Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om in het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs te komen tot een andere systematiek van het in aanmerking brengen voor bekostiging van nieuwe openbare en bijzondere scholen zodat er meer ruimte is voor een nieuw onderwijsaanbod; dat het daarvoor noodzakelijk is om onder meer de Wet op het primair onderwijs, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet primair onderwijs BES, de Wet voortgezet onderwijs BES en de Wet op het onderwijstoezicht aan te passen;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wet op het primair onderwijs wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 17, tweede lid, wordt «en onderwijs van een of meer richtingen» vervangen door «en bijzonder onderwijs».
B
Artikel 18a, vijftiende lid, wordt vervangen door:
15. Bevoegde gezagsorganen van tot dezelfde richting behorende scholen en scholen als bedoeld in de Wet op de expertisecentra waaraan speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4 wordt verzorgd kunnen aangesloten blijven of kunnen zich aansluiten bij een landelijk samenwerkingsverband als bedoeld in dit lid, zoals dat luidde vóór de datum van inwerkingtreding van dit lid zoals dat is komen te luiden met de Wet van ... tot wijziging van diverse onderwijswetten door het wijzigen van de systematiek van het in aanmerking brengen voor bekostiging van nieuwe openbare en bijzondere scholen zodat er meer ruimte is voor een nieuw onderwijsaanbod (Wet meer ruimte voor nieuwe scholen). Op een landelijk samenwerkingsverband zijn het tweede tot en met het veertiende lid, met uitzondering van het derde lid en het vijfde lid, en het zestiende lid van overeenkomstige toepassing. Indien een bevoegd gezag scholen heeft met ten minste de richting van de scholen die behoren tot het landelijk samenwerkingsverband bepaalt het bevoegd gezag eenmalig of aansluiting bij het landelijk samenwerkingsverband wordt gevraagd. Het landelijk samenwerkingsverband beslist over de aansluiting.
C
In artikel 64c, eerste lid, vervalt «, zowel in het opzicht van richting en pedagogisch-didactische aanpak».
D
De artikelen 74 tot en met 83 worden vervangen door:
1. Het bevoegd gezag dient bij Onze Minister een aanvraag in voor bekostiging van een openbare en een bijzondere school. Deze aanvraag vermeldt of het openbaar of bijzonder onderwijs betreft en wat de beoogde plaats van vestiging van de school is.
2. De aanvraag gaat vergezeld van:
a. een belangstellingsmeting als bedoeld in artikel 74a;
b. een beschrijving van het voorgenomen beleid ten aanzien van de kwaliteit van het onderwijs dat binnen de school zal worden gevoerd, voor zover dit betreft de uitwerking van de wettelijke voorschriften voor:
1° de inhoud van het onderwijs, bedoeld in artikel 8, derde lid;
2° leerlingen die extra ondersteuning behoeven, bedoeld in artikel 8, vierde lid;
3° de inrichting van het onderwijs, bedoeld in artikel 8, eerste lid en een leerling- en onderwijsvolgsysteem als bedoeld in artikel 8, zesde tot en met achtste lid;
4° de inrichting van het onderwijs, bedoeld in artikel 8, negende lid;
5° de inhoud van het onderwijs, die dekkend zal zijn voor de kerndoelen, bedoeld in artikel 9, en de referentieniveaus, bedoeld in artikel 2 van de Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen; en
6° de scheiding tussen de functies van bestuur en het toezicht daarop, bedoeld in artikel 17a en 17b en, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 30a, een beschrijving van de over te dragen taken;
c. een document waaruit blijkt dat de gemeente van de beoogde plaats van vestiging van de school, het samenwerkingsverband en de bevoegde gezagsorganen van de scholen en vestigingen binnen het voedingsgebied van de school zijn gevraagd om te overleggen over het voornemen tot het doen van een aanvraag om bekostiging; en
d. een verklaring omtrent het gedrag afgegeven volgens de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, die op het tijdstip van het doen van de aanvraag niet ouder is dan zes maanden, van de personen die het bestuur en het intern toezicht vormen.
3. De aanvraag bevat tevens:
a. een beschrijving van het beleid met betrekking tot de bewaking en verbetering van de kwaliteit van het onderwijs;
b. een beschrijving van de beoogde samenstelling van de formatie van de school;
c. een beschrijving van de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de voorschriften die worden gesteld aan de bekwaamheid van leraren en degenen die onderwijsondersteunende of leidinggevende werkzaamheden verrichten;
d. een beschrijving van de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de zorg voor de sociale, psychische en fysieke veiligheid van leerlingen op school;
e. een meerjarenbegroting over de eerste drie schooljaren gebaseerd op de bekostiging die de school zal ontvangen gegeven het aantal te verwachten leerlingen in die periode; en
f. de verwachtingen met betrekking tot de huisvesting.
4. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld aan de wijze waarop de aanvraag plaatsvindt en kan een model voor de aanvraag worden vastgesteld.
1. De belangstellingsmeting, bedoeld in artikel 74, tweede lid, onderdeel a, wordt uitgevoerd aan de hand van hetzij ouderverklaringen dan wel een marktonderzoek.
2. De belangstellingsmeting:
a. geeft inzicht in het te verwachten aantal leerlingen op 1 januari van het elfde jaar na de indiening van de aanvraag, bedoeld in artikel 74, eerste lid; en
b. vindt plaats binnen het voedingsgebied dat een gebied omvat dat bestaat uit viercijferige postcodegebieden die geheel of gedeeltelijk zijn gelegen binnen een straal van zes kilometer van de beoogde plaats van vestiging van de school.
3. Het te verwachten aantal leerlingen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, wordt berekend overeenkomstig de formule q = (y/x * 100%) * w * z, waarbij:
a. in het geval van keuze voor de ouderverklaring geldt:
y = aantal kinderen in de leeftijd van 2 tot en met 4 jaar van wie in de ouderverklaring is aangegeven belangstelling te hebben voor de school in de aanvraag;
x = totaal aantal kinderen in de leeftijd van 2 tot en met 4 jaar op 1 januari van het kalenderjaar waarin de aanvraag wordt gedaan, in het voedingsgebied, bedoeld in het tweede lid, onder b;
w = het totaal aantal kinderen in de leeftijd van 4 tot en met 11 jaar, vermeerderd met 30 procent van het aantal kinderen in de leeftijd van 12 jaar in het voedingsgebied, bedoeld in het tweede lid onder b, op 1 januari van het elfde jaar na de indiening van de aanvraag, gebaseerd op gegevens onder meer verstrekt door het Centraal Bureau voor de Statistiek;
z = een bij ministeriële regeling te bepalen correctiefactor;
b. in het geval van keuze voor het marktonderzoek geldt:
y = aantal kinderen in de leeftijd van 2 tot en met 4 jaar ten aanzien van wie in het marktonderzoek is aangegeven dat er belangstelling is voor de school in de aanvraag;
x = totaal aantal kinderen in de leeftijd van 2 tot en met 4 jaar ten aanzien van wie in het marktonderzoek is deelgenomen;
w = het totaal aantal kinderen in de leeftijd van 4 tot en met 11 jaar vermeerderd met 30 procent van het aantal kinderen in de leeftijd van 12 jaar in het voedingsgebied, bedoeld in het tweede lid onder b, op 1 januari van het elfde jaar na de indiening van de aanvraag, gebaseerd op gegevens onder meer verstrekt door het Centraal Bureau voor de Statistiek;
z = een bij ministeriële regeling te bepalen correctiefactor.
De aanvraag bevat de berekeningen die tot de uitkomst van de formules, bedoeld onder a en b, hebben geleid.
4. De ouderverklaring, bedoeld in het eerste lid, heeft betrekking op één kind in de leeftijd van 2 tot en met 4 jaar op 1 november van het kalenderjaar waarin de aanvraag wordt gedaan en wordt ingediend door de ouder van deze leerling.
5. Het marktonderzoek, bedoeld in het eerste lid:
a. heeft betrekking op kinderen in de leeftijd van 2 tot en met 4 jaar in het voedingsgebied waarop de aanvraag betrekking heeft;
b. wordt afgenomen onder de ouders van kinderen, bedoeld in onderdeel a, op een wetenschappelijk verantwoorde manier door een onafhankelijk onderzoeksbureau dat aantoonbaar werkt volgens een door een brancheorganisatie opgestelde gedragscode met betrekking tot de uitvoering van marktonderzoek;
c. wordt uitgevoerd aan de hand van een aselecte steekproef uit de kinderen, bedoeld in onderdeel a, die aantoonbaar representatief is voor die kinderen; en
d. mag niet ouder zijn dan 24 maanden voorafgaand aan de uiterste indieningsdatum van de aanvraag.
6. Indien uit de belangstellingsmeting van meer dan één aanvraag blijkt dat de betrokken postcodegebieden, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, elkaar overlappen en daardoor de som van de kinderen voor wie belangstelling is aangetoond in het overlappende voedingsgebied groter is dan het totaal aantal kinderen in het overlappende voedingsgebied, worden de aantallen van de kinderen voor wie belangstelling is aangetoond in het overlappende voedingsgebied naar evenredigheid verminderd tot de som van het totaal kinderen in het overlappende voedingsgebied voor wie belangstelling is aangetoond gelijk is aan het totaal aantal kinderen in het overlappende voedingsgebied.
7. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld aan de uitvoering van de belangstellingsmeting over:
a. de wijze waarop de belangstellingsmeting wordt uitgevoerd; en
b. de omvang van het marktonderzoek in relatie tot de minimale verhoudingen tussen de verschillende onderdelen van de formule voor de belangstellingsmeting, bedoeld in het derde lid, onderdeel b.
1. De aanvraag, bedoeld in artikel 74, eerste lid, wordt ingediend voor 1 november. De inspectie adviseert Onze Minister of de aanvraag voldoet aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 74, tweede lid, onderdeel b.
2. Indien het bevoegd gezag het voornemen heeft om een aanvraag, bedoeld in het eerste lid, in te dienen, meldt het bevoegd gezag dit aan Onze Minister voor 1 juli voorafgaand aan die voorgenomen aanvraag. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld aan de wijze waarop deze melding plaatsvindt en kan een model voor de melding worden vastgesteld.
3. Onze Minister controleert of de belangstellingsmeting, bedoeld in artikel 74, tweede lid, onderdeel a, juist en volledig is en besluit op basis van de aanvraag, bedoeld in artikel 74, eerste en tweede lid, en de voor de school geldende stichtingsnorm, bedoeld in artikel 76, eerste lid, voor 1 juni of de school met ingang van 1 augustus van het kalenderjaar volgend op het besluit van Onze Minister voor bekostiging in aanmerking wordt gebracht.
4. Onverminderd artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht kan Onze Minister de aanvraag, bedoeld in artikel 74, eerste lid, afwijzen indien deze is ingediend door een rechtspersoon, niet zijnde een gemeente, die voorafgaande aan de aanvraag een of meer scholen in stand heeft gehouden waarop artikel 164b, eerste lid, van toepassing is geweest of waarvan een of meer van de bestuurders of toezichthouders deel uitmaakte of uitmaakt van een andere rechtspersoon die een dergelijke school in stand heeft gehouden, welke toepassing onherroepelijk is geworden en ten tijde van de aanvraag nog geen vijf jaren oud is gerekend vanaf de ontvangst van het besluit tot toepassing van artikel 164b, eerste lid.
5. Onverminderd artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht kan Onze Minister de aanvraag, bedoeld in artikel 74, eerste lid, afwijzen indien de aanvraag is ingediend door een rechtspersoon, niet zijnde een gemeente, die reeds een of meer scholen in stand houdt en die een aanwijzing heeft ontvangen als bedoeld in artikel 163b, eerste lid, of waarvan een of meer van de bestuurders of toezichthouders deel uitmaakte of uitmaakt van een andere rechtspersoon die een dergelijke aanwijzing heeft ontvangen welke aanwijzing onherroepelijk is geworden en ten tijde van de aanvraag nog geen vijf jaren oud is gerekend vanaf de ontvangst van het besluit tot toepassing van artikel 163b, eerste lid.
6. De bekostiging vangt aan op 1 augustus. De aanspraak op bekostiging vervalt indien uiterlijk op de eerste schooldag na 1 augustus in het tweede kalenderjaar na het besluit van Onze Minister geen onderwijs aan de nieuwe school wordt gegeven. Indien door het bevoegd gezag een verzoek tot bekostiging is gedaan met ingang van 1 augustus van het eerste kalenderjaar na het besluit van Onze Minister vervalt de aanspraak op bekostiging voor dat schooljaar indien op de eerste schooldag geen onderwijs wordt gegeven.
7. In afwijking van het zesde lid en op aanvraag van het bevoegd gezag of de gemeente van de beoogde plaats van vestiging van de school kan Onze Minister besluiten in bijzondere gevallen de aanspraak op bekostiging voor een jaar te handhaven.
8. Dit artikel is niet van toepassing bij omzetting van een bekostigde bijzondere school in een bekostigde openbare school of omgekeerd en bij de totstandkoming van een samenwerkingsschool.
9. Voor uitsluitend de controle of de gegevens uit de ouderverklaringen, bedoeld in artikel 74a, vierde lid, juist en volledig zijn, maakt Onze Minister gebruik van het burgerservicenummer, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer, van een van de ouders en het kind waarop de ouderverklaring betrekking heeft.
10. Onverminderd artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht worden besluiten, bedoeld in het derde, vierde en vijfde lid, gepubliceerd in de Staatscourant.
11. Onze Minister stelt op voordracht van de inspectie een kader vast waarin de werkwijze voor het advies, bedoeld in het eerste lid, is vastgelegd. Dit kader wordt bekendgemaakt in de Staatscourant.
1. Het bevoegd gezag maakt met de belangstellingsmeting, bedoeld in artikel 74, tweede lid, onder a, aannemelijk dat een school op 1 januari van het elfde jaar na de indiening van de aanvraag zal worden bezocht door ten minste het aantal leerlingen dat overeenkomt met de voor de gemeente geldende stichtingsnorm.
2. Bij ministeriële regeling wordt voor elke gemeente een stichtingsnorm vastgesteld welke 10/6 bedraagt van de voor de gemeente geldende opheffingsnorm berekend op grond van artikel 154. De uitkomst wordt afgerond, waarbij de decimalen worden verwaarloosd indien het eerste cijfer achter de komma kleiner is dan 5 en de decimalen worden verwaarloosd en het getal verhoogd met 1 indien het eerste cijfer achter de komma gelijk is aan of groter is dan 5. De stichtingsnorm bedraagt minimaal 200.
3. De stichtingsnormen, bedoeld in het tweede lid, worden telkens voor een tijdvak van 5 jaar gelijktijdig met de aanpassing van de opheffingsnormen op grond van artikel 153 bij ministeriële regeling aangepast. De ministeriële regeling wordt voor 1 november van het jaar voorafgaand aan het laatste jaar waarin de stichtingsnormen van kracht zijn, bekendgemaakt in de Staatscourant.
4. In het geval van een wijziging van de gemeentelijke indeling of een grenscorrectie als bedoeld in artikel 283 van de Gemeentewet, stelt Onze Minister op de wijze als aangegeven in het tweede lid de nieuwe stichtingsnormen voor de betrokken gemeenten vast, voor zover deze afwijken van de op grond van het tweede en derde lid bepaalde stichtingsnormen. De nieuwe stichtingsnormen treden in de plaats van de op grond van het tweede en derde lid bepaalde stichtingsnormen en treden in werking met ingang van 1 januari volgend op de datum van herindeling, bedoeld in artikel 1, onderdeel f, van de Wet algemene regels herindeling. Tot en met 31 december volgend op de datum van herindeling blijven op de scholen in de gemeenten die bij de wijziging van de gemeentelijke indeling of de grenscorrectie zijn betrokken, de stichtingsnormen van toepassing die golden op de dag voorafgaande aan de datum van herindeling.
5. In het geval van een wijziging van de naam van een gemeente of een wijziging van het gemeentenummer past Onze Minister de ministeriële regeling, bedoeld in het tweede lid, dienovereenkomstig aan.
1. Indien uit schriftelijke verklaringen van ten minste 50 verschillende ouders van kinderen tot en met de leeftijd van 12 jaar behoefte blijkt te bestaan aan het volgen van openbaar onderwijs en dat in die behoefte niet of onvoldoende wordt voorzien, onderzoeken burgemeester en wethouders of uit de belangstellingsmeting, bedoeld in artikel 74, tweede lid, onderdeel a, voldoende belangstelling blijkt.
2. Uiterlijk 6 maanden nadat uit de belangstellingsmeting voldoende belangstelling is gebleken, dienen burgemeester en wethouders een aanvraag als bedoeld in artikel 74, eerste tot en met derde lid, in, met uitzondering van een document waaruit blijkt dat de gemeente van de beoogde plaats van vestiging van de school is gevraagd om te overleggen over het voornemen tot het doen van een aanvraag om bekostiging.
3. Voor een openbare school wordt in elk geval door burgemeester en wethouders een aanvraag als bedoeld in artikel 74 ingediend, indien binnen 10 kilometer van de plaats in de gemeente waar het onderwijs moet worden gegeven over de weg gemeten geen school aanwezig is waarbinnen openbaar onderwijs wordt gegeven en aan het volgen van openbaar onderwijs behoefte bestaat. Onze Minister besluit op basis van de aanvraag, bedoeld in artikel 74, eerste en tweede lid.
E
In artikel 84 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het opschrift vervalt «uitbreiding richting;».
2. In het eerste lid worden de volgende wijzigingen aangebracht:
a. In de eerste volzin wordt «, als bedoeld in artikel 74, eerste lid, derde volzin, of waaraan het onderwijs wordt uitgebreid met onderwijs van een of meer andere richtingen» vervangen door «van een bekostigde bijzondere school in een bekostigde openbare school of omgekeerd».
b. De tweede volzin wordt vervangen door «Artikel 75, zesde lid, eerste volzin, is niet van toepassing op een school die wordt omgezet als bedoeld in de eerste volzin.»
3. In het derde lid wordt «bedoeld in artikel 75, eerste lid» vervangen door «bedoeld in artikel 74, tweede en derde lid».
4. In het vierde lid worden de volgende wijzigingen aangebracht:
a. Onderdeel a wordt vervangen door:
a. de school bij toepassing van de artikelen 74 en 76 door hem zou worden bekostigd,
b. Aan het slot van onderdeel b wordt toegevoegd «of».
c. Onderdeel c vervalt en onderdeel d wordt verletterd tot onderdeel c.
F
Artikel 84a komt als volgt te luiden:
1. Het bevoegd gezag kan op de wijze als aangegeven in artikel 74, met uitzondering van het tweede lid, onderdeel a, en artikel 75 bij Onze Minister een aanvraag indienen om een deel van een school of nevenvestiging die zich op een andere locatie bevindt dan de plaats van vestiging van die school, te verzelfstandigen en als school voor bekostiging in aanmerking te brengen.
2. Onze Minister willigt een aanvraag in indien wordt voldaan aan voorwaarden die bij ministeriële regeling zijn vastgesteld. Deze voorwaarden hebben in elk geval betrekking op:
a. het aantal leerlingen van de school op de teldatum in het jaar dat voorafgaat aan de aanvraag;
b. het aantal leerlingen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze de scholen die na de verzelfstandiging ontstaan, zal bezoeken; en
c. de wijze waarop op basis van de statistische gegevens, onder meer verstrekt door het Centraal Bureau voor de Statistiek aannemelijk wordt gemaakt dat op 1 januari van het elfde jaar na de aanvraag de school die na verzelfstandiging ontstaat, voldoet aan de stichtingsnorm en de bekostiging van het overblijvende deel van de school, met in achtneming van de artikelen 154 tot en met 156, gedurende ten minste 10 achtereenvolgende jaren kan worden voortgezet.
G
In artikel 85, eerste lid, onderdeel b, wordt na «in stand wordt gehouden» ingevoegd «of aan een school waarvan de kwaliteit van het onderwijs zeer zwak is als bedoeld in artikel 10a, eerste en vierde lid,».
H
In artikel 121, vijfde lid, vervalt «op grond van een plan van scholen als bedoeld in artikel 74».
I
In artikel 134, zevende lid, vervalt «op grond van een plan van scholen als bedoeld in artikel 74».
J
In artikel 153 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het eerste lid, tweede volzin, wordt «gedurende de eerste 5 schooljaren» vervangen door «gedurende de eerste 8 schooljaren» en wordt «artikel 77, tweede lid,» vervangen door «artikel 76, tweede lid,».
2. Na de tweede volzin van het eerste lid wordt een zin ingevoegd, luidend: In afwijking van de tweede volzin eindigt de bekostiging van een in die volzin bedoelde bijzondere school en wordt een openbare school opgeheven met ingang van het vijfde schooljaar indien het aantal leerlingen van een school als bedoeld in de tweede volzin in het vierde schooljaar van de bekostiging niet ten minste de helft van de stichtingsnorm bedraagt.
3. In het derde lid wordt «5 schooljaren» telkens vervangen door «8 schooljaren».
4. Het zesde lid wordt vervangen door:
6. Het vierde lid is niet van toepassing, indien:
a. de school eerder is omgezet als bedoeld in artikel 84, vierde lid;
b. de school meer dan een richting heeft; of
c. indien binnen een periode van vijf jaar voorafgaand aan de datum waarop de bekostiging op grond van het derde lid zou worden beëindigd, een melding is gedaan als bedoeld in artikel 170, derde lid, tenzij die melding voortvloeide uit een omzetting van bijzonder onderwijs naar openbaar onderwijs.
K
In artikel 157, eerste lid, tweede volzin, en tweede lid, derde volzin, wordt «5 schooljaren» telkens vervangen door «8 schooljaren».
L
Na artikel 157a wordt artikel 157b ingevoegd, luidend:
Indien de instandhouding van een openbare school of de bekostiging van een bijzondere school niet mogelijk is op grond van de artikelen 153 tot en met 157a, kan Onze Minister in bijzondere gevallen op aanvraag van het bevoegd gezag voor een door hem te bepalen tijd toestaan, dat een openbare school in stand wordt gehouden of een bijzondere school wordt bekostigd.
M
In artikel 158 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het eerste lid, onderdelen b en c, vervalt telkens «of richtingen»;
2. Na het derde lid wordt lid 3a ingevoegd, luidend:
3a. Indien de nevenvestiging meer dan een richting heeft of indien binnen een periode van vijf jaar voorafgaand aan de datum waarop de bekostiging zou worden beëindigd, een melding is gedaan als bedoeld in artikel 170, derde lid, wordt die nevenvestiging geacht gedurende het desbetreffende schooljaar niet aan de voorwaarden genoemd in het eerste lid, onderdeel b of c te voldoen.
N
In artikel 164b worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het opschrift vervalt «bij zeer zwak onderwijs».
2. Na het tweede lid wordt toegevoegd:
3. Het eerste en het tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing indien de kwaliteit van het onderwijs aan een basisschool die minder dan 2 schooljaren wordt bekostigd, tekortschiet in de naleving van drie of meer bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften en het bevoegd gezag dientengevolge tekortschiet in het zorgdragen voor de veiligheid op school, bedoeld in artikel 4c, of het zodanig inrichten van het onderwijs dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doorlopen dan wel het afstemmen van het onderwijs op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen, bedoeld in artikel 8, eerste lid.
O
In afdeling 11 wordt voor artikel 171 ingevoegd:
1. Voor 1 mei van het kalenderjaar volgend op het besluit, bedoeld in artikel 75, derde lid, meldt het bevoegd gezag aan Onze Minister of de school uitgaat van een grondslag en zo ja, welke grondslag.
2. Voor scholen die direct voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van de Wet van ... tot wijziging van diverse onderwijswetten door het wijzigen van de systematiek van het in aanmerking brengen voor bekostiging van nieuwe openbare en bijzondere scholen zodat meer ruimte is voor een nieuw onderwijsaanbod (Wet meer ruimte voor nieuwe scholen) reeds werden bekostigd, geldt als grondslag de op die datum geldende richting van de school.
3. Indien de school op enig moment alsnog uitgaat van een grondslag of indien de grondslag van de school wijzigt, wordt daarvan binnen vier weken melding gedaan aan Onze Minister.
4. Het eerste, tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op de nevenvestiging indien die van een andere grondslag uitgaat dan de school.
5. Bij ministeriële regeling wordt een model vastgesteld voor de melding, bedoeld in het eerste en derde lid.
P
Na artikel 194d worden toegevoegd de artikelen 194e, en 194f, luidend:
1. Na inwerkingtreding van de Wet van ... tot wijziging van diverse onderwijswetten door het wijzigen van de systematiek van het in aanmerking brengen voor bekostiging van nieuwe openbare en bijzondere scholen zodat er meer ruimte is voor een nieuw onderwijsaanbod (Wet meer ruimte voor nieuwe scholen) vindt nog één maal vaststelling plaats van een plan van scholen conform titel IV, afdeling 2, zoals luidend direct voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van genoemde wet.
2. Een school die is vermeld op het laatste plan van scholen dat is vastgesteld en door Onze Minister is goedgekeurd voor inwerkingtreding van de in het eerste lid genoemde wet en ten aanzien waarvan op dat tijdstip nog niet is beslist over aanvang van de bekostiging of die is vermeld op het plan van scholen dat is vastgesteld op grond van het eerste lid, wordt aangemerkt als een school waarvoor Onze Minister op grond van artikel 75, derde lid, zoals luidend op de dag van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel D, van de in het eerste lid genoemde wet heeft beslist dat zij voor bekostiging uit ’s Rijks kas in aanmerking wordt gebracht. Artikel 75, zesde, zevende en achtste lid, is van toepassing.
3. Op geschillen die in beroep aanhangig zijn of binnen de beroepstermijn dan wel verschoonbaar daarbuiten aanhangig worden gemaakt tegen besluiten die zijn genomen door Onze Minister op grond van het eerste lid of op grond van titel IV, afdeling 2, en daarop berustende bepalingen zoals luidend op de dag voor de inwerkingtreding van de desbetreffende onderdelen van de in het eerste lid genoemde wet blijven de op die datum geldende regelingen van toepassing. Indien de uitspraak op een beroep als bedoeld in artikel 80 zoals luidend voor de inwerkingtreding van de in het eerste lid genoemde wet strekt tot opneming van een school in het plan van scholen, is het tweede lid van overeenkomstige toepassing. De eerste volzin is hangende het, beroep van overeenkomstige toepassing op de bevoegdheid tot het intrekken en vervangen van besluiten die tot de aldaar bedoelde geschillen hebben geleid.
4. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing op geschillen die betrekking hebben op de toepassing van artikel 84a, zoals dat luidde op de dag voor de inwerkingtreding van de desbetreffende onderdelen van de in het eerste lid genoemde wet.
1. Op aanvragen die voor de datum van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel C, van de Wet tot wijziging van diverse onderwijswetten door het wijzigen van de systematiek van het in aanmerking brengen voor bekostiging van nieuwe openbare en bijzondere scholen zodat er meer ruimte is voor een nieuw onderwijsaanbod (Wet meer ruimte voor nieuwe scholen) (Stb. 20XX, PM) zijn ingediend op grond van artikel 64b blijft artikel 64c zoals dat artikel luidde op de dag voor de inwerkingtreding van die wet, van toepassing.
2. Geschillen die in bezwaar, beroep of hoger beroep aanhangig zijn of binnen de bezwaar- dan wel beroepstermijn dan wel verschoonbaar daarbuiten aanhangig worden gemaakt tegen besluiten van Onze Minister die zijn genomen voor de inwerkingtreding van deze wet op grond van artikel 64a zoals luidend op de dag voor de inwerkingtreding van deze wet, worden behandeld op grond van de regelingen zoals deze gelden de dag voor deze wet in werking treedt. De eerste volzin is hangende het bezwaar, beroep of hoger beroep van overeenkomstige toepassing op de bevoegdheid tot het intrekken en vervangen van besluiten die tot de aldaar bedoelde geschillen hebben geleid.
De Wet op het voortgezet onderwijs wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1 wordt onder vervanging van de punt aan het slot van de begripsbepaling «basisgegevens» door een puntkomma, de volgende begripsbepaling toegevoegd:
de belangstellingsmeting, bedoeld in artikel 68.»
B
Artikel 17a, zestiende lid, wordt vervangen door:
16. Bevoegde gezagsorganen van tot dezelfde richting behorende scholen en scholen als bedoeld in de Wet op de expertisecentra waaraan voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4 wordt verzorgd kunnen aangesloten blijven of kunnen zich aansluiten bij een landelijk samenwerkingsverband als bedoeld in dit lid, zoals dat luidde vóór de datum van inwerkingtreding van dit lid zoals dat is komen te luiden met de Wet van ... tot wijziging van diverse onderwijswetten door het wijzigen van de systematiek van het in aanmerking brengen voor bekostiging van nieuwe openbare en bijzondere scholen zodat er meer ruimte is voor een nieuw onderwijsaanbod (Wet meer ruimte voor nieuwe scholen). Op een landelijk samenwerkingsverband zijn het tweede tot en met het vijftiende lid, met uitzondering van het derde lid en het vijfde lid, en het zeventiende lid van overeenkomstige toepassing. Indien een bevoegd gezag scholen heeft met ten minste de richting van de scholen die behoren tot het landelijk samenwerkingsverband bepaalt het bevoegd gezag eenmalig of aansluiting bij het landelijk samenwerkingsverband wordt gevraagd. Het landelijk samenwerkingsverband beslist over de aansluiting.
C
In artikel 21, tweede lid, wordt onderdeel b vervangen door:
b. of het openbaar of bijzonder onderwijs betreft, en.
D
In artikel 53c, tweede lid, wordt «en onderwijs van een of meer richtingen» vervangen door «en bijzonder onderwijs».
E
In artikel 53h, eerste lid, onder a, wordt «zowel in het opzicht van richting als van pedagogisch-didactische aanpak en» vervangen door «waaronder».
F
Artikel 64 komt als volgt te luiden:
1. Onze Minister brengt een openbare of bijzondere school voor bekostiging in aanmerking indien het bevoegd gezag:
a. met de belangstellingsmeting aannemelijk maakt dat deze school zal worden bezocht door ten minste:
1° 390 leerlingen voor een school voor vwo;
2° 325 leerlingen voor een school voor havo en 130 leerlingen voor een afdeling voor havo;
3° 260 leerlingen voor een school voor mavo;
4° 260 leerlingen voor een school voor vbo met 1 profiel als bedoeld in artikel 10b, derde lid,;
5° 160 leerlingen voor elk profiel van een school voor vbo indien meer dan 1 profiel binnen de school voor bekostiging in aanmerking wordt gebracht; of
6° 120 leerlingen voor een school voor praktijkonderwijs; en
b. voldoet aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 67, eerste en tweede lid en artikel 67a, eerste en tweede lid.
2. Onze Minister brengt een openbare of bijzondere scholengemeenschap voor bekostiging in aanmerking indien het bevoegd gezag:
a. met de belangstellingsmeting aannemelijk maakt dat het aantal leerlingen van elk van de samenstellende scholen ten minste drie kwart zal bedragen van het daarvoor in het eerste lid, onder a, genoemde aantal; en
b. voldoet aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 67, eerste en tweede lid en artikel 67a, eerste en tweede lid.
3. Onze Minister brengt een school of scholengemeenschap die ontstaat na splitsing van een school of scholengemeenschap voor bekostiging in aanmerking indien wordt voldaan aan de verplichtingen die zijn vastgesteld:
a. in artikel 67, eerste en tweede lid, onderdeel d, en artikel 67a, eerste en tweede lid, met uitzondering van onderdeel a; en
b. bij ministeriële regeling, waarin deze verplichtingen in elk geval betrekking hebben op:
1° het aantal leerlingen op de teldatum in het jaar voorafgaand aan de aanvraag van de te splitsen school of van een of meer van de samenstellende scholen van de te splitsen scholengemeenschap;
2° het aantal leerlingen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze na de splitsing de scholen of de samenstellende scholen van de scholengemeenschap zal bezoeken; en
3° de wijze waarop op basis van de statistische gegevens, onder meer verstrekt door het Centraal Bureau voor de Statistiek, aannemelijk wordt gemaakt dat op 1 januari van het elfde jaar na indiening van de aanvraag de scholen die na splitsing ontstaan, worden bezocht door ten minste het voor de desbetreffende schoolsoort geldende aantal leerlingen.
4. Onze Minister brengt een openbare school of scholengemeenschap waarvoor een aanvraag als bedoeld in artikel 66, eerste of tweede lid, is ingediend voor bekostiging in aanmerking, indien voldaan is aan de verplichtingen in artikel 67, eerste en tweede lid en artikel 67a, eerste en tweede lid, met uitzondering van een document waaruit blijkt dat de gemeente van de beoogde plaats van vestiging van de school of scholengemeenschap is gevraagd om te overleggen over het voornemen tot het doen van een aanvraag om bekostiging. Artikel 69 is van overeenkomstige toepassing.
G
Na artikel 64 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Onze Minister brengt een nevenvestiging van een school als bedoeld in artikel 73, aanhef en onderdeel a, voor bekostiging in aanmerking indien:
a. het bevoegd gezag met de belangstellingsmeting aannemelijk maakt dat de nevenvestiging ten minste zal worden bezocht door:
1° 195 leerlingen voor een nevenvestiging voor vwo;
2° 195 leerlingen voor een nevenvestiging voor havo;
3° 130 leerlingen voor een nevenvestiging voor mavo;
4° 130 leerlingen voor een nevenvestiging voor vbo met 1 profiel als bedoeld in artikel 10b, derde lid;
5° 80 leerlingen voor elk profiel voor vbo indien meer dan 1 profiel binnen de nevenvestiging voor bekostiging in aanmerking wordt gebracht; of
6° 60 leerlingen voor praktijkonderwijs;
b. het onderwijs op de school waaraan de nevenvestiging wordt verbonden niet zeer zwak is als bedoeld in artikel 23a1, eerste en derde lid,; en
c. het bevoegd gezag voldoet aan de verplichtingen in artikel 67, eerste en tweede lid en artikel 67a, eerste en tweede lid.
2. Onze Minister brengt een nevenvestiging van een scholengemeenschap als bedoeld in artikel 73, aanhef en onderdeel a, voor bekostiging in aanmerking indien:
a. het bevoegd gezag met de belangstellingsmeting aannemelijk maakt dat het aantal leerlingen van elk van de samenstellende scholen ten minste drie kwart zal bedragen van het daarvoor in het eerste lid, onder a, genoemde aantal;
b. het onderwijs op de scholengemeenschap waaraan de nevenvestiging is verbonden niet zeer zwak is als bedoeld in artikel 23a1, eerste en derde lid; en
c. het bevoegd gezag voldoet aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 67, eerste en tweede lid en artikel 67a, eerste en tweede lid.
3. Van het aantal leerlingen voor de nieuwe nevenvestiging, en van de leerlingen van 1 van de al bestaande vestigingen van de school of scholengemeenschap is ten minste een bij ministeriële regeling vast te stellen percentage afkomstig uit dezelfde postcodegebieden.
H
Artikel 65 komt te luiden:
1. Onze Minister brengt een nieuw te vormen profiel als bedoeld in artikel 10b, derde lid, aan een al bekostigde school voor vbo voor bekostiging in aanmerking indien het bevoegd gezag:
a. met de belangstellingsmeting aannemelijk maakt dat dit profiel zal worden bezocht door ten minste:
1° 160 leerlingen indien de school geen deel uitmaakt van een scholengemeenschap; of
2° 120 leerlingen indien de school deel uitmaakt van een scholengemeenschap; en
b. voldoet aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 67, eerste en tweede lid en artikel 67a, eerste en tweede lid.
2. Onze Minister brengt een nieuw te vormen school die wordt toegevoegd aan een al bekostigde school of scholengemeenschap voor bekostiging in aanmerking indien het bevoegd gezag:
a. met de belangstellingsmeting aannemelijk maakt dat deze nieuwe school zal worden bezocht door ten minste drie kwart van het daarvoor in artikel 64, eerste lid, onderdeel a, genoemde aantal leerlingen; en
b. voldoet aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 67, eerste en tweede lid en artikel 67a, eerste en tweede lid.
3. De artikelen 68 en 69 zijn van overeenkomstige toepassing.
I
Artikel 67 komt als volgt te luiden:
1. Het bevoegd gezag dient voor 1 november bij Onze Minister een aanvraag in om voor bekostiging in aanmerking te brengen:
a. een school;
b. een scholengemeenschap;
c. een nevenvestiging van een school of scholengemeenschap als bedoeld in artikel 73, onderdeel a;
d. een school of scholengemeenschap die zal ontstaan na splitsing van een school of scholengemeenschap; of
e. een nieuw te vormen profiel als bedoeld in artikel 10b, derde lid, aan een al bekostigde school voor vbo.
2. Indien het bevoegd gezag het voornemen heeft om een aanvraag, bedoeld in het eerste lid, in te dienen, meldt het bevoegd gezag dit aan Onze Minister voor 1 juli voorafgaand aan die voorgenomen aanvraag. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld aan de wijze waarop deze melding plaatsvindt en kan een model voor de melding worden vastgesteld.
3. De inspectie adviseert Onze Minister of de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, voldoet aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 67a, tweede lid, onderdeel b.
4. Onze Minister controleert of de belangstellingsmeting juist en volledig is en besluit voor 1 juni:
a. met inachtneming van artikel 64, op de aanvraag als bedoeld in het eerste lid, of de school, scholengemeenschap of school of scholengemeenschap na splitsing met ingang van 1 augustus van het kalenderjaar volgend op het besluit van Onze Minister voor bekostiging in aanmerking wordt gebracht;
b. met inachtneming van artikel 64a, op de aanvraag als bedoeld in het eerste lid, of de nevenvestiging met ingang van 1 augustus van het kalenderjaar volgend op het besluit van Onze Minister voor bekostiging in aanmerking wordt gebracht;
c. met inachtneming van artikel 65, op de aanvraag als bedoeld in het eerste lid, of het nieuw te vormen profiel met ingang van 1 augustus van het kalenderjaar volgend op het besluit van Onze Minister voor bekostiging in aanmerking wordt gebracht; of
d. met inachtneming van artikel 64, vierde lid, op een aanvraag als bedoeld in artikel 66, eerste lid of tweede lid, of de openbare school of scholengemeenschap met ingang van 1 augustus van het kalenderjaar volgend op het besluit van Onze Minister voor bekostiging in aanmerking wordt gebracht.
5. Onverminderd artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht kan Onze Minister de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, afwijzen indien deze is ingediend door een rechtspersoon, niet zijnde een gemeente, die voorafgaande aan de aanvraag een of meer scholen in stand heeft gehouden waarop artikel 109a, eerste lid, van toepassing is geweest of waarvan een of meer van de bestuurders of toezichthouders deel uitmaakte of uitmaakt van een andere rechtspersoon die een dergelijke school in stand heeft gehouden, welke toepassing onherroepelijk is geworden en ten tijde van de aanvraag nog geen vijf jaren oud is gerekend vanaf de ontvangst van het besluit tot toepassing van artikel 109a, eerste lid.
6. Onverminderd artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht kan Onze Minister de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, afwijzen indien de aanvraag is ingediend door een rechtspersoon, niet zijnde een gemeente, die reeds een of meer scholen in stand houdt en die een aanwijzing heeft ontvangen als bedoeld in artikel 103g, eerste lid, of waarvan een of meer van de bestuurders of toezichthouders deel uitmaakte of uitmaakt van een andere rechtspersoon die een dergelijke aanwijzing heeft ontvangen welke aanwijzing onherroepelijk is geworden en ten tijde van de aanvraag nog geen vijf jaren oud is gerekend vanaf de ontvangst van het besluit tot toepassing van artikel 103g, eerste lid.
7. Onverminderd artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht worden de besluiten, bedoeld in het vierde, vijfde en zesde lid gepubliceerd in de Staatscourant.
8. Voor uitsluitend de controle of de gegevens uit de ouderverklaringen, bedoeld in artikel 68, vierde lid, juist en volledig zijn, maakt Onze Minister gebruik van het burgerservicenummer, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer, van een van de ouders en de leerling waarop de ouderverklaring betrekking heeft.
9. Onze Minister stelt op voordracht van de inspectie een kader vast waarin de werkwijze voor het advies, bedoeld in het derde lid, is vastgelegd. Dit kader wordt bekendgemaakt in de Staatscourant.
J
Na artikel 67 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Een aanvraag als bedoeld in artikel 67, eerste lid, vermeldt:
a. de schoolsoort of schoolsoorten;
b. of het openbaar of bijzonder onderwijs betreft; en
c. de beoogde plaats van vestiging van de school, scholen, scholengemeenschap, scholengemeenschappen of nevenvestiging.
2. De aanvraag gaat vergezeld van:
a. een belangstellingsmeting;
b. een beschrijving van het voorgenomen beleid over de kwaliteit van het onderwijs dat binnen de school, scholengemeenschap, nevenvestiging of het profiel als bedoeld in artikel 10b, derde lid zal worden gevoerd, voor zover dit betreft de uitwerking van de wettelijke voorschriften voor:
1° de inrichting van het onderwijs, bedoeld in artikel 2, tweede lid;
2° het totaal aantal uren en het soort activiteiten dat als onderwijstijd als bedoeld in artikel 6g, eerste tot en met vijfde lid, of 10f, lid 3a en het vijfde lid, zal worden geprogrammeerd;
3° de inhoud van een in onderwijstijd verzorgd samenhangend onderwijsprogramma, geldend voor de schoolsoort en leerweg, bedoeld in de artikelen 10, 10b, 10d, 10f, 11a, 11b, 11c, 11e, 11f, 12, 13 en 14, en de referentieniveaus, bedoeld in artikel 2 van de Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen, voor zover deze schoolsoort of leerweg van toepassing is op de aanvraag;
4° de inhoud van het onderwijs, bedoeld in artikel 17;
5° leerlingen die extra ondersteuning behoeven, bedoeld in artikel 17b;
6° de scheiding tussen de functies van bestuur en het toezicht daarop, bedoeld in artikel 24d en 24e en, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 32b1, een beschrijving van de over te dragen taken;
c. een document waaruit blijkt dat de gemeente van de beoogde plaats van vestiging, het samenwerkingsverband en de bevoegde gezagsorganen van de scholen en vestigingen binnen het voedingsgebied van de school, scholengemeenschap of nevenvestiging zijn gevraagd om te overleggen over het voornemen tot het doen van een aanvraag om bekostiging; en
d. een verklaring omtrent het gedrag afgegeven volgens de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, van de personen die het bestuur en het intern toezicht vormen en die op het tijdstip van het doen van de aanvraag niet ouder is dan zes maanden.
3. De aanvraag bevat tevens:
a. een beschrijving van het beleid met betrekking tot de bewaking en verbetering van de kwaliteit van het onderwijs;
b. een beschrijving van de beoogde samenstelling van de formatie van de school, scholengemeenschap, nevenvestiging of het profiel;
c. een beschrijving van de wijze waarop invulling wordt gegeven aan voorschriften die worden gesteld aan de bekwaamheid van de leraren, onderwijsondersteunende functionarissen, de rector, directeur, conrector of adjunct-directeur;
d. een beschrijving van de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de zorg voor de sociale, psychische en fysieke veiligheid van leerlingen op de school, scholengemeenschap of nevenvestiging;
e. een meerjarenbegroting over de eerste drie schooljaren die gebaseerd is op de bekostiging die de school, scholengemeenschap of nevenvestiging zal ontvangen gegeven het aantal te verwachten leerlingen in die periode; en
f. de verwachtingen met betrekking tot de huisvesting.
4. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld aan de wijze waarop de aanvraag plaatsvindt en wordt een model voor de aanvraag vastgesteld.
5. In afwijking van het tweede lid, onderdeel c, bevat een aanvraag voor een school voor praktijkonderwijs een document waaruit blijkt dat deze aanvraag in overeenstemming is met de bevoegde gezagsorganen in het samenwerkingsverband waarvan de school deel gaat uitmaken en wordt deze ingediend na overleg met de gemeente van de beoogde plaats van vestiging.
K
Artikel 68 komt te luiden:
1. De belangstellingsmeting wordt uitgevoerd aan de hand van hetzij ouderverklaringen dan wel een marktonderzoek.
2. De belangstellingsmeting:
a. geeft inzicht in het te verwachten aantal leerlingen op 1 januari van het elfde jaar na de indiening van de aanvraag, bedoeld in artikel 67, eerste lid; en
b. vindt plaats binnen het voedingsgebied dat een gebied omvat dat bestaat uit viercijferige postcodegebieden die geheel of gedeeltelijk zijn gelegen binnen een straal van vijftien kilometer van de beoogde plaats van vestiging van de school, scholengemeenschap of nevenvestiging.
3. Het te verwachten aantal leerlingen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, wordt berekend overeenkomstig de formule q = (y/x * 100%) * w * z, waarbij:
a. voor de ouderverklaring geldt:
y = aantal leerlingen in de leeftijd van 10 tot en met 12 jaar van wie in de ouderverklaring is aangegeven belangstelling te hebben voor de school, scholengemeenschap of nevenvestiging in de aanvraag;
x = totaal aantal leerlingen in de leeftijd van 10 tot en met 12 jaar in het voedingsgebied, bedoeld in het tweede lid onder b;
w = het gemiddelde van het aantal leerlingen in de leeftijd van 12 en 13 jaar in het voedingsgebied, bedoeld in het tweede lid, onder b, op 1 januari van het elfde jaar na de indiening van de aanvraag, gebaseerd op gegevens onder meer verstrekt door het Centraal Bureau voor de Statistiek, vermenigvuldigd met een bij ministeriële regeling te bepalen aantal verblijfsjaren, die de landelijke verhouding tussen het totaal aantal leerlingen en het aantal leerlingen in leerjaar 1 weergeeft van de schoolsoort, schoolsoorten of nevenvestiging waarop de aanvraag betrekking heeft;
z = een bij ministeriële regeling te bepalen correctiefactor;
b. voor het marktonderzoek geldt:
y = aantal leerlingen in de leeftijd van 10 tot en met 12 jaar ten aanzien van wie in het marktonderzoek is aangegeven dat er belangstelling is voor de school, scholengemeenschap of nevenvestiging in de aanvraag;
x = totaal aantal leerlingen in de leeftijd van 10 tot en met 12 jaar ten aanzien van wie aan het marktonderzoek is deelgenomen;
w = het gemiddelde van het aantal leerlingen in de leeftijd van 12 en 13 jaar in het voedingsgebied, bedoeld in het tweede lid, onder b, op 1 januari van het elfde jaar na de indiening van de aanvraag, gebaseerd op gegevens onder meer verstrekt door het Centraal Bureau voor de Statistiek, vermenigvuldigd met een bij ministeriële regeling te bepalen aantal verblijfsjaren, die de landelijke verhouding tussen het totaal aantal leerlingen en het aantal leerlingen in leerjaar 1 weergeeft van de schoolsoort, schoolsoorten of nevenvestiging waarop de aanvraag betrekking heeft;
z = een bij ministeriële regeling te bepalen correctiefactor.
De aanvraag bevat de berekeningen die tot de uitkomsten van de formules, bedoeld onder a, of b, hebben geleid.
4. De ouderverklaring, bedoeld in het eerste lid, heeft betrekking op één leerling in de leeftijd van 10 tot en met 12 jaar op 1 november van het kalenderjaar waarin de aanvraag wordt gedaan en wordt ingediend door de ouder van deze leerling.
5. Het marktonderzoek, bedoeld in het eerste lid:
a. heeft betrekking op leerlingen in de leeftijd van 10 tot en met 12 jaar in het voedingsgebied waarop de aanvraag betrekking heeft,
b. wordt afgenomen onder de ouders van leerlingen, bedoeld in onderdeel a, op een wetenschappelijk verantwoorde manier door een onafhankelijk onderzoeksbureau dat aantoonbaar werkt volgens een door een brancheorganisatie opgestelde gedragscode met betrekking tot de uitvoering van marktonderzoek,
c. wordt uitgevoerd aan de hand van een aselecte steekproef uit de leerlingen, bedoeld in onderdeel a, die aantoonbaar representatief is voor die leerlingen, en
d. mag niet ouder zijn dan 24 maanden voorafgaand aan de uiterste indieningsdatum van de aanvraag.
6. Indien uit de belangstellingsmeting van meer dan één aanvraag blijkt dat de betrokken postcodegebieden, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, elkaar overlappen en daardoor de som van de leerlingen voor wie belangstelling is aangetoond in het overlappende voedingsgebied groter is dan het totaal aantal leerlingen in de overlappende voedingsgebieden, worden de aantallen van de leerlingen voor wie belangstelling is aangetoond in het overlappende voedingsgebied naar evenredigheid verminderd tot de som van het totaal aantal leerlingen in het overlappende voedingsgebied voor wie belangstelling is aangetoond gelijk is aan het totaal aantal leerlingen in het overlappende voedingsgebied.
7. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld aan de uitvoering van de belangstellingsmeting over:
a. de wijze waarop de belangstellingsmeting wordt uitgevoerd; en
b. de omvang van het marktonderzoek in relatie tot de minimale verhoudingen tussen de verschillende onderdelen van de formule voor de belangstellingsmeting, bedoeld in het derde lid, onderdeel b.
L
Artikel 69 komt te luiden:
1. De bekostiging vangt aan op 1 augustus.
2. De aanspraak op bekostiging op grond van de artikelen 64, 64a en 65 vervalt, indien uiterlijk op de eerste schooldag na 1 augustus in het tweede kalenderjaar na het besluit van Onze Minister geen onderwijs aan de nieuwe school, scholengemeenschap, nevenvestiging of in het nieuwe profiel wordt gegeven. Indien door het bevoegd gezag een aanvraag tot bekostiging is gedaan met ingang van 1 augustus van het eerste kalenderjaar na het besluit van Onze Minister, vervalt de aanspraak op bekostiging voor dat schooljaar indien op de eerste schooldag geen onderwijs wordt gegeven.
3. In afwijking van het tweede lid en op aanvraag van het bevoegd gezag of de gemeente van de beoogde plaats van vestiging van de school, scholengemeenschap of nevenvestiging kan Onze Minister besluiten in bijzondere gevallen de aanspraak op bekostiging voor een jaar te handhaven.
M
Artikel 71 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift vervalt «en uitbreiding met een richting»
2. In het tweede lid vervalt de zinssnede «of door omzetting van een bekostigde bijzondere school in een gelijksoortige bijzondere school van een andere richting».
3. Het derde lid vervalt.
4. Onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot het derde en vierde lid, vervalt in het derde lid (nieuw) «of uitbreiding».
N
In artikel 73b, eerste lid, wordt «een school als bedoeld in artikel 74b, eerste lid, onderdeel b en c» vervangen door «een school of scholengemeenschap als bedoeld in artikel 64a».
O
Artikel 74b wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «onderdelen a tot en met h» vervangen door «onderdelen a tot en met f», vervallen onderdelen b en c en worden onderdelen d tot en met g verletterd tot onderdelen b tot en met f.
2. In het tweede lid wordt «eerste lid, onderdelen d tot en met h,» vervangen door «eerste lid, onderdelen b tot en met f,».
P
In artikel 74d, eerste lid, wordt «artikel 74b, eerste lid, onderdelen a tot en met c» vervangen door «artikel 74b, eerste lid, onderdeel a».
Q
Artikel 108 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid vervalt «, waar het verlangde onderwijs wordt gegeven».
2. Het derde lid komt als volgt te luiden:
3. Artikel 107 blijft buiten toepassing, indien de school nog niet wordt bekostigd gedurende het aantal jaren van de cursusduur. In afwijking van de eerste volzin eindigt de bekostiging van de school met ingang van het vierde schooljaar indien op deze school in het derde schooljaar van de bekostiging niet ten minste het volgende aantal leerlingen is ingeschreven:
1° 195 leerlingen voor een school voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs;
2° 195 leerlingen voor een school voor hoger algemeen voortgezet onderwijs;
3° 195 leerlingen voor een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs;
4° 195 leerlingen voor een school voor voorbereidend beroepsonderwijs met 1 profiel als bedoeld in artikel 10b, derde lid;
5° 120 leerlingen voor elk profiel voor een school voor voorbereidend beroepsonderwijs met meer dan 1 profiel; of
6° 72 leerlingen voor een school voor praktijkonderwijs.
3. Onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot het vijfde en zesde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:
4. Artikel 107 blijft buiten toepassing, indien de scholengemeenschap nog niet wordt bekostigd gedurende het aantal jaren van de langste cursusduur van een van de samenstellende scholen. In afwijking van de eerste volzin eindigt de bekostiging van de scholengemeenschap met ingang van het vierde schooljaar indien op deze scholengemeenschap in het derde schooljaar van de bekostiging niet ten minste het volgende aantal leerlingen op elk van de samenstellende scholen is ingeschreven:
1° 146 leerlingen voor een school voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs;
2° 146 leerlingen voor een school voor hoger algemeen voortgezet onderwijs;
3° 146 leerlingen voor een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs;
4° 146 leerlingen voor een school voor voorbereidend beroepsonderwijs met 1 profiel als bedoeld in artikel 10b, derde lid;
5° 90 leerlingen voor elk profiel voor een scholengemeenschap met een school voor voorbereidend beroepsonderwijs met meer dan 1 profiel; of
6° 54 leerlingen voor een school voor praktijkonderwijs.
4. In het vijfde lid (nieuw) wordt na «dan in artikel 107 is vermeld» ingevoegd « of als sprake is van een situatie als bedoeld in het derde lid, tweede volzin, of vierde lid, tweede volzin».
5. In het zesde lid (nieuw) wordt «vierde lid» vervangen door «vijfde lid».
6. In het tweede, vijfde (nieuw) en zesde lid wordt «Onze minister» telkens vervangen door «Onze Minister».
R
In artikel 109 wordt in het eerste lid «artikel 74b, eerste lid, onderdeel g, al dan niet met gebruikmaking van artikel 74b, tweede lid, of g» vervangen door «artikel 74b, eerste lid, onderdeel e of f, al dan niet met gebruikmaking van artikel 74b, tweede lid».
S
Artikel 109a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift vervalt «bij zeer zwak onderwijs».
2. Na het derde lid wordt toegevoegd:
4. Op een schoolsoort of leerweg die minder dan 2 schooljaren wordt bekostigd en waarvan de kwaliteit van het onderwijs in deze periode zeer zwak is, bedoeld in artikel 23a1, eerste lid, zijn het eerste, tweede en derde lid van overeenkomstige toepassing, indien het bevoegd gezag:
a. tekortschiet in de naleving van drie of meer bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften, en dientengevolge
b. tekortschiet in het zorgdragen voor de veiligheid op school, bedoeld in artikel 3b, of het zodanig inrichten van het onderwijs dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doorlopen dan wel het afstemmen van het onderwijs op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen, bedoeld in artikel 2, tweede lid.
T
Na artikel 118ee wordt een nieuwe afdeling ingevoegd, luidende:
Op aanvragen die voor de datum van inwerkingtreding van artikel II, onderdelen I en O van de Wet tot wijziging van diverse onderwijswetten door het wijzigen van de systematiek van het in aanmerking brengen voor bekostiging van nieuwe openbare en bijzondere scholen zodat er meer ruimte is voor een nieuw onderwijsaanbod (Wet meer ruimte voor nieuwe scholen) (Stb. 20XX, PM) zijn ingediend op grond van de artikelen 67, eerste lid, en 74b, eerste lid, onderdelen b en c, van deze wet zoals deze artikelen luidden op de dag voor de inwerkingtreding van die wet, blijft Titel III zoals deze titel luidde op de dag voor de inwerkingtreding van die wet van toepassing.
Geschillen die in bezwaar, beroep of hoger beroep aanhangig zijn of binnen de bezwaar- dan wel beroepstermijn dan wel verschoonbaar daarbuiten aanhangig worden gemaakt tegen besluiten van Onze Minister die zijn genomen voor de inwerkingtreding van de Wet tot wijziging van diverse onderwijswetten door het wijzigen van de systematiek van het in aanmerking brengen voor bekostiging van nieuwe openbare en bijzondere scholen zodat er meer ruimte is voor een nieuw onderwijsaanbod (Wet meer ruimte voor nieuwe scholen) (Stb. 20XX, PM) op grond van de artikelen 67, vijfde en zevende lid, en 74b, derde lid, zoals luidend op de dag voor de inwerkingtreding van deze wet, worden behandeld op grond van de regelingen zoals deze gelden de dag voor deze wet in werking treedt. De eerste volzin is hangende het bezwaar, beroep of hoger beroep van overeenkomstige toepassing op de bevoegdheid tot het intrekken en vervangen van besluiten die tot de aldaar bedoelde geschillen hebben geleid.
1. Op aanvragen die voor de datum van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel E, van de Wet tot wijziging van diverse onderwijswetten door het wijzigen van de systematiek van het in aanmerking brengen voor bekostiging van nieuwe openbare en bijzondere scholen zodat er meer ruimte is voor een nieuw onderwijsaanbod (Wet meer ruimte voor nieuwe scholen) (Stb. 20XX, PM) zijn ingediend op grond van artikel 53g blijft artikel 53h zoals dat artikel luidde op de dag voor de inwerkingtreding van die wet, van toepassing.
2. Geschillen die in bezwaar, beroep of hoger beroep aanhangig zijn of binnen de bezwaar- dan wel beroepstermijn dan wel verschoonbaar daarbuiten aanhangig worden gemaakt tegen besluiten van Onze Minister die zijn genomen voor de inwerkingtreding van de Wet tot wijziging van diverse onderwijswetten door het wijzigen van de systematiek van het in aanmerking brengen voor bekostiging van nieuwe openbare en bijzondere scholen zodat er meer ruimte is voor een nieuw onderwijsaanbod (Wet meer ruimte voor nieuwe scholen) (Stb. 20XX, PM) op grond van artikel 53f zoals luidend op de dag voor de inwerkingtreding van deze wet, worden behandeld op grond van de regelingen zoals deze gelden de dag voor deze wet in werking treedt. De eerste volzin is hangende het bezwaar, beroep of hoger beroep van overeenkomstige toepassing op de bevoegdheid tot het intrekken en vervangen van besluiten die tot de aldaar bedoelde geschillen hebben geleid.
De Wet primair onderwijs BES wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 22, tweede lid, wordt «en onderwijs van een of meer richtingen» vervangen door «en bijzonder onderwijs».
B
Artikel 72 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het derde tot en met zesde lid tot vijfde tot en met achtste lid wordt het tweede lid vervangen door:
2. De bekostiging van een openbare en een bijzondere school kan slechts een aanvang nemen indien het bevoegd gezag een aanvraag daartoe heeft ingediend bij Onze Minister. Deze aanvraag vermeldt of het openbaar of bijzonder onderwijs betreft, en de beoogde plaats van vestiging van de school.
3. De aanvraag gaat vergezeld van:
a. een belangstellingsmeting als bedoeld in artikel 72a;
b. het voorgenomen beleid over de kwaliteit van het onderwijs dat binnen de school zal worden gevoerd, voor zover dit betreft de uitwerking van de wettelijke voorschriften voor:
1° de inhoud van het onderwijs, bedoeld in artikel 10, derde lid;
2° de inrichting van het onderwijs, bedoeld in artikel 10, eerste lid en een leerlingvolgsysteem als bedoeld in artikel 10, vierde lid;
3° de inrichting van het onderwijs, bedoeld in artikel 10, zesde lid;
4° de inhoud van het onderwijs, die dekkend zal zijn voor de kerndoelen, bedoeld in artikel 11 of 12; en
5° de scheiding tussen de functies van bestuur en het toezicht daarop, bedoeld in artikel 23 en 24 en, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 32, een beschrijving van de over te dragen taken;
c. een document waaruit blijkt dat het openbaar lichaam van het eiland van vestiging van de school en de bevoegde gezagsorganen van de scholen en vestigingen binnen het voedingsgebied van de school zijn gevraagd om te overleggen over het voornemen tot het doen van een aanvraag om bekostiging; en
d. een verklaring omtrent het gedrag afgegeven volgens de Wet justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag BES van de personen die het bestuur en het intern toezicht vormen en die op het tijdstip van het doen van de aanvraag niet ouder is dan zes maanden.
4. De aanvraag bevat tevens:
a. een beschrijving van het beleid met betrekking tot de bewaking en verbetering van de kwaliteit van het onderwijs;
b. een beschrijving van de beoogde samenstelling van de formatie van de school;
c. een beschrijving van de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de voorschriften die worden gesteld aan de bekwaamheid van leraren, en degenen die onderwijsondersteunende werkzaamheden verrichten en werkzaamheden verricht van leidinggevende aard;
d. een beschrijving van de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de zorg voor de sociale, psychische en fysieke veiligheid van leerlingen op school;
e. een meerjarenbegroting over de eerste drie schooljaren die is gebaseerd op de bekostiging die de school zal ontvangen gegeven het aantal te verwachten leerlingen in die periode; en
f. de verwachtingen met betrekking tot de huisvesting.
2. Het nieuwe vijfde lid wordt vervangen door:
5. Een school wordt slechts voor bekostiging in aanmerking gebracht indien op grond van de belangstellingsmeting aannemelijk is dat zij binnen 8 jaar vanaf de datum van ingang van de bekostiging zal worden bezocht door ten minste 200 leerlingen.
3. In het nieuwe zesde lid vervalt «, bij omzetting van een bekostigde bijzondere school in een bekostigde bijzondere school van een andere richting en bij uitbreiding van het onderwijs aan een school met openbaar onderwijs of met onderwijs van een of meer richtingen.
4. Na het achtste lid wordt toegevoegd:
9. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld aan de wijze waarop de aanvraag plaatsvindt en kan een model voor de aanvraag worden vastgesteld.
C
Na artikel 72 wordt ingevoegd artikel 72a, luidend:
1. De belangstellingsmeting, bedoeld in artikel 72, tweede lid, onderdeel a, wordt uitgevoerd aan de hand van hetzij:
a. ouderverklaringen; dan wel:
b. een marktonderzoek.
2. De belangstellingsmeting:
a. geeft inzicht in het te verwachten aantal kinderen op 1 januari van het elfde jaar na de indiening van de aanvraag; en
b. vindt plaats binnen het voedingsgebied dat het eiland omvat van de beoogde plaats van vestiging van de school.
3. Het te verwachten aantal leerlingen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, wordt berekend overeenkomstig de formule q = (y/x * 100%) * w * z, waarbij:
a. in het geval van keuze voor de ouderverklaring geldt:
y = aantal kinderen in de leeftijd van 2 tot en met 4 jaar van wie in de ouderverklaring is aangegeven belangstelling te hebben voor de school in de aanvraag;
x = totaal aantal kinderen in de leeftijd van 2 tot en met 4 jaar op 1 januari van het kalenderjaar waarin de aanvraag wordt gedaan, in het voedingsgebied, bedoeld in het tweede lid, onder b;
w = het totaal aantal kinderen in de leeftijd van 4 tot en met 11 jaar, vermeerderd met 30 procent van het aantal kinderen in de leeftijd van 12 jaar in het voedingsgebied, bedoeld in het tweede lid onder b, op 1 januari van het elfde jaar na de indiening van de aanvraag, gebaseerd op gegevens onder meer verstrekt door het Centraal Bureau voor de Statistiek;
z = een bij ministeriële regeling te bepalen correctiefactor;
b. in het geval van keuze voor het marktonderzoek geldt:
y = aantal kinderen in de leeftijd van 2 tot en met 4 jaar ten aanzien van wie in het marktonderzoek is aangegeven dat er belangstelling is voor de school in de aanvraag;
x = totaal aantal kinderen in de leeftijd van 2 tot en met 4 jaar, ten aanzien van wie in het marktonderzoek is deelgenomen;
w = het totaal aantal kinderen in de leeftijd van 4 tot en met 11 jaar vermeerderd met 30 procent van het aantal kinderen in de leeftijd van 12 jaar in het voedingsgebied, bedoeld in het tweede lid onder b, op 1 januari van het elfde jaar na de indiening van de aanvraag, gebaseerd op gegevens onder meer verstrekt door het Centraal Bureau voor de Statistiek;
z = een bij ministeriële regeling te bepalen correctiefactor.
De aanvraag bevat de berekeningen die tot de uitkomst van de formules, bedoeld onder a en b, hebben geleid
4. De ouderverklaring, bedoeld in het eerste lid, heeft betrekking op één kind in de leeftijd van 2 tot en met 4 jaar op 1 november van het kalenderjaar waarin de aanvraag wordt gedaan en wordt ingediend door de ouder van deze leerling.
5. Het marktonderzoek, bedoeld in het eerste lid,:
a. heeft betrekking op kinderen in de leeftijd van 2 tot en met 4 jaar in het voedingsgebied waarop de aanvraag betrekking heeft;
b. wordt afgenomen onder de ouders van kinderen, bedoeld in onderdeel a, op een wetenschappelijk verantwoorde manier door een onafhankelijk onderzoeksbureau dat aantoonbaar werkt volgens een door een brancheorganisatie opgestelde gedragscode met betrekking tot de uitvoering van marktonderzoek;
c. wordt uitgevoerd aan de hand van een aselecte steekproef uit de kinderen, bedoeld in onderdeel a, die aantoonbaar representatief is voor die kinderen; en
d. mag niet ouder zijn dan 24 maanden voorafgaand aan de uiterste indieningsdatum van de aanvraag.
6. Indien uit de belangstellingsmeting van meer dan één aanvraag blijkt dat de betrokken postcodegebieden, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, elkaar overlappen en daardoor de som van de kinderen voor wie belangstelling is aangetoond in het overlappende voedingsgebied groter is dan het totaal aantal kinderen in het overlappende voedingsgebied, worden de aantallen van de kinderen voor wie belangstelling is aangetoond in het overlappende voedingsgebied naar evenredigheid verminderd tot de som van het totaal kinderen in het overlappende voedingsgebied voor wie belangstelling is aangetoond gelijk is aan het totaal aantal kinderen in het overlappende voedingsgebied.
7. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld aan de uitvoering van de belangstellingsmeting over:
a. de wijze waarop de belangstellingsmeting wordt uitgevoerd; en
b. de omvang van het marktonderzoek in relatie tot de minimale verhoudingen tussen de verschillende onderdelen van de formule voor de belangstellingsmeting, bedoeld in het derde lid.
D
Artikel 73 wordt vervangen door:
1. Indien uit schriftelijke verklaringen van ten minste 50 verschillende ouders van kinderen tot en met de leeftijd van 12 jaar behoefte blijkt te bestaan aan het volgen van openbaar onderwijs en dat in die behoefte niet of onvoldoende wordt voorzien, onderzoekt het bestuurscollege of uit de belangstellingsmeting, bedoeld in artikel 72, tweede lid, onderdeel a, voldoende belangstelling blijkt.
2. Uiterlijk 6 maanden nadat uit de belangstellingsmeting voldoende belangstelling is gebleken, dienen burgemeester en wethouders een aanvraag als bedoeld in artikel 72, eerste tot en met derde lid, in, met uitzondering van een document waaruit blijkt dat de gemeente van de beoogde plaats van vestiging van de school is gevraagd om te overleggen over het voornemen tot het doen van een aanvraag om bekostiging.
3. Voor een openbare school wordt in elk geval door burgemeester en wethouders een aanvraag als bedoeld in artikel 72 ingediend, indien binnen 10 kilometer van de plaats in de gemeente waar het onderwijs moet worden gegeven over de weg gemeten geen school aanwezig is waarbinnen openbaar onderwijs wordt gegeven en aan het volgen van openbaar onderwijs behoefte bestaat. Onze Minister besluit op basis van de aanvraag, bedoeld in artikel 72, eerste en tweede lid.
E
Artikel 74 vervalt.
F
Artikel 75 wordt vervangen door:
1. De aanvraag, bedoeld in artikel 72, tweede lid, wordt ingediend voor 1 november. De inspectie adviseert Onze Minister of de aanvraag voldoet aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 72, derde lid, onderdeel b.
2. Indien het bevoegd gezag het voornemen heeft om een aanvraag, bedoeld in het eerste lid, in te dienen, meldt het bevoegd gezag dit voor 1 juli aan Onze Minister voorafgaand aan die voorgenomen aanvraag. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld aan de wijze waarop deze melding plaatsvindt en kan een model voor de melding worden vastgesteld.
3. Onze Minister controleert of de belangstellingsmeting, bedoeld in artikel 72, derde lid, onderdeel a, juist en volledig is en besluit op basis van de aanvraag, bedoeld in artikel 72, tweede, derde en vijfde lid, voor 1 juni of de school met ingang van 1 augustus van het kalenderjaar volgend op het besluit van Onze Minister voor bekostiging in aanmerking wordt gebracht.
4. Onze Minister kan de aanvraag, bedoeld in artikel 72, tweede lid, afwijzen indien de aanvraag is ingediend door een rechtspersoon, niet zijnde een gemeente, die reeds een of meer scholen in stand houdt en die een aanwijzing heeft ontvangen als bedoeld in artikel 128, eerste lid, of waarvan een of meer van de bestuurders of toezichthouders deel uitmaakte of uitmaakt van een andere rechtspersoon die een dergelijke aanwijzing heeft ontvangen welke aanwijzing onherroepelijk is geworden en ten tijde van de aanvraag nog geen vijf jaren oud is gerekend vanaf de ontvangst van het besluit tot toepassing van artikel 128, eerste lid.
5. De bekostiging vangt aan op 1 augustus. De aanspraak op bekostiging vervalt indien uiterlijk op de eerste schooldag na1 augustus in het tweede kalenderjaar na het besluit van Onze Minister geen onderwijs aan de nieuwe school wordt gegeven. Indien door het bevoegd gezag een aanvraag tot bekostiging is gedaan met ingang van 1 augustus van het eerste kalenderjaar na het besluit van Onze Minister vervalt de aanspraak op bekostiging voor dat schooljaar indien op de eerste schooldag geen onderwijs wordt gegeven.
6. In afwijking van het vijfde lid en op aanvraag van het bevoegd gezag of het openbaar lichaam van het eiland van vestiging van de school kan Onze Minister besluiten in bijzondere gevallen de aanspraak op bekostiging voor een jaar te handhaven.
7. Dit artikel is niet van toepassing op de totstandkoming van een nevenvestiging, bij omzetting van een bekostigde bijzondere school in een bekostigde openbare school of omgekeerd en bij de totstandkoming van een samenwerkingsschool.
8. Onverminderd artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht worden besluiten, bedoeld in het derde, vierde en vijfde lid, gepubliceerd in de Staatscourant.
9. Voor uitsluitend de controle of de gegevens uit de ouderverklaringen, bedoeld in artikel 72a, vijfde lid, onderdeel a, juist en volledig zijn, maakt Onze Minister gebruik van het burgerservicenummer van een van de ouders en het kind waarop de ouderverklaring betrekking heeft.
10. Onze Minister stelt op voordracht van de inspectie een kader vast waarin de werkwijze voor het advies, bedoeld in het eerste lid, is vastgelegd. Dit kader wordt bekendgemaakt in de Staatscourant.
G
Artikel 76 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «als bedoeld in artikel 72, vierde lid,» vervangen door «als bedoeld in artikel 72, zesde lid,».
2. In het eerste lid wordt «dan wel met onderwijs van een of meer richtingen» vervangen door «of met bijzonder onderwijs».
3. In het derde lid, onderdeel a, wordt «artikel 72, derde lid» vervangen door «artikel 72, derde en vierde lid» en wordt na de komma aan het slot van onderdeel a, ingevoegd « of».
4. In het derde lid vervalt onderdeel c en wordt aan het slot van onderdeel b «, of» vervangen door een punt.
I
In artikel 122 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het eerste en tweede lid, wordt «5 schooljaren» telkens vervangen door «8 schooljaren».
2. Na de tweede volzin van het eerste lid wordt een zin ingevoegd, luidend: In afwijking van de tweede volzin eindigt de bekostiging van een in die volzin bedoelde bijzondere school en wordt een openbare school opgeheven met ingang van het vijfde schooljaar indien het aantal leerlingen van een school als bedoeld in de tweede volzin in het vierde schooljaar van de bekostiging niet ten minste de helft van de stichtingsnorm bedraagt.
3. In de derde volzin (nieuw) van het eerste lid wordt «De tweede volzin» vervangen door «De tweede en derde volzin».
De Wet voortgezet onderwijs BES wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1 tussen de begripsbepaling «basisregister onderwijs» en «bevoegd gezag» wordt de volgende begripsbepaling ingevoegd, luidende:
de belangstellingsmeting, bedoeld in artikel 124a.
B
In artikel 44, tweede lid, wordt onderdeel b vervangen door:
b. of het openbaar of bijzonder onderwijs betreft, en.
C
Artikel 120 komt als volgt te luiden:
1. Onze Minister brengt een openbare of bijzondere school voor bekostiging in aanmerking indien het bevoegd gezag:
a. met de belangstellingsmeting aannemelijk maakt dat deze school, mede gelet op de hoogte van de bekostiging die krachtens deze titel wordt verstrekt, zal worden bezocht door een aantal leerlingen dat voldoende is om een school van voldoende kwaliteit in stand te houden; en
b. voldoet aan de verplichtingen in artikel 123, eerste en tweede lid, en 124, eerste en tweede lid.
2. Onze Minister brengt een openbare of bijzondere scholengemeenschap voor bekostiging in aanmerking indien het bevoegd gezag:
a. met de belangstellingsmeting aannemelijk maakt dat het aantal leerlingen van elk van de samenstellende scholen ten minste drie kwart zal bedragen van het daarvoor in het eerste lid bedoelde aantal; en
b. voldoet aan de verplichtingen in artikel 123, eerste en tweede lid, en 124, eerste en tweede lid.
3. Onze Minister brengt een openbare school of scholengemeenschap waarvoor een aanvraag als bedoeld in artikel 122, eerste of tweede lid, is ingediend voor bekostiging in aanmerking, indien voldaan is aan de verplichtingen in artikel 123, eerste en tweede lid en artikel 124, eerste en tweede lid, met uitzondering van een document waaruit blijkt dat het openbaar lichaam van het eiland van de beoogde plaats van vestiging is gevraagd om te overleggen over het voornemen tot het doen van een aanvraag om bekostiging. Artikel 125 is van overeenkomstige toepassing.
4. Onze Minister brengt een openbare of bijzondere nevenvestiging van een school voor bekostiging in aanmerking indien het bevoegd gezag:
a. met de belangstellingsmeting aannemelijk maakt dat deze nevenvestiging, mede gelet op de hoogte van de bekostiging die krachtens deze titel wordt verstrekt, zal worden bezocht door een aantal leerlingen dat voldoende is om een school van voldoende kwaliteit in stand te houden; en
b. voldoet aan de verplichtingen in artikel 123, eerste en tweede lid, en 124, eerste en tweede lid.
D
Artikel 121 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Onze Minister brengt een nieuw te vormen school die wordt toegevoegd aan een al bekostigde school of scholengemeenschap voor bekostiging in aanmerking indien het bevoegd gezag:
a. met de belangstellingsmeting aannemelijk maakt dat deze nieuwe school zal worden bezocht door ten minste drie kwart van het daarvoor in artikel 120, eerste lid, bedoelde aantal; en
b. voldoet aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 123, eerste en tweede lid en artikel 124, eerste en tweede lid.
2. Na het tweede lid wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. De artikelen 124a en 125 zijn van overeenkomstige toepassing.
E
Artikel 123 komt als volgt te luiden:
1. Het bevoegd gezag dient voor 1 november bij Onze Minister een aanvraag in om voor bekostiging in aanmerking te brengen:
a. een school;
b. een scholengemeenschap; of
c. een nieuw te vormen profiel als bedoeld in artikel 18, derde lid, aan een al bekostigde school voor vbo.
2. Indien het bevoegd gezag het voornemen heeft om een aanvraag, bedoeld in het eerste lid, in te dienen, meldt het bevoegd gezag dit aan Onze Minister voor 1 juli voorafgaand aan die voorgenomen aanvraag. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld aan de wijze waarop deze melding plaatsvindt en kan een model voor de melding worden vastgesteld.
3. De inspectie adviseert Onze Minister of de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, voldoet aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 124, tweede lid, onderdeel b.
4. Onze Minister controleert of de belangstellingsmeting juist en volledig is en besluit voor 1 juni:
a. met inachtneming van artikel 120, eerste, tweede en vierde lid, en 121, op de aanvraag als bedoeld in het eerste lid, of de school, scholengemeenschap, nevenvestiging of nieuw te vormen profiel met ingang van 1 augustus van het kalenderjaar volgend op het besluit van Onze Minister voor bekostiging in aanmerking wordt gebracht; of
b. met inachtneming van artikel 120, derde lid, op een aanvraag als bedoeld in artikel 122, eerste lid of tweede lid, of de openbare school of scholengemeenschap met ingang van 1 augustus van het kalenderjaar volgend op het besluit van Onze Minister voor bekostiging in aanmerking wordt gebracht.
5. De besluiten, bedoeld in het vierde en achtste lid, worden gepubliceerd in de Staatscourant.
6. Voor uitsluitend de controle of de gegevens uit de ouderverklaringen, bedoeld in artikel 124a, vijfde lid, onderdeel a, juist en volledig zijn, maakt Onze Minister gebruik van het burgerservicenummer van een van de ouders en het kind waarop de ouderverklaring betrekking heeft.
7. Onze Minister stelt op voordracht van de inspectie een kader vast waarin de werkwijze voor het advies, bedoeld in het derde lid, is vastgelegd. Dit kader wordt bekendgemaakt in de Staatscourant.
8. Onze Minister kan de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, afwijzen indien de aanvraag is ingediend door een rechtspersoon, niet zijnde een openbaar lichaam, die reeds een of meer scholen of scholengemeenschappen in stand houdt en die een aanwijzing heeft ontvangen als bedoeld in artikel 183, eerste lid, of waarvan een of meer van de bestuurders of toezichthouders deel uitmaakte of uitmaakt van een andere rechtspersoon die een dergelijke aanwijzing heeft ontvangen, welke aanwijzing onherroepelijk is geworden en ten tijde van de aanvraag nog geen vijf jaren oud is gerekend vanaf de ontvangst van het besluit tot toepassing van artikel 183, eerste lid.
F
Artikel 124 komt te luiden:
1. Een aanvraag als bedoeld in artikel 123, eerste lid, vermeldt:
a. de schoolsoort of schoolsoorten;
b. of het openbaar of bijzonder onderwijs betreft; en
c. de beoogde plaats van vestiging van de school of scholengemeenschap.
2. De aanvraag gaat vergezeld van:
a. een belangstellingsmeting;
b. een beschrijving van het voorgenomen beleid over de kwaliteit van het onderwijs dat binnen de school, scholengemeenschap, nevenvestiging of het profiel bedoeld in artikel 18, derde lid, of artikel 29, derde lid, zal worden gevoerd, voor zover dit betreft de uitwerking van de wettelijke voorschriften voor:
1° de inrichting van het onderwijs, bedoeld in artikel 2, tweede lid;
2° het totaal aantal uren en het soort activiteiten dat als onderwijstijd als bedoeld in artikel 12a, eerste tot en met vijfde lid, of artikel 31, vierde lid zal worden geprogrammeerd;
3° de inhoud van een in onderwijstijd verzorgd samenhangend onderwijsprogramma, geldend voor de schoolsoort en leerweg, bedoeld in de artikelen 16, 18, 29, 31, 33, 34, 35, 37, 38, 39 en 40, voor zover deze schoolsoort of leerweg van toepassing is op de aanvraag;
4° de inhoud van het onderwijs, bedoeld in artikel 42; en
5° de scheiding tussen de functies van bestuur en het toezicht daarop, bedoeld in de artikelen 54 en 55 en, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 78, een beschrijving van de over te dragen taken;
c. een document waaruit blijkt dat het openbaar lichaam van het eiland van de beoogde plaats van vestiging en de bevoegd gezagsorganen binnen het voedingsgebied van de school of scholengemeenschap zijn gevraagd om te overleggen over het voornemen tot het doen van een aanvraag om bekostiging; en
d. een verklaring omtrent het gedrag afgegeven volgens de Wet justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag BES van de personen die het bestuur en het intern toezicht vormen en die op het tijdstip van het doen van de aanvraag niet ouder is dan zes maanden.
3. De aanvraag bevat tevens:
a. een beschrijving van het beleid met betrekking tot de bewaking en verbetering van de kwaliteit van het onderwijs;
b. een beschrijving van de beoogde samenstelling van de formatie van de school of scholengemeenschap;
c. een beschrijving van de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de voorschriften die worden gesteld aan de bekwaamheid van voorschriften die worden gesteld aan de bekwaamheid van de leraren, onderwijsondersteunende functionarissen, de rector, directeur, conrector of adjunct-directeur;
d. een beschrijving van de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de zorg voor de sociale, psychische en fysieke veiligheid van leerlingen op school of scholengemeenschap;
e. een meerjarenbegroting over de eerste drie schooljaren die gebaseerd is op de bekostiging die de school of scholengemeenschap zal ontvangen gegeven het aantal te verwachten leerlingen in die periode; en
f. de verwachtingen met betrekking tot de huisvesting.
4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld aan de wijze waarop de aanvraag plaatsvindt en kan een model voor de aanvraag worden vastgesteld.
G
Na artikel 124 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De belangstellingsmeting wordt uitgevoerd aan de hand van hetzij:
a. ouderverklaringen; dan wel
b. een marktonderzoek.
2. De belangstellingsmeting:
a. geeft inzicht in het te verwachten aantal leerlingen op 1 januari van het elfde jaar na de indiening van de aanvraag, bedoeld in artikel 123, eerste lid; en
b. vindt plaats binnen het voedingsgebied dat het eiland omvat van de beoogde plaats van vestiging van de school, scholengemeenschap of nevenvestiging.
3. Het te verwachten aantal leerlingen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, wordt berekend overeenkomstig de formule q = (y/x * 100%) * w * z, waarbij:
a. voor de ouderverklaring geldt:
y = aantal leerlingen in de leeftijd van 10 tot en met 12 jaar van wie in de ouderverklaring is aangegeven belangstelling te hebben voor de beoogde school, scholengemeenschap of nevenvestiging in de aanvraag;
x = totaal aantal leerlingen in de leeftijd van 10 tot en met 12 jaar in het voedingsgebied, bedoeld in het tweede lid onder b;
w = het gemiddelde van het aantal leerlingen in de leeftijd van 12 en 13 jaar in het voedingsgebied, bedoeld in het tweede lid onder b, op 1 januari van het elfde jaar na de indiening van de aanvraag, gebaseerd op gegevens onder meer verstrekt door het Centraal Bureau voor de Statistiek, vermenigvuldigd met een bij ministeriële regeling te bepalen aantal verblijfsjaren, die de landelijke verhouding tussen het totaal aantal leerlingen en het aantal leerlingen in leerjaar 1 weergeeft van de schoolsoort, schoolsoorten of nevenvestiging waarop de aanvraag betrekking heeft;
z = een bij ministeriële regeling te bepalen correctiefactor.
b. voor het marktonderzoek geldt:
y = aantal leerlingen in de leeftijd van 10 tot en met 12 jaar van wie in het marktonderzoek is aangegeven belangstelling te hebben voor de beoogde school, scholengemeenschap of nevenvestiging in de aanvraag;
x = totaal aantal leerlingen in de leeftijd van 10 tot en met 12 jaar die aan het marktonderzoek heeft deelgenomen;
w = het gemiddelde van het aantal leerlingen in de leeftijd van 12 en 13 jaar in het voedingsgebied, bedoeld in het tweede lid onder b, op 1 januari van het elfde jaar na de indiening van de aanvraag, gebaseerd op gegevens onder meer verstrekt door het Centraal Bureau voor de Statistiek, vermenigvuldigd met een bij ministeriële regeling te bepalen aantal verblijfsjaren, die de landelijke verhouding tussen het totaal aantal leerlingen en het aantal leerlingen in leerjaar 1 weergeeft van de schoolsoort, schoolsoorten of nevenvestiging waarop de aanvraag betrekking heeft;
z = een bij ministeriële regeling te bepalen correctiefactor.
De aanvraag bevat de berekeningen die tot de uitkomsten van de formules, bedoeld onder a, of b, hebben geleid.
4. De ouderverklaring, bedoeld in het eerste lid, heeft betrekking op één leerling in de leeftijd van 10 tot en met 12 jaar op 1 november van het kalenderjaar waarin de aanvraag wordt gedaan en wordt ingediend door de ouder van deze leerling.
5. Het marktonderzoek, bedoeld in het eerste lid:
a. heeft betrekking op leerlingen in de leeftijd van 10 tot en met 12 jaar in het voedingsgebied waarop de aanvraag, bedoeld in artikel 123, eerste lid, betrekking heeft;
b. wordt afgenomen onder de ouders van leerlingen, bedoeld in onderdeel a, op een wetenschappelijk verantwoorde manier door een onafhankelijk onderzoeksbureau dat aantoonbaar werkt volgens een door een brancheorganisatie opgestelde gedragscode met betrekking tot de uitvoering van marktonderzoek;
c. wordt uitgevoerd aan de hand van een aselecte steekproef uit de leerlingen, bedoeld in onderdeel a, die aantoonbaar representatief is voor die leerlingen; en
d. mag niet ouder zijn dan 24 maanden voorafgaand aan de uiterste indieningsdatum van de aanvraag.
6. Indien uit de belangstellingsmeting van meer dan één aanvraag blijkt dat de voedingsgebieden, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, elkaar overlappen en daardoor de som van de leerlingen voor wie belangstelling is aangetoond in het overlappende voedingsgebied groter is dan het totaal aantal leerlingen in het overlappende voedingsgebied, worden de aantallen van de leerlingen voor wie belangstelling is aangetoond in het overlappende voedingsgebied naar evenredigheid verminderd tot de som van het totaal leerlingen in het overlappende voedingsgebied voor wie belangstelling is aangetoond gelijk is aan het totaal aantal leerlingen in het overlappende voedingsgebied.
7. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld aan de uitvoering van de belangstellingsmeting over:
a. de wijze waarop de belangstellingsmeting wordt uitgevoerd; en
b. de omvang van het marktonderzoek in relatie tot de minimale verhoudingen tussen de verschillende onderdelen van de formule voor de belangstellingsmeting, bedoeld in het derde lid, onderdeel b.
H
Artikel 125 komt te luiden:
1. De bekostiging vangt aan op 1 augustus.
2. De aanspraak op bekostiging op grond van de artikelen 120 en 121 vervalt indien uiterlijk op de eerste schooldag na 1 augustus in het tweede kalenderjaar na het besluit van Onze Minister geen onderwijs aan de nieuwe school, scholengemeenschap, nevenvestiging of in het nieuwe profiel wordt gegeven.
3. In afwijking van het tweede lid en op aanvraag van het bevoegd gezag of het openbaar lichaam van het eiland van vestiging van de school, scholengemeenschap of nevenvestiging kan Onze Minister besluiten in bijzondere gevallen de aanspraak op bekostiging voor een jaar te handhaven.
I
Artikel 126 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift vervalt «en uitbreiding met een richting»
2. In het tweede lid vervalt de zinsnede «of door omzetting van een bekostigde bijzondere school in een gelijksoortige bijzondere school van een andere richting».
3. Het derde lid vervalt.
4. Onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot het derde en vierde lid, vervalt in het derde lid (nieuw) «of uitbreiding».
J
Artikel 127c wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt als volgt te luiden:
1. Een nevenvestiging komt tot stand door:
a. een samenvoeging als bedoeld in artikel 127; of
b. door vorming van een nieuwe nevenvestiging als bedoeld in artikel 120, vierde lid.
2. Het tweede lid vervalt en het derde lid wordt vernummerd tot het tweede lid.
K
In artikel 189 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. Het derde lid, komt te luiden:
3. Artikel 188 blijft buiten toepassing, indien de school of scholengemeenschap nog niet wordt bekostigd gedurende het aantal jaren van de cursusduur. In afwijking van de eerste volzin eindigt de bekostiging van de school of scholengemeenschap met ingang van het vierde schooljaar indien op deze school in het derde schooljaar van de bekostiging niet ten minste een bij ministeriële regeling te bepalen aantal leerlingen zijn ingeschreven.
2. In het vierde lid wordt na «minder dan in artikel 188 is vermeld» ingevoegd «of als sprake is van een situatie als bedoeld in het derde lid, tweede volzin».
De Wet op het onderwijstoezicht wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 11a worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In de aanhef van het eerste lid vervalt: artikel 79, achtste lid, van de Wet op het primair onderwijs,» en «artikel 66, derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs of artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs wat een agrarisch opleidingscentrum betreft uitsluitend voor het daaraan verzorgde voortgezet onderwijs».
2. In het eerste lid, onderdeel a, vervalt «artikel 3 van de Wet op het primair onderwijs,» en «en artikel 33 van de Wet op het voortgezet onderwijs».
3. In het eerste lid, onderdeel b, vervalt «de Wet op het primair onderwijs,» en «en de Wet op het voortgezet onderwijs».
4. In het eerste lid vervalt aan het slot van onderdeel a «en», aan het slot van onderdeel b wordt de punt vervangen door een komma en ingevoegd wordt:
c. de voorbereiding op het schoolplan, bedoeld artikel 21 van de Wet op de expertisecentra, en
d. de scheiding tussen de functies van bestuur en het toezicht daarop, bedoeld in de artikelen 28g en 28h van de Wet op de expertisecentra.
De verplichting, bedoeld in de onderdelen c en d is niet van toepassing op het bevoegd gezag dat een beschikking als bedoeld in de eerste volzin heeft ontvangen in het jaar voorafgaand aan de datum waarop dit artikel is gewijzigd door de Wet van ... tot wijziging van diverse onderwijswetten door het wijzigen van de systematiek van het in aanmerking brengen voor bekostiging van nieuwe openbare en bijzondere scholen zodat er meer ruimte is voor een nieuw onderwijsaanbod (Wet meer ruimte voor nieuwe scholen).
5. Na het tweede lid wordt toegevoegd:
3. De inspectie kan indien de aanvraag, bedoeld in artikel 75 van de Wet op het primair onderwijs of artikel 67 van de Wet op het voortgezet onderwijs daartoe aanleiding geeft overleg voeren met het bevoegd gezag van de instelling nadat het bevoegd gezag een beschikking heeft ontvangen dat de bekostiging een aanvang zal nemen, bedoeld in artikel 75, zesde of zevende lid, van de Wet op het primair onderwijs of artikel 69 van de Wet op het voortgezet onderwijs. Het tweede lid, tweede volzin, is van toepassing.
B
Artikel 11b wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef van het eerste lid wordt «artikel 81 van de Wet op het primair onderwijs» vervangen door «artikel 75, vierde of vijfde lid, van de Wet op het primair onderwijs», wordt «, artikel 66, vierde lid van de Wet op het voortgezet onderwijs» vervangen door «en artikel 69, van de Wet op het voortgezet onderwijs» en vervalt: en artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs wat een agrarisch opleidingscentrum betreft uitsluitend voor het daaraan verzorgde voortgezet onderwijs.
2. Aan het slot van het eerste lid, onderdeel b, vervalt «en».
3. De punt aan het slot van het eerste lid, onderdeel c, wordt vervangen door «, en» en toegevoegd wordt onderdeel d, luidend:
d. het voldoen aan de voorschriften omtrent de scheiding van toezicht en bestuur, de inrichting en de inhoud van het intern toezicht die gelden op grond van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs.
4. In het derde en het zesde lid wordt «onderdelen a, b en c» telkens vervangen door «onderdelen a tot en met d».
In artikel 2, derde lid, van de Experimentenwet onderwijs wordt «dat daardoor het leerlingenaantal van scholen van dezelfde richting in het voedingsgebied» vervangen door «dat daardoor het leerlingenaantal van andere scholen in het voedingsgebied».
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,