Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs, de Wet financiering sociale verzekeringen en enige andere wetten te wijzigen om een nieuwe ontslaggrond in te voeren, de mogelijkheden om een flexibele arbeidsovereenkomst aan te gaan te verruimen waar de aard van het werk dit vereist, de proeftijd te verlengen, de transitievergoeding voor langdurige arbeidsovereenkomsten te verlagen en tegelijkertijd vanaf de eerste dag recht op transitievergoeding te laten ontstaan, regels te stellen ter voorkoming van permanente beschikbaarheid van werknemers met oproepcontracten, te bewerkstelligen dat concurrentie op arbeidsvoorwaarden bij payrolling wordt voorkomen, een WW-premie in te voeren waarvan de hoogte afhankelijk is van de contractvorm en de sectorpremies af te schaffen, teneinde de balans tussen vaste en flexibele arbeidsovereenkomsten te verbeteren;
Zo is het dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 626, tweede lid, wordt »alsmede de overeengekomen arbeidsduur» vervangen door «de overeengekomen arbeidsduur, of er sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd die schriftelijk is aangegaan, en of sprake is van een oproepovereenkomst als bedoeld in artikel 628a, lid 9 en 10».
B
Artikel 628a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «indien de omvang van de arbeid niet of niet eenduidig is vastgelegd» vervangen door «indien sprake is van een oproepovereenkomst».
2. Onder vernummering van het tweede lid tot elfde lid worden de volgende leden ingevoegd:
2. Indien sprake is van een oproepovereenkomst, kan de werknemer door de werkgever niet verplicht worden aan de oproep om arbeid te verrichten gehoor te geven, indien de werkgever de tijdstippen waarop de arbeid moet worden verricht niet ten minste vier dagen van tevoren schriftelijk of elektronisch aan de werknemer bekendmaakt.
3. Indien sprake is van een oproepovereenkomst en de werkgever binnen vier dagen voor de aanvang van het tijdstip van de arbeid de oproep om arbeid te verrichten ten dele dan wel volledig intrekt of de tijdstippen wijzigt, heeft de werknemer recht op het loon waarop hij aanspraak zou hebben indien hij de arbeid overeenkomstig de oproep zou hebben verricht. De oproep om arbeid te verrichten wordt schriftelijk of elektronisch ingetrokken of gewijzigd.
4. De termijn van vier dagen, bedoeld in de leden 2 en 3, kan bij collectieve arbeidsovereenkomst of bij regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan worden verkort, mits de termijn niet korter is dan 24 uur.
5. Indien sprake is van een oproepovereenkomst, doet de werkgever steeds als de arbeidsovereenkomst 12 maanden heeft geduurd binnen een maand schriftelijk of elektronisch een aanbod voor een vaste arbeidsomvang, die ten minste gelijk is aan de gemiddelde omvang van de arbeid in die voorafgaande periode van 12 maanden, waarbij niet op grond van artikel 628, lid 5 of lid 7, ten nadele van de werknemer wordt afgeweken van artikel 628, lid 1. De termijn voor aanvaarding van het aanbod bedraagt ten minste een maand. Voor de berekening van de periode van 12 maanden worden arbeidsovereenkomsten, die elkaar met tussenpozen van ten hoogste zes maanden hebben opgevolgd, samengeteld.
6. Het eerdere aanbod, dat de werkgever aan de werknemer heeft gedaan, op grond van lid 5, geldt ook voor arbeidsovereenkomsten die elkaar met tussenpozen van ten hoogste zes maanden opvolgen.
7. De leden 5 en 6 zijn van overeenkomstige toepassing op elkaar opvolgende arbeidsovereenkomsten tussen een werknemer en verschillende werkgevers, die, ongeacht of inzicht bestaat in de hoedanigheid en geschiktheid van de werknemer, ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijze geacht moeten worden elkaars opvolger te zijn.
8. Gedurende de periode waarin de werkgever de verplichting, bedoeld in lid 5 of 6, niet is nagekomen, heeft de werknemer recht op loon over de arbeidsomvang, bedoeld in lid 5.
9. Van een oproepovereenkomst als bedoeld in dit artikel is sprake indien:
a. de omvang van de arbeid niet is vastgelegd als één aantal uren per tijdseenheid van:
1°. ten hoogste een maand; of
2°. ten hoogste een jaar en het recht op loon van de werknemer gelijkmatig is gespreid over die tijdseenheid; of
b. de werknemer op grond van artikel 628, lid 5 of lid 7, geen recht heeft op het naar tijdruimte vastgestelde loon, indien hij de overeengekomen arbeid niet heeft verricht.
10. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over wanneer sprake is van een oproepovereenkomst, waarbij tevens kan worden bepaald dat bepaalde arbeidsovereenkomsten niet worden beschouwd als een oproepovereenkomst als bedoeld in dit artikel.
C
Artikel 652 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid wordt «twee maanden» vervangen door «vijf maanden».
2. Het vierde en vijfde lid komen te luiden:
4. Bij het aangaan van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd kan een proeftijd worden overeengekomen van ten hoogste:
a. een maand, indien de overeenkomst is aangegaan voor langer dan zes maanden maar korter dan twee jaren;
b. drie maanden, indien de overeenkomst is aangegaan voor twee jaren of langer.
5. Bij het aangaan van een opvolgende arbeidsovereenkomst tussen een werknemer en dezelfde werkgever, die duidelijk andere vaardigheden of verantwoordelijkheden van de werknemer eist dan de vorige arbeidsovereenkomst, bedraagt de proeftijd, in afwijking van de leden 3 en 4, onderdeel b, ten hoogste twee maanden.
3. Onder vernummering van het zevende en achtste lid tot achtste en negende lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
7. Er kan geen proeftijd worden overeengekomen indien de arbeidsovereenkomst:
a. is aangegaan voor ten hoogste zes maanden;
b. een opvolgende arbeidsovereenkomst betreft tussen een werknemer en dezelfde werkgever, tenzij die overeenkomst duidelijk andere vaardigheden of verantwoordelijkheden van de werknemer eist dan de vorige arbeidsovereenkomst; of
c. een opvolgende arbeidsovereenkomst betreft tussen een werknemer en een andere werkgever die ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijze geacht moet worden de opvolger van de vorige werkgever te zijn.
4. In het achtste lid (nieuw) wordt «leden 5, onderdeel a» vervangen door «leden 4, onderdeel a».
5. Het negende lid (nieuw) komt te luiden:
9. Elk beding in strijd met dit artikel is nietig.
D
Onder vernummering van het vijfde tot zesde lid wordt in artikel 653 een lid ingevoegd, luidende:
5. Aan een beding als bedoeld in lid 1 kan de werknemer niet worden gehouden, indien een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tijdens de proeftijd wordt opgezegd, tenzij dit noodzakelijk is vanwege zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen en de werkgever dit schriftelijk of elektronisch en gemotiveerd aan de werknemer mededeelt. Een mededeling als bedoeld in de vorige zin vindt onverwijld na de opzegging plaats, indien de werknemer de arbeidsovereenkomst opzegt en vindt gelijktijdig met de opzegging plaats, indien de werkgever de arbeidsovereenkomst opzegt.
E
Artikel 655 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel l, wordt voor de puntkomma ingevoegd «, dan wel de toepasselijke arbeidsvoorwaarden op grond van artikel 8 of 8a van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs».
b. In onderdeel m, wordt na «artikel 690» ingevoegd «, dan wel een payrollovereenkomst is als bedoeld in artikel 692».
c. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel m door een puntkomma worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:
n. of de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is aangegaan;
o. of sprake is van een oproepovereenkomst als bedoeld in artikel 628a, lid 9 en 10.
2. In het tweede lid wordt na «a tot en met j,» ingevoegd «n en o,».
F
Artikel 668a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a, en derde lid, wordt «24 maanden» vervangen door «36 maanden».
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Lid 1 is van overeenkomstige toepassing op:
a. elkaar opvolgende arbeidsovereenkomsten tussen een werknemer en verschillende werkgevers, die, ongeacht of inzicht bestaat in de hoedanigheid en geschiktheid van de werknemer, ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijze geacht moeten worden elkaars opvolger te zijn;
b. een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd die tijdens de proeftijd is opgezegd en volgt op of voorafgaat aan een tussen dezelfde partijen aangegane arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd.
3. Het vijfde lid komt te luiden:
5. Bij collectieve arbeidsovereenkomst of bij regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan kan de periode van 36 maanden, bedoeld in lid 1, onderdeel a, worden verlengd tot ten hoogste 48 maanden en kan het aantal van drie, bedoeld in lid 1, onderdeel b, worden verhoogd naar ten hoogste zes, indien uit die overeenkomst of regeling blijkt dat voor bij die overeenkomst of regeling te bepalen functies of functiegroepen de intrinsieke aard van de bedrijfsvoering deze verlenging of verhoging vereist.
4. In het zesde lid wordt «lid 2» vervangen door «lid 2, onderdeel a».
5. In het dertiende lid vervalt «als gevolg van klimatologische of natuurlijke omstandigheden».
6. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
14. Bij regeling van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kunnen op verzoek van de Stichting van de Arbeid de tussenpozen, bedoeld in lid 1, onderdelen a en b, worden verkort tot ten hoogste drie maanden, voor bij die regeling aan te wijzen functies, die gedurende een periode van ten hoogste negen maanden per jaar kunnen worden uitgeoefend en niet aansluitend door dezelfde werknemer kunnen worden uitgeoefend gedurende een periode van meer dan negen maanden per jaar.
15. Dit artikel is niet van toepassing op een arbeidsovereenkomst met een werknemer op een school als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs of artikel 1 van de Wet op de expertisecentra, indien die arbeidsovereenkomst is aangegaan in verband met vervanging wegens ziekte van een werknemer die een onderwijsgevende of onderwijsondersteunende functie met lesgebonden of behandeltaken bekleedt.
G
Aan artikel 669, derde lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel h door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
i. een combinatie van omstandigheden genoemd in twee of meer van de gronden, bedoeld in de onderdelen c tot en met h, die zodanig is dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
H
Artikel 671b wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «c tot en met h» vervangen door «c tot en met i».
2. In het zesde lid wordt «b tot en met h» vervangen door «b tot en met i».
3. Onder vernummering van de leden 8 tot en met 10 tot 9 tot en met 11 wordt een lid ingevoegd, luidende:
8. Indien de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbindt op grond van artikel 669, lid 3, onderdeel i, kan hij aan de werknemer een vergoeding toekennen van ten hoogste de helft van de transitievergoeding, bedoeld in artikel 673, lid 2.
I
Artikel 672 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van de leden 5 tot en met 11 tot 6 tot en met 12 wordt een lid ingevoegd, luidende:
5. Indien de omvang van de arbeid niet is vastgelegd, bedraagt de door de werknemer in acht te nemen termijn van opzegging, in afwijking van lid 4, de termijn, bedoeld in artikel 628a, leden 2 en 4. Lid 1 is niet van toepassing.
2. In het negende lid (nieuw) wordt «lid 7» vervangen door «lid 8».
3. In het twaalfde lid (nieuw) wordt «lid 10» vervangen door «lid 11».
J
Artikel 673 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt «de arbeidsovereenkomst ten minste 24 maanden heeft geduurd en».
2. Het tweede lid, eerste zin, komt te luiden: De transitievergoeding is voor elk kalenderjaar dat de arbeidsovereenkomst heeft geduurd gelijk aan een derde van het loon per maand en een evenredig deel daarvan voor een periode dat de arbeidsovereenkomst korter dan een kalenderjaar heeft geduurd. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de berekeningswijze van de transitievergoeding.
3. In het vierde lid wordt «de leden 1 en 2» vervangen door «lid 2».
4. In het negende lid, onderdeel b, vervalt «korter dan 24 maanden in dienst is geweest bij de werkgever, bedoeld in lid 1, of».
K
Artikel 673e wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste en tweede lid komen te luiden:
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, verstrekt op verzoek van de werkgever die op grond van artikel 673 een transitievergoeding verschuldigd was, een vergoeding, indien de arbeidsovereenkomst:
a. na de periode, bedoeld in artikel 670, lid 1, onderdeel a, en lid 11:
1°. is beëindigd omdat de werknemer wegens ziekte of gebreken niet meer in staat was de bedongen arbeid te verrichten; of
2°. van rechtswege is geëindigd en de werknemer op het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, wegens ziekte of gebreken niet in staat was de bedongen arbeid te verrichten;
b. is geëindigd in verband met het vervallen van arbeidsplaatsen als gevolg van de beëindiging van de werkzaamheden van de onderneming en de werkgever, die minder dan een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen aantal werknemers in dienst had:
1°. de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd bereikt of heeft bereikt; of
2°. als gevolg van ziekte of gebreken niet in staat is zijn werkzaamheden redelijkerwijs voort te zetten.
2. De vergoeding, bedoeld in lid 1, is gelijk aan de vergoeding die de werkgever in verband met het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst aan de werknemer heeft verstrekt, verhoogd met de kosten die op grond van artikel 673, lid 6, op de transitievergoeding in mindering mogen worden gebracht, met dien verstande dat de vergoeding, bedoeld in lid 1, onderdeel a, niet meer bedraagt dan het bedrag aan transitievergoeding dat, voor aftrek van de kosten, bedoeld in artikel 673, lid 6, verschuldigd zou zijn bij het beëindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst op de dag na het verstrijken van het tijdvak, bedoeld in artikel 629, lid 1 of 2, of, indien dat bedrag lager is, het bedrag aan loon als bedoeld in de Wet op de loonbelasting 1964, dat de werkgever gedurende dat tijdvak op grond van de arbeidsovereenkomst met de werknemer heeft betaald. Artikel 629, lid 10, is van overeenkomstige toepassing op het tijdvak, bedoeld in de vorige zin.
2. Onder vernummering van het derde tot en met vijfde lid tot vijfde tot en met zevende lid worden twee leden ingevoegd, luidende:
3. Lid 1 is van overeenkomstige toepassing, indien de werkgever op grond van artikel 673 een transitievergoeding verschuldigd zou zijn als de arbeidsovereenkomst, die bij overeenkomst is beëindigd, door opzegging of door ontbinding zou zijn beëindigd.
4. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot lid 1, onderdeel b.
3. In het zevende lid (nieuw) vervalt «en verstrekking».
L
Artikel 682 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het zevende lid tot achtste lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
7. De kantonrechter kan op verzoek van een werknemer als bedoeld in artikel 671, lid 1, onderdelen d, e, f of h, aan hem ten laste van de werkgever een vergoeding toekennen van ten hoogste de helft van de transitievergoeding, bedoeld in artikel 673, lid 2, indien de werkgever de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd op grond van artikel 669, lid 3, onderdeel i.
2. In het achtste lid (nieuw) wordt «de leden 1 tot en met 5» vervangen door «de leden 1 tot en met 5 en 7».
M
In artikel 686a, eerste lid, en vierde lid, onderdeel a, wordt «artikelen 672, lid 10» vervangen door «artikelen 672, lid 11».
N
Aan artikel 691, achtste lid, wordt, onder vervanging van «; en» door een puntkomma aan het slot van onderdeel a en onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door «; en» een onderdeel toegevoegd, luidende:
c. kan de periode van 36 maanden, bedoeld in artikel 668a, lid 1, onderdeel a, worden verlengd tot ten hoogste 48 maanden en kan het aantal van drie, bedoeld in artikel 668a, lid 1, onderdeel b, worden verhoogd naar ten hoogste zes.
O
Artikel 692 komt te luiden:
De payrollovereenkomst is de uitzendovereenkomst, waarbij de overeenkomst van opdracht tussen de werkgever en de derde niet tot stand is gekomen in het kader van het samenbrengen van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt en waarbij de werkgever alleen met toestemming van de derde bevoegd is de werknemer aan een ander ter beschikking te stellen.
P
Na artikel 692 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De artikelen 628, leden 5 en 6, en 691 zijn niet van toepassing op de payrollovereenkomst.
2. In de payrollovereenkomst kan schriftelijk worden bedongen dat voor de eerste zes maanden van die overeenkomst ten nadele van de werknemer wordt afgeweken van artikel 628, lid 1, indien deze afwijking in de functie waarin de werknemer werkzaam is bij de onderneming waar de terbeschikkingstelling plaatsvindt, bestendig gebruik is of in deze afwijking is voorzien in de collectieve arbeidsovereenkomst of bij regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan die van toepassing is op deze onderneming.
3. In geval van payrollovereenkomsten, die elkaar opvolgen als bedoeld in artikel 668a, kan een afwijking als bedoeld in lid 2 voor ten hoogste in totaal zes maanden worden overeengekomen.
4. Artikel 628, lid 8, is van overeenkomstige toepassing op de leden 2 en 3.
5. In de payrollovereenkomst kan alleen schriftelijk ten nadele van de werknemer worden afgeweken van bepalingen waar slechts bij collectieve arbeidsovereenkomst of bij regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan van kan worden afgeweken, indien voor de functie waarin de werknemer werkzaam is, in deze afwijking is voorzien in de collectieve arbeidsovereenkomst of regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan die van toepassing is op de onderneming waar de terbeschikkingstelling plaatsvindt. Indien in de collectieve arbeidsovereenkomst die van toepassing is op de werkgever gebruikmaking van een in de eerste volzin bedoelde afwijking uitdrukkelijk uitgesloten of beperkt is prevaleert de uitsluiting of de beperking in de collectieve arbeidsovereenkomst die van toepassing is op de werkgever.
6. Onder onderneming wordt in dit artikel verstaan de onderneming, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op de ondernemingsraden.
De Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt onder verlettering van de onderdelen d tot en met f tot e tot en met g een onderdeel ingevoegd, luidende:
het op basis van een overeenkomst van opdracht, die niet tot stand is gekomen in het kader van het samenbrengen van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt, ter beschikking stellen van een arbeidskracht, om onder toezicht en leiding van de opdrachtgever, anders dan krachtens een met deze gesloten arbeidsovereenkomst, arbeid te verrichten, waarbij degene die de arbeidskracht ter beschikking stelt alleen met toestemming van de opdrachtgever bevoegd is deze arbeidskracht aan een ander ter beschikking te stellen.
2. Het derde lid, onderdeel c, komt te luiden:
c. het ter beschikking stellen van arbeidskrachten waarbij degene die arbeidskrachten ter beschikking stelt en de onderneming waar de terbeschikkingstelling plaatsvindt in een groep zijn verbonden als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek dan wel de één een dochtermaatschappij is van de ander als bedoeld in artikel 24a van dit Boek.
B
Aan artikel 7c wordt een opschrift toegevoegd, luidende:
C
Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden:
2. In het eerste lid, wordt «De ter beschikking gestelde arbeidskracht» vervangen door «De arbeidskracht, die niet in het kader van payrolling ter beschikking is gesteld,».
3. Onder vernummering van het tweede en het derde lid tot het derde en het vierde lid wordt een lid ingevoegd:
2. Indien de onderneming, waar de terbeschikkingstelling plaatsvindt, geen werknemers in dienst heeft in gelijke of gelijkwaardige functies, heeft de arbeidskracht, bedoeld in het eerste lid, recht op ten minste dezelfde arbeidsvoorwaarden als die gelden voor werknemers werkzaam in gelijke of gelijkwaardige functies in de sector van het beroeps- of bedrijfsleven, waarin die onderneming werkzaam is.
4. In het derde lid (nieuw) wordt «Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot» vervangen door «Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot».
5. Het vierde lid (nieuw) komt te luiden:
4. Bij collectieve arbeidsovereenkomst kan worden afgeweken van het eerste tot en met het derde lid. Indien de periode gedurende welke wordt afgeweken in duur is beperkt, voorziet de overeenkomst in een regeling op grond waarvan misbruik door elkaar opvolgende perioden van terbeschikkingstelling wordt voorkomen. Indien het een collectieve overeenkomst betreft die van toepassing is op de onderneming waar de terbeschikkingstelling plaatsvindt, bevat die overeenkomst bepalingen op grond waarvan een werkgever zich ervan moet verzekeren dat de aan zijn onderneming ter beschikking gestelde arbeidskrachten de arbeid verrichten tegen de arbeidsvoorwaarden, genoemd in het eerste lid, die voor deze arbeidskrachten bij die overeenkomst zijn voorgeschreven.
D
Onder vernummering van de artikelen 8a en 8b tot 8b en 8c wordt na artikel 8 een artikel ingevoegd, luidende:
1. De arbeidskracht, die in het kader van payrolling ter beschikking is gesteld, heeft recht op ten minste dezelfde arbeidsvoorwaarden als die gelden voor werknemers werkzaam in gelijke of gelijkwaardige functies in dienst van de onderneming waar de terbeschikkingstelling plaatsvindt.
2. Indien de onderneming, waar de terbeschikkingstelling plaatsvindt geen werknemers in dienst heeft in gelijke of gelijkwaardige functies, heeft de arbeidskracht, bedoeld in het eerste lid, recht op ten minste dezelfde arbeidsvoorwaarden als die gelden voor werknemers werkzaam in gelijke of gelijkwaardige functies in de sector van het beroeps- of bedrijfsleven, waarin die onderneming werkzaam is.
3. Indien de onderneming, waar de terbeschikkingstelling plaatsvindt, is aangesloten bij een fonds als bedoeld in artikel 631, derde lid, onder c en d, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, en degene die de arbeidskrachten ter beschikking stelt zich niet kan aansluiten bij dat fonds omdat het de belangen van een of meer bedrijfstakken behartigt waartoe degene die arbeidskrachten ter beschikking stelt niet behoort, reserveert deze een geldelijke bijdrage ter hoogte van hetzelfde bedrag voor de werknemer. De reservering wordt op verzoek, maar ten minste eenmaal per jaar, aan de arbeidskracht uitbetaald. Indien de terbeschikkingstelling eindigt, worden de nog niet betaalde reserveringen aan de arbeidskracht uitbetaald. Eigen bijdragen van degene die de arbeidskrachten ter beschikking stelt aan een fonds met eenzelfde doelstelling als het fonds, waarbij de onderneming waar de terbeschikkingstelling plaatsvindt is aangesloten, mogen in mindering worden gebracht op de reservering.
4. In afwijking van het eerste en tweede lid, geldt voor de arbeidskracht, die in het kader van payrolling ter beschikking is gesteld, een adequate pensioenregeling, indien:
a. werknemers werkzaam in gelijke of gelijkwaardige functies in dienst van de onderneming waar de terbeschikkingstelling plaatsvindt, recht hebben op een pensioenregeling; of
b. werknemers werkzaam in gelijke of gelijkwaardige functies in de sector van het beroeps- of bedrijfsleven, waarin de onderneming waar de terbeschikkingstelling plaatsvindt werkzaam is, recht hebben op een pensioenregeling, indien deze geen werknemers in dienst heeft in gelijke of gelijkwaardige functies.
5. Er is in ieder geval sprake van een adequate pensioenregeling indien voor de arbeidskracht dezelfde basispensioenregeling als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet geldt als die welke geldt voor werknemers werkzaam in gelijke of gelijkwaardige functies in dienst van de onderneming waar de terbeschikkingstelling plaatsvindt of, indien deze onderneming geen werknemers in dienst heeft in een gelijke of gelijkwaardige functie, dezelfde basispensioenregeling geldt als voor de werknemers werkzaam in gelijke of gelijkwaardige functies in de sector van het beroeps- of bedrijfsleven, waarin de onderneming waar de terbeschikkingstelling plaatsvindt werkzaam is.
6. Er is eveneens sprake van een adequate pensioenregeling indien voor de arbeidskracht die in het kader van payrolling ter beschikking is gesteld een basispensioenregeling geldt die voldoet aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde eisen omtrent in ieder geval de wachttijd of drempelperiode, de hoogte van de werkgeversbijdrage en de soorten pensioen.
7. Van dit artikel kan niet ten nadele van de arbeidskracht, die in het kader van payrolling ter beschikking is gesteld, worden afgeweken.
8. Dit artikel is, in afwijking van artikel 1, derde lid, onderdeel c, van overeenkomstige toepassing op de terbeschikkingstelling in het kader van de uitoefening van beroep of bedrijf, waarbij degene, die arbeidskrachten ter beschikking stelt en de onderneming, waar de terbeschikkingstelling plaatsvindt, in een groep zijn verbonden als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek dan wel de één een dochtermaatschappij is van de ander als bedoeld in artikel 24a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
E
Artikel 8b (nieuw) komt te luiden:
Degene aan wie arbeidskrachten ter beschikking zijn gesteld, zorgt er voor dat de aan hem ter beschikking gestelde arbeidskrachten gelijke toegang hebben tot de bedrijfsvoorzieningen of diensten in zijn onderneming, met name kantines, kinderopvang- en vervoersfaciliteiten, als de werknemers, die in dienst van zijn onderneming werkzaam zijn in gelijke of gelijkwaardige functies. Voor zover het arbeidskrachten betreft die niet in het kader van payrolling ter beschikking zijn gesteld, kan hiervan worden afgeweken indien het verschil in behandeling om objectieve redenen gerechtvaardigd is.
F
In hoofdstuk 3 wordt na artikel 12 een artikel ingevoegd, luidende:
Degene, aan wie een arbeidskracht ter beschikking wordt gesteld, verschaft voor de aanvang van de terbeschikkingstelling schriftelijk of elektronisch informatie over de arbeidsvoorwaarden, bedoeld in de artikelen 8 of 8a aan degene die de arbeidskracht ter beschikking stelt.
G
Artikel 15, eerste en tweede lid, komen te luiden:
1. Onze Minister verstrekt een verslag aan de betrokken arbeidskracht of werkzoekende, voor zover het diens aanspraken betreft, aan de betrokken werkgever, aan degene die de arbeidsbemiddeling heeft verricht, aan de ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging en aan de daarvoor naar zijn oordeel in aanmerking komende organisaties van werkgevers en werknemers over de feiten en omstandigheden uit het onderzoek naar de naleving van de hoofdstukken 2 of 3, met uitzondering van artikel 7a. Indien uit het onderzoek blijkt dat niet aan de verplichtingen in de hoofdstukken 2 of 3, met uitzondering van artikel 7a, is voldaan wordt dat oordeel opgenomen in het verslag.
2. Het verslag bevat geen gegevens waaruit de identiteit van de in het onderzoek betrokken werknemers of werkzoekenden kan worden afgeleid.
H
Aan artikel 18 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Indien aan een werkgever een boete is opgelegd worden de daarvoor in aanmerking komende organisaties van werknemers en werkgevers daarvan in kennis gesteld.
De Wet financiering sociale verzekeringen wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1, onderdeel k, vervalt.
B
Het opschrift van Hoofdstuk 3, afdeling 2, komt te luiden:
C
Hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, komt te luiden:
D
Artikel 27 komt te luiden:
1. De premie, bedoeld in artikel 23, wordt bij regeling van Onze Minister vastgesteld op een percentage van het loon dat voor categorieën van werknemers naar de aard van hun arbeidsovereenkomst verschilt, waarbij onderscheid wordt gemaakt in een lage premie voor werknemers met een schriftelijke arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd niet zijnde een oproepovereenkomst als bedoeld in artikel 628a, negende en tiende lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, en een hoge premie voor overige werknemers. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over het verschil tussen de hoge en de lage premie en over de gevallen waarin in afwijking van de eerste zin met terugwerkende kracht de hoge premie van toepassing is. Voorts kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere voorwaarden worden gesteld aan de toepassing van de lage premie en over de wijze waarop de premie wordt herzien in de gevallen waarin met terugwerkende kracht de hoge premie van toepassing is.
2. De premie, bedoeld in artikel 23, over een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, de Ziektewet, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, van de Wet arbeid en zorg aan de werknemer of gelijkgestelde, bedoeld in artikel 3:6, eerste lid, van die wet, en over een toeslag op grond van de Toeslagenwet wordt vastgesteld op het percentage van de lage premie, bedoeld in het eerste lid.
3. In afwijking van het eerste lid is het percentage van de lage premie, bedoeld in het eerste lid, van toepassing indien het een werknemer betreft die de beroepspraktijkopleiding volgt van de beroepsbegeleidende leerweg van een beroepsopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen a tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, op de grondslag van een schriftelijke, in de administratie van de werkgever opgenomen overeenkomst als bedoeld in artikel 7.2.8 van die wet, gesloten door de partijen, genoemd in artikel 7.2.9 van die wet.
4. Het bezwaar of beroep van een werkgever tegen een besluit dat met terugwerkende kracht de hoge premie van toepassing is, als bedoeld in het eerste lid, kan niet zijn gegrond op de grief dat een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld.
E
Artikel 28 vervalt.
F
Artikel 59 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het eerste lid worden twee zinnen toegevoegd, luidende:
De werkgever is tevens gehouden, al dan niet op verzoek van de inspecteur, door middel van een correctiebericht als bedoeld in artikel 28a, tweede lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 de gegevens die noodzakelijk zijn ten behoeve van de vaststelling van het premiepercentage, bedoeld in artikel 27, eerste lid, te verstrekken indien er sprake is van een geval als bedoeld in artikel 27, eerste lid, waarin met terugwerkende kracht de hoge premie van toepassing is. Bij de toepassing van de derde zin is artikel 28a, derde tot en met zevende lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 van overeenkomstige toepassing.
2. In het tweede lid vervalt «, 28».
G
Artikel 74, tweede lid, komt te luiden:
2. De premie bedraagt een door het UWV te bepalen percentage van het in het eerste lid bedoelde dagloon, met dien verstande dat de premie niet meer bedraagt dan de hoge premie, bedoeld in artikel 27, eerste lid.
H
Het opschrift van Hoofdstuk 7, Afdeling 3, paragraaf 1, komt te luiden:
I
De artikelen 94 en 98 vervallen.
J
In artikel 95, derde lid, wordt aan de eerste zin na «kenbaar had kunnen zijn» toegevoegd: , waardoor de werkgever is bevoordeeld.
K
Artikel 97 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het tweede lid wordt een zin toegevoegd, luidende: De datum waarop de aansluiting op grond van een beschikking als bedoeld in de eerste zin, wijzigt, kan in afwijking van artikel 96, eerste en tweede lid, niet gelegen zijn voor de datum waarop de werkgever om herziening heeft verzocht of de inspecteur ambtshalve heeft geconstateerd dat de indeling niet juist is, tenzij sprake is van een herziening op grond van het vierde lid.
2. Aan het derde lid wordt een zin toegevoegd, luidende: Een aanvraag als bedoeld in de eerste zin wordt niet in behandeling genomen indien deze is ingediend op of na 29 juni 2018, 17.00 uur.
3. In het vierde lid wordt aan de eerste zin na «kenbaar had kunnen zijn» toegevoegd: , waardoor de werkgever is bevoordeeld.
L
Artikel 99 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel a komt te luiden:
a. de premie op grond van artikel 27 en de premie op grond van artikel 74;.
2. In onderdeel b wordt »artikel 36 van de Werkloosheidswet» vervangen door «de artikelen 27a en 36 van de Werkloosheidswet».
3. In onderdeel f wordt «artikel 673e, derde lid» vervangen door «artikel 673e, vijfde lid».
M
Artikel 100 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt «artikel 104, eerste lid» vervangen door «artikel 108, eerste lid, onderdeel a».
2. In onderdeel b wordt aan het slot toegevoegd «, met uitzondering van de uitkeringen, bedoeld in artikel 108, eerste lid, onderdeel b».
3. Onderdeel e vervalt.
N
De artikelen 103 tot en met 105 vervallen.
O
Artikel 108, derde lid, vervalt.
P
In artikel 111 wordt «de artikelen 27 en 28, tweede en derde lid,» vervangen door «artikel 27» en vervalt «de sectorfondsen en».
Q
Artikel 115, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef vervalt «, 104».
2. Onderdeel v vervalt.
R
Artikel 117b, derde lid, onderdeel g, vervalt.
S
Artikel 119 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Het Zorginstituut, het UWV en de SVB beheren en administreren elk fonds afzonderlijk.
2. Het tweede lid vervalt onder vernummering van het derde tot en met zevende lid tot het tweede tot en met zesde lid.
3. In het vierde en zesde lid (nieuw) wordt «het vierde lid» telkens vervangen door «het derde lid».
4. In het vijfde lid (nieuw) wordt «het vijfde lid» vervangen door «het vierde lid».
T
In artikel 120, tweede, derde, vijfde en zesde lid, wordt «artikel 119, vierde lid» vervangen door «artikel 119, derde lid».
U
Na het opschrift «Hoofdstuk 7a. Overgangsbepalingen» wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Alle vermogensbestanddelen die door het UWV afzonderlijk worden beheerd en geadministreerd in de vorm van een sectorfonds als bedoeld in artikel 94, zoals dat luidde op de dag voor inwerkingtreding van artikel III, onderdeel I, van de Wet arbeidsmarkt in balans, gaan over op het Algemeen Werkloosheidsfonds.
De Ziektewet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 38b, eerste lid, wordt «gedurende de eerste twee maanden na aanvang van zijn dienstbetrekking» vervangen door «gedurende een overeengekomen proeftijd als bedoeld in artikel 652 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, doch ten minste gedurende de eerste twee maanden na aanvang van een dienstbetrekking».
B
In artikel 45, eerste lid, onderdeel j, vervalt «, het sectorfonds».
C
In artikel 60 vervalt », de sectorfondsen» en wordt »de artikelen 93, 94, 106, 112 en 113a» vervangen door «de artikelen 93, 106, 112 en 113a».
De Werkloosheidswet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1 vervalt onderdeel c.
B
In artikel 24, vijfde lid, vervalt «, het sectorfonds».
De Wet op de loonbelasting 1964 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 10a, tiende lid, vervalt «28, tweede lid,».
B
In artikel 12a, vierde lid, onderdeel c, vervalt «28, tweede lid,».
C
In artikel 22a, derde lid, onderdeel b, wordt na «artikel 628a» ingevoegd «, eerste, derde, en achtste lid,».
In artikel 8.1, tweede lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt na «artikel 628a» ingevoegd «, eerste, derde, en achtste lid,».
Artikel XXVa van de Wet werk en zekerheid vervalt.
Indien sprake is van een oproepovereenkomst als bedoeld in artikel 628a, negende en tiende lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, en de arbeidsovereenkomst op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel B, langer dan 12 maanden heeft geduurd, doet de werkgever het aanbod, bedoeld in artikel 628a, vijfde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, in afwijking van de eerste zin van dat lid, voor de eerste keer binnen een maand na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel B. Het aanbod is ten minste gelijk aan de gemiddelde omvang van de arbeid per maand in de 12 maanden voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel B. Voor de berekening van de periode van 12 maanden, bedoeld in de eerste zin, worden arbeidsovereenkomsten, die elkaar met tussenpozen van ten hoogste zes maanden hebben opgevolgd, samengeteld.
Artikel 652 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, zoals dat luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel C, blijft van toepassing op arbeidsovereenkomsten die zijn gesloten voor dat tijdstip.
De artikelen 669, derde lid, onderdeel i, en 671b, achtste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, zoals deze luiden na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen G en H, zijn niet van toepassing, indien het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst voor dat tijdstip is ingediend.
Op de berekening van de hoogte van de transitievergoeding blijft artikel 673, eerste, tweede, vierde en negende lid van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, zoals dat luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel J, van toepassing, indien:
a. de arbeidsovereenkomst voor dat tijdstip is opgezegd;
b. de werknemer voor dat tijdstip schriftelijke instemming als bedoeld in artikel 671, eerste lid, aanhef, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek heeft gegeven;
c. de arbeidsovereenkomst is opgezegd met toestemming als bedoeld in artikel 671a, eerste of tweede lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en het verzoek om toestemming voor dat tijdstip is gedaan; of
d. het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst voor dat tijdstip is ingediend.
1. In afwijking van artikel 673e, eerste lid, onderdeel a, aanhef, en onder 2, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, wordt de vergoeding, bedoeld in het eerste lid van dat artikel ook verstrekt, indien de arbeidsovereenkomst van rechtswege is geëindigd voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel J, en de periode, bedoeld in artikel 670, eerste lid, onderdeel a, en lid 11, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek nog niet verstreken was.
2. Indien artikel 673, eerste, tweede, vierde en negende lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, zoals dat luidt na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel J, van toepassing is op de berekening van de hoogte van de transitievergoeding, is dat artikel tevens van toepassing op de berekening van de hoogte van de transitievergoeding die, voor aftrek van de kosten, bedoeld in artikel 673, lid 6, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, verschuldigd zou zijn bij het beëindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst op de dag na het verstrijken van het tijdvak, bedoeld in artikel 629, lid 1 of 2, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
Op de payrollovereenkomst, bedoeld in artikel 692 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, zoals dat artikel luidt na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel O, die is gesloten voor het tijdstip van inwerkingtreding van dat artikel:
a. blijft artikel 691, eerste en achtste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, zoals dat artikel luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel N, voor zover het betreft de termijn, bedoeld in artikel 691, eerste lid, van toepassing;
b. blijft artikel 668a, vijfde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, zoals dat luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel F, van toepassing; en
c. is artikel 692a, vijfde lid, zoals dat luidt na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel P, niet van toepassing.
1. De artikelen 673a, 673c en 673d van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, zoals deze luidden op 31 december 2019, blijven van toepassing, indien:
a. de arbeidsovereenkomst voor 1 januari 2020 is opgezegd;
b. de werknemer voor 1 januari 2020 schriftelijke instemming als bedoeld in artikel 671, eerste lid, aanhef, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek heeft gegeven;
c. de arbeidsovereenkomst is opgezegd met toestemming als bedoeld in artikel 671a, eerste of tweede lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en het verzoek om toestemming is gedaan voor 1 januari 2020; of
d. het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst voor 1 januari 2020 is ingediend.
2. Artikel 673a, zoals dat luidde op 31 december 2019, is niet van toepassing, indien op grond van artikel 673b, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek bij collectieve arbeidsovereenkomst of regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan is bepaald dat geen transitievergoeding is verschuldigd.
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld, met uitzondering van artikel III, onderdelen J en K, dat in werking treedt met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst en terugwerkt tot en met 29 juni 2018, 17.00 uur.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
De Minister voor Rechtsbescherming,