Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het ter invoering van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren wenselijk is diverse wetten aan te passen;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 34 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede en derde lid komen te luiden:
1. Op voordracht van Onze betrokken Ministers gezamenlijk, op aanbeveling van de voorzitter van de commissie wordt bij koninklijk besluit besloten tot het aangaan van een arbeidsovereenkomst met de tot het secretariaat behorende personen. Tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst wordt bij koninklijk besluit op voordracht van Onze betrokken Ministers gezamenlijk, op aanbeveling van de voorzitter van de commissie besloten, tenzij de voorzitter van de commissie de arbeidsovereenkomst opzegt op grond van artikel 677 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
2. Bij koninklijk besluit op voordracht van Onze betrokken Ministers gezamenlijk kan worden bepaald in welke gevallen het tweede lid niet van toepassing is.
2. Er wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:
3. In afwijking van artikel 4.6, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2016 vertegenwoordigt de voorzitter van de commissie de Staat bij het aangaan, wijzigen en beëindigen van individuele arbeidsovereenkomsten met de tot het secretariaat behorende personen.
B
Artikel 103 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede en derde lid komen te luiden:
2. Op voordracht van Onze betrokken Ministers gezamenlijk, op aanbeveling van de voorzitter van de commissie wordt bij koninklijk besluit besloten tot het aangaan van een arbeidsovereenkomst met de tot het secretariaat behorende personen. Tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst wordt bij koninklijk besluit op voordracht van Onze betrokken Ministers gezamenlijk, op aanbeveling van de voorzitter van de commissie besloten, tenzij de voorzitter van de commissie de arbeidsovereenkomst opzegt op grond van artikel 677 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
3. Bij koninklijk besluit op voordracht van Onze betrokken Ministers gezamenlijk, kan worden bepaald in welke gevallen het tweede lid niet van toepassing is.
2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
4. Ten aanzien van het tot het secretariaat behorende personen gelden de voor alle ambtenaren geldende arbeidsvoorwaarden die zijn opgenomen in de laatstelijk afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst voor ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn.
5. Op verzoek van de commissie kunnen in de collectieve arbeidsovereenkomst, bedoeld in het vierde lid, andere arbeidsvoorwaarden voor de tot het secretariaat behorende personen worden opgenomen.
De Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 5, tweede lid, onderdeel c, wordt «die werkzaam is of was in de sector Rijk» vervangen door «die werkzaam was bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties».
B
Artikel 8, derde lid, komt te luiden:
3. Indien voor de ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in een collectieve arbeidsovereenkomst een wijziging van het loon is overeengekomen, wordt de in het eerste lid bedoelde laatstelijk genoten wedde voor de toepassing van dat lid met ingang van het tijdstip van ingang van die wijziging door Onze Minister overeenkomstig de wijziging aangepast.
C
Na hoofdstuk 7 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
Op uitkeringen en pensioenen op grond van deze afdeling is beslag mogelijk overeenkomstig de voorschriften van het gemene recht.
Onverschuldigd betaalde uitkeringen of pensioenen op grond van deze afdeling kunnen worden teruggevorderd.
1. Met uitkeringen en pensioenen op grond van deze afdeling kan worden verrekend hetgeen de gewezen of gepensioneerde minister of zijn nagelaten betrekkingen zelf als zodanig aan de Staat verschuldigd is.
2. Verrekening als bedoeld in het eerste lid kan plaatshebben ondanks gelegd beslag of toegepaste korting als bedoeld in artikel 34e, eerste lid.
3. Verrekening als bedoeld in het eerste lid is slechts in zoverre geldig als een beslag op die uitkeringen of pensioenen geldig zou zijn, met dien verstande dat verrekening van hetgeen wegens genoten huisvesting of voeding is verschuldigd eveneens kan plaatsvinden met dat deel van de bezoldiging dat de beslagvrije voet, bedoeld in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vormt.
1. Op uitkeringen en pensioenen op grond van deze afdeling kan ten behoeve van een schuldeiser van de gewezen of gepensioneerde minister of zijn nagelaten betrekkingen een korting worden toegepast, mits de gewezen of gepensioneerde minister onderscheidenlijk zijn nagelaten betrekkingen de vordering van de schuldeiser erkent of erkennen dan wel het bestaan van de vordering blijkt uit een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak dan wel uit een authentieke akte.
2. Korting is slechts in zoverre geldig als een beslag op die uitkering of dat pensioen geldig zou zijn.
3. Beslag, faillissement, surseance van betaling en toepassing ten aanzien van de gewezen of gepensioneerde minister of zijn nagelaten betrekkingen van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen sluiten korting uit.
Voor de toepassing van de artikelen 475b, tweede en derde lid, en 475d, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering worden, onverminderd artikel 34d, tweede lid, en artikel 34e, derde lid, verrekening en korting gelijkgesteld met beslag.
Indien verscheidene schuldeisers uit hoofde van beslag of korting aanspraak hebben op een deel van de uitkering of het pensioen geschiedt de verdeling naar evenredigheid der inschulden, voor zover niet de ene schuldeiser voorrang heeft boven de anderen.
1. Overdracht, inpandgeving of elke andere handeling waardoor de gewezen of gepensioneerde minister of zijn nagelaten betrekkingen enig recht op zijn uitkering of pensioen aan een derde toekent of toekennen, is slechts geldig voor dat deel van de uitkering of het pensioen waarop beslag geldig zou zijn.
2. Een volmacht tot voldoening of invordering van de uitkering of het pensioen is slechts geldig indien zij schriftelijk is verleend en is steeds herroepelijk.
Betaling of afgifte aan een gemachtigde, nadat een volmacht tot voldoening of invorderingen van bezoldiging is geëindigd, ontlasten de Staat, indien een gegeven opdracht tot de betaling of afgifte niet meer tijdig kon worden ingetrokken, toen de Staat van het eindigen van de volmacht kennis kreeg.
D
Artikel 133, derde lid, komt te luiden:
3. Indien voor de ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in een collectieve arbeidsovereenkomst een wijziging van het loon is overeengekomen, wordt de in het eerste lid bedoelde laatstelijk genoten wedde voor de toepassing van dat lid met ingang van het tijdstip van ingang van die wijziging door Onze Minister overeenkomstig de wijziging aangepast.
E
In artikel 151a, tweede lid, «werkzaam in de sector Rijk» vervangen door «die krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties».
F
In artikel 157, eerste lid, wordt «een algemene bezoldigingswijziging» vervangen door «een wijziging van het loon die in een collectieve arbeidsovereenkomst is overeengekomen» en wordt «die werkzaam is geweest in de sector Rijk» vervangen door «die krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam was bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties».
G
Na hoofdstuk 28 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
Op uitkeringen en pensioenen op grond van deze afdeling is beslag mogelijk overeenkomstig de voorschriften van het gemene recht.
Onverschuldigd betaalde uitkeringen of pensioenen op grond van deze afdeling kunnen worden teruggevorderd.
1. Met uitkeringen en pensioenen op grond van dit hoofdstuk kan worden verrekend hetgeen de gewezen of gepensioneerde politieke ambtsdrager of zijn nagelaten betrekkingen zelf als zodanig aan de provincie, de gemeente of het waterschap verschuldigd is of zijn.
2. Verrekening als bedoeld in het eerste lid kan plaatshebben ondanks gelegd beslag of toegepaste korting als bedoeld in artikel 162d, eerste lid.
3. Verrekening als bedoeld in het eerste lid is slechts in zoverre geldig als een beslag op die uitkeringen of pensioenen geldig zou zijn, met dien verstande dat verrekening van hetgeen wegens genoten huisvesting of voeding is verschuldigd eveneens kan plaatsvinden met dat deel van de bezoldiging dat de beslagvrije voet, bedoeld in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vormt.
1. Op uitkeringen en pensioenen op grond van dit hoofdstuk kan ten behoeve van een schuldeiser van de gewezen of gepensioneerde politieke ambtsdrager of zijn nagelaten betrekkingen een korting worden toegepast, mits de gewezen of gepensioneerde politieke ambtsdrager onderscheidenlijk zijn nagelaten betrekkingen de vordering van de schuldeiser erkent of erkennen dan wel het bestaan van de vordering blijkt uit een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak dan wel uit een authentieke akte.
2. Korting is slechts in zoverre geldig als een beslag op die uitkeringen en pensioenen geldig zou zijn.
3. Beslag, faillissement, surseance van betaling en toepassing ten aanzien van de gewezen of gepensioneerde politieke ambtsdrager of zijn nagelaten betrekkingen van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen sluiten korting uit.
Voor de toepassing van de artikelen 475b, tweede en derde lid, en 475d, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering worden, onverminderd artikel 162c, tweede lid, en artikel 162d, derde lid, verrekening en korting gelijkgesteld met beslag.
Indien verscheidene schuldeisers uit hoofde van beslag of korting aanspraak hebben op een deel van de uitkeringen of pensioenen geschiedt de verdeling naar evenredigheid der inschulden, voor zover niet de ene schuldeiser voorrang heeft boven de anderen.
1. Overdracht, inpandgeving of elke andere handeling waardoor de gewezen of gepensioneerde politieke ambtsdrager of zijn nagelaten betrekkingen enig recht op zijn uitkering of pensioen aan een derde toekent of toekennen, is slechts geldig voor dat deel van de uitkering of het pensioen waarop beslag geldig zou zijn.
2. Een volmacht tot voldoening of invordering van de uitkering of het pensioen is slechts geldig indien zij schriftelijk is verleend en is steeds herroepelijk.
Betaling of afgifte aan een gemachtigde, nadat een volmacht tot voldoening of invorderingen van de uitkering of het pensioen is geëindigd, ontlasten de provincie, de gemeente of het waterschap, indien een gegeven opdracht tot de betaling of afgifte niet meer tijdig kon worden ingetrokken, toen de provincie, de gemeente of het waterschap van het eindigen van de volmacht kennis kreeg.
In artikel 5, eerste lid, onderdeel d, van de Algemene wet gelijke behandeling komt te luiden:
a. het aanstellen of ontslaan van personen, op wie artikel 3 van de Ambtenarenwet 2017 van toepassing is.
In artikel 1, eerste lid, van de Ambtenarenwet BES wordt «en niet is aangesteld op grond van de Ambtenarenwet» vervangen door «en op wie artikel 3 van de Ambtenarenwet 2017 niet van toepassing is».
De Gemeentewet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 4 vervalt.
B
Artikel 13, eerste lid, onderdeel o, komt te luiden:
o. ambtenaar of ambtenaar van politie, in dienst van die gemeente of uit anderen hoofde aan het gemeentebestuur ondergeschikt;
C
Artikel 36b, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel p komt te luiden:
p. ambtenaar, in dienst van die gemeente of uit anderen hoofde aan het gemeentebestuur ondergeschikt;
2. In onderdeel q wordt «ambtenaar, door of vanwege het Rijk of de provincie aangesteld» vervangen door «ambtenaar, in dienst van de Staat of de provincie».
D
Na artikel 44 worden tien artikelen ingevoegd, luidende:
1. Op de bezoldiging is, voor zover in deze wet niet anders is bepaald, beslag mogelijk overeenkomstig de voorschriften van het gemene recht.
2. Kostenvergoedingen krachtens artikel 44, tweede lid, zijn niet vatbaar voor beslag.
1. Met de bezoldiging kan worden verrekend hetgeen de wethouder zelf als zodanig aan de gemeente verschuldigd is.
2. Verrekening als bedoeld in het eerste lid kan plaatshebben ondanks gelegd beslag of toegepaste korting als bedoeld in artikel 44d, eerste lid.
3. Verrekening als bedoeld in het eerste lid is slechts in zoverre geldig als een beslag op die bezoldiging geldig zou zijn, met dien verstande dat verrekening van hetgeen wegens genoten huisvesting of voeding is verschuldigd eveneens kan plaatsvinden met dat deel van de bezoldiging dat de beslagvrije voet, bedoeld in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vormt.
1. Op de bezoldiging kan ten behoeve van een schuldeiser van de wethouder een korting worden toegepast, mits de wethouder de vordering van de schuldeiser erkent dan wel het bestaan van de vordering blijkt uit een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak dan wel uit een authentieke akte.
2. Korting is slechts in zoverre geldig als een beslag op die bezoldiging geldig zou zijn.
3. Beslag, faillissement, surseance van betaling en toepassing ten aanzien van de wethouder van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen sluiten korting uit.
Voor de toepassing van de artikelen 475b, tweede en derde lid, en 475d, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering worden, onverminderd artikel 44c, tweede lid, en artikel 44d, derde lid, verrekening en korting gelijkgesteld met beslag.
Indien verscheidene schuldeisers uit hoofde van beslag of korting aanspraak hebben op een deel van de bezoldiging geschiedt de verdeling naar evenredigheid der inschulden, voor zover niet de ene schuldeiser voorrang heeft boven de anderen.
1. Overdracht, inpandgeving of elke andere handeling, waardoor de wethouder enig recht op zijn bezoldiging aan een derde toekent, is slechts geldig voor dat deel van de bezoldiging waarop beslag geldig zou zijn.
2. Een volmacht tot voldoening of invordering van de bezoldiging is slechts geldig indien zij schriftelijk is verleend en is steeds herroepelijk.
Betaling of afgifte aan een gemachtigde, nadat een volmacht tot voldoening of invorderingen van bezoldiging is geëindigd, ontlasten de gemeente, indien een gegeven opdracht tot de betaling of afgifte niet meer tijdig kon worden ingetrokken, toen de gemeente van het eindigen van de volmacht kennis kreeg.
Beslag omvat in deze wet ook de invordering, bedoeld in artikel 19 van de Invorderingswet 1990.
Met bezoldiging worden in de artikelen 44a tot en met 44h gelijkgesteld de bedragen – onder de benaming van uitkering of welke benaming ook – waarop de wethouder krachtens artikel 44, eerste lid, aanspraak heeft of waarop zijn nagelaten betrekkingen uit hoofde van zijn overlijden krachtens artikel 44, eerste lid, aanspraak hebben.
E
Aan artikel 66 wordt een lid toegevoegd, luidende:
8. De artikelen 44a tot en met 44j zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor «wethouder» wordt gelezen «burgemeester» en voor «artikel 44» «artikel 66».
F
Artikel 68, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel p komt te luiden:
a. ambtenaar of ambtenaar van politie, in dienst van die gemeente of uit anderen hoofde daaraan ondergeschikt;
2. In onderdeel q wordt «ambtenaar, door of vanwege het Rijk of de provincie aangesteld» vervangen door «ambtenaar, in dienst van de Staat of de provincie».
G
Artikel 81f, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
a. Onderdeel p komt te luiden:
a. ambtenaar of ambtenaar van politie, in dienst van die gemeente of uit anderen hoofde daaraan ondergeschikt;
b. In onderdeel q wordt «ambtenaar, door of vanwege het Rijk of de provincie aangesteld» vervangen door «ambtenaar, in dienst van de Staat of de provincie».
H
In artikel 81j, tweede lid, wordt «benoemt het college zoveel ambtenaren van de rekenkamer» vervangen door «besluit het college tot het aangaan van arbeidsovereenkomsten met zoveel ambtenaren van de rekenkamer».
I
Artikel 81n wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel b komt te luiden:
b. ambtenaar, in dienst van een deelnemende provincie of uit anderen hoofde aan het bestuur van een deelnemende provincie ondergeschikt;
2. In onderdeel c wordt «ambtenaar, door of vanwege het Rijk aangesteld» vervangen door «ambtenaar, in dienst van de Staat».
J
Artikel 81o, onderdeel a, komt te luiden:
a. het op verzoek van de voorzitter of het enige lid van de rekenkamer in dienst nemen van de ambtenaren die nodig zijn voor een goede uitoefening van de werkzaamheden van de rekenkamer;
K
In artikel 81t, eerste lid, wordt «benoemt het college het personeel van de ombudsman» vervangen door «besluit het college tot het aangaan van arbeidsovereenkomsten met het personeel van de ombudsman».
L
Artikel 102 komt te luiden:
M
Artikel 107 komt te luiden:
1. De raad wijst de griffier aan. De aanwijzing eindigt van rechtswege met ingang van de datum dat de uitoefening van de functie van griffier geen onderdeel meer uitmaakt van de werkzaamheden van de betreffende ambtenaar.
2. De raad is bevoegd te besluiten tot het aangaan, wijzigen en beëindigen van de arbeidsovereenkomst met de griffier.
N
Artikel 107e, tweede lid, komt te luiden:
2. De raad besluit tot het aangaan, wijzigen en beëindigen van arbeidsovereenkomsten met de op de griffie werkzame ambtenaren.
O
In artikel 155b, eerste lid, wordt «ambtenaren en gewezen ambtenaren, door of vanwege het gemeentebestuur aangesteld of daaraan ondergeschikt» vervangen door «ambtenaren en gewezen ambtenaren onderscheidenlijk ambtenaren van politie en gewezen ambtenaren van politie, in dienst van de gemeente of uit anderen hoofde aan het gemeentebestuur ondergeschikt».
P
In artikel 155e, derde lid, wordt «ambtenaren en gewezen ambtenaren, door of vanwege het gemeentebestuur aangesteld of daaraan ondergeschikt» vervangen door «ambtenaren en gewezen ambtenaren, onderscheidenlijk ambtenaren van politie en gewezen ambtenaren van politie, in dienst van de gemeente of uit anderen hoofde aan het gemeentebestuur ondergeschikt».
Q
In artikel 160, eerste lid, vervalt onderdeel d, onder verlettering van de onderdelen e tot en met h tot d tot en met g.
R
Artikel 213 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het zevende lid komt te luiden:
7. Accountants als bedoeld in het tweede lid kunnen in gemeentelijke dienst worden genomen. In dat geval besluit de raad tot het aangaan, wijzigen en beëindigen van de arbeidsovereenkomst.
2. In het achtste lid, aanhef, wordt «die in gemeentelijke dienst zijn aangesteld» vervangen door «die in gemeentelijke dienst zijn genomen».
S
In bijlage I, onderdeel A, onderdeel 1, wordt «Ambtenarenwet» vervangen door «Ambtenarenwet 2017».
In artikel 3, zesde lid, van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba wordt «ambtenaren als bedoeld in artikel 1 van de Ambtenarenwet als zodanig,» vervangen door «personen op wie artikel 3, onderdeel b, c, d of f, van de Ambtenarenwet 2017 van toepassing is».
Artikel 15, vijfde lid, van de Kaderwet adviescolleges komt te luiden:
5. Na overleg met de voorzitter van het adviescollege sluit, wijzigt en beëindigt Onze Minister namens de Staat een arbeidsovereenkomst met de secretaris en de andere medewerkers.
De Kaderwet zelfstandige bestuursorganen wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 2, eerste lid, vervalt «of op grond van de bevoegdheid tot het nemen van besluiten of het verrichten van handelingen ten aanzien van een ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de Ambtenarenwet als zodanig, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden».
B
Artikel 15 komt te luiden:
1. Voor ambtenaren in dienst van een zelfstandig bestuursorgaan dat geen onderdeel uitmaakt van de Staat gelden de voor alle ambtenaren geldende arbeidsvoorwaarden die zijn opgenomen in de laatstelijk afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst voor ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald voor welke aangelegenheden van het eerste lid kan worden afgeweken.
De artikelen 18 en 18a van de Organisatiewet Kadaster vervallen.
De Provinciewet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 4 vervalt.
B
Artikel 13, eerste lid, onderdeel k komt te luiden:
k. ambtenaar, in dienst van die provincie of uit anderen hoofde aan het provinciebestuur ondergeschikt.
C
Artikel 35c, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. De onderdelen n en o komen te luiden:
n. ambtenaar, in dienst van die provincie of uit anderen hoofde aan het provinciebestuur ondergeschikt;
o. ambtenaar, in dienst van een in die provincie gelegen gemeente of uit anderen hoofde aan het bestuur van een dergelijke gemeente ondergeschikt;
2. In onderdeel r wordt «ambtenaar, door of vanwege het Rijk aangesteld» vervangen door «ambtenaar, in dienst van de Staat».
D
Na artikel 43 worden tien artikelen ingevoegd, luidende:
1. Op de bezoldiging is, voor zover in deze wet niet anders is bepaald, beslag mogelijk overeenkomstig de voorschriften van het gemene recht.
2. Kostenvergoedingen krachtens artikel 43, tweede lid, zijn niet vatbaar voor beslag.
1. Met de bezoldiging kan worden verrekend hetgeen de gedeputeerde zelf als zodanig aan de provincie verschuldigd is.
2. Verrekening als bedoeld in het eerste lid kan plaatshebben ondanks gelegd beslag of toegepaste korting als bedoeld in artikel 43d, eerste lid.
3. Verrekening als bedoeld in het eerste lid is slechts in zoverre geldig als een beslag op die bezoldiging geldig zou zijn, met dien verstande dat verrekening van hetgeen wegens genoten huisvesting of voeding is verschuldigd eveneens kan plaatsvinden met dat deel van de bezoldiging dat de beslagvrije voet, bedoeld in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vormt.
1. Op de bezoldiging kan ten behoeve van een schuldeiser van de gedeputeerde een korting worden toegepast, mits de gedeputeerde de vordering van de schuldeiser erkent dan wel het bestaan van de vordering blijkt uit een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak dan wel uit een authentieke akte.
2. Korting is slechts in zoverre geldig als een beslag op die bezoldiging geldig zou zijn.
3. Beslag, faillissement, surséance van betaling en toepassing ten aanzien van de gedeputeerde van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen sluiten korting uit.
Voor de toepassing van de artikelen 475b, tweede en derde lid, en 475d, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering worden, onverminderd artikel 43c, tweede lid, en artikel 43d, derde lid, verrekening en korting gelijkgesteld met beslag.
Indien verscheidene schuldeisers uit hoofde van beslag of korting aanspraak hebben op een deel van de bezoldiging geschiedt de verdeling naar evenredigheid der inschulden, voor zover niet de ene schuldeiser voorrang heeft boven de anderen.
1. Overdracht, inpandgeving of elke andere handeling, waardoor de gedeputeerde enig recht op zijn bezoldiging aan een derde toekent is slechts geldig voor dat deel van de bezoldiging waarop beslag geldig zou zijn.
2. Een volmacht tot voldoening of invordering van de bezoldiging is slechts geldig indien zij schriftelijk is verleend en is steeds herroepelijk.
Betaling of afgifte aan een gemachtigde, nadat een volmacht tot voldoening of invorderingen van bezoldiging is geëindigd, ontlasten de provincie, indien een gegeven opdracht tot de betaling of afgifte niet meer tijdig kon worden ingetrokken, toen de provincie van het eindigen van de volmacht kennis kreeg.
Beslag omvat in deze wet ook de invordering, bedoeld in artikel 19 van de Invorderingswet 1990.
Met bezoldiging worden in de artikelen 43a tot en met 43h gelijkgesteld de bedragen – onder de benaming van uitkering of welke benaming ook – waarop de gedeputeerde krachtens artikel 43, eerste lid, aanspraak heeft of waarop zijn nagelaten betrekkingen uit hoofde van zijn overlijden krachtens artikel 43, eerste lid, aanspraak hebben.
E
Aan artikel 65 wordt een lid toegevoegd, luidende:
8. De artikelen 43a tot en met 43j zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor «gedeputeerde» wordt gelezen «commissaris» en voor «artikel 43» «artikel 65».
F
Artikel 67 wordt als volgt gewijzigd:
1. De onderdelen o en p komen te luiden:
o. ambtenaar, in dienst van die provincie of uit anderen hoofde aan het provinciebestuur ondergeschikt;
p. ambtenaar, in dienst van een in die provincie gelegen gemeente of uit anderen hoofde aan het gemeentebestuur van een dergelijke gemeente ondergeschikt;
2. In onderdeel s wordt «ambtenaar, door of vanwege het Rijk aangesteld» vervangen door «ambtenaar, in dienst van de Staat».
G
Artikel 79f, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel l komt te luiden:
l. ambtenaar, in dienst van die provincie of uit anderen hoofde aan het provinciebestuur ondergeschikt;
2. In onderdeel m wordt «ambtenaar, door of vanwege het Rijk aangesteld» vervangen door «ambtenaar, in dienst van de Staat».
H
In artikel 79j, tweede lid, wordt «benoemen gedeputeerde staten zoveel ambtenaren van de rekenkamer» vervangen door «besluiten gedeputeerde staten tot het aangaan van arbeidsovereenkomsten met zoveel ambtenaren van de rekenkamer».
I
Artikel 79n wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel d komt te luiden:
d. ambtenaar, in dienst van een deelnemende gemeente of uit anderen hoofde aan het bestuur van een deelnemende gemeente ondergeschikt;
2. In onderdeel e wordt «ambtenaar, door of vanwege het Rijk aangesteld» vervangen door «ambtenaar, in dienst van de Staat».
J
Artikel 79o, onderdeel a, komt te luiden:
a. het op verzoek van de voorzitter of het enige lid van de rekenkamer in dienst nemen van de ambtenaren die nodig zijn voor een goede uitoefening van de werkzaamheden van de rekenkamer;
K
In artikel 79u, eerste lid, wordt «benoemen gedeputeerde staten het personeel van de ombudsman» vervangen door «besluiten gedeputeerde staten tot het aangaan van arbeidsovereenkomsten met het personeel van de ombudsman».
L
Artikel 99 komt te luiden:
M
Artikel 104 komt te luiden:
1. Provinciale staten wijzen de griffier aan. De aanwijzing eindigt van rechtswege met ingang van de datum dat de uitoefening van de functie van griffier aan geen onderdeel meer uitmaakt van de werkzaamheden van de betreffende ambtenaar.
2. Provinciale staten zijn bevoegd te besluiten tot het aangaan, wijzigen en beëindigen van de arbeidsovereenkomst met de griffier.
N
Artikel 104e, tweede lid, komt te luiden:
2. Provinciale staten besluiten tot het aangaan, wijzigen en beëindigen van arbeidsovereenkomsten met de op de griffie werkzame ambtenaren.
O
In artikel 151b, eerste lid, wordt «ambtenaren en gewezen ambtenaren, door of vanwege het provinciebestuur aangesteld of daaraan ondergeschikt» vervangen door «ambtenaren en gewezen ambtenaren, in dienst van die provincie of uit anderen hoofde aan het provinciebestuur ondergeschikt».
P
In artikel 151e, derde lid, wordt «ambtenaren en gewezen ambtenaren, door of vanwege het provinciebestuur aangesteld of daaraan ondergeschikt» vervangen door «ambtenaren en gewezen ambtenaren, in dienst van die provincie of uit anderen hoofde aan het provinciebestuur ondergeschikt».
Q
In artikel 158, eerste lid, vervalt onderdeel d, onder verlettering van de onderdelen e tot en met h tot d tot en met g.
R
In artikel 182, eerste lid, onderdeel e, wordt «rijksambtenaren» vervangen door «ambtenaren, in dienst van de Staat».
S
Artikel 217 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het zevende lid komt te luiden:
7. Accountants als bedoeld in het tweede lid kunnen in provinciale dienst worden genomen. In dat geval besluiten provinciale staten tot het aangaan, wijzigen en beëindigen van de arbeidsovereenkomst.
2. In het achtste lid, aanhef, wordt «die in provinciale dienst zijn aangesteld» vervangen door «die in provinciale dienst zijn genomen».
In artikel 8 van de Uitvoeringswet EGTS-verordening vervalt het tweede lid, alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid.
Artikel 2 van de Verhaalswet ongevallen ambtenaren wordt als volgt gewijzigd:
A
In het eerste lid wordt na «krachtens diens rechtspositieregeling» toegevoegd «, diens arbeidsovereenkomst of hetgeen collectief is overeengekomen en op die ambtenaar betrekking heeft».
B
In het tweede lid wordt na «krachtens zijn rechtspositieregeling» ingevoegd «, zijn arbeidsovereenkomst of hetgeen collectief is overeengekomen en op hem betrekking heeft».
C
In het derde lid wordt na «de voor de ambtenaar geldende rechtspositieregeling» ingevoegd «, zijn arbeidsovereenkomst of hetgeen collectief is overeengekomen en op hem betrekking heeft».
Hoofdstuk VIII van de Wet algemene regels herindeling komt te luiden:
1. Ambtenaren die in dienst zijn van een op te heffen gemeente gaan op de datum van herindeling over in dienst van de gemeente waaraan het gebied van de op te heffen gemeente wordt toegevoegd, dan wel, indien dat gebied aan meer dan één gemeente wordt toegevoegd, van de in de betrokken herindelingsregeling aan te wijzen gemeente.
2. Eden en beloften die deze ambtenaren in verband met hun functie hebben afgelegd, worden geacht mede betrekking te hebben op de dienstbetrekking bij de gemeente waar zij in dienst gaan.
3. Binnen zes maanden na de datum van herindeling laat de gemeente waarnaar op grond van het eerste lid ambtenaren zijn overgegaan die ambtenaren schriftelijk weten of de gemeente voornemens is de arbeidsovereenkomst in verband met de herindeling te beëindigen of te wijzigen. In dat geval doet de gemeente tegelijk een voorstel tot beëindiging of wijziging van de arbeidsovereenkomst.
4. Gedeputeerde staten van de betrokken provincie kunnen de termijn van zes maanden met ten hoogste zes maanden verlengen.
1. Op de datum van herindeling gaat het personeel, verbonden aan de in overgaand gebied gevestigde door de gemeente in stand gehouden scholen als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 1 van de Wet op de expertisecentra of artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs, over in dienst van de gemeente waaraan bedoeld gebied wordt toegevoegd.
2. Op dit personeel is artikel 57, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.
1. De aanwijzing van de secretaris van een gemeente die wordt opgeheven eindigt van rechtswege met ingang van de datum van herindeling. Indien hij in dienst is van die gemeente, eindigt de arbeidsovereenkomst met ingang van die datum van rechtswege.
2. In het geval, bedoeld in het eerste lid, tweede zin, wordt voor de toepassing van artikel 673, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek voor de onderdelen a en b van dat lid gelezen «de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 59, eerste lid, van de Wet algemene regels herindeling van rechtswege is geëindigd».
3. In afwijking van het eerste lid kunnen gedeputeerde staten artikel 57 op verzoek van de secretaris op hem van overeenkomstige toepassing verklaren.
4. De voorgaande leden zijn van overeenkomstige toepassing op de griffier van een gemeente die wordt opgeheven.
1. Indien een nieuwe gemeente wordt ingesteld, wijzen gedeputeerde staten uiterlijk een maand voor de datum van herindeling een tijdelijke secretaris en een tijdelijke griffier aan. De aanwijzing gaat in met ingang van de datum van herindeling.
2. De aanwijzing van de tijdelijke secretaris en de tijdelijke griffier eindigt van rechtswege op de dag waarop overeenkomstig de Gemeentewet in de functies van secretaris en van griffier is voorzien.
3. Artikel 36, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing op de tijdelijke secretaris en de tijdelijke griffier.
1. Artikel 57 is van overeenkomstige toepassing op het personeel dat is betrokken bij een gemeenschappelijke regeling die ingevolge artikel 41, eerste of tweede lid, vervalt, met dien verstande dat dit personeel overgaat in dienst van de gemeente waartoe het gebied van de op te heffen gemeenten in zijn geheel of grotendeels komt te behoren.
2. Gedeputeerde staten van de betrokken provincie kunnen artikel 57 van overeenkomstige toepassing verklaren op het personeel dat is betrokken bij een gemeenschappelijke regeling die ingevolge artikel 41, vierde of vijfde lid, wordt opgeheven, met dien verstande dat:
a. dit personeel overgaat in dienst van de bij de goedkeuring van de opheffing aan te wijzen gemeente of gemeenten;
b. de termijn van zes maanden, bedoeld in artikel 57, derde lid, aanvangt op de dag nadat de opheffing van de regeling is goedgekeurd.
3. Gedeputeerde staten van de betrokken provincie kunnen bepalen dat de uitkeringen of betalingen waarop het personeel van een gemeenschappelijke regeling waarvan het dienstverband ingevolge artikel 41, vierde of vijfde lid, redelijkerwijs niet kan worden gehandhaafd, op de dag voorafgaand aan de datum van herindeling wegens beëindiging van het dienstverband of ziekte aanspraak maakte ten laste komen van de bij de goedkeuring van de wijziging van de gemeenschappelijke regeling aan te wijzen gemeente of gemeenten.
De Wet gemeenschappelijke regelingen wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 33b, eerste lid, vervalt onderdeel d, onder verlettering van de onderdelen e en f tot d en e.
B
In artikel 46b, eerste lid, vervalt onderdeel d, onder verlettering van de onderdelen e en f tot d en e.
C
In artikel 57b, eerste lid, vervalt onderdeel d, onder verlettering van de onderdelen e en f tot d en e.
In artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen vervalt «de artikelen 125g en 125h van de Ambtenarenwet,».
De Wet Huis voor klokkenluiders wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 3d, tweede lid, komt te luiden:
2. In afwijking van artikel 4.6, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2016 vertegenwoordigt de voorzitter de Staat bij het aangaan, wijzigen en beëindigen van individuele arbeidsovereenkomsten met de medewerkers van het bureau.
B
Artikel 18e vervalt.
C
Artikel 18f vervalt.
De Wet Incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees parlement wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1, derde lid, komt te luiden:
3. Onder ambtenaar als bedoeld in het tweede lid, onder d, wordt mede verstaan een ambtenaar van politie als bedoeld in artikel 2 van de Politiewet 2012, een rechterlijk ambtenaar als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, sub 5° tot en met 7° en de officier in opleiding, genoemd in artikel 1, onderdeel b, sub 10°, van de Wet op de rechterlijke organisatie, alsmede een burgerlijk ambtenaar als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet ambtenaren defensie 2017.
B
Artikel 2, derde lid, komt te luiden:
3. Onder ambtenaar als bedoeld in het tweede lid, onder d, wordt mede verstaan een ambtenaar van politie als bedoeld in artikel 2 van de Politiewet 2012, een rechterlijk ambtenaar als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, sub 5° tot en met 7°, en 10°, voor zover dat betrekking heeft op de officier in opleiding, van de Wet op de rechterlijke organisatie, alsmede een burgerlijk ambtenaar als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet ambtenaren defensie.
C
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vierde lid wordt na «Gedurende de non-activiteit wordt» ingevoegd « het loon of».
2. In het zesde lid wordt «Degene die een in artikel 1, tweede en derde lid, bedoeld ambt bekleedt» vervangen door «Degene die een in artikel 1, derde lid, bedoeld ambt bekleedt».
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
7. De arbeidsovereenkomst van degene die een in artikel 1, tweede lid, bedoeld ambt bekleedt en die tot het lidmaatschap van de Tweede Kamer der Staten-Generaal of het Europees Parlement is toegelaten, eindigt in verband daarmee van rechtswege met ingang van de dag van die toelating, tenzij betrokkene voor die dag verzoekt om met ingang van die dag tijdelijk te worden ontheven van de waarneming van zijn ambt.
D
Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na «in zijn ambt genoten» ingevoegd «loon of».
2. Het tweede lid, komt te luiden:
2. Onder laatstelijk in zijn ambt genoten loon wordt verstaan het loon, bedoeld in artikel 610 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Onder laatstelijk in zijn ambt genoten bezoldiging wordt verstaan de bezoldiging, bedoeld in artikel 48a, eerste lid, van de Politiewet 2012, in artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren of in artikel 10, eerste lid, van de Wet ambtenaren defensie.
3. In het derde lid wordt voor «de laatstelijk genoten bezoldiging» ingevoegd «het laatstgenoten loon of», na «wanneer de betrokkene op» ingevoegd «dat loon of» en na «in zijn ambt genoten» ingevoegd: «loon of».
4. In het vierde lid wordt voor «als de laatstelijk in het ambt genoten bezoldiging» ingevoegd «als het laatstelijk in het ambt genoten loon of».
5. In het vijfde lid wordt na «met betrekking tot de berekening van» ingevoegd «het in het tweede lid vermelde loon of».
E
In artikel 5, eerste lid, wordt voor «de laatstelijk in zijn ambt genoten bezoldiging» ingevoegd «het laatstelijk in zijn ambt genoten loon of».
F
Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na «naar het oordeel van» ingevoegd «de overheidswerkgever of».
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Is herstel in actieve dienst niet mogelijk, dan wordt aan de ambtenaar, bedoeld in artikel 2, derde lid, eervol ontslag verleend. Als gevolg van het eervol ontslag, is geen sprake van verwijtbare werkloosheid in de zin van artikel 24 van de Werkloosheidswet. Inkomsten, als bedoeld in artikel 6, worden beschouwd als inkomsten genoten uit of in verband met arbeid of bedrijf na het ontslag ter hand genomen.
De Wet Nationale ombudsman wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1, onderdeel d, wordt «een persoon met wie door een bestuursorgaan een arbeidsovereenkomst is gesloten naar burgerlijk recht, ook na beëindiging van de arbeidsovereenkomst, een dienstplichtig militair, ook na het einde van de dienstplicht» vervangen door «personen genoemd in artikel 3, onderdelen a, c, d, e en f, van de Ambtenarenwet 2017 en in artikel 1, onderdeel b, onder 7°, van de Wet op de rechterlijke organisatie, ook na beëindiging van de aanstelling,».
B
Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede en derde lid komen te luiden:
2. Op voordracht van de ombudsman wordt bij koninklijk besluit besloten tot het aangaan van een arbeidsovereenkomst met de tot het bureau behorende personen. Tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst wordt bij koninklijk besluit op voordracht van de ombudsman besloten, tenzij de ombudsman de arbeidsovereenkomst opzegt op grond van artikel 677 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
3. Bij koninklijk besluit wordt bepaald in welke gevallen het tweede lid niet van toepassing is.
2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
4. Ten aanzien van het tot het bureau van de ombudsman behorende personeel gelden de voor alle ambtenaren geldende arbeidsvoorwaarden die zijn opgenomen in de laatstelijk afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst voor ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn.
5. Op verzoek van de ombudsman kunnen in de collectieve arbeidsovereenkomst, bedoeld in het vierde lid, andere arbeidsvoorwaarden voor het tot het bureau van de ombudsman behorende personeel worden opgenomen.
De Wet normalisering rechtspositie ambtenaren wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel I wordt als volgt gewijzigd:
1. Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
a. In het eerste lid wordt na «krachtens een arbeidsovereenkomst» ingevoegd «naar Nederlands recht».
b. In het tweede lid wordt «onbezoldigd» vervangen door «zonder aanspraak op loon als bedoeld in artikel 610 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek».
2. Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
a. Onderdeel b wordt als volgt gewijzigd:
1. in onderdeel 2° wordt «bedoeld in de artikelen 48, derde lid» vervangen door «bedoeld in de artikelen 48, tweede lid».
2. na onderdeel 4° worden de volgende onderdelen ingevoegd:
5°. de voorzitters en leden, bedoeld in artikel 8.16, derde lid, en 8.36, derde lid, van de Wet dieren, en hun plaatsvervangers;
6°. de personen die deel uitmaken van een orgaan als bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de Landbouwkwaliteitswet;
7°. de voorzitter en leden van de Accountantskamer, bedoeld in artikel 11 van de Wet tuchtrechtspraak accountants, en hun plaatsvervangers;
8°. de voorzitter en leden, bedoeld in artikel 30 van de Loodsenwet, en hun plaatsvervangers;
9°. de voorzitter en leden van het tuchtcollege voor de scheepvaart, bedoeld in artikel 55a van de Wet zeevarenden, en hun plaatsvervangers;
10°. de voorzitter en leden van de kamers voor het notariaat, bedoeld in artikel 94 van de Wet op het notarisambt, en hun plaatsvervangers;
11°. de voorzitter en leden-advocaten van de raden van discipline, bedoeld in artikel 46b van de Advocatenwet, en hun plaatsvervangers;
12°. de voorzitter en leden-advocaten van het hof van discipline, bedoeld in artikel 51van de Advocatenwet, en hun plaatsvervangers;
13°. de voorzitter en de leden van de kamer voor gerechtsdeurwaarders, bedoeld in artikel 35van de Gerechtsdeurwaarderswet, en hun plaatsvervangers;
14°. de voorzitters en leden van een tuchtcollege, bedoeld in de artikelen 55 en 56 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, en hun plaatsvervangers.
15°. de voorzitter en leden van het College van beroep voor het hoger onderwijs, bedoeld in artikel 7.64, tweede lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, en hun plaatsvervangers.
16°. de voorzitters en leden van de grondkamers, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Uitvoeringswet grondkamers, en hun plaatsvervangers, alsmede de leden van de Centrale grondkamer, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Uitvoeringswet grondkamers, en hun plaatsvervangers.
b. In onderdeel c wordt «Militaire Ambtenarenwet 1931» telkens vervangen door «Wet ambtenaren defensie».
c. Aan het slot van onderdeel f wordt ingevoegd «, en de plaatsvervanger van de directeur van de Politieacademie, bedoeld in artikel 76, eerste lid, van de Politiewet 2012».
3. Artikel 5, tweede lid, vervalt onder vernummering van het derde lid tot tweede lid.
4. Na artikel 13 wordt een nieuwe paragraaf ingevoegd, luidende:
Bij koninklijk besluit wordt besloten tot het aangaan van een arbeidsovereenkomst ter zake van bij algemene maatregel van bestuur aangewezen functies. Tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst wordt bij koninklijk besluit besloten, tenzij de Staat de arbeidsovereenkomst opzegt op grond van artikel 677 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
1. Ten aanzien van de ambtenaren van de Staten-Generaal gelden de voor alle ambtenaren geldende arbeidsvoorwaarden die zijn opgenomen in de laatstelijk afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst voor ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn.
2. Op verzoek van de Staten-Generaal kunnen in de collectieve arbeidsovereenkomst, bedoeld in het eerste lid, andere arbeidsvoorwaarden voor de ambtenaren van de Staten-Generaal worden opgenomen.
5. Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:
a. In het eerste lid, eerste zin, wordt «een ambtenaar» vervangen door «een ambtenaar als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Ambtenarenwet, die op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren aanspraak had op bezoldiging als bedoeld in artikel 115 van de Ambtenarenwet die kwalificeert als loon in de zin van artikel 610, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek».
b. Het tweede lid wordt vervangen door twee leden, luidende:
2. Met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren wordt de aanstelling die voor dat tijdstip is verleend aan een ambtenaar als bedoeld in het eerste lid die geen aanspraak had op bezoldiging als bedoeld in het eerste lid van rechtswege omgezet in een overeenkomst. Van de overeenkomst maken deel uit de op dat tijdstip ten aanzien van de ambtenaar bestaande beslissingen, afspraken en toezeggingen inzake het verrichten van de arbeid, waaronder in ieder geval zijn begrepen: duur van het dienstverband, kostenvergoedingen, werktijden, rooster, verlof, faciliteiten voor de uitoefening van de functie en studiefaciliteiten.
3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op personen als bedoeld in artikel 3.
6. Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:
a. In artikel 17, eerste lid, wordt na «De krachtens deze wet» ingevoegd «en artikel 15, tweede lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen» en wordt «luidde» vervangen door «luidden».
b. In het tweede lid wordt «ambtenaren» vervangen door «ambtenaren als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Ambtenarenwet,».
c. In het derde lid wordt «een overheidswerkgever en zijn ambtenaren» vervangen door «ambtenaren als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Ambtenarenwet en hun werkgever».
d. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Het eerste tot en met derde lid zijn niet van toepassing op algemeen verbindende voorschriften, voor zover zij betrekking hebben op de rechtspositie van degenen met wie op grond van artikel 3 geen arbeidsovereenkomst wordt gesloten.
B
Artikel IIA, onderdeel A, onderdeel 2, komt te luiden:
2. Het vierde lid komt te luiden:
4. De paragrafen 2, 3 en 4 van de Ambtenarenwet 2017 zijn, met uitzondering van artikel 6, tweede lid, van overeenkomstige toepassing op de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 2.
C
In artikel IIB, onderdeel B, wordt artikel 12o als volgt gewijzigd:
a. In het derde lid wordt «zijn van toepassing op de ambtenaren, bedoeld in het eerste lid» vervangen door «zijn, met uitzondering van artikel 6, tweede lid, van overeenkomstige toepassing op de ambtenaren, bedoeld in het eerste lid».
b. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
5. De ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, die te goeder trouw en naar behoren een vermoeden van een misstand als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Wet Huis voor klokkenluiders meldt, zal als gevolg daarvan geen nadelige gevolgen voor zijn rechtspositie ondervinden tijdens en na de behandeling van deze melding bij het bevoegd gezag of de daartoe bevoegde instantie.
6. De artikelen 12b en 12c zijn van overeenkomstige toepassing op de ambtenaren, bedoeld in het eerste lid.
D
Artikel VI komt te luiden:
Artikel 1, tweede lid, van de Wet op de parlementaire enquête 2008 wordt vervangen door twee leden, luidende:
2. In deze wet wordt mede verstaan onder ambtenaar: degene op wie artikel 3 van de Ambtenarenwet 2017 van toepassing is en degene wiens werkgever op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren behoorde tot de openbare dienst, bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Ambtenarenwet zoals dat luidde op die dag, en vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van die wet geen overheidswerkgever is als bedoeld in artikel 2 van de Ambtenarenwet 2017.
3. In deze wet wordt niet verstaan onder ambtenaar degene wiens werkgever op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren niet behoorde tot de openbare dienst, bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Ambtenarenwet zoals dat op die dag luidde.
In hoofdstuk I, afdeling 4 van de Wet op de Raad van State wordt voor artikel 14 een artikel ingevoegd, luidende:
1. Ten aanzien van de secretaris en de aan de Raad toegevoegde ambtenaren gelden de voor alle ambtenaren geldende arbeidsvoorwaarden die zijn opgenomen in de laatstelijk afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst voor ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn.
2. Op verzoek van de Raad van State kunnen in de collectieve arbeidsovereenkomst, bedoeld in het eerste lid, andere arbeidsvoorwaarden voor de secretaris en de aan de Raad toegevoegde ambtenaren worden opgenomen.
Artikel 89, vierde lid, van de Wet raadgevend referendum vervalt.
De Wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «Indien de bezoldiging van het burgerlijk rijkspersoneel wordt gewijzigd en wordt bepaald dat» vervangen door «Indien voor de ambtenaren die op grond van een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in een collectieve arbeidsovereenkomst een wijziging van het loon is overeengekomen en daarbij is bepaald dat».
2. In het derde lid wordt «Indien aan het burgerlijk rijkspersoneel een eenmalige uitkering wordt toegekend» vervangen door «Indien voor de ambtenaren, bedoeld in het tweede lid, in een collectieve arbeidsovereenkomst een eenmalige uitkering is overeengekomen».
B
In artikel 2, eerste lid, wordt «op de voet van de regeling voor het burgerlijk rijkspersoneel» vervangen door «op de voet van hetgeen daaromtrent voor de ambtenaren die op grond van een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in een collectieve arbeidsovereenkomst is overeengekomen».
C
In artikel 3 wordt «op de voet van de regeling voor het burgerlijk rijkspersoneel» vervangen door «op de voet van hetgeen voor de ambtenaren die op grond van een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties daaromtrent in een collectieve arbeidsovereenkomst is overeengekomen».
D
De artikelen 4 en 5 komen te luiden:
1. Op de bezoldiging en uitkeringen, bedoeld in artikel 1, derde lid, artikel 2, eerste lid, en artikel 3 is, voor zover in deze wet niet anders is bepaald, beslag mogelijk overeenkomstig de voorschriften van het gemene recht.
2. Kostenvergoedingen krachtens artikel 2, tweede lid, zijn niet vatbaar voor beslag.
E
Na artikel 5 worden zeven artikelen ingevoegd, luidende:
1. Met de bezoldiging en de uitkeringen, bedoeld in artikel 1, derde lid, artikel 2, eerste lid, en artikel 3, kan worden verrekend hetgeen de minister of staatssecretaris of zijn nagelaten betrekkingen zelf als zodanig aan de Staat verschuldigd is of zijn.
2. Verrekening als bedoeld in het eerste lid kan plaatshebben ondanks gelegd beslag of toegepaste korting als bedoeld in artikel 5b, eerste lid.
3. Verrekening als bedoeld in het eerste lid is slechts in zoverre geldig als een beslag op die bezoldiging of uitkeringen geldig zou zijn, met dien verstande dat verrekening van hetgeen wegens genoten huisvesting of voeding is verschuldigd eveneens kan plaatsvinden met dat deel van de bezoldiging dat de beslagvrije voet, bedoeld in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vormt.
1. Op de bezoldiging en de uitkeringen, bedoeld in artikel 1, derde lid, artikel 2, eerste lid, en artikel 3, kan ten behoeve van een schuldeiser van de minister of staatssecretaris of zijn nagelaten betrekkingen een korting worden toegepast, mits de minister of staatssecretaris onderscheidenlijk zijn nagelaten betrekkingen de vordering van de schuldeiser erkent of erkennen dan wel het bestaan van de vordering blijkt uit een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak dan wel uit een authentieke akte.
2. Korting is slechts in zoverre geldig als een beslag op die bezoldiging geldig zou zijn.
3. Beslag, faillissement, surséance van betaling en toepassing ten aanzien van de minister of staatssecretaris of zijn nagelaten betrekkingen van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen sluiten korting uit.
Voor de toepassing van de artikelen 475b, tweede en derde lid, en 475d, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering worden, onverminderd artikel 5a, tweede lid, en artikel 5b, derde lid, verrekening en korting gelijkgesteld met beslag.
Indien verscheidene schuldeisers uit hoofde van beslag of korting aanspraak hebben op een deel van de bezoldiging geschiedt de verdeling naar evenredigheid der inschulden, voor zover niet de ene schuldeiser voorrang heeft boven de anderen.
1. Overdracht, inpandgeving of elke andere handeling waardoor de minister of staatssecretaris of zijn nagelaten betrekkingen enig recht op zijn bezoldiging aan een derde toekent of toekennen, is slechts geldig voor dat deel van de bezoldiging waarop beslag geldig zou zijn.
2. Een volmacht tot voldoening of invordering van de bezoldiging is slechts geldig indien zij schriftelijk is verleend en is steeds herroepelijk.
Betaling of afgifte aan een gemachtigde, nadat een volmacht tot voldoening of invorderingen van bezoldiging is geëindigd, ontlasten de Staat, indien een gegeven opdracht tot de betaling of afgifte niet meer tijdig kon worden ingetrokken, toen de Staat van het eindigen van de volmacht kennis kreeg.
De Wet rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer en Nationale ombudsman wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het zesde lid, wordt «op de voet van de regeling hieromtrent voor het personeel werkzaam bij de sector Rijk» vervangen door «op de voet van hetgeen hieromtrent voor de ambtenaren die op grond van een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in een collectieve arbeidsovereenkomst is overeengekomen».
2. In het zevende lid wordt «Indien de bezoldiging van het personeel werkzaam bij de sector Rijk wijziging ondergaat, en wordt bepaald dat» vervangen door «Indien voor de ambtenaren die op grond van een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in een collectieve arbeidsovereenkomst een wijziging van het loon is overeengekomen en daarbij is overeengekomen dat».
B
In artikel 2, tweede lid, wordt «op de voet van de regeling hieromtrent voor het personeel werkzaam bij de sector Rijk» vervangen door «op de voet van hetgeen hieromtrent voor de ambtenaren die op grond van een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in een collectieve arbeidsovereenkomst is overeengekomen».
C
In artikel 3, eerste lid, wordt «op de voet van de regeling hieromtrent geldt voor het personeel werkzaam bij de sector Rijk» vervangen door «op de voet van hetgeen daaromtrent voor de ambtenaren die op grond van een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in een collectieve arbeidsovereenkomst is overeengekomen».
D
De artikelen 6 tot en met 12 komen te luiden:
1. Op de bezoldiging, bedoeld in artikel 1, eerste tot en met vijfde lid, de uitkering, bedoeld in artikel 1, zesde lid, en de vergoeding, bedoeld in artikel 2, eerste lid, alsmede op de ambtsjubileumgratificatie, de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering, bedoeld in artikel 3, eerste lid, is, voor zover in deze wet niet anders is bepaald, beslag mogelijk overeenkomstig de voorschriften van het gemene recht.
2. Kostenvergoedingen krachtens artikel 3, tweede lid, zijn niet vatbaar voor beslag.
Onverschuldigd betaalde bezoldiging als bedoeld in artikel 1, eerste tot en met vijfde lid, uitkeringen als bedoeld in artikel 1, zesde lid, vergoeding als bedoeld in artikel 2, eerste lid, en ambtsjubileumgratificaties, vakantie-uitkeringen en eindejaarsuitkeringen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, kunnen worden teruggevorderd.
1. Met bezoldiging als bedoeld in artikel 1, eerste tot en met vijfde lid, uitkeringen als bedoeld in artikel 1, zesde lid, vergoeding als bedoeld in artikel 2, eerste lid, en ambtsjubileumgratificaties, vakantie-uitkeringen en eindejaarsuitkeringen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, kan worden verrekend hetgeen de betrokken functionaris of zijn nagelaten betrekkingen zelf als zodanig aan de Staat verschuldigd is of zijn.
2. Verrekening als bedoeld in het eerste lid kan plaatshebben ondanks gelegd beslag of toegepaste korting als bedoeld in artikel 9, eerste lid.
3. Verrekening als bedoeld in het eerste lid is slechts in zoverre geldig als een beslag op die bezoldiging, ambtsjubileumgratificaties, vakantie-uitkeringen of eindejaarsuitkeringen geldig zou zijn, met dien verstande dat verrekening van hetgeen wegens genoten huisvesting of voeding is verschuldigd eveneens kan plaatsvinden met dat deel van de bezoldiging dat de beslagvrije voet, bedoeld in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vormt.
1. Op bezoldiging als bedoeld in artikel 1, eerste tot en met vijfde lid, uitkeringen als bedoeld in artikel 1, zesde lid, vergoeding als bedoeld in artikel 2, eerste lid, en ambtsjubileumgratificaties, vakantie-uitkeringen en eindejaarsuitkeringen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, kan ten behoeve van een schuldeiser van de betrokken functionaris of zijn nagelaten betrekkingen een korting worden toegepast, mits deze functionaris onderscheidenlijk zijn nagelaten betrekkingen de vordering van de schuldeiser erkent of erkennen dan wel het bestaan van de vordering blijkt uit een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak dan wel uit een authentieke akte.
2. Korting is slechts in zoverre geldig als een beslag op die bezoldiging geldig zou zijn.
3. Beslag, faillissement, surséance van betaling en toepassing ten aanzien van de betrokken functionaris of zijn nagelaten betrekkingen van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen sluiten korting uit.
Voor de toepassing van de artikelen 475b, tweede en derde lid, en 475d, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering worden, onverminderd artikel 8, tweede lid, en artikel 9, derde lid, verrekening en korting gelijkgesteld met beslag.
Indien verscheidene schuldeisers uit hoofde van beslag of korting aanspraak hebben op een deel van de bezoldiging geschiedt de verdeling naar evenredigheid der inschulden, voor zover niet de ene schuldeiser voorrang heeft boven de anderen.
1. Overdracht, inpandgeving of elke andere handeling waardoor de betrokken functionaris of zijn nagelaten betrekkingen enig recht op zijn bezoldiging aan een derde toekent of toekennen, is slechts geldig voor dat deel van de bezoldiging waarop beslag geldig zou zijn.
2. Een volmacht tot voldoening of invordering van de bezoldiging is slechts geldig indien zij schriftelijk is verleend en is steeds herroepelijk.
E
Na artikel 12 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
Betaling of afgifte aan een gemachtigde, nadat een volmacht tot voldoening of invorderingen van bezoldiging is geëindigd, ontlasten de Staat, indien een gegeven opdracht tot de betaling of afgifte niet meer tijdig kon worden ingetrokken, toen de Staat van het eindigen van de volmacht kennis kreeg.
Artikel 2a van de Wet schadeloosstelling, uitkering en pensioen leden Europees parlement wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «Indien aan het burgerlijk rijkspersoneel een eenmalige uitkering wordt toegekend en wordt bepaald dat» vervangen door «Indien voor de ambtenaren die op grond van een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in een collectieve arbeidsovereenkomst een eenmalige uitkering is overeengekomen en daarbij is bepaald dat».
2. In het tweede lid wordt «wordt «overeenkomstig de bepalingen welke daaromtrent voor het burgerlijk rijkspersoneel zijn vastgesteld» vervangen door «op de voet van hetgeen daaromtrent voor de ambtenaren die op grond van een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in een collectieve arbeidsovereenkomst is overeengekomen».
De Militaire ambtenarenwet 1931 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1, eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:
militaire ambtenaren en burgerlijke ambtenaren, waarbij wordt verstaan onder:
1. militaire ambtenaren: zij, die zijn aangesteld bij het beroepspersoneel van de krijgsmacht of bij het reservepersoneel van de krijgsmacht om in militaire openbare dienst werkzaam te zijn,
2. burgerlijke ambtenaren: burgerlijke ambtenaren die zijn aangesteld om werkzaam te zijn bij het Ministerie van Defensie;
C
Artikel 10 komt te luiden:
1. In deze titel wordt verstaan onder bezoldiging:
a. de bedragen – onder de benaming bezoldiging of welke benaming ook – waarop de ambtenaar als zodanig uit hoofde van zijn dienstbetrekking aanspraak heeft;
b. de bedragen – onder de benaming pensioen, wachtgeld, uitkering of welke benaming ook – waarop de gewezen ambtenaar als zodanig uit hoofde van zijn vroegere dienstbetrekking aanspraak heeft of waarop zijn nagelaten betrekkingen uit hoofde van zijn overlijden aanspraak hebben.
2. Onder ambtenaar wordt in deze titel mede verstaan de nagelaten betrekkingen van een ambtenaar die uit hoofde van zijn overlijden pensioen genieten.
3. Beslag omvat in deze titel ook de vordering, bedoeld in artikel 19 van de Invorderingswet 1990.
D
Na artikel 10 worden acht artikelen ingevoegd, luidende:
1. Op bezoldiging is, voor zover in deze wet niet anders is bepaald, beslag mogelijk overeenkomstig de voorschriften van het gemene recht.
2. Kostenvergoedingen welke verband houden met de dienstverrichting zijn niet vatbaar voor beslag.
1. Met verschuldigde bezoldiging kan worden verrekend hetgeen de ambtenaar als zodanig aan Onze Minister verschuldigd is.
2. Verrekening kan plaatshebben ondanks gelegd beslag of toegepaste korting als bedoeld in artikel 10d, eerste lid.
3. Verrekening is slechts in zoverre geldig als een beslag op die bezoldiging geldig zou zijn, met dien verstande dat verrekening van hetgeen wegens genoten huisvesting of voeding is verschuldigd eveneens kan plaatsvinden met dat deel van de bezoldiging dat de beslagvrije voet, bedoeld in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vormt.
1. Onze Minister kan op de bezoldiging ten behoeve van een schuldeiser van de ambtenaar een korting toepassen, mits de ambtenaar de vordering van de schuldeiser erkent of het bestaan van de vordering blijkt uit een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak dan wel uit een authentieke akte.
2. Korting is slechts in zoverre geldig als een beslag op die bezoldiging geldig zou zijn.
3. Beslag, faillissement, surséance van betaling en toepassing ten aanzien van de ambtenaar van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen sluiten korting uit.
Voor de toepassing van de artikelen 475b, tweede en derde lid, en 475d, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering worden, onverminderd artikel 10c, tweede lid, en artikel 10d, derde lid, verrekening en korting gelijkgesteld met beslag.
Indien verscheidene schuldeisers uit hoofde van beslag of korting aanspraak hebben op een deel van de bezoldiging, geschiedt de verdeling naar evenredigheid der inschulden, voor zover niet de ene schuldeiser voorrang heeft boven de anderen.
1. Overdracht, inpandgeving of elke andere handeling, waardoor de ambtenaar enig recht op zijn bezoldiging aan een derde toekent is slechts geldig voor dat deel van de bezoldiging waarop beslag geldig zou zijn.
2. Een volmacht tot voldoening of invordering van de bezoldiging is slechts geldig indien zij schriftelijk is verleend en is steeds herroepelijk.
Betaling of afgifte aan een gemachtigde, nadat een volmacht tot voldoening of invorderingen van bezoldiging is geëindigd, ontlasten Onze Minister, indien een gegeven opdracht tot de betaling of afgifte niet meer tijdig kon worden ingetrokken, toen Onze Minister van het eindigen van de volmacht kennis kreeg.
C
Na artikel 12o wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Het bevoegd gezag maakt geen onderscheid tussen ambtenaren op grond van een verschil in arbeidsduur in de voorwaarden waaronder een aanstelling wordt verleend, verlengd dan wel beëindigd, tenzij een dergelijk onderscheid objectief gerechtvaardigd is.
2. Het bevoegd gezag maakt geen onderscheid tussen ambtenaren in de arbeidsvoorwaarden op grond van het al dan niet tijdelijk karakter van de aanstelling, tenzij een dergelijk onderscheid objectief gerechtvaardigd is.
3. Het bevoegd gezag beëindigt het dienstverband met de ambtenaar niet wegens de omstandigheid dat betrokkene in of buiten rechte een beroep heeft gedaan op het bepaalde in het eerste of tweede lid of ter zake bijstand heeft verleend.
4. Het bevoegd gezag benadeelt de ambtenaar niet wegens de omstandigheid dat betrokkene in of buiten rechte een beroep heeft gedaan op het bepaalde in het eerste lid of tweede lid of ter zake bijstand heeft verleend.
5. Het bevoegd gezag stelt de ambtenaar die is aangesteld in tijdelijke dienst tijdig en duidelijk in kennis van een vacature met een dienstverband voor onbepaalde tijd.
6. Het College, bedoeld in artikel 1 van de Wet College voor de rechten van de mens, kan onderzoeken of een onderscheid is of wordt gemaakt als bedoeld in dit artikel. De artikelen 10, 11, 12, 13, 22 en 23 van de Wet College voor de rechten van de mens zijn van overeenkomstige toepassing.
D
Na artikel 12p wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Voor de burgerlijke ambtenaar die de in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft bereikt en die is aangesteld in tijdelijke dienst geldt die aanstelling als een aanstelling in vaste dienst vanaf de dag waarop:
a. de door Onze Minister van Defensie verleende aanstellingen in tijdelijke dienst elkaar met tussenpozen van niet meer dan zes maanden hebben opgevolgd en een periode van 48 maanden, deze tussenpozen inbegrepen, hebben overschreden;
b. meer dan zes door hetzelfde bevoegd gezag verleende aanstellingen in tijdelijke dienst elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van niet meer dan zes maanden.
2. Voor de vaststelling of de in het eerste lid bedoelde periode of het aantal opvolgende aanstellingen is overschreden, worden slechts de aanstellingen in tijdelijke dienst in aanmerking worden genomen die zijn aangegaan na het bereiken van de in het eerste lid bedoelde leeftijd.
3. De in acht te nemen termijn van opzegging van het dienstverband van de ambtenaar, bedraagt voor de ambtenaar die de in het eerste lid bedoelde leeftijd heeft bereikt, een maand.
4. Voor zover in verband met een reorganisatie arbeidsplaatsen vervallen, wordt de ambtenaar die de in het eerste lid bedoelde leeftijd heeft bereikt het eerst voor ontslag in aanmerking gebracht. In deze leeftijdsgroep worden vervolgens de ambtenaren met het kortste dienstverband het eerst voor ontslag in aanmerking gebracht.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke diensttijd wordt meegeteld voor de berekening van de duur van het dienstverband, bedoeld in de tweede zin van het vierde lid.
6. De ambtenaar die de in het eerste lid bedoelde leeftijd heeft bereikt, kan worden ontslagen op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, indien:
a. er sprake is van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte gedurende een ononderbroken periode van zes weken, en
b. herstel van zijn ziekte niet binnen een periode van zes weken na de in onderdeel a genoemde periode van zes weken te verwachten is. Indien de ongeschiktheid wegens ziekte een aanvang heeft genomen voor de datum waarop de ambtenaar de in het eerste lid bedoelde leeftijd heeft bereikt, geldt vanaf die datum de in onderdeel a genoemde termijn van zes weken, voor zover het totale tijdvak niet meer bedraagt dan twee jaar.
7. Voor de berekening van de periode van zes weken, bedoeld in het zesde lid, onderdeel a, worden perioden van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte samengeteld indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.
8. Om te beoordelen of sprake is van een situatie als bedoeld in het zesde lid, onderdelen a en b, kan het bevoegd gezag een onderzoek naar en een oordeel over het bestaan van ongeschiktheid tot werken als bedoeld in artikel 32, zesde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen aanvragen.
9. In afwijking van de in het zesde en zevende lid genoemde termijn van 6 weken, geldt tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip een termijn van dertien weken voor de werknemer die de in artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft bereikt.
10. Indien de ongeschiktheid wegens ziekte een aanvang heeft genomen voor de datum waarop de werknemer de in het eerste lid bedoelde leeftijd heeft bereikt, geldt vanaf die datum de in het negende lid genoemde termijn, voor zover het totale tijdvak niet meer bedraagt dan 104 weken.
11. Met ingang van het tijdstip, bedoeld in het negende lid, geldt de in het zesde lid, onderdeel a, genoemde termijn van zes weken, voor zover het totale tijdvak niet meer bedraagt dan dertien weken.
12. Het tijdstip, bedoeld in het negende lid, wordt niet eerder vastgesteld, dan nadat:
a. Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd in de praktijk gedurende de eerste twee jaren na inwerkingtreding van die wet, aan de beide kamers der Staten-Generaal heeft gezonden, en
b. acht weken zijn verstreken nadat het voornemen tot het vaststellen van dat tijdstip is meegedeeld aan de beide kamers der Staten-Generaal.
13. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan ten gunste van de ambtenaar die de in het eerste lid bedoelde leeftijd heeft bereikt, van dit artikel worden afgeweken.
De Kaderwet Dienstplicht wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 25 komt te luiden:
B
In artikel 33 wordt «Militaire ambtenarenwet 1931» vervangen door «Wet ambtenaren defensie».
In artikel 1 van de Kaderwet militaire pensioenen wordt «Militaire ambtenarenwet 1931» vervangen door «Wet ambtenaren defensie».
In artikel 1 van de Uitkeringswet gewezen militairen wordt «Militaire ambtenarenwet 1931» vervangen door «Wet ambtenaren defensie».
In de artikelen 1 en 6 van de Veteranenwet wordt «Militaire ambtenarenwet 1931» vervangen door «Wet ambtenaren defensie».
De Comptabiliteitswet 2016 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 7.3 komt te luiden:
1. De Algemene Rekenkamer heeft een secretaris.
2. Op voordracht van de Algemene Rekenkamer wordt bij koninklijk besluit besloten tot het aangaan van een arbeidsovereenkomst met de secretaris. Tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst wordt bij koninklijk besluit op voordracht van de Algemene Rekenkamer besloten, tenzij de Algemene Rekenkamer de arbeidsovereenkomst opzegt op grond van artikel 677 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
B
Artikel 7.11 komt te luiden:
1. Het college van de Algemene Rekenkamer kan het aangaan, wijzigen en beëindigen van de arbeidsovereenkomsten met de ambtenaren van de Algemene Rekenkamer opdragen aan de secretaris.
2. Ten aanzien van de ambtenaren van de Algemene Rekenkamer gelden de voor alle ambtenaren geldende arbeidsvoorwaarden die zijn opgenomen in de laatstelijk afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst voor ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn.
3. Op verzoek van de Algemene Rekenkamer kunnen in de collectieve arbeidsovereenkomst, bedoeld in het tweede lid, andere arbeidsvoorwaarden voor de ambtenaren van de Algemene Rekenkamer worden opgenomen.
4. Van de ambtenaren van de Algemene Rekenkamer wordt door de president hetzij de eed, hetzij de verklaring en belofte afgenomen.
A
Artikel 13 komt te luiden:
1. De voorzitter, de leden en de plaatsvervangende leden worden op voordracht van Onze Minister bij koninklijk besluit benoemd voor een periode van zes jaren.
2. Aanwijzing van de secretaris geschiedt bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister voor een periode van zes jaren.
3. De plaatsvervangend-secretarissen worden aangewezen door de voorzitter van de accountantskamer.
4. De aanwijzingen, bedoeld in het tweede en derde lid, eindigen van rechtswege met ingang van de datum dat de uitoefening van de functie van secretaris geen onderdeel meer uitmaakt van de werkzaamheden van de betreffende ambtenaar.
B
In artikel 15, eerste lid, eerste zin, vervalt «en de secretaris».
C
Artikel 19, eerste en tweede lid, komen te luiden:
1. De voorzitter, de leden, de plaatsvervangende leden die rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast zijn, alsmede de secretaris en de plaatsvervangend-secretarissen, worden voor hun werkzaamheden bij de accountantskamer vrijgesteld.
2. Onze Minister compenseert het betrokken gerecht voor het vrijstellen van de personen, bedoeld in het eerste lid.
D
In de bijlage bij de wet, bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Wet tuchtrechtspraak accountants vervalt in de eerste en de laatste zin telkens «, de secretaris».
De Wet waardering onroerende zaken wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 4, vijfde lid, wordt «van artikel 9» vervangen door «van de artikelen 9 en 15».
B
Artikel 8, eerste lid, komt te luiden:
1. De Waarderingskamer heeft een secretariaat onder leiding van een secretaris. In overeenstemming met Onze Minister, gaat de Waarderingskamer een arbeidsovereenkomst aan met de secretaris en beëindigt deze.
C
Artikel 9 vervalt.
De Waterschapswet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 31, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel o komt te luiden:
o. ambtenaar, in dienst van het waterschap of uit anderen hoofde aan het waterschapsbestuur ondergeschikt;
2. In onderdeel p wordt «ambtenaar, door of vanwege de provincie aangesteld» vervangen door «ambtenaar, in dienst van de provincie».
B
Na artikel 44 worden, onder vernummering van artikel 44a tot 44k, tien artikelen ingevoegd, luidende:
1. Op de bezoldiging is, voor zover in deze wet niet anders is bepaald, beslag mogelijk overeenkomstig de voorschriften van het gemene recht.
2. Kostenvergoedingen krachtens artikel 44, eerste lid, tweede zin, zijn niet vatbaar voor beslag.
1. Met de bezoldiging kan worden verrekend hetgeen het lid van het dagelijks bestuur zelf als zodanig aan het waterschap verschuldigd is.
2. Verrekening als bedoeld in het eerste lid kan plaatshebben ondanks gelegd beslag of toegepaste korting als bedoeld in artikel 44d, eerste lid.
3. Verrekening als bedoeld in het eerste lid is slechts in zoverre geldig als een beslag op die bezoldiging geldig zou zijn, met dien verstande dat verrekening van hetgeen wegens genoten huisvesting of voeding is verschuldigd eveneens kan plaatsvinden met dat deel van de bezoldiging dat de beslagvrije voet, bedoeld in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vormt.
1. Op de bezoldiging kan ten behoeve van een schuldeiser van het lid van het dagelijks bestuur een korting worden toegepast, mits het lid van het dagelijks bestuur de vordering van de schuldeiser erkent dan wel het bestaan van de vordering blijkt uit een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak dan wel uit een authentieke akte.
2. Korting is slechts in zoverre geldig als een beslag op die bezoldiging geldig zou zijn.
3. Beslag, faillissement, surseance van betaling en toepassing ten aanzien van het lid van het dagelijks bestuur van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen sluiten korting uit.
Voor de toepassing van de artikelen 475b, tweede en derde lid, en 475d, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering worden, onverminderd artikel 44c, tweede lid, en artikel 44d, derde lid, verrekening en korting gelijkgesteld met beslag.
Indien verscheidene schuldeisers uit hoofde van beslag of korting aanspraak hebben op een deel van de bezoldiging, geschiedt de verdeling naar evenredigheid der inschulden, voor zover niet de ene schuldeiser voorrang heeft boven de anderen.
1. Overdracht, inpandgeving of elke andere handeling, waardoor het lid van het dagelijks bestuur enig recht op zijn bezoldiging aan een derde toekent is slechts geldig voor dat deel van de bezoldiging waarop beslag geldig zou zijn.
2. Een volmacht tot voldoening of invordering van de bezoldiging is slechts geldig indien zij schriftelijk is verleend en is steeds herroepelijk.
Betaling of afgifte aan een gemachtigde, nadat een volmacht tot voldoening of invorderingen van bezoldiging is geëindigd, ontlasten het waterschap, indien een gegeven opdracht tot de betaling of afgifte niet meer tijdig kon worden ingetrokken, toen het waterschap van het eindigen van de volmacht kennis kreeg.
Beslag omvat in deze wet ook de invordering, bedoeld in artikel 19 van de Invorderingswet 1990.
Met bezoldiging worden in de artikelen 44a tot en met 44h gelijkgesteld de bedragen – onder de benaming van uitkering of welke benaming ook – waarop het lid van het dagelijks bestuur krachtens artikel 44, eerste lid, eerste zin, aanspraak heeft of waarop zijn nagelaten betrekkingen uit hoofde van zijn overlijden krachtens artikel 44, eerste lid, aanspraak hebben.
C
Artikel 47, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel p komt te luiden:
p. ambtenaar, in dienst van het waterschap of uit anderen hoofde aan het waterschapsbestuur ondergeschikt;
2. In onderdeel q wordt «ambtenaar, door of vanwege de provincie aangesteld» vervangen door «ambtenaar, in dienst van de provincie».
D
In artikel 51f, eerste lid, wordt «benoemt het dagelijks bestuur het personeel van de ombudsman» vervangen door «besluit het dagelijks bestuur tot het aangaan van arbeidsovereenkomsten met het personeel van de ombudsman».
E
Artikel 53 komt te luiden:
1. Het algemeen bestuur wijst de secretaris van het waterschap aan. De aanwijzing eindigt van rechtswege met ingang van de datum dat de uitoefening van de functie van secretaris geen onderdeel meer uitmaakt van de werkzaamheden van de betreffende ambtenaar.
2. Het algemeen bestuur is bevoegd te besluiten tot het aangaan, wijzigen en beëindigen van de arbeidsovereenkomst met de secretaris van het waterschap.
F
Artikel 54 komt te luiden:
In spoedeisende gevallen kan het dagelijks bestuur de secretaris op non-actief stellen. Het doet daarvan terstond mededeling aan het algemeen bestuur. De op non-actiefstelling vervalt indien het algemeen bestuur niet in een binnen acht weken na de datum van de op non-actiefstelling gehouden vergadering instemt met de op non-actiefstelling.
G
Artikel 82 vervalt.
Artikel 3.6a van de Waterwet wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «benoemd» vervangen door «aangewezen» en vervalt de laatste zin.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. De deltacommissaris wordt aangewezen voor een periode van ten hoogste zeven jaren en kan nog een maal aangewezen worden voor een periode van ten hoogste zeven jaren. De aanwijzing eindigt van rechtswege met ingang van de datum dat de uitoefening van de functie van deltacommissaris geen onderdeel meer uitmaakt van de werkzaamheden van de betreffende ambtenaar.
3. Het vierde lid vervalt.
De Wegenverkeerswet 1994 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 4l, tweede lid, onderdeel c, komt te luiden:
c. wijzigingen in de arbeidsvoorwaarden van het personeel;.
B
Artikel 4o komt te luiden:
De Wet luchtvaart wordt als volgt gewijzigd:
A
Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f door een puntkomma wordt aan artikel 5.32, vierde lid, een onderdeel toegevoegd, luidende:
g. wijzigingen in de arbeidsvoorwaarden van het personeel.
B
Artikel 5.37 komt te luiden:
In artikel 5, derde lid, van de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels wordt «aangesteld» vervangen door «aangewezen»,wordt «met deze aanstelling» vervangen door «met deze aanwijzing» en wordt na de eerste zin ingevoegd «De aanwijzing eindigt van rechtswege met ingang van de datum dat de uitoefening van de functie van veiligheidsbeambte geen onderdeel meer uitmaakt van de werkzaamheden van de betreffende ambtenaar.».
De Advocatenwet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 34 van de Advocatenwet komt te luiden:
B
Artikel 46b, zestiende lid, komt te luiden:
16. De raad van discipline wijst zijn griffier aan en ontslaat deze. De raad van discipline voorziet in vervanging van de griffier bij verhindering of afwezigheid.
C
Artikel 51, derde lid, komt te luiden:
3. Het hof van discipline wijst zijn griffier aan en ontslaat deze. Het hof van discipline voorziet in vervanging van de griffier bij verhindering of afwezigheid.
In Bijlage 2, artikel 6 van de Algemene wet bestuursrecht wordt «Militaire ambtenarenwet 1931» telkens vervangen door «Wet ambtenaren defensie».
De Gerechtsdeurwaarderwet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1, onderdeel j, wordt «de volledige arbeidsduur, bedoeld in artikel 2 van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984» vervangen door «een arbeidsduur welke gemiddeld zesendertig werkuren per week omvat».
B
2. Artikel 60, tweede lid, vervalt, onder vernummering van het derde tot en met vijfde lid tot tweede tot en met vierde lid.
De Instellingswet Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming 2015 wordt als volgt gewijzigd:
1. Artikel 10, tweede lid, komt te luiden:
2. Onze Minister sluit, wijzigt en beëindigt arbeidsovereenkomsten met de secretaris, na overleg met de voorzitter van de Raad.
2. Artikel 11, tweede lid, komt te luiden:
2. Onze Minister sluit, wijzigt en beëindigt arbeidsovereenkomsten met medewerkers, na overleg met de secretaris.
De Politiewet 2012 wordt als volgt gewijzigd:
A
Na artikel 47 worden drie artikelen ingevoegd, luidende:
De ambtenaar van politie is niet gehouden tot dienstverrichting op voor hem op grond van zijn godsdienst of levensovertuiging geldende feest- en rustdagen, tenzij het dienstbelang dit onvermijdelijk maakt.
1. Een ambtenaar van politie, die een functie in publiekrechtelijke colleges, waarin hij is benoemd of verkozen, gezien de omvang van de daaruit voortvloeiende werkzaamheden, niet gelijktijdig kan vervullen met zijn ambt, wordt in verband daarmee tijdelijk ontheven van de waarneming van zijn ambt, tenzij het dienstbelang zich tegen ontheffing verzet. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over het doorbetalen van bezoldiging.
2. Indien de ambtenaar in verband met een functie in publiekrechtelijke colleges, waarin hij is benoemd of verkozen, niet op grond van het eerste lid van de waarneming van zijn ambt is ontheven, wordt hem voor het bijwonen van vergaderingen en zittingen van deze colleges en voor het verrichten van daaruit voortvloeiende werkzaamheden ten behoeve van deze colleges, buitengewoon verlof verleend, tenzij het dienstbelang zich tegen verlofverlening verzet. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over het doorbetalen van bezoldiging.
3. Tenzij het dienstbelang zich tegen verlofverlening verzet, wordt aan de ambtenaar buitengewoon verlof verleend voor aan te wijzen activiteiten van of voor politievakorganisaties overeenkomstig regels te stellen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.
1. Het bevoegd gezag maakt geen onderscheid tussen ambtenaren van politie op grond van een verschil in arbeidsduur in de voorwaarden waaronder een aanstelling wordt verleend, verlengd dan wel beëindigd, tenzij een dergelijk onderscheid objectief gerechtvaardigd is.
2. Het bevoegd gezag maakt geen onderscheid tussen ambtenaren in de arbeidsvoorwaarden op grond van het al dan niet tijdelijk karakter van de aanstelling, tenzij een dergelijk onderscheid objectief gerechtvaardigd is.
3. Het bevoegd gezag beëindigt het dienstverband met de ambtenaar niet wegens de omstandigheid dat betrokkene in of buiten rechte een beroep heeft gedaan op het eerste of tweede lid of ter zake bijstand heeft verleend.
4. Het bevoegd gezag benadeelt de ambtenaar niet wegens de omstandigheid dat betrokkene in of buiten rechte een beroep heeft gedaan op het bepaalde in het eerste lid of tweede lid of ter zake bijstand heeft verleend.
5. Het bevoegd gezag stelt de ambtenaar die is aangesteld in tijdelijke dienst tijdig en duidelijk in kennis van een vacature met een dienstverband voor onbepaalde tijd.
6. Het College, bedoeld in artikel 1 van de Wet College voor de rechten van de mens, kan onderzoeken of een onderscheid is of wordt gemaakt als bedoeld in dit artikel. De artikelen 10, 11, 12, 13, 22 en 23 van de Wet College voor de rechten van de mens zijn van overeenkomstige toepassing.
B
Aan hoofdstuk 3 worden twee afdelingen toegevoegd, luidende:
1. Voor de toepassing van de artikelen 47b en 47c, deze afdeling en afdeling 3.7 wordt verstaan of mede verstaan onder:
de nagelaten betrekkingen van een ambtenaar van politie die uit hoofde van zijn overlijden pensioen genieten;
a. Onze Minister, voor zover het betreft de korpschef, de directeur van de Politieacademie en zijn plaatsvervanger;
b. de korpschef, voor zover het betreft de ambtenaar, bedoeld in artikel 2, onderdelen a, b dan wel c;
c. het College van procureurs-generaal, voor zover het betreft de ambtenaar, bedoeld in artikel 2, onderdeel d;
a. de bedragen – onder de benaming bezoldiging of welke benaming ook – waarop de ambtenaar als zodanig uit hoofde van zijn dienstbetrekking aanspraak heeft:
b. de bedragen – onder de benaming pensioen, wachtgeld, uitkering of welke benaming ook – waarop de gewezen ambtenaar als zodanig uit hoofde van zijn vroegere dienstbetrekking aanspraak heeft of waarop zijn nagelaten betrekkingen uit hoofde van zijn overlijden aanspraak hebben.
2. Beslag omvat in deze afdeling ook de vordering, bedoeld in artikel 19 van de Invorderingswet 1990.
1. Op bezoldiging is, voor zover in deze afdeling niet anders is bepaald, beslag mogelijk overeenkomstig de voorschriften van het gemene recht.
2. Kostenvergoedingen welke verband houden met de dienstverrichting zijn niet vatbaar voor beslag.
1. Met de door het bevoegd gezag verschuldigde bezoldiging kan worden verrekend hetgeen de ambtenaar van politie als zodanig aan hem zelf verschuldigd is.
2. Verrekening kan plaatshebben ondanks gelegd beslag of toegepaste korting als bedoeld in artikel 48e, eerste lid.
3. Verrekening is slechts in zoverre geldig als een beslag op die bezoldiging geldig zou zijn, met dien verstande dat verrekening van hetgeen wegens genoten huisvesting of voeding is verschuldigd eveneens kan plaatsvinden met dat deel van de bezoldiging dat de beslagvrije voet, bedoeld in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vormt.
1. Het bevoegd gezag kan op de bezoldiging ten behoeve van een schuldeiser van de ambtenaar van politie een korting toepassen, mits de ambtenaar de vordering van de schuldeiser erkent of het bestaan van de vordering blijkt uit een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak dan wel uit een authentieke akte.
2. Korting is slechts in zoverre geldig als een beslag op die bezoldiging geldig zou zijn.
3. Beslag, faillissement, surséance van betaling en toepassing ten aanzien van de ambtenaar van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen sluiten korting uit.
Voor de toepassing van de artikelen 475b, tweede en derde lid, en 475d vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering worden, onverminderd artikel 48d, tweede lid, en artikel 48e, derde lid, verrekening en korting gelijkgesteld met beslag.
Indien verscheidene schuldeisers uit hoofde van beslag of korting aanspraak hebben op een deel van de bezoldiging geschiedt de verdeling naar evenredigheid van de inschulden, voor zover niet de ene schuldeiser voorrang heeft boven de anderen.
1. Overdracht, inpandgeving of elke andere handeling, waardoor de ambtenaar van politie enig recht op zijn bezoldiging aan een derde toekent is slechts geldig voor dat deel van de bezoldiging waarop beslag geldig zou zijn.
2. Een volmacht tot voldoening of invordering van de bezoldiging is slechts geldig indien zij schriftelijk is verleend en is steeds herroepelijk.
Betaling of afgifte aan een gemachtigde, nadat een volmacht tot voldoening of invorderingen van bezoldiging is geëindigd, ontlast het bevoegd gezag, indien een gegeven opdracht tot de betaling of afgifte niet meer tijdig kon worden ingetrokken, toen het bevoegd gezag van het eindigen van de volmacht kennis kreeg.
1. Voor de ambtenaar van politie die de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft bereikt en die is aangesteld in tijdelijke dienst wordt bij voorschriften of regels op grond van artikel 47, eerste lid, bepaald dat die aanstelling als een aanstelling in vaste dienst geldt vanaf de dag waarop:
a. de door hetzelfde bevoegd gezag verleende aanstellingen in tijdelijke dienst elkaar met tussenpozen van niet meer dan zes maanden hebben opgevolgd en een periode van 48 maanden, deze tussenpozen inbegrepen, hebben overschreden;
b. meer dan zes door hetzelfde bevoegd gezag verleende aanstellingen in tijdelijke dienst elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van niet meer dan zes maanden.
2. Voor de vaststelling of de in het eerste lid bedoelde periode of het aantal opvolgende aanstellingen is overschreden, wordt bij de in het eerste lid genoemde voorschriften of regels bepaald dat slechts de aanstellingen in tijdelijke dienst in aanmerking worden genomen die zijn aangegaan na het bereiken van de in het eerste lid bedoelde leeftijd.
Indien bij voorschriften of regels op grond van artikel 47, eerste lid, een in acht te nemen termijn van opzegging van het dienstverband van de ambtenaar van politie is bepaald, bedraagt die termijn voor de ambtenaar die de in artikel 48j, eerste lid, bedoelde leeftijd heeft bereikt, een maand.
1. Voor zover in verband met een reorganisatie arbeidsplaatsen vervallen, wordt de ambtenaar van politie die de in artikel 48j, eerste lid, bedoelde leeftijd heeft bereikt het eerst voor ontslag in aanmerking gebracht. In deze leeftijdsgroep worden vervolgens de ambtenaren met het kortste dienstverband het eerst voor ontslag in aanmerking gebracht.
2. Bij voorschriften of regels op grond van artikel 47, eerste lid, wordt bepaald welke diensttijd wordt meegeteld voor de berekening van de duur van het dienstverband, bedoeld in de tweede zin van het eerste lid.
1. De ambtenaar van politie die de in artikel 48j, eerste lid, bedoelde leeftijd heeft bereikt, kan worden ontslagen op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, indien:
a. er sprake is van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte gedurende een ononderbroken periode van zes weken, en
b. herstel van zijn ziekte niet binnen een periode van zes weken na de in onderdeel a genoemde periode van zes weken te verwachten is.
2. Indien de ongeschiktheid wegens ziekte een aanvang heeft genomen voor de datum waarop de ambtenaar de in artikel 48j, eerste lid, bedoelde leeftijd heeft bereikt, geldt vanaf die datum de in onderdeel a genoemde termijn van zes weken, voor zover het totale tijdvak niet meer bedraagt dan twee jaar.
3. Voor de berekening van de periode van zes weken, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, worden perioden van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte samengeteld indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.
4. Om te beoordelen of sprake is van een situatie als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, kan het bevoegd gezag een onderzoek naar en een oordeel over het bestaan van ongeschiktheid tot werken als bedoeld in artikel 32, zesde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen aanvragen.
1. In afwijking van de in artikel 48m, eerste en tweede lid, genoemde termijn van 6 weken, geldt tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip een termijn van dertien weken voor de ambtenaar van politie die de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft bereikt.
2. Indien de ongeschiktheid wegens ziekte een aanvang heeft genomen voor de datum waarop de ambtenaar de in het eerste lid bedoelde leeftijd heeft bereikt, geldt vanaf die datum de in het eerste lid genoemde termijn, voor zover het totale tijdvak niet meer bedraagt dan 104 weken.
3. Met ingang van het tijdstip, bedoeld in het eerste lid, geldt de in artikel 48m, eerste lid, onderdeel a, genoemde termijn van zes weken, voor zover het totale tijdvak niet meer bedraagt dan dertien weken.
4. Het tijdstip, bedoeld in het eerste lid, wordt niet eerder vastgesteld dan nadat:
a. Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd in de praktijk gedurende de eerste twee jaren na inwerkingtreding van die wet, aan de beide kamers der Staten-Generaal heeft gezonden; en
b. acht weken zijn verstreken nadat het voornemen tot het vaststellen van dat tijdstip is meegedeeld aan de beide kamers der Staten-Generaal.
1. De op grond van artikel 47, eerste lid, vastgestelde voorschriften of regels, voor zover het de daarin opgenomen bepalingen betreffende ontslag op grond van ongeschiktheid voor zijn arbeid wegens ziekte of gebrek betreft, zoals deze bepalingen luidden voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II van de Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd, blijven gedurende zes maanden na dat tijdstip van inwerkingtreding van toepassing op de ambtenaar van politie:
a. die op de dag voor het tijdstip van inwerkingtreding ten minste de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft, dan wel binnen zes maanden na dat tijdstip deze leeftijd bereikt, en
b. die voor het tijdstip van inwerkingtreding en tevens, al dan niet na een onderbreking gedurende minder dan vier weken, na dat tijdstip verhinderd is om de dienst te verrichten of het ambt te vervullen wegens ongeschiktheid als gevolg van ziekte.
2. Na afloop van de in het eerste lid genoemde termijn van zes maanden, geldt de in artikel 48n, eerste lid, genoemde termijn van dertien weken, voor zover het totale tijdvak niet meer bedraagt dan 104 weken.
C
Artikel 81, derde lid, komt te luiden:
3. Artikel 4 van de Ambtenarenwet 2017 is van overeenkomstige toepassing op de Politieacademie.
Artikel 10 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming komt te luiden:
Artikel 12 van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers wordt als volgt gewijzigd:
1. De eerste zin vervalt.
2. In de eerste zin (nieuw) wordt «zijn zij» vervangen door «zijn de bij het COA werkzame personen».
De Wet College voor de rechten van de mens wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid, komt te luiden:
2. In afwijking van artikel 4.6, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2016 sluit, wijzigt en beëindigt het College namens de Staat individuele arbeidsovereenkomsten met de bij het bureau werkzame ambtenaren.
2. Het derde en vierde lid vervallen.
De Wet Nationaal rapporteur mensenhandel en seksueel geweld tegen kinderen wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 2, derde lid, komt te luiden:
3. Onze Minister van Justitie en Veiligheid sluit, wijzigt en beëindigt arbeidsovereenkomsten met de medewerkers van het bureau op verzoek van de Nationaal rapporteur mensenhandel en seksueel geweld tegen kinderen.
De Wet op de bijzondere opsporingsdiensten wordt als volgt gewijzigd:
1. In artikel 1, onderdeel b, wordt «aangesteld» vervangen door «aangewezen».
2. In artikel 9, tweede lid, wordt «De aanstelling» vervangen door «De aanwijzing» en wordt na de punt toegevoegd »De aanwijzing eindigt van rechtswege met ingang van de datum dat de uitoefening van de functie van hoofd van de opsporingsdienst geen onderdeel meer uitmaakt van de werkzaamheden van de betreffende ambtenaar.».
De Wet op het notarisambt wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1, onderdeel h, wordt «de volledige arbeidsduur als bedoeld in artikel 2 van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984» vervangen door «een arbeidsduur welke gemiddeld zesendertig werkuren per week omvat».
B
Artikel 64, tweede lid, tweede zin, vervalt.
C
Artikel 110 wordt als volgt gewijzigd:
1. De tweede en derde zin van het zesde lid komen te luiden: De voorzitter gaat arbeidsovereenkomsten aan met het personeel van het Bureau en wijzigt en beëindigt deze, op voordracht van de directeur.
2. In het achtste lid vervalt «en het personeel van het Bureau».
De Wet op de rechterlijke organisatie wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1, onderdeel d, wordt «op basis van een aanstelling werkzaam bij een gerecht» vervangen door: op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam bij een gerecht.
B
In artikel 14, vierde lid, eerste zin, wordt «benoemen tot» vervangen door «aanwijzen als».
C
Aan het slot van artikel 15 wordt een lid toegevoegd, luidende:
10. Artikel 3, onderdeel a, van de Ambtenarenwet 2017 is niet van toepassing op het niet-rechterlijk lid van het bestuur.
D
Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Ten aanzien van het niet-rechterlijk lid van het bestuur worden de bevoegdheden uit de Ambtenarenwet 2017 en titel 10 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek uitgeoefend door het bestuur uitgezonderd dat lid.
2. Er wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:
4. Voor gerechtsambtenaren gelden de arbeidsvoorwaarden die zijn opgenomen in de laatstelijk afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst voor ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn.
E
In artikel 54 wordt «Militaire ambtenarenwet 1931» vervangen door «Wet ambtenaren defensie».
F
Artikel 86 wordt als volgt gewijzigd:
1. De eerste zin van het zesde lid komt te luiden:
Ten aanzien van een niet-rechterlijk lid van de Raad worden de bevoegdheden uit de Ambtenarenwet 2017 en titel 10 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek uitgeoefend door de Raad, uitgezonderd het niet-rechterlijk lid van de Raad.
2. Aan het slot wordt een lid toegevoegd, luidende:
9. Artikel 3, onderdeel a, van de Ambtenarenwet 2017 is niet van toepassing op een niet-rechterlijk lid van de Raad.
G
Artikel 89, tweede lid, komt te luiden:
2. Voor tot het bureau behorende ambtenaren gelden de arbeidsvoorwaarden die zijn opgenomen in de laatstelijk afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst voor ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn.
H
Artikel 130, vijfde lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. «benoemd» wordt vervangen door «aangewezen».
2. De tweede zin komt te luiden:
Artikel 3, onderdeel a, van de Ambtenarenwet 2017 is niet van toepassing op deze procureur-generaal.
Afdeling 3 van Hoofdstuk II van de Wet op de rechtsbijstand vervalt.
In de artikelen 16, eerste lid, onderdeel d, onder 3°, en 36d, eerste lid, onderdeel c, onder 3°, van de Wet politiegegevens wordt «Militaire Ambtenarenwet 1931» vervangen door «Wet ambtenaren defensie».
De Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren wordt als volgt gewijzigd:
A
Na artikel 1a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De functionele autoriteit maakt geen onderscheid tussen rechterlijke ambtenaren als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, onder 5° tot en met 10°, van deWet op de rechterlijke organisatieop grond van een verschil in arbeidsduur in de voorwaarden waaronder een aanstelling wordt verleend, verlengd dan wel beëindigd, tenzij een dergelijk onderscheid objectief gerechtvaardigd is.
2. De functionele autoriteit maakt geen onderscheid tussen rechterlijke ambtenaren als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, onderdelen 5° tot en met 10°, van deWet op de rechterlijke organisatie in de arbeidsvoorwaarden op grond van het al dan niet tijdelijk karakter van de aanstelling, tenzij een dergelijk onderscheid objectief gerechtvaardigd is.
3. De functionele autoriteit beëindigt het dienstverband met een in het eerste en tweede lid bedoelde ambtenaar niet wegens de omstandigheid dat betrokkene in of buiten rechte een beroep heeft gedaan op het eerste of tweede lid of ter zake bijstand heeft verleend.
4. De functionele autoriteit benadeelt een in het eerste en tweede lid bedoelde ambtenaar niet wegens de omstandigheid dat betrokkene in of buiten rechte een beroep heeft gedaan op het bepaalde in het eerste lid of tweede lid of ter zake bijstand heeft verleend.
5. De functionele autoriteit stelt een rechterlijk ambtenaar als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, onderdelen 5° tot en met 10°, van de Wet op de rechterlijke organisatie die is aangesteld in tijdelijke dienst tijdig en duidelijk in kennis van een vacature met een dienstverband voor onbepaalde tijd.
6. Het College, bedoeld in artikel 1 van de Wet College voor de rechten van de mens, kan onderzoeken of een onderscheid is of wordt gemaakt als bedoeld in het eerste of tweede lid. De artikelen 10, 11, 12, 13, 22 en 23 van de Wet College voor de rechten van de mens zijn van overeenkomstige toepassing.
B
Na hoofdstuk 3 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan of mede verstaan onder:
de nagelaten betrekkingen van een rechterlijk ambtenaar die uit hoofde van diens overlijden pensioen genieten;
de bedragen – onder de benaming pensioen, wachtgeld, uitkering of welke benaming ook – waarop de rechterlijk ambtenaar of gewezen rechterlijk ambtenaar als zodanig uit hoofde van zijn dienstbetrekking of vroegere dienstbetrekking aanspraak heeft of waarop zijn nagelaten betrekkingen uit hoofde van zijn overlijden aanspraak hebben.
2. Beslag omvat in dit hoofdstuk ook de vordering, bedoeld in artikel 19 van de Invorderingswet 1990.
3. Tenzij anders is bepaald, worden de in dit hoofdstuk genoemde bevoegdheden ten aanzien van een rechterlijk ambtenaar uitgeoefend door Onze Minister onderscheidenlijk, indien het een bij een gerechtshof of rechtbank werkzame rechterlijk ambtenaar betreft, het gerechtsbestuur.
1. Op bezoldiging is, voor zover in dit hoofdstuk niet anders is bepaald, beslag mogelijk overeenkomstig de voorschriften van het gemene recht.
2. Kostenvergoedingen welke verband houden met de dienstverrichting zijn niet vatbaar voor beslag.
Aan de rechterlijk ambtenaar onverschuldigd betaalde bezoldiging kan worden teruggevorderd door Onze Minister onderscheidenlijk het gerechtsbestuur.
1. Met de door Onze Minister onderscheidenlijk het gerechtsbestuur verschuldigde bezoldiging kan worden verrekend hetgeen de rechterlijk ambtenaar als zodanig aan hem zelf verschuldigd is.
2. Verrekening kan plaatshebben ondanks gelegd beslag of toegepaste korting als bedoeld in artikel 19g, eerste lid.
3. Verrekening is slechts in zoverre geldig als een beslag op die bezoldiging geldig zou zijn, met dien verstande dat verrekening van hetgeen wegens genoten huisvesting of voeding is verschuldigd eveneens kan plaatsvinden met dat deel van de bezoldiging dat de beslagvrije voet, bedoeld in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vormt.
1. Onze Minister onderscheidenlijk het gerechtsbestuur kan op de bezoldiging ten behoeve van een schuldeiser van de rechterlijk ambtenaar een korting toepassen, mits de rechterlijk ambtenaar de vordering van de schuldeiser erkent of het bestaan van de vordering blijkt uit een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak dan wel uit een authentieke akte.
2. Korting is slechts in zoverre geldig als een beslag op die bezoldiging geldig zou zijn.
3. Beslag, faillissement, surséance van betaling en toepassing ten aanzien van de rechterlijk ambtenaar van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen sluiten korting uit.
Voor de toepassing van de artikelen 475b, tweede en derde lid, en 475d, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering worden, onverminderd artikel 19f, tweede lid, en artikel 19g, derde lid, verrekening en korting gelijkgesteld met beslag.
Indien verscheidene schuldeisers uit hoofde van beslag of korting aanspraak hebben op een deel van de bezoldiging geschiedt de verdeling naar evenredigheid van de inschulden, voor zover niet de ene schuldeiser voorrang heeft boven de anderen.
1. Overdracht, inpandgeving of elke andere handeling, waardoor de rechterlijk ambtenaar enig recht op zijn bezoldiging aan een derde toekent is slechts geldig voor dat deel van de bezoldiging waarop beslag geldig zou zijn.
2. Een volmacht tot voldoening of invordering van de bezoldiging is slechts geldig indien zij schriftelijk is verleend en is steeds herroepelijk.
Betaling of afgifte aan een gemachtigde, nadat een volmacht tot voldoening of invorderingen van bezoldiging is geëindigd, ontlast het bevoegd gezag, indien een gegeven opdracht tot de betaling of afgifte niet meer tijdig kon worden ingetrokken, toen het bevoegd gezag van het eindigen van de volmacht kennis kreeg.
C
Aan artikel 40 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Een rechterlijke ambtenaar als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, onderdelen 5° tot en met 10°, van deWet op de rechterlijke organisatie is niet gehouden tot dienstverrichting op voor hem op grond van zijn godsdienst of levensovertuiging geldende feest- en rustdagen, tenzij het dienstbelang dit onvermijdelijk maakt.
Artikel 8, zesde lid, van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven komt te luiden:
6. Aan de commissie is een secretaris verbonden. Onze Minister sluit, wijzigt en beëindigt de arbeidsovereenkomst met de secretaris, gehoord de commissie.
Artikel 11, tweede lid, van de Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten komt te luiden:
2. Onze Minister sluit, wijzigt en beëindigt de arbeidsovereenkomst met de secretaris na overleg met de voorzitter van het College van Toezicht.
De Wet veiligheidsregio’s wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1 wordt in het onderdeel geneeskundige hulpverlening «daartoe aangesteld personeel» vervangen door «daartoe in dienst genomen personeel».
B
In artikel 35, derde lid, wordt «benoemt de directeur» vervangen door «neemt de directeur in dienst» en wordt «het aanstellen en aangesteld houden» vervangen door «het in dienst nemen en in dienst genomen houden».
C
Artikel 75 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Het dagelijks bestuur besluit tot het aangaan, wijzigen en beëindigen van arbeidsovereenkomsten met het personeel van het Instituut Fysieke Veiligheid.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Voor ambtenaren in dienst van het Instituut Fysieke Veiligheid gelden de arbeidsvoorwaarden die zijn opgenomen in de laatstelijk afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst voor ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn.
3. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot derde en vierde lid.
Artikel 475c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Onderdeel i van het eerste lid (nieuw) komt te luiden:
i. de bedragen – onder de naam bezoldiging of welke benaming ook – waarop de ambtenaar als zodanig uit hoofde van zijn dienstbetrekking aanspraak heeft alsmede de bedragen – onder de benaming pensioen, wachtgeld, uitkering of welke benaming ook – waarop de gewezen ambtenaar als zodanig uit hoofde van zijn vroegere dienstbetrekking aanspraak heeft of waarop zijn nagelaten betrekkingen uit hoofde van zijn overlijden aanspraak hebben, met uitzondering van die bedragen waarop de ambtenaar of gewezen ambtenaar niet periodiek aanspraak heeft.
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Onder ambtenaar worden in het eerste lid, onderdeel i, verstaan de personen, bedoeld in artikel 3 van de Ambtenarenwet 2017, alsmede hun nagelaten betrekkingen die uit hoofde van hun overlijden pensioen genieten.
In de artikelen 177, tweede lid, en 363, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt «een aanstelling als ambtenaar, indien de aanstelling als ambtenaar is gevolgd» telkens vervangen door «een dienstbetrekking bij een overheidswerkgever, indien de dienstbetrekking bij een overheidswerkgever is gevolgd».
Artikel 16 van de Wet verzelfstandiging Staatsbosbeheer komt te luiden:
1. Onverminderd artikel 14 gelden voor de directeur en de overige personeelsleden van Staatsbosbeheer de arbeidsvoorwaarden die zijn opgenomen in de collectieve arbeidsovereenkomst voor ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn bij het ministerie, waaronder Staatsbosbeheer ressorteert.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald voor welke aangelegenheden van het eerste lid kan worden afgeweken.
In artikel 6.3 van de Wet dieren wordt «door de overheid aangesteld persoon» telkens vervangen door «persoon in dienst van de overheid,».
Artikel 7, tweede lid, van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden komt te luiden:
2. Na instemming van Onze Minister sluit, wijzigt en beëindigt het college de arbeidsovereenkomst met de secretaris.
Artikel 5, derde lid, van de Wet College voor toetsen en examens komt te luiden:
3. Onze Minister gaat arbeidsovereenkomsten aan en wijzigt en beëindigt deze namens de Staat met de directeur en de andere medewerkers na overleg met de voorzitter van het college.
Artikel 7.65, tweede lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek komt te luiden:
2. Bij koninklijk besluit wordt besloten tot het aangaan van een arbeidsovereenkomst met de secretaris. Tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst wordt bij koninklijk besluit besloten, tenzij Onze Minister namens de Staat de arbeidsovereenkomst opzegt op grond van artikel 677 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
In de artikelen 1:6, onderdeel c, en 1:7, eerste lid, onderdeel b, van de Arbeidstijdenwet wordt «Militaire ambtenarenwet 1931» telkens vervangen door «Wet ambtenaren defensie».
In artikel 1:3 van de Wet arbeid en zorg wordt «Militaire ambtenarenwet 1931» vervangen door «Wet ambtenaren defensie».
Artikel 3, onderdeel d, van de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd komt te luiden:
d. het aanstellen of ontslaan van personen, op wie artikel 3 van de Ambtenarenwet 2017 van toepassing is.
De artikelen 2, derde lid, en 3, derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen vervallen.
Artikel 46d, aanhef, van de Wet op de ondernemingsraden komt te luiden:
Ten aanzien van een onderneming, waarin uitsluitend of nagenoeg uitsluitend krachtens publiekrechtelijke aanstelling arbeid wordt verricht en ten aanzien van een onderneming die overheidswerkgever is in de zin van de Ambtenarenwet 2017 gelden de volgende bijzondere bepalingen:.
In artikel 8, eerste lid, van de Geneesmiddelenwet vervalt «, waarvan de ambtenaren door Onze Minister worden benoemd, geschorst en ontslagen».
De Gezondheidswet wordt als volgt gewijzigd:
A
1. Aan artikel 36 wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. Ten behoeve van de organisatie van het Staatstoezicht op de volksgezondheid kunnen bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld.
B
In artikel 37 wordt aan het slot van de eerste zin toegevoegd «, die bij besluit van Onze Minister wordt aangewezen. De aanwijzing eindigt van rechtswege met ingang van de datum dat de uitoefening van de functie van hoofdinspecteur geen onderdeel meer uitmaakt van de werkzaamheden van de betreffende ambtenaar.».
C
Artikel 52 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid vervalt.
2. Het tweede en derde lid worden vernummerd tot eerste en tweede lid.
Artikel 4, onderdeel c, van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte komt te luiden:
c. het aanstellen of ontslaan van personen, op wie artikel 3 van de Ambtenarenwet 2017 van toepassing is.
De Wet langdurige zorg wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 3.2.8, eerste lid, wordt «Militaire ambtenarenwet 1931» vervangen door «Wet ambtenaren defensie».
B
Artikel 6.1.1, zevende lid, komt te luiden:
7. Artikel 15 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen is niet van toepassing ten aanzien van personeel in dienst van het CAK.
Artikel 15 van de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen komt te luiden:
De Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 55, vijfde lid, laatste zin, komt te luiden:
Zij worden bij besluit van Onze Minister aangewezen.
B
In artikel 62, eerste lid, wordt «De leden, de plaatsvervangende leden en de plaatsvervangende secretarissen van de tuchtcolleges» vervangen door «De leden en de plaatsvervangende leden van de tuchtcolleges».
Artikel 1, onderdeel a, onder 2°, van de Wet op de medische keuringen, komt te luiden:
2°. een aanstelling voor een functie als genoemd in artikel 3 van de Ambtenarenwet 2017,.
De Wet op de organisatie ZorgOnderzoek Nederland wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 4, vierde lid, wordt «artikel 6, derde lid» vervangen door «artikel 6, tweede lid».
B
Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid vervalt.
2. Het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid.
Artikel 22 van de Wet toelating zorginstellingen komt te luiden:
1. Voor het personeel van het College sanering gelden de arbeidsvoorwaarden die zijn opgenomen in de collectieve arbeidsovereenkomst voor ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn bij het ministerie, waaronder het College sanering ressorteert.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald voor welke aangelegenheden van het eerste lid kan worden afgeweken.
In artikel 4, tweede lid, van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding wordt «benoemd» vervangen door «aangewezen» en wordt een zin toegevoegd, luidende: De aanwijzing eindigt van rechtswege met ingang van de datum dat de uitoefening van de functie van secretaris of plaatsvervangend secretaris geen onderdeel meer uitmaakt van de werkzaamheden van de betreffende ambtenaar.
Artikel XII, tweede lid, van de Wet van 8 april 2016 tot wijziging van de Zorgverzekeringswet en andere wetten in verband met de overgang van een aantal taken van het Zorginstituut Nederland naar het CAK (Stb 2016, 173) komt te luiden:
2. In afwijking van artikel 6.1.1., zevende lid, van de Wet langdurige zorg is artikel 15 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen van toepassing op een persoon als bedoeld in het eerste lid.
In artikel 2, tweede lid, onderdeel a, van de Zorgverzekeringswet wordt «Militaire ambtenarenwet 1931» vervangen door «Wet ambtenaren defensie».
1. Titel II van de Ambtenarenwet blijft tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip van toepassing op de leden van zelfstandige bestuursorganen als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen en leden van adviescolleges als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Kaderwet adviescolleges, voor zover zij ambtenaar zijn in de zin van artikel 1 van de Ambtenarenwet.
2. De titels III en IIIa van de Ambtenarenwet blijven tot het op grond van het eerste lid bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip van toepassing op de leden van zelfstandige bestuursorganen als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen en leden van adviescolleges als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Kaderwet adviescolleges, met uitzondering van de leden van zelfstandige bestuursorganen en adviescolleges op wie op grond van artikel 2 van de Ambtenarenwet die titels op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren niet van toepassing waren.
3. In afwijking van artikel 17, eerste lid, van de Ambtenarenwet 2017 blijven algemeen verbindende voorschriften betreffende de rechtspositie van de in het vorige lid bedoelde leden die tot stand zijn gebracht op grond van artikel 125 van de Ambtenarenwet tot het op grond van het eerste lid bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip op hen van toepassing.
1. Op ambtenaren die op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren in dienst zijn van een veiligheidsregio als bedoeld in artikel 9 van de Wet veiligheidsregio’s is artikel 14, eerste lid, van de Ambtenarenwet 2017 van toepassing op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
2. Op de veiligheidsregio’s blijft artikel 33b, eerste lid, onderdeel d, van de Wet gemeenschappelijke regelingen, zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren, van toepassing tot het op grond van het eerste lid bij koninklijk besluit vast te stellen tijdstip.
3. Op ambtenaren in dienst van veiligheidsregio’s blijven de titels II, III en IIIa van de Ambtenarenwet tot het op grond van het eerste lid bij koninklijk besluit vast te stellen tijdstip van toepassing.
4. Op algemeen verbindende voorschriften betreffende de rechtspositie van de in het eerste bedoelde ambtenaren, alsmede ambtenaren die met toepassing van het tweede lid zijn aangesteld, is artikel 17, eerste lid, van de Ambtenarenwet 2017 op het op grond van het eerste lid bij koninklijk besluit vast te stellen tijdstip van toepassing.
5. Het eerste tot en met derde lid zijn niet van toepassing op ambtenaren ten aanzien van wie, op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren, arbeidsvoorwaarden van toepassing zijn of zouden zijn die uitsluitend gelden doordat die ambtenaren zijn of worden belast met werkzaamheden ter uitvoering van artikel 4, tweede lid, van de Tijdelijke wet ambulancezorg. Het vierde lid is niet van toepassing, voor zover de daar bedoelde algemeen verbindende voorschriften de rechtpositie van de in de eerste zin bedoelde ambtenaren betreffen.
1. Indien een rechtspersoon als bedoeld in artikel 615 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren, na dat tijdstip aan een commissie als bedoeld in artikel 671a, tweede lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, verzoekt om toestemming voor opzegging op grond van artikel 669, derde lid, onderdeel a, van dat boek van de arbeidsovereenkomst van een werknemer, ten aanzien van wie door een bestuursorgaan binnen die rechtspersoon voor dat tijdstip een besluit is genomen waarin die werknemer boventallig is verklaard, blijven daarop de materiële voorschriften van toepassing die ten tijde van dat besluit voor dat bestuursorgaan golden.
2. Ten aanzien van een verzoek van de werkgever als bedoeld in artikel 671b, eerste lid, onderdeel b, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek of een verzoek van de werknemer als bedoeld in artikel 681 of artikel 682 van dat boek, dat betrekking heeft op een arbeidsovereenkomst waarvoor met toepassing van het eerste lid is verzocht om toestemming voor opzegging, dan wel de tegen een beschikking op voornoemde verzoeken ingestelde rechtsmiddelen, blijven de in het eerste lid bedoelde materiële voorschriften van toepassing.
Indien het bij koninklijke boodschap van [datum] ingediende voorstel van wet tot wijziging van enige wetten in verband met de normalisering van de rechtspositie van ambtenaren in het onderwijs [Kamerstuknummer] tot wet is of wordt verheven en die wet:
a. eerder in werking treedt of is getreden of op hetzelfde tijdstip in werking treedt als artikel 2.12 van deze wet, komt in artikel 2.12 artikel 58 te luiden:
Op de datum van herindeling gaat het personeel, verbonden aan de in overgaand gebied gevestigde door de gemeente in stand gehouden scholen als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 1 van de Wet op de expertisecentra of artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs, over in dienst van de gemeente waaraan bedoeld gebied wordt toegevoegd.
b. later in werking treedt dan artikel 2.12 van deze wet, komt artikel 58 van de Wet algemene regels herindeling te luiden:
Op de datum van herindeling gaat het personeel, verbonden aan de in overgaand gebied gevestigde door de gemeente in stand gehouden scholen als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 1 van de Wet op de expertisecentra of artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs, over in dienst van de gemeente waaraan bedoeld gebied wordt toegevoegd.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,