Vastgesteld 11 maart 2022
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs over de brief van 1 november 2021 over de stand van zaken aanvragen en ouderverklaringen in het kader van de wet Meer ruimte voor nieuwe scholen (Kamerstuk 35 050, nr. 47).
De vragen en opmerkingen zijn op 18 januari 2022 aan de Minister van Primair en Voortgezet Onderwijs voorgelegd. Bij brief van 10 maart 2022 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Michon-Derkzen
De adjunct-griffier van de commissie, Arends
Inhoud |
blz. |
||
I |
Vragen en opmerkingen uit de fracties |
2 |
|
• |
Inbreng van de leden van de VVD-fractie |
2 |
|
• |
Inbreng van de leden van de D66-fractie |
2 |
|
• |
Inbreng van de leden van de SP-fractie |
3 |
|
• |
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie |
3 |
|
• |
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie |
4 |
|
• |
Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie |
5 |
|
II |
Reactie van Minister voor Primair- en Voortgezet Onderwijs |
6 |
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief over de stand van zaken aanvragen en ouderverklaringen in het kader van de wet Meer ruimte voor nieuwe scholen en vragen wanneer de formele evaluatie van deze wet is voorzien.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief over de stand van zaken aanvragen en ouderverklaringen in het kader van de wet Meer ruimte voor nieuwe scholen. Zij hebben nog enkele vragen en opmerkingen die zij aan de Minister willen voorleggen.
Waarden democratische rechtstaat
De leden van de D66-fractie hebben via verschillende media vernomen dat prominente leden van de partij Forum voor Democratie eind december een stichting hebben opgericht voor basisonderwijs en dat deze leden «conservatieve» en «niet zo woke scholen» willen oprichten. Heeft de Minister hier ook kennis van genomen? Zo ja, hoe verhouden de plannen voor deze scholen zich tot de wet Meer ruimte voor nieuwe scholen? Vindt hij deze ontwikkeling wenselijk? Ook vragen zij hoe kansrijk de Minister deze plannen acht. Is de Minister van mening dat dergelijke scholen zouden voldoen aan de landelijk vastgestelde normen? Deze leden zijn van mening dat het zeer belangrijk is dat (nieuwe) scholen de waarden van de democratische rechtstaat respecteren en deze waarden ook uitdragen. Zij zijn bovendien van mening dat onderwijs altijd moet voldoen aan twee voorwaarden: onderwijs moet goed én veilig zijn. Is hij van mening dat dergelijke scholen goed en veilig onderwijs zouden kunnen bieden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Hoe verhouden deze geplande scholen zich tot de nieuwe wet over het bestuurlijk instrumentarium, welke binnenkort wordt besproken in de Tweede Kamer? Tevens vragen zij aan welke criteria de verwachte kwaliteit van deze geplande nieuwe scholen precies wordt getoetst.
Kansengelijkheid
De leden van de D66-fractie vragen voorts of de Minister uiteen kan zetten welke redenen initiatiefnemers aandragen om een nieuwe school te starten? Zijn hier bijvoorbeeld parallellen te ontdekken met de coronacrisis? Hoe beoordeelt de Minister dat van de 102 initiatieven, er maar 56 voor bekostiging in aanmerking willen komen? Hoe ziet hij dit in het kader van kansengelijkheid en de groei van het privaat onderwijs? Is hij het met deze leden eens dat dit een zorgelijke ontwikkeling is?
Gemeenten en kwaliteit
De leden van de D66-fractie vragen wat de exacte stand van zaken is in het kader van het aantal aanmeldingen. Zo zijn zij benieuwd of er gemeenten zijn waar het aantal aanvragen zo hoog is dat niet alle aanmeldingen gehonoreerd kunnen worden? Kan de Minister een overzicht geven van alle 102 aanmeldingen? Waar voorziet de Minister knelpunten in verband met de verhouding tussen het aantal aanvragen en de prognoses? Wat is in dit proces precies de rol van de gemeente? Wat gebeurt er bijvoorbeeld als een gemeente meerdere aanvragen krijgt maar daarvoor niet de financiële middelen heeft? Hoe zwaar weegt de Minister de zienswijze van de gemeenten in dezen? Is de Minister van mening dat als alle aanvragen gehonoreerd worden dit ten koste gaat van de kwaliteit van het onderwijs? Wat betekent dit voor de levensvatbaarheid van bestaande scholen? Kan de Minister uiteenzetten aan welke criteria nieuwe scholen precies moeten voldoen in het kader van het borgen van de kwaliteit van het onderwijs? Tot slot vragen zij of hij de opvatting van deze leden deelt dat de wet op zeer korte termijn geëvalueerd dient te worden.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de stand van zaken aanvragen en ouderverklaringen in het kader van de wet Meer ruimte voor nieuwe scholen. Zij hebben daar nog enkele vragen en opmerkingen over.
De leden vragen de Minister hoeveel aanvragen er uiteindelijk zijn ingediend, nadat ook alle papieren aanvragen zijn binnengekomen via de mail of post. Hoe ziet de verdeling naar onderwijsconcept en denominatie eruit van al deze aanvragen? Kan de Minister hier een overzicht van geven? Klopt het dat het voor initiatieven voor openbare scholen moeilijker is om de aanvraag rond te krijgen, omdat het verkrijgen van ouderverklaringen zonder vaste achterban lastiger is of de kosten van een marktonderzoek te hoog zijn? De leden maken zich zorgen over de garantiefunctie van het openbaar onderwijs nu er een leegloop kan ontstaan doordat allerlei nieuwe scholen opgericht worden en de eerste school in een nieuwbouwwijk geen openbare school hoeft te zijn. Kan de Minister bevestigen dat de garantiefunctie van het openbaar onderwijs niet in gevaar komt in welke gemeente dan ook? Hoe houdt hij hier toezicht op en wanneer en hoe grijpt hij in indien dit wel het geval is, zo vragen de voornoemde leden.
De leden van de SP-fractie uiten tevens hun zorgen over de competitie die ontstaan naar aanleiding van de Wet Meer ruimte voor nieuwe scholen. Initiatieven die van alles beloven, maar waarvan niet zeker gaat zijn dat ze het ook daadwerkelijk gaan waarmaken en kinderen van andere scholen weglokken. Is de Minister het eens met de leden dat dit een ongewenst verschijnsel is dat met deze wet alleen maar is verergerd? En op welke wijze is de Minister van plan dit in te dammen? Ten slotte vragen de eerder genoemde leden in hoeverre ondemocratische uitingen of gedragingen van bestuursleden of aan hen gelieerde partijen van initiatieven en hoe zij zich verhouden tot de parlementaire democratie meespelen in het uiteindelijk toekennen van de aanvraag? Zij vragen of dit op voorhand al kan leiden tot het niet mogen starten van een school of dat dit eerst moet blijken na onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) als de school al gestart is.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met zorg kennisgenomen van de onderhavige brief. Zij hebben in 2019 tegen het wetsvoorstel Meer ruimte voor nieuwe scholen gestemd (Kamerstuk 35 050), omdat zij zich grote zorgen maakten over de kwalijke gevolgen ervan in de vorm van segregatie en kansenongelijkheid. Het wetsvoorstel zou immers leiden tot hokjesscholen en onwenselijke concurrentie in combinatie met een te beperkte rol van de gemeenten. Nu de wet op 1 november 2020 in werking is getreden tekent zich de kwalijke werking af. Hoe weegt de Minister nu zelf dat er maar liefst 56 initiatieven een aanvraag hebben ingediend voor het in aanmerking brengen voor bekostiging? Hoe beziet hij de mogelijkheid dat het aantal scholen voor funderend onderwijs zo substantieel zal toenemen in het licht van de anders telkens zo sobere bekostiging van het onderwijs? Ziet hij dit als een doelmatige aanwending van onderwijsgeld? Welke overwegingen liggen ten grondslag aan zijn beoordeling?
Ten tijde van de wetsbehandeling wezen de grote steden, het openbaar onderwijs en ook de VO-raad op de grote risico's van toenemende segregatie. Er schuilt namelijk een heel groot risico in de Wet meer ruimte voor nieuwe scholen dat deze leidt tot zogenaamde hokjesscholen: scholen waar alleen kinderen met dezelfde achtergrond naartoe gaan. Waar het openbaar onderwijs voor iedereen is, dreigt het steeds meer zó te worden dat elk marginaal groepje ouders een eigen school wil oprichten, met een wildgroei aan bubbels als gevolg. Ziet ook de Minister een dergelijke segregatie in het onderwijs als een risico? Zo ja, wat wil hij dan daartegen ondernemen? Zo neen, waarom niet?
In 2006 trad de initiatiefwet van de leden Hamer, Kraneveldt en Dijsselbloem1 in werking, die scholen onder meer opdroeg met het onderwijs actief burgerschap en sociale integratie te bevorderen. Destijds bepaalde de wet ook dat leerlingen kennis moeten hebben van en kennismaken met verschillende achtergronden en culturen van leeftijdsgenoten. In hoeverre kan deze gedachte nog gestalte krijgen op al de hokjesscholen die nu dreigen te ontstaan? Wil de Minister ook de aanvragen ook op zulke aspecten laten toetsen?
Onder het kabinet-Balkenende IV heeft de toenmalige Staatssecretaris Dijksma hard gewerkt aan beleid om segregatie tegen te gaan in samenwerking met gemeenten en scholen via de uitvoering van de lokale educatieve agenda. Welke gevolgen voorziet de Minister nu van de komst van hokjesscholen voor de uitvoering van de lokale educatieve agenda? Bij het debat over het Wetvoorstel meer ruimte voor nieuwe scholen zegde de toenmalige Minister Slob nog toe dat hij nader onderzoek zou laten doen naar toelatingsbeleid van scholen en segregatie. Wat is inmiddels de stand van zaken betreffende dat onderzoek? Op welke termijn kan de Kamer de bevindingen tegemoetzien?
Onlangs verscheen het bericht dat de Tocqueville Stichting een nieuwe zuil wil vormen voor eigen scholen voor zogenoemd «klassiek onderwijs in de geest van de levensbeschouwelijke visie en kernwaarden van het Renaissance Instituut».2 Meent de Minister dat het wenselijk is dat er aldus ook scholen kunnen worden opgericht op basis van partijpolitieke voorkeur? Past zo’n streven ook binnen de huidige tekst van artikel 23 van de Grondwet? Zou het dan niet wenslijk zijn de Grondwet te wijzigen, opdat deze gaat bepalen dat elke school zich moet houden aan de waarden van de democratische rechtstaat? Zo neen, waarom dan niet, zo vragen de voornoemde leden.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie danken de Minister voor het toesturen van deze stand van zaken. De voornoemde leden hebben hier nog wel enkele vragen over.
Deze leden lezen dat 102 initiatieven een melding van een voorgenomen aanvraag hebben gedaan bij DUO3. In de periode van 1 juli tot en met 29 oktober zijn er 10.372 ouderverklaringen voor deze initiatieven afgegeven via de website van DUO. Kan de Minister deze cijfers duiden? Zijn het bijvoorbeeld meer initiatieven dan verwacht? Zijn het meer of minder aanvragen dan voor de wet Meer ruimte voor nieuwe scholen? Hoeveel aanvragen zijn echt nieuw of zitten er ook herhaalde aanvragen bij? Zijn de aanvragen van een andere aard dan de aanvragen van voorgaande jaren als je kijkt naar het type onderwijs dat de initiatieven willen geven, of de levensbeschouwelijke achtergrond van het onderwijs? Zitten er ook aanvragen tussen voor initiatieven die gestoeld zijn op politieke opvattingen? Zo ja, past dit binnen de wettelijke ruimte? Kan de Minister hier een helder antwoord op geven? Zijn er initiatieven waarover zorgen bestaan over bijvoorbeeld de kwaliteit van het onderwijs? En zijn er zienswijzen door gemeenten ingediend? Zo ja, hoe worden deze betrokken bij het uiteindelijke oordeel, zo vragen de eerder genoemde leden.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de aanvragen komende maanden onder andere kwalitatief worden getoetst. De leden kennen het advieskader, maar willen graag weten hoe zo’n kwaliteitstoets van de inspectie er concreet uit ziet? Hoeveel dagen trekt de inspectie hiervoor uit en met wie wordt allemaal gesproken? Hoe wordt precies beoordeeld naar criteria als het onderschrijven van de rechtsstaat, rechtspraak en wetenschap door de nieuwe initiatieven? Deze leden vragen ook in hoeverre en of er voldoende gekeken wordt naar het voorkomen van verdere segregatie bij de oprichting van nieuwe scholen. Dat niet een bepaalde groep kinderen bevoordeeld wordt doordat er voor hen nieuwe scholen wordt opgericht, terwijl voor andere kinderen dit niet of amper zal gebeuren omdat deze ouders de weg naar nieuwe scholen niet weet te vinden? En dat kinderen daardoor nog minder met elkaar in aanraking komen? In hoeverre is dit bij deze nieuwe aangemelde initiatieven het geval? Zij vragen of dit wordt meegenomen in de toetsing.
Is er ook specifieke aandacht vooraf voor het aanbod van de nieuw op te richten school voor kinderen die zorg nodig hebben of anders leren, bijvoorbeeld omdat ze een handicap hebben, of hoogbegaafd zijn? Wordt ook vooraf getoetst of de gebouwen toegankelijk zijn voor alle kinderen?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de Minister voor 1 juni 2022 zal besluiten welke scholen voldoen aan de gestelde voorwaarden en kunnen starten op 1 augustus 2023. Hoe verloopt het traject daartussen in? Worden scholen dan nog gemonitord in het proces richting opengaan? Is er in die periode ook nog een toetsing of zij zich daadwerkelijk houden aan voorgenomen besluiten en gecommuniceerde keuzes? Tot slot vragen zij hoe het toezicht verloopt na het openen van de scholen.
Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie zien de school als een gemeenschap waarin leraren, leerlingen en ouders samenwerken aan goed onderwijs. Ouders moeten in heel Nederland kunnen kiezen voor een school die past bij hun opvoeding en overtuiging, of dat nu bijzonder of openbaar onderwijs is. Deze leden hebben altijd gepleit voor meer ruimte voor initiatieven van ouders en zijn blij om te lezen dat er maar liefst 10.372 ouderverklaringen zijn afgegeven voor nieuwe scholen. Zij waarderen het dat de Minister de Kamer informeert over de voortgang van het aantal nieuwe scholen in het kader van de wet Meer ruimte voor nieuwe scholen. De leden lezen dat de ingediende aanvragen de komende maanden getoetst worden. De leden van de ChristenUnie-fractie willen graag nader ingaan op de zienswijze. Het aangenomen nader gewijzigd amendement van de leden Westerveld en Van Meenen (Kamerstuk 35 050, nr. 41) maakt het mogelijk voor gemeenten een dergelijke zienswijze in te dienen. In het kader van de kwaliteitstoetsing hebben de leden hierover enkele vragen aan de Minister.
Bij de behandeling in de Tweede Kamer in september 2019 (Handelingen II 2021/22, nr. 108, item 10) vroegen de leden naar de kwaliteitstoets. Zij constateerden met de Minister dat die uitvoering daarvan best ingewikkeld is. In het debat is destijds veel gewisseld over de rol van gemeenten in deze kwaliteitstoets. De leden van de ChristenUnie-fractie lezen hierover niets terug in deze brief, noch in de brief van 15 oktober 20214. De leden vragen de Minister ten eerste of hij kan aangeven hoeveel en welke gemeenten er gebruik gemaakt hebben van de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen? Conform het amendement kunnen de zienswijzen over uiteenlopende zaken gaan. De leden vragen de Minister welke onderwerpen er in de zienswijzen aan bod komen.
De leden lezen op de website van DUO dat de zienswijze een aanleiding kan zijn om de belangstellingsmeting of een andere deugdelijkheidseis uit de kwaliteitstoets opnieuw te beoordelen. Klopt het dat gemeenten dus door middel van een zienswijze invloed kunnen uitoefenen op een belangstellingsmeting en op de toetsing van deugdelijkheidseisen, zo vragen deze leden en zo ja, wat de wettelijke grond hiervoor is.
De leden constateren dat de rol van gemeenten rondom nieuwe scholen verandert door de mogelijkheid van het indienen van een zienswijze. Ziet de Minister dit ook? Zo ja, wat vindt de Minister daar van? Zo nee, hoe worden de zienswijzen van de gemeenten dan gewogen, zo vragen de leden? Welke waarde wordt er gehecht aan de zienswijzen van gemeenten? En door wie? Zij vragen welke acties er door wie zijn ondernomen naar aanleiding van de ingediende zienswijzen.
In de wetsbehandeling van september 2019 is ook eventuele rechtsongelijkheid ter sprake gekomen rondom zienswijzen. Gemeenten kunnen er voor kiezen om een zienswijze in te dienen. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe geborgd wordt dat initiatieven in gemeenten die geen zienswijzen indienen op dezelfde manier behandeld worden als initiatieven in gemeenten die wel zienswijzen indienen.
Het is de eerste keer dat de wet Meer ruimte voor nieuwe scholen in gebruik is en daarmee de eerste keer dat initiatieven op dergelijke wijze getoetst worden. De leden vragen of, en zo ja hoe de Minister de Kamer zal informeren over het proces van kwaliteitstoetsing, de rol die DUO en de inspectie daarin aannemen of aan hebben genomen. Tot slot vragen de leden of de Minister bereid is om bij de start van de nieuwe scholen in 2023, dus twee jaar na invoering van de wet, te onderzoeken of de wet inderdaad meer ruimte biedt aan scholen, of dat drempels eventueel nog meer verlaagd moeten worden en waarom wel of niet.
Ik dank de leden van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor hun inbreng en de gestelde vragen. Hieronder ga ik in op de vragen in de volgorde van het verslag.
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie vragen, net als de leden van de D66-fractie en de leden van de ChristenUnie-fractie, wanneer de formele evaluatie van deze wet is voorzien.
Bij invoering van de wet Meer Ruimte voor Nieuwe scholen (hierna: wet MRvNS) is bepaald dat deze na 5, 10 en 15 jaar wordt geëvalueerd. Deze termijnen zijn noodzakelijk om gefundeerde uitspraken te kunnen doen over het verwezenlijken van de doelstelling van de wet en de effecten van de wet. De formele evaluatie van de wet wordt momenteel uitgevoerd door Oberon, KBA en Kohnstamm Instituut. Na 5, 10 en 15 jaar wordt een evaluatie opgeleverd die ook met uw Kamer zal worden gedeeld. Het eerste evaluatierapport wordt voorzien in 2026. Daarnaast probeer ik waar nodig en mogelijk jaarlijks kleine verbeteringen door te voeren gebaseerd op de ervaringen tijdens de aanvraagprocedure. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het verbeteren van de informatie op de website van DUO en de toegankelijkheid daarvan.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
Waarden democratische rechtstaat
De leden van de D66-fractie hebben via verschillende media vernomen dat prominente leden van de partij Forum voor Democratie eind december een stichting hebben opgericht voor basisonderwijs en dat deze leden «conservatieve» en «niet zo woke scholen» willen oprichten. De leden van de D66-fractie vragen of de Minister hier ook kennis van heeft genomen. Zo ja, hoe de plannen voor deze scholen zich verhouden tot de wet Meer ruimte voor nieuwe scholen? En de leden vragen zich af of hij deze ontwikkeling wenselijk vindt. Ook vragen zij hoe kansrijk de Minister deze plannen acht. Zij vragen of de Minister van mening is dat dergelijke scholen zouden voldoen aan de landelijk vastgestelde normen. Deze leden zijn van mening dat het zeer belangrijk is dat (nieuwe) scholen de waarden van de democratische rechtstaat respecteren en deze waarden ook uitdragen. Zij zijn bovendien van mening dat onderwijs altijd moet voldoen aan twee voorwaarden: onderwijs moet goed én veilig zijn. Vervolgens vragen de leden van de D66-fractie of de Minister van mening is dat dergelijke scholen goed en veilig onderwijs zouden kunnen bieden. Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik heb via de media kennis genomen van dit voornemen van Forum voor Democratie. Of dit voornemen zal worden omgezet in een daadwerkelijk initiatief tot het oprichten van een school kan ik niet voorspellen, evenmin of een dergelijk initiatief kansrijk zal zijn. Nadat een aanvraag is ingediend zal ik de aanvraag toetsen aan de wettelijke voorwaarden en over de aanvraag een besluit nemen.
Wat vaststaat is dat, door de invoering van de wet MRvNS, elk initiatief moet voldoen aan dezelfde voorwaarden: een goed kwaliteitsplan, voldoende belangstelling van ouders en kinderen voor de op te richten school en VOG’s voor de bestuurders en toezichthouders. Als onderdeel van de indieningsprocedure toetst de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) de nieuwe school vóóraf aan verschillende deugdelijkheidseisen, zoals de inrichting van de onderwijstijd, de inhoud van het onderwijs en de invulling van de wettelijke burgerschapsopdracht.
De leden van de D66-fractie vragen hoe deze geplande scholen zich verhouden tot de nieuwe wet over het bestuurlijk instrumentarium, welke binnenkort wordt besproken in de Tweede Kamer.
Het bestuurlijk instrumentarium wordt uitgebreid indien het wetsvoorstel daartoe wordt aangenomen. Deze uitbreiding van het bestuurlijk instrumentarium geeft de mogelijkheid om sneller in te grijpen bij bestaande en nieuwe scholen. Dit in lijn met de ambitie uit het regeerakkoord om sneller in te grijpen waar onvoldoende wordt gepresteerd. Het wetsvoorstel gericht op de uitbreiding van het bestuurlijk instrumentarium heeft geen effect op de aanvraagprocedure voor nieuwe scholen.
Tevens vragen de leden van de D66-fractie aan welke criteria de verwachte kwaliteit van deze geplande nieuwe scholen precies wordt getoetst.
Alle aanvragen voor nieuwe scholen worden getoetst op zes deugdelijkheidseisen, die zijn vastgelegd in artikel 74, tweede lid onder b van de WPO en artikel 67a, tweede lid onder b van de WVO. Het betreft de volgende zes deugdelijkheidseisen: burgerschapsonderwijs, leerlingen die extra ondersteuning behoeven en de voorzieningen daarvoor, zicht op ontwikkeling van de leerlingen, onderwijstijd, kerndoelen en referentieniveaus, scheiding tussen de functies van bestuur en het toezicht daarop. De inspectie baseert zich bij de toets op de door de aanvrager aangeleverde stukken en voert tevens een gesprek met de aanvrager. Wanneer één van de zes deugdelijkheidseisen als onvoldoende wordt beoordeeld, zal de inspectie een negatief advies over de aanvraag geven.
Kansengelijkheid
De leden van de D66-fractie vragen voorts of de Minister uiteen kan zetten welke redenen initiatiefnemers aandragen om een nieuwe school te starten. Zijn hier bijvoorbeeld parallellen te ontdekken met de coronacrisis?
Initiatiefnemers willen om verschillende redenen een nieuwe school starten. Veel initiatiefnemers zijn van mening dat hun school iets kan toevoegen aan het bestaande onderwijsaanbod. Veel van de initiatiefnemers zijn al jaren bezig met de ontwikkeling van hun plannen. Ik zie dus momenteel geen parallellen met de coronacrisis.
Ook vragen de leden van de D66-fractie hoe de Minister beoordeelt dat van de 102 initiatieven, er maar 56 voor bekostiging in aanmerking willen komen.
102 initiatieven hebben een vooraanmelding gedaan en in de periode van juli tot en met oktober 2021 ouderverklaringen geworven. Een deel van de initiatieven kon niet rekenen op voldoende belangstelling. Het aantonen van voldoende belangstelling is een voorwaarde om voor bekostiging in aanmerking te komen. Dit is ook vermoedelijk de reden waarom een deel van de initiatiefnemers uiteindelijk geen aanvraag heeft ingediend en 56 aanvragen wel een aanvraag hebben ingediend.
Daarnaast vragen de leden van de D66-fractie hoe de Minister dit in het kader van kansengelijkheid en de groei van het privaat onderwijs ziet. Deze leden vragen vervolgens of de Minister het met deze leden eens dat dit een zorgelijke ontwikkeling is.
Ik hecht sterk aan kansengelijkheid en zal mij daar de komende jaren ook stevig voor inspannen. Niet voor niets zijn in het regeerakkoord diverse maatregelen aangekondigd om kansengelijkheid voor kinderen te vergroten. Denk hierbij onder meer aan de rijke schooldag, het verbeteren van passend onderwijs, het tegengaan van thuiszitters, de aanpak van leerachterstanden en het voortzetten van de maatschappelijke diensttijd. Omdat er slechts één aanvraagronde heeft plaatsgevonden kan ik nu nog niet vaststellen welk effect de invoering van de wet MRvNS heeft op kansengelijkheid en de groei van privaat onderwijs. Wel vind ik het belangrijk om de gevolgen van de wet MRvNS goed in kaart te brengen. Daarom onderzoeken Oberon, KBA en Kohnstamm instituut in de evaluatie ook het effect van de invoering van de wet MRvNS op kansengelijkheid. Ook de mogelijke samenhang tussen de wet MRvNS en de groei van privaat onderwijs breng ik in kaart. Zie hiervoor ook het antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie over wanneer de formele evaluatie van deze wet is voorzien.
Gemeenten en kwaliteit
De leden van de D66-fractie vragen wat de exacte stand van zaken is in het kader van het aantal aanmeldingen. Zij geven aan benieuwd te zijn of er gemeenten zijn waar het aantal aanvragen zo hoog is dat niet alle aanmeldingen gehonoreerd kunnen worden. En vragen of de Minister een overzicht kan geven van alle 102 aanmeldingen.
Van de 102 initiatieven hebben 56 initiatieven een aanvraag ingediend. Deze aanvragen worden momenteel door DUO en de inspectie beoordeeld. Uiterlijk 31 mei 2022 neem ik een besluit welke initiatieven in aanmerking komen voor bekostiging. Hierop is de gemeente verplicht huisvesting voor de nieuwe school te organiseren. Het verschilt per gemeente hoeveel initiatieven een aanvraag hebben ingediend, zie hieronder tabel 1.
Aanvragen worden gehonoreerd indien aan alle voorwaarden is voldaan. Dit is onafhankelijk van het aantal aanmeldingen per gemeente. De verwachting is dat niet elke aanvraag gehonoreerd zal worden.
Ingediende aanvragen per gemeente |
PO |
VO |
Totaal |
Waarvan verzelfstandiging (dus geen huisvesting nodig) |
---|---|---|---|---|
UTRECHT |
4 |
3 |
7 |
1 |
AMSTERDAM |
2 |
3 |
5 |
0 |
LANSINGERLAND (BERGSCHENHOEK) |
4 |
0 |
4 |
0 |
ROTTERDAM |
2 |
1 |
3 |
2 |
ALMERE |
2 |
0 |
2 |
0 |
SCHIEDAM |
1 |
1 |
2 |
0 |
DELFT |
0 |
1 |
1 |
0 |
DEN HAAG |
0 |
1 |
1 |
0 |
VIJFHEERENLANDEN (HOEF EN HAAG) |
1 |
0 |
1 |
0 |
MAASTRICHT |
0 |
1 |
1 |
0 |
WAALRE |
1 |
0 |
1 |
0 |
KERKRADE |
0 |
1 |
1 |
0 |
ZUTPHEN |
1 |
0 |
1 |
0 |
OEGSTGEEST |
0 |
1 |
1 |
0 |
VEENDAM |
1 |
0 |
1 |
0 |
TILBURG |
1 |
0 |
1 |
0 |
SCHIERMONNIKOOG |
1 |
0 |
1 |
0 |
DE BILT (BILTHOVEN) |
1 |
0 |
1 |
0 |
EINDHOVEN |
0 |
1 |
1 |
0 |
ZAANDAM |
1 |
0 |
1 |
0 |
NEDER-BETUWE (KESTEREN) |
1 |
0 |
1 |
0 |
VLAARDINGEN |
1 |
0 |
1 |
0 |
NIJKERK GLD |
1 |
0 |
1 |
1 |
OOSTERHOUT NB |
1 |
0 |
1 |
0 |
VLISSINGEN (OOST-SOUBURG) |
1 |
0 |
1 |
0 |
MAASSLUIS |
1 |
0 |
1 |
0 |
ZWOLLE |
1 |
0 |
1 |
0 |
WEESP1 |
1 |
0 |
1 |
0 |
OIRSCHOT (OOST- WEST- EN MIDDELBEERS) |
1 |
0 |
1 |
0 |
VEENENDAAL |
1 |
0 |
1 |
0 |
BRIELLE |
1 |
0 |
1 |
0 |
HARDENBERG |
0 |
1 |
1 |
0 |
ST. EUSTATIUS |
0 |
1 |
1 |
0 |
LELYSTAD |
1 |
0 |
1 |
1 |
DORDRECHT |
1 |
0 |
1 |
1 |
NIEUWEGEIN |
1 |
0 |
1 |
1 |
HOEKSCHE WAARD |
1 |
0 |
1 |
1 |
HELLEVOETSLUIS |
1 |
0 |
1 |
1 |
ETTEN-LEUR |
1 |
0 |
1 |
1 |
TOTAAL |
40 |
16 |
56 |
10 |
De leden van de D66-fractie vragen waar de Minister knelpunten voorziet in verband met de verhouding tussen het aantal aanvragen en de prognoses.
Op dit moment voorzie ik geen knelpunten aangaande de verhouding tussen aanvragen en prognoses.
Vervolgens vragen de leden van de D66-fractie wat in dit proces precies de rol van de gemeente is. En wat er bijvoorbeeld gebeurt als een gemeente meerdere aanvragen krijgt maar daarvoor niet de financiële middelen heeft.
De gemeente heeft de volgende rollen bij het aanvraagproces voor een nieuwe school. De gemeente is een van de adressanten, die de aanvrager verplicht is uit te nodigen voor een gesprek. Daarnaast heeft zij de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen over de initiatieven vanuit haar gemeente. Nadat de nieuwe school voor bekostiging in aanmerking komt, is de gemeente – net als bij de oude stichtingsprocedure – verplicht huisvesting voor de nieuwe school te organiseren. De gemeente krijgt op basis van het aantal kinderen in de gemeente (in de basisschoolleeftijd) middelen om hier in te voorzien. In de huidige procedure zijn gemeenten, door de uitnodigingsplicht van de aanvrager, echter wel eerder dan voorheen op de hoogte van het voornemen tot het doen van een aanvraag. Gemeenten en aanvragers worden aangemoedigd in een vroeg stadium met elkaar in gesprek te gaan over het voornemen tot aanvraag en de (realistische) verwachtingen ten aanzien van de huisvesting voor de nieuwe school als de aanvraag wordt gehonoreerd.
De leden van de D66-fractie vragen, net als de leden van de GroenLinks-fractie en de leden van de ChristenUnie-fractie, hoe zwaar de Minister de zienswijze van de gemeenten in dezen weegt.
De zienswijzen worden betrokken bij het beoordelen van de aanvraag. Dat betekent dat gekeken wordt naar de wettelijke beoordelingscriteria en de feitelijke informatie die de zienswijze daarover geeft. De onderdelen uit de zienswijzen die betrekking hebben op de wettelijke beoordelingscriteria, worden meegenomen in het beoordelingsproces. Hierbij kunnen de zienswijzen bijvoorbeeld dienen als aanvullende informatie over het vervullen van de uitnodigingsplicht door de aanvragers of achtergrondinformatie bieden voor de inspectie.
Ook zijn de leden van de D66-fractie benieuwd of de Minister van mening is dat als alle aanvragen gehonoreerd worden dit ten koste gaat van de kwaliteit van het onderwijs.
Nee. Wanneer alle aanvragen gehonoreerd worden betekent dit dat alle aanvragen de kwaliteitstoets van de inspectie hebben doorstaan. In het eerste jaar na de start van de bekostiging van de school voert de inspectie daarnaast ook nog een kwaliteitsonderzoek uit, conform het betreffende reguliere onderzoekskader. Indien wordt geconstateerd dat de kwaliteit tekortschiet, kan van een net gestarte school de bekostiging worden beëindigd (artikel 109a, vierde lid, WVO en artikel 164b, derde lid, WPO). Ook hiermee dragen we bij aan de ambities uit het regeerakkoord om sneller in te grijpen wanneer scholen onvoldoende presteren.
De leden van de D66-fractie vragen wat dit betekent voor de levensvatbaarheid van bestaande scholen.
Voor aanvragen die worden gehonoreerd is voldoende belangstelling aangetoond. Een leerling die naar een nieuwe school gaat, gaat niet naar een school die al bestond. Dat kan inderdaad leiden tot een daling van leerlingen op bestaande scholen. Dit was overigens ook al zo bij de oude stichtingssystematiek. Daarnaast kunnen leerlingenaantallen altijd fluctueren. Pas als een school met een leerlingenaantal drie jaar op rij onder de opheffingsnorm valt, raakt deze de bekostiging. kwijt. Mede daarom is het belangrijk dat scholen op het vlak van leerlingendaling maar ook ten aanzien van het lerarentekort of passend onderwijs met elkaar samenwerken. Dit kan juist ook als er nieuw scholen worden gesticht.
Voornoemde leden vragen of de Minister uiteen kan zetten aan welke criteria nieuwe scholen precies moeten voldoen in het kader van het borgen van de kwaliteit van het onderwijs.
Zie hiervoor het antwoord bij de vraag van uw leden van de D66-fractie aan welke criteria de verwachte kwaliteit van geplande nieuwe scholen precies wordt getoetst.
Tot slot zijn de leden van de D66-fractie benieuwd of de Minister de opvatting van deze leden deelt dat de wet op zeer korte termijn geëvalueerd dient te worden.
Zie het antwoord hierboven bij de eerste vraag van de leden van de VVD-fractie over wanneer de formele evaluatie van deze wet is voorzien. De wet wordt na 5, 10 en 15 jaar geëvalueerd. De formele evaluatie wordt momenteel uitgevoerd door Oberon, KBA en Kohnstamm Instituut. Zij volgen de initiatieven van begin af aan. Het eerste evaluatierapport wordt voorzien in 2026.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie vragen de Minister hoeveel aanvragen er uiteindelijk zijn ingediend, nadat ook alle papieren aanvragen zijn binnengekomen via de mail of post.
In totaal zijn er 56 aanvragen ingediend, waarvan één op Sint Eustatius (zie tabel 1). Na verzending van de brief aan uw Kamer van 1 november 2021,6 zijn er geen nieuwe aanvragen meer binnengekomen.
De leden van de SP-fractie vragen hoe de verdeling naar onderwijsconcept en denominatie van al deze aanvragen eruit ziet. Vervolgens vragen zij of de Minister hier een overzicht van kan geven.
De verdeling naar onderwijsconcept en denominatie wordt niet door DUO geregistreerd. Het onderwijsconcept of de denominatie speelt immers geen rol meer in afweging of een school voor bekostiging in aanmerking wordt gebracht. Wel wordt door DUO geregistreerd of een initiatief zich richt op bijzonder of openbaar onderwijs. In deze aanvraagronde zijn 8 van de ingediende initiatieven gericht op het verzorgen van openbaar onderwijs en 48 op bijzonder onderwijs.
De leden van de SP-fractie zijn benieuwd of het klopt dat het voor initiatieven voor openbare scholen moeilijker is om de aanvraag rond te krijgen, omdat het verkrijgen van ouderverklaringen zonder vaste achterban lastiger is of de kosten van een marktonderzoek te hoog zijn.
In deze eerste ronde heb ik vastgesteld dat het kan verschillen hoeveel en hoe snel er ouderverklaringen voor een initiatief worden afgegeven. Deze verschillen in tempo en volume zijn niet een-op-een toe te wijzen aan het onderscheid tussen openbaar en bijzonder. De evaluatie, die over vijf jaar beschikbaar is, kan hierover mogelijk meer inzicht bieden.
Ook vragen de leden van de SP-fractie of de Minister kan bevestigen dat de garantiefunctie van het openbaar onderwijs niet in gevaar komt in welke gemeente dan ook.
De wettelijke waarborgen voor de vastgestelde gevallen, waarin de gemeente verplicht wordt om een openbare school te starten, zijn in de nieuwe stichtingsprocedure behouden (artikel 77 WPO en artikel 66 WVO). Ouders, die een behoefte aan openbaar onderwijs hebben, kunnen op grond van deze artikelen deze behoefte aan de gemeente kenbaar maken.
Vervolgens vragen de leden van de SP-fractie hoe de Minister hier toezicht op houdt en wanneer en hoe hij ingrijpt indien dit wel het geval is.
De garantiefunctie gaat uit van een uitgesproken behoefte van ouders voor openbaar onderwijs. Dat betekent dat in eerste instantie ouders en de gemeente daarover met elkaar in gesprek zullen moeten. Dit kan leiden tot een aanvraag met een beroep op de garantiefunctie openbaar onderwijs. In het uiterste geval kan ingrijpen door de Minister noodzakelijk zijn. Een recent voorbeeld daarvan is het stichten van de openbare school in Peel en Maas, waarbij mijn voorganger de gemeente Peel en Maas heeft opgedragen een openbare school te stichten.7 Na overleg tussen initiatiefnemers, gemeente Peel en Maas en Stichting Limburgs Voortgezet Onderwijs is de nieuwe openbare school op 1 augustus 2021 gestart met 57 leerlingen.
De leden van de SP-fractie uiten tevens hun zorgen over de competitie die ontstaat naar aanleiding van de Wet Meer ruimte voor nieuwe scholen. Initiatieven die van alles beloven, maar waarvan niet zeker gaat zijn dat ze het ook daadwerkelijk gaan waarmaken en kinderen van andere scholen weglokken. De leden van de SP-fractie vragen of de Minister het eens is met deze leden dat dit een ongewenst verschijnsel is dat met deze wet alleen maar is verergerd. En op welke wijze de Minister van plan is dit in te dammen.
Indien een initiatief van alles belooft, maar niet waarmaakt, kunnen de ouders en leerlingen kiezen voor een andere school. Daarvoor moet echter eerst blijken dat de school in de praktijk deze beloften niet waar maakt. Het initiatief loopt dan het risico onvoldoende leerlingen te behouden en dan wordt de bekostiging beëindigd. Het is dus in het belang van de school zelf dat reële verwachtingen worden gewekt en dat deze ook worden waargemaakt. Daar wordt door de inspectie tijdens de kwaliteitstoets ook op toegezien. Dit kabinet heeft de ambitie om meer te sturen op de kwaliteit van onderwijs en sneller in te grijpen bij onvoldoende presteren.
Ten slotte vragen de eerder genoemde leden in hoeverre ondemocratische uitingen of gedragingen van bestuursleden of aan hen gelieerde partijen van initiatieven en hoe zij zich verhouden tot de parlementaire democratie meespelen in het uiteindelijk toekennen van de aanvraag. Deze leden vragen ook of dit op voorhand al kan leiden tot het niet mogen starten van een school of dat dit eerst moet blijken na onderzoek van inspectie als de school al gestart is.
Voor het in aanmerking brengen voor bekostiging van een nieuwe school is het noodzakelijk dat deze voldoet aan een aantal voorwaarden, waaronder VOG’s voor de bestuurders en toezichthouders van de school. Daarnaast toetst de inspectie de nieuwe school vóóraf aan verschillende deugdelijkheidseisen waaronder de invulling van de wettelijke burgerschapsopdracht. Met deze elementen wordt geborgd dat het onderwijsaanbod van de nieuwe school bijdraagt aan de basiswaarden van de democratische rechtsstaat. Daarmee wordt voorkomen dat ondemocratische uitingen of gedragingen van bestuursleden of aan hen gelieerde partijen kunnen worden vertaald naar schoolbeleid of het klimaat op de school. Ook na stichting van de school ziet de inspectie daar op toe.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de Minister weegt dat er maar liefst 56 initiatieven een aanvraag hebben ingediend voor het in aanmerking brengen voor bekostiging. Vervolgens vragen de leden hoe de Minister de mogelijkheid beziet dat het aantal scholen voor funderend onderwijs zo substantieel zal toenemen in het licht van de anders telkens zo sobere bekostiging van het onderwijs. Ziet de Minister dit als een doelmatige aanwending van onderwijsgeld? Welke overwegingen liggen ten grondslag aan zijn beoordeling?
In de memorie van toelichting van de Wet meer ruimte voor nieuwe scholen is uiteengezet dat het kabinet 20 tot 50 nieuwe scholen per jaar verwacht. Momenteel beoordelen DUO en de inspectie 56 aanvragen. Vervolgens neem ik over het definitief in aanmerking komen voor bekostiging uiterlijk 31 mei een besluit. De verwachting is dat niet elke aanvraag gehonoreerd zal kunnen worden. Omdat DUO en de inspectie op dit moment nog volop bezig zijn met de beoordeling, zal later pas blijken hoeveel aanvragen het niet redden. Bijvoorbeeld omdat het initiatief niet voldoende belangstelling heeft weten aan te tonen. Ik verwacht daarom dat deze eerste ronde aanvragen binnen de marge van 20 tot 50 nieuwe scholen zal liggen. Dit is in lijn met het aantal jaarlijkse schoolstichtingen in het primair en voortgezet onderwijs van de afgelopen jaren. Het ligt niet in de lijn der verwachting dat dit aantal de komende jaren verder zal toenemen. Immers, deze eerste ronde bevatte veel initiatiefnemers die gewacht hebben op deze stichtingsprocedure om een aanvraag in te dienen voor hun initiatief.
De leden van de PvdA-fractie zijn benieuwd of de Minister segregatie in het onderwijs als een risico ziet. Zo ja, wat wil de Minister dan daartegen ondernemen? Zo neen, waarom niet?
Het kabinet maakt zich zorgen over segregatie. De inspectie heeft ook meermaals aandacht voor dit probleem gevraagd in de Staat van het Onderwijs. In 2020 heeft het vorige kabinet een beleidsagenda tegen onderwijssegregatie naar uw Kamer gestuurd.8 In 2021 is gestart met de uitvoering van deze beleidsagenda. Zo is er een netwerk gevormd met gemeenten en schoolbesturen en is er een coalitie van voorlopers gevormd met enkele gemeenten, schoolbesturen en het Kenniscentrum Gemengde Scholen. Scholen in het vo met een breed onderwijsaanbod krijgen vanaf dit jaar een extra vaste voet en vo-scholen konden een subsidie van 100.000 euro per vestiging aanvragen om te investeren in heterogene brugklassen. Gemeenten konden hun Gelijke Kansen Agenda uitbreiden met maatregelen tegen segregatie. Op de websites van de Gelijke Kansen Alliantie en het Kenniscentrum Gemengde Scholen kunnen ouders, scholen en gemeenten praktische informatie vinden om onderwijssegregatie tegen te gaan. Ook is een meerjarig wetenschappelijk onderzoek gestart naar effectieve interventies om segregatie op nationaal en lokaal niveau tegen te gaan. Dit onderzoek bevat ook een gedetailleerde monitor. De eerste resultaten worden in 2023 verwacht. Ten slotte is de inspectie bezig om het toezicht op de Lokale Educatieve Agenda (LEA) te verbeteren. Dit wordt in samenhang bezien met het toezicht op de kinderopvang en de voor- en vroegschoolse educatie (vve).
Naast bovenstaande inspanningen brengen Oberon, KBA en Kohnstamm instituut de eventuele invloed van de nieuwe stichtingsprocedure van scholen op segregatie in kaart.
Daarnaast verwacht ik dat investeringen van dit kabinet in kinderopvang, voor- en vroegschoolse educatie en de rijke schooldag ook zullen bijdragen aan het tegengaan van segregatie.
In 2006 trad de initiatiefwet van de leden Hamer, Kraneveldt en Dijsselbloem 9 in werking, die scholen onder meer opdroeg met het onderwijs actief burgerschap en sociale integratie te bevorderen. Destijds bepaalde de wet ook dat leerlingen kennis moeten hebben van en kennismaken met verschillende achtergronden en culturen van leeftijdsgenoten.
De leden van de PvdA-fractie vragen in hoeverre deze gedachte nog gestalte kan krijgen op al de hokjesscholen die nu dreigen te ontstaan. Wil de Minister ook de aanvragen ook op zulke aspecten laten toetsen?
In september 2021 is de Wet verduidelijking burgerschap in werking getreden. Alle scholen, dus ook nieuwe scholen, hebben de belangrijke taak bij te dragen aan de burgerschapsvorming van hun leerlingen. Centraal hierin staat het bevorderen van respect voor en kennis van de basiswaarden van de democratische rechtsstaat. De inspectie toetst elk initiatief op zes deugdelijkheidseisen. De vormgeving van het burgerschapsonderwijs is er daar één van. Als een school is gestart, maakt het toezicht op de burgerschapsopdracht onderdeel uit het reguliere toezicht op scholen. Daarmee dragen we er zorg voor dat leerlingen op alle scholen kennis hebben van en kennis maken met verschillende achtergronden, culturen en denkwijzen. Dit kabinet heeft zich daarbij voorgenomen om sneller ingrijpen bij scholen die anti-integratief, anti-democratisch of anti-rechtsstatelijk opereren.
Vervolgens vragen de leden van de PvdA-fractie welke gevolgen de Minister nu voorziet van de komst van hokjesscholen voor de uitvoering van de lokale educatieve agenda. Bij het debat over het Wetvoorstel meer ruimte voor nieuwe scholen zegde de toenmalige Minister Slob nog toe dat hij nader onderzoek zou laten doen naar toelatingsbeleid van scholen en segregatie. De leden van de PvdA-fractie zijn benieuwd wat inmiddels de stand van zaken is betreffende dat onderzoek. En op welke termijn de Kamer de bevindingen tegemoet kan zien.
Alle schoolbesturen, ook die van nieuwe scholen, dienen deel te nemen aan de Lokale Educatieve Agenda (LEA). Het kabinet heeft in december 2020 twee brieven naar uw Kamer gestuurd. Op de eerste brief, de beleidsagenda tegen onderwijssegregatie, is het kabinet in de bovenstaande vragen van de PvdA-fractie ingegaan. De andere Kamerbrief bevatte de beleidsreactie op het onderzoek van Oberon over toelatingsbeleid en toegankelijkheid in het funderend onderwijs.10 Daaruit bleek dat de meeste scholen integer omgaan met het toelaten van leerlingen, maar dat er ruimte was voor verbetering in helderheid en vindbaarheid van het toelatingsbeleid. Met name ouders met een lage sociaaleconomische status zouden van die verbeteringen kunnen profiteren. Een brief, met handvatten voor scholen om hun toelatingsbeleid tegen het licht te houden, is in 2021 niet verzonden vanwege schoolsluitingen en heropening van het fysieke onderwijs. Het kabinet verwacht de brief snel te versturen. Ook is een experiment gestart met enkele gemeenten om de informatievoorziening over toelatingsbeleid en toegankelijkheid te verbeteren voor ouders met een lage sociaaleconomische status. Het kabinet verwacht de uitkomsten van dit experiment in 2023 met de Kamer te kunnen delen.
Onlangs verscheen het bericht dat de Tocqueville Stichting een nieuwe zuil wil vormen voor eigen scholen voor zogenoemd «klassiek onderwijs in de geest van de levensbeschouwelijke visie en kernwaarden van het Renaissance Instituut».11 De leden van de PvdA-fractie zijn benieuwd of de Minister meent dat het wenselijk is dat er aldus ook scholen kunnen worden opgericht op basis van partijpolitieke voorkeur. Past zo’n streven ook binnen de huidige tekst van artikel 23 van de Grondwet? De leden van de PvdA-fractie vragen zich vervolgens af of het dan niet wenslijk zou zijn de Grondwet te wijzigen, opdat deze gaat bepalen dat elke school zich moet houden aan de waarden van de democratische rechtstaat. Zo neen, waarom dan niet?
Zoals hierboven aangeven bij de vraag van D66 moet, door de invoering van de wet MRvNS, elk nieuw initiatief voldoen aan dezelfde voorwaarden: een goed kwaliteitsplan, voldoende belangstelling van ouders en kinderen voor de op te richten school en VOG's voor de bestuurders en toezichthouders. Als onderdeel van de indieningsprocedure toetst de inspectie de nieuwe school vooraf aan verschillende deugdelijkheidseisen waaronder de invulling van de wettelijke burgerschapsopdracht. Daarmee wordt de kwaliteit van de te stichten school gegarandeerd maar wordt ook voorkomen dat antidemocratische opvattingen worden vertaald naar beleid op de school. Ik vind dat de huidige stichtingsprocedure daarmee voldoende waarborgen biedt en acht een wijziging van de Grondwet daarom niet noodzakelijk.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
Deze leden van de GroenLinks-fractie lezen dat 102 initiatieven een melding van een voorgenomen aanvraag hebben gedaan bij DUO12. In de periode van 1 juli tot en met 29 oktober zijn er 10.372 ouderverklaringen voor deze initiatieven afgegeven via de website van DUO. Deze leden vragen of de Minister deze cijfers kan duiden. Zijn het bijvoorbeeld meer initiatieven dan verwacht? Zijn het meer of minder aanvragen dan voor de wet Meer ruimte voor nieuwe scholen? Daarnaast zijn de leden van de GroenLinks-fractie benieuwd hoeveel aanvragen echt nieuw zijn of zitten er ook herhaalde aanvragen bij. Ook vragen deze leden of de aanvragen van een andere aard zijn dan de aanvragen van voorgaande jaren als je kijkt naar het type onderwijs dat de initiatieven willen geven, of de levensbeschouwelijke achtergrond van het onderwijs.
Zie hierboven de antwoorden aan de leden van de PvdA-fractie over dit onderwerp. Het is niet bekend hoeveel aanvragen door dezelfde initiatiefnemers ook al onder de oude systematiek zijn gedaan. De aanvragen lijken niet van een andere aard dan de aanvragen onder de oude stichtingssystematiek.
Vervolgens vragen de leden van de GroenLinks-fractie of er ook aanvragen tussen zitten voor initiatieven die gestoeld zijn op politieke opvattingen. Zo ja, past dit binnen de wettelijke ruimte? Daarnaast vragen deze leden of de Minister hier een helder antwoord op geven?
Over wat politieke opvattingen zijn lopen opvattingen vaak sterk uiteen. Mede daarom wil ik wegblijven van het kwalificeren van initiatieven als «wel» of «niet» gestoeld op politieke opvattingen. Maar bovenal biedt de wet ouders grotere invloed bij de besluitvorming over het starten van nieuwe scholen. Bovendien wordt de richting van initiatieven niet geregistreerd door DUO.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of er initiatieven zijn waarover zorgen bestaan over bijvoorbeeld de kwaliteit van het onderwijs.
De beoordeling van de initiatieven vindt op dit moment plaats. Voor 1 juni 2022 zal ik besluiten welke scholen voldoen aan de gestelde voorwaarden en kunnen starten op 1 augustus 2023. Wanneer tijdens de beoordelingsprocedure blijkt dat een te stichten school van onvoldoende kwaliteit zal zijn, zal deze uiteraard niet starten. Ik verwacht niet dat alle ingediende aanvragen zullen worden toegekend. Ik zal uw Kamer op de hoogte brengen van de definitieve toekenning.
Daarnaast zijn de leden van de GroenLinks-fractie benieuwd of er zienswijzen door gemeenten zijn ingediend? Zo ja, hoe worden deze betrokken bij het uiteindelijke oordeel, zo vragen de eerder genoemde leden.
In totaal hebben dertien gemeenten een zienswijze ingediend voor initiatieven voor basisscholen en vo-scholen in hun gemeente. Zie ook hierboven het antwoord op de vragen hierover van de leden van D66-fractie.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de aanvragen komende maanden onder andere kwalitatief worden getoetst. De leden geven aan dat zij het advieskader kennen, maar geven aan dat ze graag willen weten hoe zo’n kwaliteitstoets van de inspectie er concreet uit ziet. De leden vragen hoeveel dagen de inspectie hiervoor uittrekt en met wie allemaal wordt gesproken. Vervolgens vragen de leden van de GroenLinks-fractie hoe precies wordt beoordeeld naar criteria als het onderschrijven van de rechtsstaat, rechtspraak en wetenschap door de nieuwe initiatieven.
In het Advieskader wordt de werkwijze van de inspectie toegelicht. Op basis van een aanvraag wordt een interne analyse van de aangeleverde documenten gemaakt. Aansluitend vindt er een gesprek met de aanvragers plaats over de aanvraag. De inspectie baseert haar advies over de verwachte kwaliteit van een nieuwe school op de informatie die de initiatiefnemer geeft over zes bij wet geregelde deugdelijkheidseisen uit het Advieskader. Onder deze zes deugdelijkheidseisen valt ook de opdracht tot bevordering van burgerschap. De precieze duur van de kwaliteitstoets kan per geval verschillen. Doel is en blijft dat zowel aan de voorkant als na stichting streng wordt opgetreden tegen scholen die anti-integratief, anti-democratisch of anti-rechtsstatelijk opereren.
Voorgenoemde leden vragen ook in hoeverre en of er voldoende gekeken wordt naar het voorkomen van verdere segregatie bij de oprichting van nieuwe scholen. Dat niet een bepaalde groep kinderen bevoordeeld wordt doordat er voor hen nieuwe scholen wordt opgericht, terwijl voor andere kinderen dit niet of amper zal gebeuren omdat deze ouders de weg naar nieuwe scholen niet weet te vinden? En dat kinderen daardoor nog minder met elkaar in aanraking komen? Deze leden vragen in hoeverre dit bij deze nieuwe aangemelde initiatieven het geval is. Tevens vragen deze leden of dit wordt meegenomen in de toetsing.
De eventuele gevolgen voor onderwijssegregatie zijn geen criterium voor het al dan niet voor bekostiging in aanmerking brengen van een school. Immers, het is niet op voorhand te zeggen welke populatie een school zal aantrekken. Initiatiefnemers dienen in hun aanvraag wel uiteen te zetten hoe zij willen omgaan met de vrijwillige ouderbijdrage, de uitvoering van afspraken over vroeg- en voorschoolse opvang en onderwijsachterstandenbeleid. Ook zijn de eventuele effecten die nieuwe scholen op segregatie zouden kunnen hebben onderdeel van het evaluatieonderzoek Oberon, KBA en Kohnstamm Instituut.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of er ook specifieke aandacht vooraf is voor het aanbod van de nieuw op te richten school voor kinderen die zorg nodig hebben of anders leren, bijvoorbeeld omdat ze een handicap hebben, of hoogbegaafd zijn? De leden van de GroenLinks-fractie zijn benieuwd of ook vooraf wordt getoetst of de gebouwen toegankelijk zijn voor alle kinderen?
Een nieuwe school wordt door de inspectie getoetst op de verwachte kwaliteit. De inspectie baseert zich bij de advisering over de aanvraag op zes deugdelijkheidseisen. Daarnaast kijkt de inspectie naar negen overige elementen van kwaliteit en gaat daarover in stimulerende zin het gesprek aan met aanvragers. Bij de aanvraag dient het initiatief een beschrijving van deze deugdelijkheidseisen en overige elementen van kwaliteit toe te voegen. Initiatieven moeten bijvoorbeeld een beschrijving aanleveren hoe ze willen voldoen aan de deugdelijkheideis: «leerlingen die extra ondersteuning behoeven en de voorzieningen daarvoor». Voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben, dient het initiatief te laten zien hoe de school een passend onderwijsaanbod, ondersteuning en/of begeleiding zal bieden. Dit is een van de zes deugdelijkheidseisen waarover de inspectie adviseert en op grond waarvan de Minister een beslissing neemt. Daarnaast dienen initiatieven te beschrijven welke verwachtingen ze bijvoorbeeld hebben over het element van kwaliteit «huisvestingsverwachting (en samenwerking kinderopvang)». Zij dienen in te gaan op welke verwachtingen ze hebben betreffende de huisvesting van de nieuwe school (en de samenwerking met de kinderopvang). Bovendien moeten schoolgebouwen voldoen aan wet- en regelgeving. Gemeenten dienen voor de huisvesting een gemeentelijke regeling uit te werken (artikel 102 van de WPO, artikel 100 van de WEC en artikel 76l (letter L) van de WVO). Ook andere wet- en regelgeving is van toepassing op onderwijsgebouwen. Hierbij valt te denken aan het Bouwbesluit, grootte van het klaslokaal, het Warenwetbesluit speel- en attractietoestellen, etc.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de Minister voor 1 juni 2022 zal besluiten welke scholen voldoen aan de gestelde voorwaarden en kunnen starten op 1 augustus 2023. Deze leden vragen hoe het traject daartussen in verloopt? Worden scholen dan nog gemonitord in het proces richting opengaan? Is er in die periode ook nog een toetsing of zij zich daadwerkelijk houden aan voorgenomen besluiten en gecommuniceerde keuzes?
Om de bekostiging daadwerkelijk te laten aanvangen zal het bevoegd gezag moeten aangeven wat het adres van de school zal zijn, wat de naam van de nieuwe school is en wat de contactgegevens zijn. Voor een nieuwe basisschool moet ook aangetoond worden dat het bestuur is aangesloten bij een borgstellingsorganisatie. Nieuwe besturen zullen voor de registratie in de Registratie Instellingen en Opleidingen (RIO voorheen BRIN) nog een aantal gegevens moeten aanleveren, zoals de aanmelding bij het ABP en een kopie van een bankafschrift. Het bevoegd gezag van een basisschool moet vóór 1 mei van het kalenderjaar volgend op het besluit melden van welke grondslag de nieuwe school uitgaat.
Zo spoedig mogelijk na ontvangst van de beschikking waarin is vermeld dat de bekostiging een aanvang zal nemen doch uiterlijk vier maanden voorafgaande aan de aanvang van de bekostiging, toont het bevoegd gezag bij de inspectie aan dat het ten aanzien van die instelling kan voldoen aan de vereisten met betrekking tot, de bekwaamheid van degenen die onderwijs geven, de voorschriften omtrent onderwijstijd, de voorbereiding op het schoolplan en de scheiding tussen de functies van bestuur en het toezicht daarop.
Daarnaast dient de gemeente te voorzien in de onderwijshuisvesting en kan de initiatiefnemer startbekostiging voor een nieuwe school aanvragen.
De nieuw te starten school dient zich te houden aan de vigerende wet- en regelgeving. Er is geen rechtsgrond om te toetsen aan eerder voorgenomen besluiten van de initiatiefnemers of gecommuniceerde keuzes van de initiatiefnemers.
Tot slot vragen de leden van de GroenLinks-fractie hoe het toezicht verloopt na het openen van de scholen.
Uitgangspunt is dat de inspectie binnen een jaar na de start van de school een kwaliteitsonderzoek uitvoert. Daarna wordt de intensiteit van het toezicht gebaseerd op eventueel geconstateerde tekortkomingen. Hierbij wordt de reguliere onderzoekskaders gehanteerd, waarin op basis van de risicoanalyse en de specifieke situatie maatwerk wordt geboden. Nieuw is dat van een net gestarte school, waarbij in de eerste periode na de start helder is dat de kwaliteit tekortschiet, de bekostiging kan worden beëindigd. Dit kan alleen als de school al in het eerste jaar niet voldoet en na een jaar nog steeds niet voldoet aan drie of meer bij of krachtens de wet gegeven voorschriften waardoor de school geen zorgdraagt voor de veiligheid op school, de leerlingen geen ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doorlopen of het onderwijs niet wordt afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen. Zo wil dit kabinet er op toezien dat onveilige scholen of scholen met onvoldoende kwaliteit tijdig worden aangepakt.
Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister ten eerste of hij kan aangeven hoeveel en welke gemeenten er gebruik gemaakt hebben van de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen?
In totaal hebben 13 gemeenten een zienswijze ingediend voor basisscholen en vo-scholen in hun gemeente. Het gaat om de volgende gemeenten:
1. Amsterdam
2. Beverwijk
3. Brielle
4. Delft
5. Den Haag
6. Eindhoven
7. Lansingerland
8. Oosterhout
9. Schiedam
10. Utrecht
11. Vlissingen
12. Waddinxveen
13. Zaanstad
Voorgenoemde leden vragen de Minister welke onderwerpen er in de zienswijzen aan bod komen.
De zienswijzen gaan over uiteenlopende onderwerpen. Ze hebben bijvoorbeeld betrekking op de uitnodigingsplicht, huisvestingsverwachtingen, deugdelijkheidseisen en bredere zorgen zoals segregatie, de verwachte ontwikkeling van aantal leerlingen in een gebied en de wijze waarop ouderverklaringen zijn verzameld.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen op de website van DUO dat de zienswijze een aanleiding kan zijn om de belangstellingsmeting of een andere deugdelijkheidseis uit de kwaliteitstoets opnieuw te beoordelen. Deze leden zijn benieuwd of het klopt dat gemeenten dus door middel van een zienswijze invloed kunnen uitoefenen op een belangstellingsmeting en op de toetsing van deugdelijkheidseisen, en zo ja, wat de wettelijke grond hiervoor is.
Zie het antwoord hierboven bij de vraag van de leden van de D66-fractie over hoe de Minister de zienwijze van de gemeente weegt.
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de rol van gemeenten rondom nieuwe scholen verandert door de mogelijkheid van het indienen van een zienswijze. Deze leden vragen of de Minister dit ook ziet. Zo ja, wat vindt de Minister daar van? Zo nee, hoe worden de zienswijzen van de gemeenten dan gewogen, zo vragen de leden?
De mogelijkheid tot het indienen van een zienswijze verandert de rol van de gemeenten niet wezenlijk. In de oude procedure was het voor gemeenten ook mogelijk om hun zienswijze kenbaar te maken, zij het dat deze mogelijkheid niet zo expliciet was vastgelegd als in de huidige procedure. De zienswijzen worden betrokken bij het beoordelen van de aanvraag. Dat betekent dat gekeken wordt naar de wettelijke beoordelingscriteria en de feitelijke informatie die de zienswijze daarover geeft.
Vervolgens vragen de leden van de ChristenUnie-fractie welke waarde er wordt gehecht aan de zienswijzen van gemeenten. En door wie?
Zie het antwoord hierboven bij de vraag van de leden van de D66-fractie over hoe de Minister de zienwijze van de gemeente weegt.
Daarnaast vragen voorgenoemde leden welke acties er door wie zijn ondernomen naar aanleiding van de ingediende zienswijzen.
Op dit moment in het beoordelingsproces vindt er nog een analyse van de zienswijze plaats door DUO. De zienswijzen hebben echter al op een punt tot actie geleid. Er wordt op dit moment gewerkt aan wijziging van de regelingen voorzieningenplanning po en vo om het verkrijgen van ouderverklaringen in ruil voor een beloning tegen te gaan. Ik vind dat ouderverklaringen alleen moeten worden afgeven voor een initiatief omdat ouders het initiatief steunen en niet omdat er een andere beloning tegenover staat.
In de wetsbehandeling van september 2019 is ook eventuele rechtsongelijkheid ter sprake gekomen rondom zienswijzen. Gemeenten kunnen er voor kiezen om een zienswijze in te dienen. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe geborgd wordt dat initiatieven in gemeenten die geen zienswijzen indienen op dezelfde manier behandeld worden als initiatieven in gemeenten die wel zienswijzen indienen.
Zie het antwoord hierboven bij de vraag van de leden van de D66-fractie over hoe de Minister de zienwijze van de gemeente meeneemt bij de beoordeling van de aanvragen.
Het is de eerste keer dat de wet Meer ruimte voor nieuwe scholen in gebruik is en daarmee de eerste keer dat initiatieven op dergelijke wijze getoetst worden. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of, en zo ja hoe de Minister de Kamer zal informeren over het proces van kwaliteitstoetsing, de rol die DUO en de inspectie daarin aannemen of aan hebben genomen.
De toets ten aanzien van de onderwijskwaliteit wordt uitgevoerd door de inspectie (en niet door DUO). Het proces van kwaliteitstoetsing is hierboven beknopt beschreven in het antwoord op de vraag van de leden van de D66-fractie over de toetsingscriteria. De uitgebreide beschrijving is opgenomen in het Advieskader nieuwe scholen.13 De werking van de kwaliteitstoets is onderdeel van de evaluatie, waarover in het antwoord op de volgende vraag wordt ingegaan.
Tot slot vragen de leden van de ChristenUnie-fractie of de Minister bereid is om bij de start van de nieuwe scholen in 2023, dus twee jaar na invoering van de wet, te onderzoeken of de wet inderdaad meer ruimte biedt aan scholen, of dat drempels eventueel nog meer verlaagd moeten worden en waarom wel of niet.
Ik ben daartoe niet bereid. Voor een gefundeerde evaluatie is een langere periode nodig. Zie het antwoord bij de eerste vraag van de leden van de VVD-fractie over wanneer de formele evaluatie van deze wet is voorzien.