Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 september 2019
Op 12 september 2019 heb ik met uw Kamer overleg gevoerd (Handelingen II 2018/19, nr. 108, debat over de wet meer ruimte voor nieuwe scholen) over het wijzigen van de systematiek van het in aanmerking brengen voor bekostiging van nieuwe openbare en bijzondere scholen door de wijziging van diverse onderwijswetten, zodat er meer ruimte is voor een nieuw onderwijsaanbod (Wetsvoorstel meer ruimte voor nieuwe scholen) (Kamerstuk 35 050).
Er starten nu scholen waarvan dat niet wenselijk is. En er zijn geweldige plannen voor scholen die nu niet van start kunnen. Daarom wordt met dit wetsvoorstel voorgesteld om aan de voorkant veel beter en strenger kijken naar wat we kunnen verwachten van een school. Gaat de school kwaliteit leveren? En gaan er straks voldoende leerlingen naartoe? Zoals toegezegd stuur ik u hierbij mijn reactie op de amendementen op dit wetsvoorstel die door de leden van uw Kamer zijn ingediend.
De amendementen van SP over het afschaffen van leerlingenvervoer (Kamerstuk 35 050, nr. 10) en het afschaffen van de substituut-kerndoelen (Kamerstuk 35 050, nr. 11) strekken zich uit tot buiten dit wetsvoorstel. In lijn met het regeerakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34) heb ik deze amendementen ontraden.
Het amendement van de PVV over de weigering scholen te bekostigen, indien godsdienst of levensbeschouwing afbreuk doen aan de beginselen van de democratische rechtsstaat en fundamentele rechten en vrijheden (Kamerstuk 35 050, nr. 15) is ingetrokken.
Het amendement van SP over het afschaffen van de ontheffing van de leerplicht op basis van richting (Kamerstuk 35 050, nr. 16) strekt zich uit tot buiten dit wetsvoorstel. In lijn met het regeerakkoord heb ik dit amendement ontraden.
Het amendement van SP, GroenLinks en PvdA om elke eerste school in een nieuwbouwwijk openbaar te laten zijn (Kamerstuk 35 050, nr. 18) heb ik ontraden. De vrijheid van onderwijs geldt immers ook in nieuwbouwwijken. Het wetsvoorstel gaat uit van de systematiek dat een school in aanmerking komt voor bekostiging wanneer deze voldoende leerlingen aan zich weet te binden en vooraf aan bepaalde kwaliteitseisen voldoet. Dat geldt voor openbaar en voor bijzonder onderwijs. Omdat de wensen van ouders hierin leidend zijn, is het niet wenselijk om hier op landelijk niveau een keuze in te maken. Gemeenten kunnen het initiatief nemen voor het stichten van een openbare school als ze vanuit hun gemeente die wens horen. Dit geldt zowel bij een nieuwe wijk als in bestaande wijken. Daarnaast kunnen ouders altijd een beroep doen op de garantiefunctie openbaar onderwijs wanneer zij vinden dat er onvoldoende openbaar onderwijs beschikbaar is. Voor de belangstellingsmeting in de situatie van een nieuwbouwwijk kan er door middel van marktonderzoek of ouderverklaringen in de omliggende wijken, die binnen het voedingsgebied vallen, gepeild worden of er behoefte is aan het initiatief.
Het amendement van SP, GroenLinks en PvdA over het invoeren van een acceptatieplicht (Kamerstuk 35 050, nr. 21) strekt zich uit tot buiten dit wetsvoorstel. In lijn met het regeerakkoord heb ik dit amendement ontraden.
Het amendement van SP over een wijziging van de Awgb (Kamerstuk 35 050, nr. 26) strekt zich uit tot buiten dit wetsvoorstel. In lijn met het regeerakkoord heb ik dit amendement ontraden.
Over het amendement van ChristenUnie en D66 dat een verplichting aan initiatiefnemers regelt om bij hun aanvraag informatie te geven over de vrijwillige ouderbijdrage (Kamerstuk 35 050, nr. 28) heb ik mij in het debat reeds positief uitgelaten en het oordeel aan de Kamer gelaten.
Het amendement van D66 dat regelt dat elke nieuwe vo-school een scholengemeenschap met ten minste drie schoolsoorten/profielen moet zijn (Kamerstuk 35 050, nr. 29), heb ik ontraden. Dit amendement impliceert dat er niet meer een enkele schoolsoort gesticht zou kunnen worden. Ik vind dat een te grote inperking van de mogelijkheden om een nieuwe vo-school te stichten. Ook houdt het geen rekening met het feit dat er verschillende lokale situaties kunnen bestaan, waarbij er door het bestaande aanbod en de nog aanwezige behoefte bij ouder en leerlingen, geen scholengemeenschap nodig is. In een dergelijke situatie zou dit amendement betekenen dat de behoefte die wel aanwezig is, niet vervuld kan worden.
Over het amendement van CDA dat een verplichting voor initiatiefnemers regelt om bij hun aanvraag informatie te geven over de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de Wet medezeggenschap op scholen (Kamerstuk 35 050, nr. 30) heb ik mij in het debat reeds positief uitgelaten en het oordeel aan de Kamer gelaten. Voorwaarde daarvoor was en is voor mij dat de passage over de «beschrijving van de wijze waarop ouders die een ouderverklaring hebben afgegeven door het bevoegd gezag betrokken worden in de periode tot de aanvang van de bekostiging» wordt verwijderd uit het amendement. Anders moet ik het amendement vanwege het belang van de privacy van ouders ontraden. Naar aanleiding van de bedoeling van dat deel van het amendement en het daarover gevoerde debat merk ik nog het volgende op. Het wetsvoorstel regelt dat initiatiefnemers melding maken van een voorgenomen aanvraag voor bekostiging (pre-registratie). Op grond van deze pre-registratie kunnen ouders zich een beeld vormen van het initiatief en als ze dit willen een ouderverklaring indienen. Ik zal initiatiefnemers verplichten hun e-mailadres kenbaar te maken, zodat er altijd door ouders contact opgenomen kan worden. In de begeleidende teksten op de website zal ik het belang van vroege en continue betrokkenheid van ouders onderstrepen, in lijn met de bedoeling van het oorspronkelijke amendement.
Over het amendement van SGP en CDA dat regelt dat marktonderzoek alleen bij uitzondering toegestaan is om de belangstelling van ouders te meten (Kamerstuk 35 050, nr. 34) heb ik mij in het debat reeds positief uitgelaten en het oordeel aan de Kamer gelaten.
Het amendement van de SP om in de aanvraag een wetenschappelijke verantwoorde beschrijving op te nemen van een concept (Kamerstuk 35 050, nr. 35) heb ik ontraden. Ook van succesvolle bestaande concepten is er immers lang niet altijd een eenduidige wetenschappelijke onderbouwing aanwezig. Van nieuwe scholen verwacht ik dat zij de onderbouwing van hun concept beschrijven als onderdeel van de kwaliteitszorg waar zij uiteraard de beschikbare wetenschappelijke kennis bij kunnen betrekken. Door middel van het stelsel van kwaliteitszorg laat de school namelijk zien hoe ze er zorg voor draagt dat leerlingen een ononderbroken ontwikkeling doormaken en hoe het onderwijs wordt afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van de leerling. Het gekozen concept dient daar uiteraard aan bij te dragen.
Over het amendement van GroenLinks en SP dat de evaluatiebepaling uitbreidt om effecten op segregatie op de langere termijn te volgen (Kamerstuk 35 050, nr. 36) heb ik mij in het debat reeds positief uitgelaten en het oordeel aan de Kamer gelaten.
Over het amendement van SGP en CDA dat regelt dat artikel 11a van de Wet op het onderwijstoezicht voor po- en vo-scholen weer terug in de wet komt (Kamerstuk 35 050, nr. 37) heb ik mij in het debat reeds positief uitgelaten en het oordeel aan de Kamer gelaten.
Over het amendement van VVD dat regelt dat er geen nevenvestiging kan worden gesticht bij een school die als onvoldoende is beoordeeld door de inspectie (Kamerstuk 35 050, nr. 38) heb ik mij in het debat reeds positief uitgelaten en het oordeel aan de Kamer gelaten.
Ik sta positief tegenover het amendement van D66 dat een verplichting aan initiatiefnemers regelt om bij hun aanvraag in te gaan op hun verwachtingen ten aanzien van de samenwerking met de kinderopvang (Kamerstuk 35 050, nr. 39). Dit sluit goed aan bij de verplichting voor bestaande scholen in de Wet op het primair onderwijs om zorg te dragen voor kinderopvang als daar behoefte aan is bij ouders. De zinsnede «Bij het stichten van een nieuwe basisschool wordt hiermee intensieve samenwerking met kinderopvang een aanvullende voorwaarde.» uit de toelichting bij het amendement strookt echter niet met de wetstekst van het amendement. Als de indiener het amendement op dat punt van de toelichting aanpast, laat ik het oordeel over dit amendement aan uw Kamer.
Ik sta positief tegenover het amendement van GroenLinks dat een verplichting aan initiatiefnemers regelt om bij hun aanvraag informatie te geven over welke bijdrage zij gaan leveren om in de lokale context segregatie tegengaan (Kamerstuk 35 050, nr. 40) en laat het oordeel hierover aan de Kamer. De gemaakte afspraken gelden ook voor de school van de aanvrager. Het is van belang dat transparant is hoe de aanvrager die afspraken denkt te gaan uitvoeren.
Ik sta positief tegenover het amendement van GroenLinks en D66 om het geven van een zienswijze door gemeenten te regelen (Kamerstuk 35 050, nr. 41) en laat het oordeel hierover aan de Kamer. Als een college van B&W van mening is dat het wenselijk is de Minister van informatie te voorzien, dan kan dat langs de route zoals geregeld in dit amendement. In het licht van de rechtszekerheid is het van belang dat de procedure van besluitvorming duidelijk geregeld is, waarin ook de zienswijze van de gemeente een plaats kent.
Overig
Eén van de belangrijkste oorzaken van segregatie in het onderwijs is de woonsegregatie. Vanuit het onderwijs kan er niets aan deze woonsegregatie zelf gedaan worden, maar wél aan de locatie van scholen. In het debat werd duidelijk dat ook uw Kamer het belang van de locatie van scholen onderschrijft. Het is de verantwoordelijkheid en de beleidsvrijheid van gemeenten om hier vorm aan te geven. Daarom wil ik met gemeenten in gesprek gaan over hoe zij de onderwijshuisvesting beter in kunnen zetten om segregatie tegen te gaan. Ik zal uw Kamer over de uitkomsten hiervan informeren.
Ouders en leerlingen van alle achtergronden moeten zich welkom kunnen voelen op de school van hun keuze. De inspectie constateert echter een toenemende segregatie die langs sociaaleconomische scheidslijnen loopt. Om hier effectief iets tegen te doen is het eerst nodig om zicht te krijgen op de huidige praktijk. Afgezien van een meting uit 2004 is er geen informatie of onderzoek beschikbaar over de vraag of veel scholen toelatingsbeleid voeren en welke gevolgen dit heeft voor de samenstelling van scholen. Ik heb een quick scan laten uitvoeren naar het toelatingsbeleid dat scholen voeren en de effecten daarvan op de samenstelling van het leerlingenbestand van scholen. De quick scan, die te vinden is op de website van de rijksoverheid, wijst uit dat verder onderzoek nodig is.1 Ik heb dat onderzoek inmiddels in gang gezet. Hierbij komen vragen aan bod als: welk toelatingsbeleid voeren scholen, en: ervaren ouders drempels als het gaat om toelating en op welke gronden?
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob