Ontvangen 11 januari 2019
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
1
Artikel I, onderdeel B, wordt als volgt gewijzigd:
a. In artikel 628a, negende lid, onderdeel b, wordt na «artikel 628, lid 5 of lid 7,» ingevoegd «of artikel 691, lid 7,».
b. In artikel 628a, tiende lid vervalt «, waarbij tevens kan worden bepaald dat bepaalde arbeidsovereenkomsten niet worden beschouwd als een oproepovereenkomst als bedoeld in dit artikel».
2
In artikel I, onderdeel K, wordt artikel 673e als volgt gewijzigd:
a. Aan het slot van het eerste lid, onderdeel b, onder 1, vervalt «of».
b. Aan het eerste lid, onderdeel b, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel 2 door «; of» een onderdeel toegevoegd, luidende:
3°. is overleden.
c. In de eerste zin van het tweede lid wordt «van het tijdvak, bedoeld in artikel 629, lid 1 of 2» vervangen door «van de termijn van twee jaar, bedoeld in artikel 670, lid 1, onderdeel a».
d. De laatste zin van het tweede lid komt te luiden: Artikel 670, eerste lid, laatste zin, is van overeenkomstige toepassing op de termijn, bedoeld in de vorige zin.
e. In het vierde lid wordt «lid 1, onderdeel b» vervangen door «lid 1, aanhef en onderdeel b».
3
Artikel III, onderdeel L, onder 3, komt te luiden:
3. Onderdeel f komt te luiden:
f. De bedragen die UWV ontvangt door toepassing van artikel 673e, vijfde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, voor zover het betreft onverschuldigd betaalde vergoedingen als bedoeld in artikel 100, onderdeel f.
4
Aan artikel III, onderdeel M, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
4. Onderdeel f komt te luiden:
f. de op grond van artikel 673e van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek te betalen bedragen, voor zover het betreft vergoedingen in verband met het beëindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst voor 1 januari 2020 vanwege een omstandigheid als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 1 of 2, van dat artikel;
5
In artikel III wordt na onderdeel P een onderdeel ingevoegd, luidende:
Pa
Aan artikel 114 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel j door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
k. de bedragen die UWV ontvangt door toepassing van artikel 673e, vijfde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, voor zover het niet betreft onverschuldigd betaalde vergoedingen als bedoeld in artikel 100, onderdeel f;
6
In artikel III, onderdeel Q, wordt onder vernummering van het tweede onderdeel tot derde onderdeel, een onderdeel ingevoegd, luidende:
2. De onderdelen k en l komen te luiden:
k. de door het UWV op grond van artikel 673e van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek te betalen bedragen;
l. de uitvoeringskosten, voor zover deze betrekking hebben op de bedragen, bedoeld in onderdeel k;
7
In artikel VI, onderdeel C, en in artikel VII wordt «, eerste, derde, en achtste lid,» vervangen door «, eerste, derde en achtste lid,».
8
Na artikel VIII wordt een artikel ingevoegd, luidende:
ARTIKEL VIIIa. WIJZIGING VAN DE WET VAN 11 JULI 2018, HOUDENDE MAATREGELEN MET BETREKKING TOT DE TRANSITIEVERGOEDING BIJ ONTSLAG WEGENS BEDRIJFSECONOMISCHE OMSTANDIGHEDEN OF LANGDURIGE ARBEIDSONGESCHIKTHEID ( STB. 2018, 234 )
Aan artikel VI, tweede lid, van de Wet van 11 juli 2018, houdende maatregelen met betrekking tot de transitievergoeding bij ontslag wegens bedrijfseconomische omstandigheden of langdurige arbeidsongeschiktheid (Stb. 2018, 234) wordt toegevoegd «vanwege een omstandigheid als bedoeld in artikel 673e, eerste lid, onderdeel a, onder 1 of 2, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek».
Onderdeel 1
Onder a
Verzuimd was in het voorgestelde artikel 7:628a, negende lid, onderdeel b, BW ook te verwijzen naar artikel 7:691, zevende lid, BW. Deze verwijzing is nodig, omdat ook bij een uitzendovereenkomst de loondoorbetalingsplicht kan zijn uitgesloten. In de memorie van toelichting is reeds aangegeven dat ook in die situatie sprake is van een oproepovereenkomst.
Onder b
In het voorgestelde artikel 7:628a, tiende lid, BW was expliciet bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur bepaalde arbeidsovereenkomsten aangewezen kunnen worden die niet als oproepovereenkomst worden beschouwd. Deze delegatiebepaling was te ruim geformuleerd, waardoor het mogelijk zou worden bij algemene maatregel van bestuur grote groepen werknemers uit te zonderen van de regels met betrekking tot oproepovereenkomsten. Dat is uiteraard niet wenselijk. Beoogd was de mogelijkheid te creëren om arbeidsovereenkomsten die ten dele voldoen aan de definitie van oproepovereenkomst, die is opgenomen in het negende lid van artikel 7:628a BW, uit te kunnen zonderen van deze definitie. Daarbij moet gedacht worden aan arbeidsovereenkomsten die een vaste arbeidsomvang hebben, maar die daarnaast voor een deel van de overeengekomen uren oproepelementen kennen, zoals consignatiediensten of bereikbaarheidsdiensten in de zorg. In het voorgestelde tiende lid van artikel 7:628a BW wordt daartoe opgenomen dat nadere regels kunnen worden gesteld over wanneer wel of geen sprake is van een oproepovereenkomst. De kaders van het negende lid van hetzelfde artikel zijn daarbij leidend.
Onderdeel 2
In het voorgestelde artikel 7:673e, eerste lid, onder b, BW wordt geregeld dat UWV een compensatie verstrekt voor de door de kleine werkgever aan de werknemers verschuldigde transitievergoedingen als de werkgever vanwege pensionering de onderneming niet voortzet of als gevolg van ziekte of gebreken niet in staat is de onderneming voort te zetten.
De ratio achter deze voorgestelde compensatieregeling is dat wanneer bedrijfsopvolging, zoals verkoop van de onderneming, onverhoopt niet lukt de vrije keuze die de kleine werkgever heeft bij pensionering en ziekte beperkt zal zijn en bedrijfsbeëindiging als vrijwel enige optie resteert. De werkgever is dan ineens een aanzienlijk bedrag aan transitievergoedingen verschuldigd. De regering is van mening dat niet altijd kan worden verwacht dat de werkgever een aanzienlijke financiële buffer heeft waaruit deze transitievergoedingen betaald kunnen worden. Daarom acht de regering het wenselijk voor de gevallen dat de werkgever zijn bedrijf beëindigt wegens pensionering of ziekte een compensatieregeling te introduceren.
Ook wanneer de werkgever komt te overlijden, kunnen de erfgenamen en/of medewerkgevers met de plotselinge situatie geconfronteerd worden dat door het wegvallen van (één van) de werkgever(s) de bedrijfsactiviteiten niet voortgezet kunnen worden. Zeker in een kleine onderneming zal dit aan de orde kunnen zijn. Wanneer bedrijfsopvolging, al dan niet via verkoop van de onderneming, binnen korte termijn niet mogelijk blijkt te zijn dan zal bedrijfsbeëindiging vrijwel de enige resterende optie zijn. Ook dan worden de erfgenamen (dan inmiddels werkgever) en/of de medewerkgevers met de situatie geconfronteerd dat er ineens een aanzienlijk bedrag aan transitievergoedingen verschuldigd is. Van de werkgever(s) kan niet altijd worden verwacht hier rekening mee te hebben gehouden door bijvoorbeeld een groot bedrag te reserveren voor het betalen van de transitievergoedingen aan alle werknemers ineens.
Om deze reden wordt voorgesteld dat ook wanneer de werkgever van een onderneming met minder dan 25 werknemers (het aantal dat nader bij amvb wordt bepaald) komt te overlijden en de onderneming vervolgens wordt beëindigd de erfgenamen of medewerkgevers voor compensatie van de verstrekte transitievergoedingen in aanmerking komen. (onderdeel 2, onder a en b)
De nadere vormgeving van de compensatieregeling van de transitievergoeding bij overlijden van de werkgever en de voorwaarden waaronder compensatie verstrekt kan worden, zullen in een algemene maatregel van bestuur worden uitgewerkt, waarbij o.a bepaald zal worden wie namens de werkgever dan om de compensatie verzoekt. Daartoe wordt in het vierde lid ook verwezen naar het de aanhef van lid 1. (onderdeel 2, onder e)
In het voorgestelde artikel 7:673e, tweede lid, BW is onder meer beoogd te regelen dat de compensatie van de na langdurige ziekte betaalde transitievergoeding gemaximeerd is op het bedrag aan transitievergoeding dat verschuldigd is direct nadat de werknemer 104 weken ziek is geweest. Daarvoor werd verwezen naar het tijdvak, bedoeld in artikel 629, eerste en tweede lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Daarmee werd de maximering gekoppeld aan het tijdvak waarin de werkgever gehouden is het loon tijdens ziekte door te betalen. Dit tijdvak is echter niet in alle gevallen gelijk. Om deze reden wordt voorgesteld de maximering te koppelen aan het moment waarop de arbeidsovereenkomst van de zieke werknemer op grond van artikel 670, eerste lid, onderdeel a, opgezegd mag worden. Dat is dus na twee jaar ziekte. De samentelregel die in artikel 670, eerste lid, laatste zin, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is opgenomen is van overeenkomstige toepassing op deze periode van twee jaar. Opgemerkt wordt dat niet bepaald wordt dat artikel 670, elfde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing is op de maximering. Als het opzegverbod bij ziekte van de werknemer als gevolg van een loonsanctie langer geldt dan de in artikel 670, eerste lid, onderdeel a, bedoelde periode van twee jaar, wordt derhalve het bedrag aan transitievergoeding dat de werknemer over die extra periode opbouwt niet gecompenseerd. (onderdeel 2, onder c en d)
Onderdeel 3 tot en met 6
Deze onderdelen betreffen wijzigingen van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv). Hiermee komen de vergoedingen aan werkgevers die UWV betaalt op grond van artikel 7:673e BW als compensatie van (transitie)vergoedingen voor een deel niet langer ten laste van het Algemeen Werkloosheidsfonds (AWF) maar komen deze ten laste van het Arbeidsongeschiktheidsfonds (Aof). De reden hiervoor is de invoering van de wet normalisering rechtspositie ambtenaren (Wnra), die per 1-1-2020 in werking zal treden. Door de Wnra zullen ook overheidswerkgevers onder het reguliere arbeidsrecht gaan vallen. De transitievergoeding en de compensatie van deze vergoeding, zullen daarmee ook gelden voor overheidswerkgevers. Omdat overheidswerkgevers niet aan het AWF bijdragen, maar wel aan het Aof, is ervoor gekozen de compensaties per 1-1-2020 uit het Aof te financieren.
De vergoedingen die UWV verstrekt in verband met het beëindigen en het niet voortzetten van arbeidsovereenkomsten in verband met arbeidsongeschiktheid van de werknemer na 1 juli 2015 en voor 1 januari 2020 blijven ten laste komen van het AWF, zoals was geregeld in de Wet houdende maatregelen betreffende de transitievergoeding bij ontslag wegens bedrijfseconomische omstandigheden of langdurige arbeidsongeschiktheid. In artikel 100, onderdeel f, van de Wfsv wordt geregeld dat deze vergoedingen ten laste van het AWF komen. In artikel 99 van de Wfsv, waar het gaat om de ontvangsten van UWV wordt met een verwijzing naar artikel 100, onderdeel f, van de Wfsv geregeld dat de onverschuldigd betaalde vergoedingen ten gunste komen van het AWF. Het betreft hier de teruggevorderde onverschuldigde betaalde vergoedingen, indien UWV op grond van artikel 7:673e, lid 5, BW, besluiten tot het toekennen van de vergoeding herziet.
In artikel 115 van de Wfsv wordt geregeld welke vergoedingen ten laste van het Aof komen. De structuur van artikel 115, eerste lid, van de Wfsv is, dat in de aanhef staat: met in achtneming van (o.a.) artikel 100. Daarmee wordt bedoeld dat bepaalde kosten niet ten laste van het Aof komen als in een in de aanhef genoemd artikel is geregeld dat zij ten laste van andere fondsen komen. Dat is dus het geval bij de hiervoor genoemde vergoedingen die op grond van artikel 100 van de Wfsv ten laste van het AWF komen.
Bij het regelen van de onverschuldigde betalingen als middelen van het Aof in artikel 114 wordt wel expliciet bepaald dat dit onverschuldigd betaalde vergoedingen betreft anders dan bedoeld in artikel 100, onderdeel f, van de Wfsv.
De rijksbijdrage ten behoeve van het AWF die wordt verstrekt ter compensatie van werkgevers in het bijzonder onderwijs blijft gehandhaafd ten behoeve van de compensatie van de transitievergoeding bij beëindiging van arbeidsovereenkomsten in verband met arbeidsongeschiktheid van de werknemer, waarbij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst of het niet voortzetten daarvan na 1 juli 2015 en voor 1 januari 2020 plaatsvindt.
Onderdeel 7
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om in de wijziging van artikel 22a, derde lid, onderdeel b, van de Wet op de loonbelasting 1964 en artikel 8.1, tweede lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 in artikel VI, onderdeel C, en artikel VII een overbodige komma te schrappen.
Onderdeel 8
In artikel VI van de Wet van 11 juni 2018, houdende maatregelen met betrekking tot de transitievergoeding bij ontslag wegens bedrijfseconomische omstandigheden of langdurige arbeidsongeschiktheid (Stb. 2018, 234) is geregeld dat de werkgever ook in aanmerking komt voor compensatie van de transitievergoeding, als de arbeidsovereenkomst op of na 1 juli 2015 is beëindigd of niet is voortgezet. Deze overgangsbepaling heeft alleen betrekking op de omstandigheid dat de arbeidsovereenkomst is beëindigd of niet is voortgezet wegens ziekte of gebreken van de werknemer. Nu in artikel I, onderdeel K, wordt voorgesteld om compensatie van de transitievergoeding bij bedrijfsbeëindiging mogelijk te maken, en het wenselijk is om deze compensatie alleen te verstrekken in verband met arbeidsovereenkomsten die vanaf het moment van inwerkingtreding zijn geëindigd, wordt voorgesteld in artikel VI van de eerstgenoemde wet te verduidelijken dat dat artikel alleen betrekking heeft op de situatie waarin de arbeidsovereenkomst is geëindigd of niet is voortgezet in verband met ziekte of gebreken van de werknemer. De compensatie voor de betaalde transitievergoeding bij bedrijfsbeëindiging wordt dus alleen verstrekt als de transitievergoeding op of na het beoogde tijdstip van inwerkingtreding van de in artikel I, onderdeel K, voorgestelde wijziging van artikel 673e, eerste lid, onderdeel a is betaald. Deze wijziging zal op hetzelfde tijdstip in werking treden als de in artikel I, onderdeel K.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tekent deze toelichting mede namens de Minister voor Rechtsbescherming.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees