Ontvangen 10 februari 2020
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel I wordt voor de punt aan het slot van het voorgestelde artikel 1.49a, eerste lid, ingevoegd «, voor zover medische redenen daaraan niet aantoonbaar in de weg staan».
B
Na artikel I wordt een artikel ingevoegd, luidende:
ARTIKEL IA
Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zendt binnen twee jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.
Onderdeel A
Deze wijziging leidt ertoe dat houders van kindercentra het toelatingsbeleid waarop het eerste lid van artikel 1.49a ziet, niet kunnen hanteren als grond om kinderen te weigeren die om medische redenen geen deel kunnen nemen aan het Rijksvaccinatieprogramma. Dergelijke redenen doen zich overigens erg weinig voor. Daarom zal deze uitzondering hoogst zelden invloed hebben op de veiligheid in het betrokken kindercentrum.
Onderdeel B
De toevoeging komt tegemoet aan de behoefte om betrekkelijk snel na de inwerkingtreding van de wet de doeltreffendheid en de gevolgen ervan te evalueren. Daaronder vallen zowel de mate van verwerkelijking van de doelstellingen en de neveneffecten als de evenredigheid, subsidiariteit, uitvoerbaarheid, handhaafbaarheid, afstemming op andere regelingen, eenvoud, duidelijkheid en toegankelijkheid.
Van Meenen