Gepubliceerd: 25 maart 2019
Indiener(s): Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66)
Onderwerpen: arbeidsvoorwaarden bestuur organisatie en beleid werk
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35073-7.html
ID: 35073-7
Origineel: 35073-2

Nr. 7 TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 26 maart 2019

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2.18, onderdeel A, onderdeel 2a wordt in het voorgestelde artikel 3a «van een functie» vervangen door «voor een functie».

B

Artikel 6.5, onderdeel C, komt te luiden:

C

Artikel 81 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het tweede lid wordt aan het slot toegevoegd «Voor zover uit de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen niet anders voortvloeit, is artikel 47, vierde lid, van overeenkomstige toepassing op de directeur van de Politieacademie en zijn plaatsvervanger.»

2. Het derde lid komt te luiden:

3. De artikelen 44a, 47a, 47b, 47c en de paragrafen 3.5.2 en 3.5.3 van deze wet alsmede artikel 4 van de Ambtenarenwet 2017 zijn van overeenkomstige toepassing op de Politieacademie, met dien verstande dat:

a. voor de toepassing van artikel 47c en de paragrafen 3.5.2 en 3.5.3 onder bevoegd gezag wordt verstaan: Onze Minister, en

b. voor de toepassing van artikel 4 van de Ambtenarenwet 2017 onder overheidswerkgever wordt verstaan: de Staat.

C

Na artikel 11.2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 11.2a

1. Op ambtenaren die op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren in dienst zijn van een ander openbaar lichaam dan een veiligheidsregio als bedoeld in artikel 11.2, eerste lid, dat uitvoering geeft aan taken met betrekking tot de brandweerzorg, bedoeld in artikel 25, eerste en tweede lid, van de Wet veiligheidsregio’s, is artikel 14, eerste lid, van de Ambtenarenwet 2017 van toepassing op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

2. Op de andere openbare lichamen, bedoeld in het eerste lid, blijft artikel 33b, eerste lid, onderdeel d, van de Wet gemeenschappelijke regelingen, zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren, van toepassing tot het op grond van het eerste lid bij koninklijk besluit vast te stellen tijdstip.

3. Op ambtenaren in dienst van de andere openbare lichamen, bedoeld in het eerste lid, blijven de titels II, III en IIIa van de Ambtenarenwet tot het op grond van het eerste lid bij koninklijk besluit vast te stellen tijdstip van toepassing.

4. Op algemeen verbindende voorschriften betreffende de rechtspositie van de in het eerste lid bedoelde ambtenaren, alsmede ambtenaren die met toepassing van het tweede lid zijn aangesteld, is artikel 17, eerste lid, van de Ambtenarenwet 2017 op het op grond van het eerste lid bij koninklijk besluit vast te stellen tijdstip van toepassing.

5. Het eerste tot en met derde lid zijn niet van toepassing op ambtenaren ten aanzien van wie, op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren, arbeidsvoorwaarden van toepassing zijn of zouden zijn die uitsluitend gelden doordat die ambtenaren zijn of worden belast met werkzaamheden ter uitvoering van artikel 4, tweede lid, van de Tijdelijke wet ambulancezorg. Het vierde lid is niet van toepassing, voor zover de daar bedoelde algemeen verbindende voorschriften de rechtpositie van de in de eerste zin bedoelde ambtenaren betreffen.

Toelichting

Onderdeel A (artikel 2.18, het voorgestelde artikel 3a Ambtenarenwet 2017)

Deze wijziging betreft een taalkundige verbetering.

Onderdeel B (artikel 6.5, Politiewet 2012)

Deze wijziging brengt het voorgestelde artikel 6.5 van het wetsvoorstel in overeenstemming met de systematiek van de Politiewet 2012 ten aanzien van de Politieacademie. In het systeem van de Politiewet 2012 zijn rechtspositionele regels met betrekking tot ambtenaren van politie (in dienst bij het landelijke politiekorps of de rijksrecherche) alsmede de directeur van de Politieacademie en zijn plaatsvervanger op zoveel als mogelijk gelijkvormige wijze geregeld bij of krachtens de Politiewet 2012.

Met de nota van wijziging is in het wetsvoorstel geregeld dat voor de ambtenaren van de politie de paragrafen 2, 3 en 4 van de Ambtenarenwet 2012, met uitzondering van artikel 6, tweede lid, van overeenkomstige toepassing zijn (zie voor de politie het voorgestelde artikel 47, vierde lid, van de Politiewet 2012 en voor de rijksrecherche het voorgestelde artikel 53, derde lid, van de Politiewet 2012, waarin het nieuwe artikel 47, vierde lid, van die wet van overeenkomstige toepassing is verklaard). Abusievelijk is dit niet geregeld in de wijziging van artikel 81 dat van toepassing is op de directeur van de Politieacademie en zijn plaatsvervanger.

Met de nu voorgestelde wijziging van artikel 81, tweede lid, wordt dit gecorrigeerd. Door middel van het van overeenkomstige toepassing verklaren van het nieuwe artikel 47, vierde lid, van de Politiewet 2012 worden de paragrafen 2, 3 en 4 van de Ambtenarenwet 2017, met uitzondering van artikel 6, tweede lid, ook van overeenkomstige toepassing op de directeur van de Politieacademie en zijn plaatsvervanger. Hiervoor geldt dezelfde toelichting als gegeven in voornoemde nota van wijziging (Kamerstukken II 2018/10, 35 073, nr. 6, blz. 22–23). Zo wordt veiliggesteld dat ook na de inwerkingtreding van de Wnra op de functionarissen die werkzaam zijn binnen «het politiebestel» zoveel mogelijk dezelfde rechtspositionele regels van toepassing zijn.

De directeur van de Politieacademie is een zelfstandig bestuursorgaan in de zin van artikel 1, aanhef en onder a, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen. Een aantal normen uit de paragrafen 2, 3 en 4 van de Ambtenarenwet 2017 zijn momenteel geregeld in het Besluit algemene rechtspositie politie. In het huidige artikel 81, eerste lid, van de Politiewet 2012 wordt bepaald dat de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen hierop ten aanzien van de directeur voorrang heeft. Nu dit met artikel IIA, onderdeel A, van de Wet normalisering rechtpositie ambtenaren voortaan op het niveau van de formele wet wordt geregeld, en de gelijkluidende normen uit het Besluit algemene rechtspositie worden geschrapt is in de nieuwe tweede volzin van artikel 82, tweede lid, van de Politiewet 2012 de zinsnede «voor zover uit de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen niet anders voortvloeit» uit het eerste lid overgenomen. Dit ziet bijvoorbeeld op de regels omtrent nevenwerkzaamheden, waarin de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen voor een zbo voorziet.

Om wetstechnische redenen wordt artikel 6.5, onderdeel C, van het wetsvoorstel opnieuw vastgesteld. Het reeds in dat onderdeel voorziene voorstel voor een nieuw derde lid voor artikel 81, derde lid, is ongewijzigd opgenomen in subonderdeel 2 van artikel 6.5, onderdeel C. Voor de toelichting op dat subonderdeel wordt verwezen naar de toelichting bij onderdeel K, van de eerste nota van wijziging bij het wetsvoorstel.

Onderdeel C (het voorgestelde artikel 11.2a)

Voorgesteld wordt om – in aanvulling op het overgangsrecht voor ambtenaren in dienst van de veiligheidsregio’s zoals opgenomen in artikel 11.2 van het wetsvoorstel – de inwerkingtreding van de Wnra eveneens uit te stellen voor ambtenaren die in dienst zijn van een ander openbaar lichaam dat uitvoering geeft aan taken met betrekking tot de brandweerzorg, bedoeld in artikel 25, eerste en tweede lid, van de Wet veiligheidsregio’s. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat het gaat om andere openbare lichamen dan de veiligheidsregio’s.

In artikel 11.2 van het wetsvoorstel wordt voorgesteld de inwerkingtreding van de Wnra voor het personeel van de veiligheidsregio’s (met uitzondering van het personeel dat werkzaam is ten behoeve van een regionale ambulancevoorziening) uit te stellen tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. De arbeidsvoorwaardenregelingen voor de verschillende groepen functionarissen die in dienst zijn bij de veiligheidsregio’s maken de overgang naar het private arbeidsrecht extra gecompliceerd. De complexiteit van de situatie bij de veiligheidsregio’s hangt samen met de rechtspositie van één van de groepen functionarissen die werkzaam is bij de veiligheidsregio, namelijk de brandweervrijwilligers.

Dezelfde situatie is aan de orde bij andere openbare lichamen die ook uitvoering geven aan de taken met betrekking tot de brandweerzorg, als bedoeld in artikel 25, eerste en tweede lid, van de Wet veiligheidsregio’s. Bij die andere openbare lichamen komen daarom dezelfde vraagstukken op over de overgang naar het private arbeidsrecht als bij de veiligheidsregio’s. Om een gelijke behandeling van het betreffende personeel te waarborgen, is het noodzakelijk om veilig te stellen dat op het personeel bij de betreffende openbare lichamen een geheel gelijkluidende overgangsregeling van toepassing is. Daartoe strekt het voorgestelde artikel 11.2a. Voor een nadere inhoudelijke toelichting op de overgangsregeling, wordt verwezen naar paragraaf 8.2 van de memorie van toelichting.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren