermoeden, bedoeld in artikel 24, eerste lid, juist blijkt.
Een waarborginstelling kan besluiten het voor de gehalteproef benodigde metaal te ontnemen aan het voorwerp zelf en niet aan het verlengstuk, bedoeld in artikel 19, eerste lid, onder c.
Voor het borderel, bedoeld in artikel 19, onder b, wordt gebruik gemaakt van een door de betrokken waarborginstelling vastgesteld en tegen kostprijs ter beschikking gesteld formulier.
1. Indien uit een gehalteproef blijkt dat het gehalte aan edelmetaal van een voorwerp lager is dan het gehalte dat in het desbetreffende borderel is opgegeven, verricht de betrokken waarborginstelling op verzoek van de aanbieder een tweede gehalteproef.
2. Indien de tweede gehalteproef het op het borderel opgegeven gehalte bevestigt, is de aanbieder geen vergoeding verschuldigd voor de eerste gehalteproef.
1. Holle voorwerpen, draad- en knopwerk en alle andere voorwerpen waarvan het gehalte niet op reguliere wijze kan worden onderzocht, onderzoekt de betrokken waarborginstelling door samensmelting van een of meerdere voorwerpen van de betreffende aangeboden partij.
2. Indien het onderzoek de juistheid van het op het borderel opgegeven gehalte bevestigt, vergoedt de betrokken waarborginstelling het maakloon van de aangeboden voorwerpen die zijn samengesmolten.
1. Indien een waarborginstelling vermoedt dat een ter waarborging aangeboden platina, gouden of zilveren voorwerp in afwijking van de opgave op het borderel met ijzer, koper, hars of enige andere stof is opgevuld of op bedekte wijze met soldeersel is overladen, is zij bevoegd dat voorwerp door te snijden.
2. De doorsnijding geschiedt in aanwezigheid van de aanbieder, tenzij deze te kennen heeft gegeven niet aanwezig te willen zijn.
3. Indien het vermoeden van de waarborginstelling onjuist blijkt, vergoedt de waarborginstelling het maakloon van het aangeboden voorwerp dat is doorgesneden.
Op verzoek van de aanbieder waarborgt een waarborginstelling palladium voorwerpen, voorwerpen met een gehalte aan goud onder 585 duizendsten en boven of gelijk aan 375 duizendsten en, in afwijking van artikel 2 en de paragrafen 2.3 en 2.4, platina, gouden en zilveren voorwerpen overeenkomstig het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde.
Waarborging van de in artikel 26 bedoelde voorwerpen geschiedt op de bij of krachtens onderdeel 2.2 van Bijlage I van het Verdrag bedoelde gehalten.
1. De gehalteproef wordt verricht overeenkomstig de bij en krachtens het Verdrag bepaalde methoden en technieken.
2. De artikelen 19, 20, 21, 22, 23, 24 en 25 zijn van toepassing op de gehalteproef bij platina, gouden en zilveren voorwerpen en van overeenkomstige toepassing op de gehalteproef bij palladium voorwerpen en voorwerpen met een gehalte aan goud onder 585 duizendsten en boven of gelijk aan 375 duizendsten.
1. Een voorwerp, ten aanzien waarvan een gehalte als bedoeld in artikel 27 is vastgesteld, en dat voldoet aan de vereisten, genoemd in bijlage I bij het Verdrag, wordt overeenkomstig het bij of krachtens het Verdrag bepaalde gemerkt met het in onderdeel 5.5 van bijlage II van het Verdrag voor het desbetreffende gehalte vastgestelde gehaltemerk.
2. De artikelen 9 tot en met 11 zijn van toepassing op het aanbrengen van merken bij platina, gouden en zilveren voorwerpen en van overeenkomstige toepassing op het aanbrengen van merken bij palladium voorwerpen en voorwerpen met een gehalte aan goud onder 585 duizendsten en boven of gelijk aan 375 duizendsten.
1. Het is een ondernemer verboden een voltooid platina, gouden of zilveren voorwerp, dat op grond van het bij of krachtens deze wet bepaalde moet zijn gewaarborgd, in zijn bezit te hebben of daarmee handel te drijven, tenzij dat voorwerp is voorzien van een gehaltemerk of de ondernemer ten aanzien van het desbetreffende voorwerp beschikt over een besluit als bedoeld in artikel 11, eerste lid.
2. Het bepaalde in het eerste lid is ook van toepassing op voorwerpen die bestemd zijn voor persoonlijk gebruik door de ondernemer of een lid van zijn huishouden.
3. Het bepaalde in het eerste lid omtrent het in het bezit hebben van voorwerpen is niet van toepassing op de ondernemer, die de desbetreffende voorwerpen minder dan vier weken in zijn bezit heeft, mits die voorwerpen niet onder de aandacht van het publiek worden gebracht.
Het is een ondernemer verboden een voorwerp dat op grond van het bepaalde bij of krachtens deze wet niet behoeft te worden gewaarborgd, in de handel te brengen als platina, gouden of zilveren voorwerp indien dat voorwerp niet ten minste voldoet aan het op grond van artikel 7, eerste lid, voor het desbetreffende edelmetaal geldende laagste gehalte.
1. Het is een ondernemer verboden op platina, gouden of zilveren voorwerpen lijkende voorwerpen samen met gewaarborgde platina, gouden of zilveren voorwerpen onder de aandacht van het publiek te brengen, tenzij eerstgenoemde voorwerpen op duidelijke wijze van de andere zijn onderscheiden.
2. Het is een ondernemer verboden op platina, gouden of zilveren voorwerpen lijkende voorwerpen samen met platina, gouden of zilveren voorwerpen die op grond van het bepaalde bij of krachtens deze wet niet behoeven te worden gewaarborgd, onder de aandacht van het publiek te brengen, tenzij eerstgenoemde voorwerpen op duidelijke wijze van de andere zijn onderscheiden.
Het is een ondernemer verboden om een ander voorwerp dan een voorwerp dat ten minste voldoet aan het op grond van artikel 7, eerste lid, voor het desbetreffende edelmetaal geldende laagste gehalte, onder de aandacht van het publiek te brengen met gebruikmaking van de woorden edelmetaal, platina, goud of zilver, of op zodanige andere wijze dat daaruit redelijkerwijs kan worden afgeleid dat het gaat om een platina, gouden of zilveren voorwerp.
De artikelen 30, eerste lid, 31, 32 en 33 zijn van overeenkomstige toepassing op degenen die verantwoordelijkheid dragen voor een verkoping, te weten:
a. een notaris, deurwaarder of andere ambtenaar te wiens overstaan een openbare verkoping plaatsheeft;
b. degene die, bij afwezigheid van een notaris, deurwaarder of andere ambtenaar als bedoeld in onderdeel a, de openbare verkoping houdt of is belast met het toezicht op die verkoping;
c. het pandhuis ingeval van verkopingen van verpande zaken door een pandhuis.
1. Indien een openbare verkoping plaatsvindt waarvan platina, gouden of zilveren voorwerpen deel uitmaken, meldt de betrokken verantwoordelijke, bedoeld in artikel 34, ten minste drie dagen voor de eerste kijkdag de voorgenomen verkoping aan de krachtens artikel 36, eerste lid, aangewezen ambtenaren.
2. De melding, bedoeld in het eerste lid, bevat:
a. naam, adres en hoedanigheid van de melder;
b. naam en adres van degene die de verkoping organiseert;
c. het adres van de verkooplocatie; en
d. de tijdstippen van de kijkdagen en de verkoopdagen.
3. Bij periodieke openbare verkopingen op een vaste locatie volstaat, in afwijking van het tweede lid, een melding van de tijdstippen, bedoeld in het tweede lid, onder d, en van eventuele veranderingen van die tijdstippen of van de verkooplocatie.
4. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing op de verkopingen of dagelijkse verkoop door een pandhuis.
1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij en krachtens de artikelen 2 en 40, eerste lid, hoofdstuk 4 en hoofdstuk 5 zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren.
2. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
1. De krachtens artikel 36, eerste lid, aangewezen ambtenaren zijn bevoegd om, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner.
2. De krachtens artikel 36, eerste lid, aangewezen ambtenaren oefenen de in artikel 5:18 van de Algemene wet bestuursrecht genoemde bevoegdheden zonodig uit met behulp van de sterke arm.
Een waarborginstelling verstrekt een krachtens artikel 36, eerste lid, aangewezen ambtenaar desgevraagd de gegevens en inlichtingen en verschaft hem desgevraagd inzage in de gegevens en bescheiden die redelijkerwijze nodig zijn voor de uitvoering van het in artikel 36, eerste lid, bedoelde toezicht op de naleving.
1. Een ondernemer heeft op een voor het publiek zichtbare plaats een document aanwezig waarop de in de artikelen 7, vierde lid, en 29, eerste lid, bedoelde gehaltemerken met toelichting staan afgebeeld.
2. Een waarborginstelling verstrekt een document als bedoeld in het eerste lid desgevraagd aan een ondernemer of een ander. Artikel 5 is van overeenkomstige toepassing, indien het gaat om de verstrekking aan anderen dan ondernemers.
In artikel 1:3, vierde lid, en de bijlage bij de artikelen 1:1 en 1:3 van de Algemene douanewet wordt «Waarborgwet 1986» telkens vervangen door: Waarborgwet 20...
Bijlage 2 van de Algemene wet bestuursrecht wordt gewijzigd als volgt:
1. In artikel 4 wordt «Waarborgwet 1986» vervangen door: Waarborgwet 20.., met uitzondering van artikel 38.
2. In artikel 11 wordt in de alfabetische rangschikking ingevoegd:
Waarborgwet 20..: artikel 38.
In artikel 1, onder 4°, van de Wet op de economische delicten komt de zinsnede met betrekking tot de Waarborgwet 1986 te luiden: de Waarborgwet 20.., de artikelen 2 en 40, eerste lid, en de hoofdstukken 4 en 5.
Het Wetboek van Strafrecht wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 217 komt te luiden:
Met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren of geldboete van de vijfde categorie wordt gestraft:
1°. hij die op palladium, platina, gouden of zilveren voorwerpen valse wettelijke merken of tekens plaatst of echte vervalst, met het oogmerk om die voorwerpen te gebruiken of door anderen te doen gebruiken alsof de daarop geplaatste merken en tekens echt en onvervalst waren;
2°. hij die, met gelijk oogmerk, op de bedoelde voorwerpen wettelijke merken of tekens plaatst door wederrechtelijk gebruik te maken van echte stempels of andere apparatuur bestemd voor het aanbrengen van wettelijke merken of tekens;
3°. hij die echte wettelijke merken of tekens inzet, aanvoegt of overbrengt in, aan of op andere palladium, platina, gouden of zilveren voorwerpen dan die waaraan zij oorspronkelijk zijn aangebracht, met het oogmerk om die voorwerpen te gebruiken of door anderen te doen gebruiken alsof de bedoelde merken of tekens oorspronkelijk daarop waren geplaatst.
B
In artikel 377 wordt «artikel 7 van de Waarborgwet 1986» vervangen door: artikel 4 van de Waarborgwet 20...
C
In artikel 378 wordt «artikel 7 van de Waarborgwet 1986» vervangen door «artikel 4 van de Waarborgwet 20..» en wordt «een te zijnen kantore aangeboden goud- of zilverwerk» vervangen door: een aan die waarborginstelling aangeboden palladium, platina, gouden of zilveren voorwerp».
D
In artikel 440 wordt «van rijksmerken voorziene platina, gouden of zilveren werken» vervangen door: van wettelijke merken voorziene palladium, platina, gouden of zilveren voorwerpen.
1. Indien de Permanente Commissie, bedoeld in artikel 10 van het Verdrag, conform het bepaalde in het Verdrag besluit tot wijziging van de:
a. bij of krachtens onderdeel 2.2. van bijlage I van het Verdrag bedoelde gehalten;
b. andere bij of krachtens onderdeel 5.2 van Bijlage II van het Verdrag toegestane methodes voor het aanbrengen van een merk;
c. bij of krachtens onderdeel 3.1 van Bijlage II van het Verdrag toegestane onderzoeksmethodes voor het beoordelen van de homogeniteit;
d. bij of krachtens onderdeel 3.2 van Bijlage II van het Verdrag goedgekeurde analysemethodes bij het keuren van voorwerpen van edelmetaal; of
e. richtlijnen voor het nemen van monsters, bedoeld in onderdeel 4 van Bijlage II van het Verdrag, gaat deze wijziging voor de toepassing van deze wet gelden met ingang van de dag waarop het desbetreffende besluit van de Permanente Commissie in werking treedt.
2. Onze Minister maakt een besluit als bedoeld in het eerste lid in de Staatscourant bekend.
1. Indien op basis van artikel 7, eerste lid, van de Waarborgwet 1986, zoals dat luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 4, eerste lid, een rechtspersoon is aangewezen, wordt die aanwijzing voor de duur daarvan aangemerkt als een aanwijzing als bedoeld in artikel 4, eerste lid.
2. Indien op basis van artikel 52, eerste lid, van de Waarborgwet 1986, zoals dat luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 36, eerste lid, ambtenaren zijn aangewezen, wordt die aanwijzing voor de duur daarvan aangemerkt als een aanwijzing als bedoeld in artikel 36, eerste lid.
3. Indien op basis van artikel 7e van de Waarborgwet 1986, zoals dat luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 4, achtste lid, door Onze Minister regels zijn gesteld, worden die regels voor de duur daarvan aangemerkt als regels als bedoeld in artikel 4, achtste lid.
4. Ingevolge wettelijke voorschriften tot stand gekomen meestertekens of invoertekens worden voor de duur van hun registratie aangemerkt als een verantwoordelijkheidsteken in de zin van artikel 1.
5. De op het tijdstip van inwerkingtreding van de desbetreffende bepalingen van deze wet aanhangige aanvragen tot, verzoeken om of bezwaren tegen besluiten op grond van Waarborgwet 1986 worden met ingang van dat tijdstip aangemerkt als aanvragen tot, verzoeken om of bezwaren tegen besluiten op grond van deze wet.
De Waarborgwet 1986 en de Wet van 4 oktober 2001 tot wijziging van de Waarborgwet 1986 met betrekking tot de uitoefening van toezicht op de naleving (Stb. 2001, 514) worden ingetrokken.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat,
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,