Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State d.d. 24 april 2018 en het nader rapport d.d. 13 september 2018, aangeboden aan de Koning door de Minister voor Rechtsbescherming, mede namens de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 9 maart 2018, no. 2018000400, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister voor Rechtsbescherming, mede namens de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven in verband met het opheffen van de rechtspersoonlijkheid van het fonds, uitbreiding van de taakuitoefening tot de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba alsmede verduidelijking van de regeling van uitkeringen door het Schadefonds en het vorderingsrecht van het slachtoffer jegens derden, met memorie van toelichting.
Het voorstel bevat drie wijzigingen van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven. In de eerste plaats wordt de status van rechtspersoon van het schadefonds geweldsmisdrijven opgeheven. Daarnaast wordt uitdrukkelijk bepaald dat een uitkering uit het fonds niet de rechten van het slachtoffer op volledige schadevergoeding inperkt. In de derde plaats wordt de Wet schadefonds geweldsmisdrijven van toepassing op Caribisch Nederland.
De Afdeling advisering van de Raad van State is van oordeel dat gelet op de praktijk waarbij het schadefonds onderdeel is van de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV), de handhaving van de status van fonds in de wet geen functie heeft en verwarring wekt. Daarom adviseert de Afdeling om het schadefonds als «fonds» uit de wet te schrappen.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 9 maart 2018, nr. 2018000400, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 24 april 2018, nr. W16.18.0043/II, bied ik U hierbij aan.
Volgens de geldende Wet schadefonds geweldsmisdrijven (WSG) is het schadefonds een publiekrechtelijke rechtspersoon.2 In 2012 is de WSG gewijzigd om aan te sluiten bij de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen (zbo’s).3 Bepaald is dat de Kaderwet van toepassing is op de commissie van het fonds die met het beheer van het schadefonds is belast. De Kaderwet stelt aanvullende eisen voor zbo’s die orgaan zijn van een publiekrechtelijk ingestelde rechtspersoon, niet zijnde de Staat. Zo zou het fonds een eigen begroting dienen te hebben die wordt goedgekeurd door de Minister.4 In de praktijk is de begroting van het schadefonds onderdeel van de JenV-begroting, aldus de toelichting.5
Voorgesteld wordt om de rechtspersoonlijkheid van het schadefonds op te heffen omdat die vormgeving niet aansluit bij de praktijk.6 Dat leidt volgens de toelichting ook tot het vervallen van de subsidiebepaling. In plaats daarvan is in artikel 2 het karakter van het fonds tot uitdrukking gebracht, aldus de toelichting.7 De Afdeling merkt het volgende op.
a. De Afdeling onderschrijft de keuze om de uitkeringen rechtstreeks op basis van de JenV-begroting te doen. Daarmee wordt beter recht gedaan aan de praktijk zoals die in de toelichting is vermeld, waarbij het schadefonds onderdeel is van de JenV-begroting. Gelet op het laatste merkt de Afdeling echter op dat het handhaven van deze begrotingspost als «fonds» geen functie meer heeft, maar verwarring wekt. Er zijn geen middelen apart gezet in een fonds, maar er is slechts een begrotingspost die schade-uitkeringen uit de JenV-begroting mogelijk maakt.8
Gelet op het voorgaande adviseert de Afdeling het karakter van het schadefonds als «fonds» te laten vervallen.
b. Volgens de toelichting worden de uitkeringen rechtstreeks op basis van de JenV-begroting gedaan. Volgens het geldende artikel 8, eerste lid, WSG is de commissie met het beheer van het fonds belast en beslist de commissie over aanvragen tot uitkeringen. Het is de Afdeling niet duidelijk welke regels voor het beheer gelden ingeval de uitkeringen in een jaar de begrotingspost (dreigen te) overschrijden of ingeval de begrotingspost aanvulling behoeft.9
De Afdeling adviseert op het voorgaande in de toelichting in te gaan.
a. De Afdeling adviseert het karakter van het schadefonds als «fonds» te laten vervallen, nu de uitkeringen rechtstreeks op basis van de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid worden gedaan.
Naar aanleiding van dit advies pas ik het wetsvoorstel aan. Door aanpassing van de formulering van de artikelen 1, 3, 8 en 13 wordt het karakter van het schadefonds beter tot uitdrukking gebracht.
b. Het is de afdeling niet duidelijk welke regels voor het beheer gelden ingeval de uitkeringen in een jaar de begrotingspost (dreigen te) overschrijden of ingeval de begrotingspost aanvulling behoeft. Zij adviseert hierop in de toelichting in te gaan.
Ik wijs erop dat in de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid in artikel 34.4 twee afzonderlijke posten zijn opgenomen ten aanzien van het Schadefonds geweldsmisdrijven: een voor de uitkeringen aan de slachtoffers en een voor de kosten van de organisatie die met de uitvoering is belast. Deze posten zijn getiteld Schadefonds Geweldsmisdrijven respectievelijk Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven.
Op basis van het Prognosemodel Justitiële Ketens (PMJ) in combinatie met de historische gegevens van het Schadefonds wordt de omvang van de begroting bepaald. De post voor de uitkeringen heeft een open einde karakter. Als er meer wordt uitgekeerd dan is begroot, dan wordt dit verschil aangevuld. In de praktijk doet deze situatie zich zelden voor, want doorgaans wordt een goede prognose gemaakt. Als er minder wordt uitgekeerd dan werd begroot, dan valt het overschot terug in de begroting van het Ministerie van JenV.
De begroting voor de uitvoeringsorganisatie wordt tijdig aan de commissie van het Schadefonds bekend gemaakt, zodat de inspanningen en de daarmee samenhangende uitgaven voor het begrotingsjaar aangepast worden aan het begrote bedrag. Tot op heden zijn de kosten van de organisatie steeds binnen het beschikbare budget gebleven. De memorie van toelichting is op dit punt aangevuld.
Het wetsvoorstel redigeert het bestaande artikel 6 WSG opnieuw.10 Het eerste lid ziet op het feitelijk doen van een uitkering, het tweede op de voorwaarden waaronder een verstrekking van een uitkering kan geschieden, het derde op de mogelijkheid van terugvordering van een (deel van de) reeds ontvangen uitkering. Het vierde lid beoogt te voorkomen dat de dader uiteindelijk niet de volledige schade zou moeten vergoeden. Aan alle leden ligt de gedachte ten grondslag dat niet meer dan de geleden schade wordt vergoed. De Afdeling maakt drie opmerkingen.
a. De schadevergoeding vanwege het Schadefonds geweldsmisdrijven is geen volledige schadevergoeding. In het geval dat het slachtoffer na een uitkering van het Schadefonds een vergoeding voor geleden schade langs burgerrechtelijke weg of op andere wijze verkrijgt, ligt het voor de hand dat een terugbetaling of terugvordering van de uitkering van het Schadefonds eerst plaatsvindt, nadat van de op andere wijze verkregen vergoeding het niet door het Schadefonds vergoede deel van de totale schade die het slachtoffer heeft geleden in mindering is gebracht. Uit de toelichting wordt niet duidelijk hoe hiermee wordt omgegaan.
De Afdeling adviseert in de toelichting hierop in te gaan.
b. Het voorgestelde derde lid, laatste volzin, bepaalt: «De commissie doet van de beslissing tot verrekening mededeling aan het slachtoffer». Het voorgestelde derde lid, eerste en tweede volzin bepalen: «Indien na uitkering de schade op een andere wijze wordt of blijkt te zijn vergoed kan de door het slachtoffer verkregen vergoeding alsnog in mindering worden gebracht op het bedrag van de uitkering. De commissie kan het onverschuldigd betaalde terugvorderen.»
De Afdeling merkt op dat de beslissing van de commissie een besluit is van een bestuursorgaan, als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht.11 Op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient van een besluit mededeling te worden gedaan aan betrokkenen. Gelet daarop is deze regel niet nodig.
De Afdeling adviseert de laatste zin van het derde lid van artikel 6 te schrappen.
c. Daarnaast is niet duidelijk welke de termijn voor de terugvordering, bedoeld in artikel 6, derde lid, is. Artikel 4:57 van de Awb bevat een uitdrukkelijke regeling voor het terugvorderen van onverschuldigd betaalde subsidiebedragen.12 Daarin is expliciet voorzien in een termijn waarbinnen terugvordering kan plaatsvinden, ook al gaat het in het voorgestelde artikel 6 WSG niet om het terugvorderen van onverschuldigde subsidiebedragen. Gedacht zou ook kunnen worden aan de naar burgerlijk recht geldende verjaringstermijnen voor rechtsvorderingen.
De Afdeling adviseert om in te gaan op de vraag hoe lang terugvordering kan plaatsvinden en zo nodig het voorstel in verband hiermee aan te passen.
a. De Afdeling advisering merkt het volgende op. Als het slachtoffer na een uitkering van het Schadefonds een vergoeding voor geleden schade langs burgerrechtelijke weg of op andere wijze verkrijgt dan ligt het voor de hand dat een terugbetaling of terugvordering van het Schadefonds eerst plaatsvindt, nadat van de op andere wijze verkregen vergoeding het niet door het Schadefonds vergoede deel van de totale schade die het slachtoffer heeft geleden in mindering is gebracht.
Ik heb in de toelichting op artikel 6, derde lid, opgenomen hoe met deze situatie wordt omgegaan. Het beleidsmatige uitgangspunt is dat primair de dader verantwoordelijk is voor vergoeding van de schade aan het slachtoffer. Het schadefonds vormt een vangnet en geeft een tegemoetkoming, maar geen volledige schadevergoeding.
Als de dader tot betaling overgaat, nadat het slachtoffer een uitkering heeft gekregen van het Schadefonds, dan vraagt het Schadefonds terugbetaling van het slachtoffer. Er wordt daarbij niet gekeken naar de totale schade die het slachtoffer heeft geleden, maar naar de hoogte van de tegemoetkoming die door het Schadefonds is verstrekt. Voorheen werd door middel van facturen vastgesteld hoeveel schade een slachtoffer had geleden. Maar momenteel wordt gewerkt met forfaitaire tegemoetkomingen, die worden bepaald naar aanleiding van de ernst van het misdrijf en de ernst van het letsel dat het slachtoffer naar aanleiding van het strafbare feit heeft opgelopen.
De rechter kan in het kader van de strafprocedure tegen de verdachte of van een civiele procedure de te betalen schadevergoeding vaststellen. Als de rechterlijke uitspraak immateriële schade betreft of vermogensschade in de vorm van medische kosten of verlies van arbeidsvermogen, dan zal het Schadefonds een uitgekeerde tegemoetkoming naar rato van de door de rechter toegekende schadevergoeding terugvorderen. Artikel 6 geeft hiervoor de grondslag.
b. De laatste zin van het derde lid van artikel 6 luidt: «De commissie doet van de beslissing tot verrekening mededeling aan het slachtoffer». De Afdeling adviseert deze zin te schrappen, omdat zij niet nodig is aangezien de mededeling al geregeld is in de Algemene wet bestuursrecht.
Ik heb de betreffende zin verwijderd.
c. De Afdeling adviseert om in te gaan op de vraag hoe lang terugvordering kan plaatsvinden en zo nodig het voorstel in verband hiermee aan te passen.
Ik heb naar aanleiding van dit advies overwogen om een termijn op te nemen waarbinnen terugvordering kan plaatsvinden. Artikel 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht noemt een termijn van vijf jaar. Ook de verjaringstermijn ten aanzien van de rechtsvordering tot betaling van een geldsom (artikel 4:104 Awb) is bepaald op vijf jaar, evenals de civielrechtelijke verjaringstermijn van de rechtsvordering tot vergoeding van schade of tot betaling van een bedongen boete (art. 3:310 BW). Een termijn van vijf jaar vanaf de datum van toekenning van een tegemoetkoming door de commissie van het Schadefonds lijkt dan ook voor de hand te liggen. Niettemin heb ik na ampele overweging afgezien van het in de wet opnemen van een vaste termijn voor terugvordering. Hierbij is ten eerste van belang dat het in de praktijk voorkomt dat de dader van een misdrijf pas vele jaren na de datum van het plegen van het delict wordt opgespoord, vervolgd en veroordeeld. Het is dan ook goed mogelijk dat de dader wordt gevonden nadat de termijn van vijf jaar is verstreken vanaf de datum waarop de commissie van het Schadefonds een tegemoetkoming heeft verstrekt. Als er een maximumtermijn van vijf jaar zou gelden dan zou geen terugvordering meer kunnen plaats vinden. Dit probleem zou op zichzelf kunnen worden opgelost door voor dergelijke situaties de termijn te laten aanvangen op het moment dat de verdachte onherroepelijk is veroordeeld. Maar er is een tweede factor van belang, te weten dat in het beleid het beginsel «de dader betaalt» wordt gehanteerd. Dit betekent dat als een schadevergoedingsmaatregel is opgelegd door de rechter, het Centraal Justitieel Incassobureau zolang als redelijkerwijs mogelijk is doorgaat met het innen van de schadevergoeding bij de veroordeelde. Dit kan tot gevolg hebben dat de inningsprocedure langer dan vijf jaar duurt. Het is gewenst dat hierbij maatwerk mogelijk is; de periode gedurende welke de inning bij de veroordeelde wordt voortgezet kan daarom niet op voorhand worden bepaald. Het wetsvoorstel heb ik op dit punt dan ook niet aangepast.
De commissie die beslist over aanvragen tot uitkeringen13 kan bij ministeriële regeling de bevoegdheid krijgen om besluiten te nemen ten aanzien van slachtoffers die niet onder de wet vallen.14 Deze regels kunnen zien op het verlenen van een uitkering aan natuurlijke personen die slachtoffer zijn geworden van een misdrijf en die als gevolg daarvan lichamelijk of geestelijk letsel hebben ondervonden, aldus het voorstel. Volgens de toelichting geeft het voorgestelde artikel een grondslag aan de huidige praktijk waarin het schadefonds niet alleen de WSG uitvoert, «maar ook andere, veelal tijdelijke regelingen.» «In de regeling zal zo nodig het regime van gegevensuitwisseling met politie en openbaar ministerie kunnen worden geregeld.», aldus de toelichting.15
De Afdeling meent dat sprake is van een wel erg ruime grondslag voor gegevensuitwisseling in een ministeriële regeling. Bovendien is gegevensuitwisseling geen onderwerp voor een ministeriële regeling, temeer nu niet vaststaat dat het steeds gaat om tijdelijke regelingen.16 Mede gelet op de aanwijzingen voor de regelgeving is uitgangspunt bij delegatie dat dit gebeurt bij algemene maatregel van bestuur en niet bij ministeriële regeling.
De Afdeling adviseert het voorgestelde artikel 19 aan te passen.
De Afdeling stelt de voorgestelde grondslag voor gegevensuitwisseling in een ministeriële regeling aan de orde. Zij meent dat sprake is van een wel erg ruime grondslag voor gegevensuitwisseling in een ministeriële regeling. Bovendien is gegevensuitwisseling volgens de Afdeling geen onderwerp voor een ministeriële regeling, temeer nu niet vaststaat dat het steeds gaat om tijdelijke regelingen. De Afdeling adviseert het voorgestelde artikel 19 aan te passen.
Naar aanleiding van dit advies heb ik de tekst in de memorie van toelichting ten aanzien van het regime van gegevensuitwisseling bij de uitvoering van andere regelingen dan de WSG gewijzigd. In de aanvankelijke tekst van de toelichting zou in een ministeriële regeling zo nodig het regime van gegevensuitwisseling met politie en openbaar ministerie «kunnen worden geregeld». Deze formulering wekt ten onrechte de indruk dat een nieuwe regeling voor de gegevensuitwisseling moet worden getroffen. Op het gebied van de gegevensuitwisseling in verband met de reguliere taken van het Schadefonds bestaan al regelingen, te weten artikel 9 Wet SGM, het Besluit politiegegevens (bijv. art. 4:2) en het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens (bijv. art. 11). Als andere taken aan het Schadefonds worden opgedragen dan zal hierbij worden aangesloten.
Voorgesteld wordt om de reikwijdte van de WSG uit te breiden tot de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Volgens het voorgestelde artikel 20 WSG kan uitkering worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een na de inwerkingtreding van dit artikel in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen.
De keuze om alleen aanvragen te honoreren voor letsel ten gevolge van na de inwerkingtreding van de wet gepleegde geweldsmisdrijven is niet gemotiveerd.17 Bij de inwerkingtreding van de huidige wet is een regeling getroffen, waardoor een uitkering ook mogelijk was voor misdrijven enige tijd voorafgaande aan de inwerkingtreding van de wet zijn begaan.18 Ook het Schadefonds Geweldsmisdrijven heeft in zijn advies voorgesteld om het indienen van aanvragen voor uitkeringen mogelijk te maken voor misdrijven, gepleegd voor de inwerkingtreding van de wet.19
Mede gelet op het feit dat in de toelichting is gesteld dat in Caribisch Nederland veel betekenis wordt gehecht aan de uitbreiding van het schadefonds als belangrijke stap in het recht doen aan slachtoffers,20 geeft de Afdeling in overweging een soortgelijke regeling te treffen als destijds bij de totstandkoming van de huidige wettelijke regeling is getroffen.
De Afdeling advisering brengt naar voren dat de keuze om alleen aanvragen te honoreren voor letsel ten gevolge van na de inwerkingtreding van de wet gepleegde geweldsmisdrijven niet is gemotiveerd. Zij geeft in overweging een soortgelijke regeling te treffen als destijds bij de totstandkoming van de huidige wettelijke regeling is getroffen.
Bij de invoering van het Schadefonds in de jaren zeventig van de vorige eeuw is enige terugwerkende kracht gegeven aan de wet, maar bij latere uitbreiding van doelgroepen is dat niet gedaan. Ik onderken dat aan de uitbreiding van het Schadefonds veel betekenis wordt gehecht als belangrijke stap in het recht doen aan slachtoffers. Ik ben daarom bereid om de wet met terugwerkende kracht te laten gelden vanaf 1 januari 2017. Dit is de eerste dag van de maand waarin de uitbreiding tot Caribisch Nederland werd aangekondigd. In de toelichting zet ik de financiële consequenties van deze uitbreiding uiteen.
De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage.
De redactionele opmerkingen van de Afdeling advisering zijn verwerkt.
Voorgesteld wordt om artikel 4, tweede lid, te wijzigen. Dit lid vormt de grondslag voor een ministeriële regeling waarin wordt bepaald welke bedragen ten hoogste kunnen worden uitgekeerd. De laatste zin van het tweede lid zegt dat deze bedragen naar gelang van de aard van de schade kunnen verschillen. In de praktijk zijn ook andere factoren dan de aard van de schade van belang, zoals de aard van het gepleegde delict. Daarom wordt voorgesteld de bedoelde zin te schrappen.
Het voorgestelde artikel 19 is bedoeld om een grondslag te bieden voor het vaststellen van een ministeriële regeling voor de vergoeding van schade van slachtoffers en hun nabestaanden die geen deel uitmaken van de personen die in artikel 3 worden bedoeld. In dat geval kan de commissie de bevoegdheid krijgen om de regeling uit te voeren. Bij nadere beschouwing is de formulering van dit artikel aangepast met het oog op verduidelijking van deze delegatiebepaling. Ook de toelichting op dit artikel is gewijzigd. Het voorgestelde artikel 20 betreft de toepassing van de wet in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Dit artikel is aangepast met het oog op het verduidelijken van de kring van personen die aanspraak kunnen maken op een uitkering. Hiertoe is de relatie met artikel 3, waarvan de formulering op het Europese deel van Nederland is gericht, geëxpliciteerd. Verder zijn voor de genoemde eilanden de gevolgen verwerkt van de inwerkingtreding van de wet van 11 april 2018 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Strafvordering en het Wetboek van Strafrecht teneinde de vergoeding van affectieschade mogelijk te maken en het verhaal daarvan alsmede het verhaal van verplaatste schade door derden in het strafproces te bevorderen (Staatsblad 2018, 132). Dit betreft onder meer de introductie van het begrip «naaste». In verband hiermee is een overgangsbepaling (Artikel IV) en een samenloopbepaling (Artikel V) toegevoegd.
De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.
De vice-president van de Raad van State,
J.P.H. Donner
Ik moge U, mede namens de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker
– In artikel 2 «Schadefonds» wijzigen in: schadefonds (conform onder meer artikel 1) en «bij deze wet bepaald» wijzigen in: bij of krachtens deze wet bepaald (vgl. artikel 4, tweede lid, van de wet schadefonds geweldsmisdrijven dat bepaalt dat bij ministeriële regeling wordt bepaald welke bedragen ten hoogste kunnen worden uitgekeerd).
– In artikel 20 leden opnemen (Conform de toelichting op artikel 20, tweede tekstblok, waarin is gesteld dat het tweede lid de overgangsregeling bevat).