Gepubliceerd: 18 september 2018
Indiener(s): Menno Snel (staatssecretaris financiƫn) (D66)
Onderwerpen: belasting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35029-2.html
ID: 35029-2

Nr. 2 VOORSTEL VAN WET

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is fiscale vergroeningsmaatregelen te treffen om de prikkel te vergroten om CO2-uitstoot te beperken;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3.42 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken en na overleg met Onze Minister van Infrastructuur en Milieu» vervangen door «Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat in overeenstemming met Onze Minister en na overleg met Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat».

2. In het derde lid wordt «54,5 percent» vervangen door «45 percent».

3. In het zevende lid wordt in de aanhef «kunnen» vervangen door «kunnen door Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat in overeenstemming met Onze Minister». Voorts vervalt in onderdeel a «in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken»

B

Artikel 10b.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «De artikelen 3.13, eerste lid, onderdeel j, 3.31, 3.42 en 3.42a vervallen» vervangen door «Artikel 3.13, eerste lid, onderdeel j, vervalt».

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. De artikelen 3.31, 3.42 en 3.42a vervallen met ingang van 1 januari 2024.

ARTIKEL II

In de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari 2020 na artikel 3.20 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3.20a Bijtelling privégebruik fiets

  • 1. Indien aan de belastingplichtige ook voor privédoeleinden een fiets ter beschikking staat, wordt op jaarbasis 7% van de waarde van de fiets als onttrekking in aanmerking genomen. De fiets wordt in ieder geval geacht ook voor privédoeleinden ter beschikking te staan indien de fiets ook voor woon-werkverkeer ter beschikking staat.

  • 2. De onttrekking wordt in aanmerking genomen voor zover zij uitgaat boven de bedragen die de belastingplichtige ter zake van de kosten en lasten van de fiets voor eigen rekening heeft genomen.

  • 3. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder een fiets mede verstaan een bromfiets als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de Wegenverkeerswet 1994, indien deze mede door menselijke spierkracht wordt aangedreven en is uitgerust met een elektromotor.

  • 4. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder de waarde van de fiets verstaan de in Nederland door de fabrikant of importeur publiekelijk kenbaar gemaakte consumentenadviesprijs van de fiets. Indien voor de fiets geen consumentenadviesprijs beschikbaar is, wordt aangesloten bij de consumentenadviesprijs van de meest vergelijkbare fiets.

ARTIKEL III

In de Wet op de loonbelasting 1964 wordt met ingang van 1 januari 2020 na artikel 13bis een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 13ter

  • 1. Indien ook voor privédoeleinden een fiets ter beschikking is gesteld, wordt het voordeel op kalenderjaarbasis gesteld op 7% van de waarde van de fiets. De fiets wordt in ieder geval geacht ook voor privédoeleinden ter beschikking te zijn gesteld indien de fiets ook voor woon-werkverkeer ter beschikking is gesteld.

  • 2. Het voordeel wordt in aanmerking genomen voor zover het uitgaat boven de vergoeding die de werknemer voor het gebruik voor privédoeleinden is verschuldigd.

  • 3. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder een fiets mede verstaan een bromfiets als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de Wegenverkeerswet 1994, indien deze mede door menselijke spierkracht wordt aangedreven en is uitgerust met een elektromotor.

  • 4. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder de waarde van de fiets verstaan de in Nederland door de fabrikant of importeur publiekelijk kenbaar gemaakte consumentenadviesprijs van de fiets. Indien voor de fiets geen consumentenadviesprijs beschikbaar is, wordt aangesloten bij de consumentenadviesprijs van de meest vergelijkbare fiets.

ARTIKEL IV

De Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 wordt met ingang van 1 januari 2020 als volgt gewijzigd:

A

Artikel 16 vervalt.

B

Artikel 16aa wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, aanhef, wordt «artikel 15a, achtste en tiende lid, en artikel 16, zesde lid» vervangen door «en artikel 15a, achtste en tiende lid».

2. Het vierde lid vervalt onder vernummering van het vijfde lid tot vierde lid.

C

Artikel 21 komt te luiden:

Artikel 21

De artikelen 16 en 16aa, zoals die artikelen luidden op 31 december 2019, en de daarop berustende bepalingen blijven tot en met 31 december 2022 van toepassing op situaties waarbij aanspraken op teruggaaf van belasting uiterlijk op 31 december 2019 zijn ontstaan.

D

Artikel 31 vervalt.

ARTIKEL V

De Wet belasting zware motorrijtuigen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt «uitsluitend bestemd» vervangen door «bestemd of gebruikt».

2. Onderdelen e tot en met g, komen te luiden:

  • e. richtlijn: Richtlijn 1999/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 1999 betreffende het in rekening brengen van het gebruik van bepaalde infrastructuurvoorzieningen aan zware vrachtvoertuigen (PbEG 1999, L 187);

  • f. categorieën EURO 0, EURO I, EURO II, EURO III, EURO IV en EURO V: motorrijtuigen met een emissiegrenswaarde als bedoeld in de respectievelijke tabel van bijlage 0 bij de richtlijn;

  • g. categorie EURO VI en schoner: motorrijtuigen met een emissiegrenswaarde als bedoeld in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 595/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen en motoren met betrekking tot emissies van zware bedrijfsvoertuigen (Euro VI) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 715/2007 en Richtlijn 2007/46/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 80/1269/EEG, 2005/55/EG en 2005/78/EG (PbEG 2009, L 188), of een lagere emissiegrenswaarde (PbEU 2009, L 188).

B

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste tot en met vierde lid komen te luiden:

  • 1. Het tarief bedraagt voor een tijdvak van één jaar voor motorrijtuigen:

    • a. met drie assen of minder en in de categorie:

      1°. EURO 0

       

      € 1.407

      2°. EURO I

       

      € 1.223

      3°. EURO II

       

      € 1.065

      4°. EURO III

       

      € 926

      5°. EURO IV

       

      € 842

      6°. EURO V

       

      € 750

      7°. EURO VI en schoner

      € 750;

       
    • b. met vier assen of meer en in de categorie:

      1°. EURO 0

       

      € 2.359

      2°. EURO I

       

      € 2.042

      3°. EURO II

       

      € 1.776

      4°. EURO III

       

      € 1.543

      5°. EURO IV

       

      € 1.404

      6°. EURO V

       

      € 1.250

      7°. EURO VI en schoner

      € 1.250.

       
  • 2. Het tarief bedraagt voor een tijdvak van één maand voor motorrijtuigen:

    • a. met drie assen of minder en in de categorie:

      1°. EURO 0

       

      € 140

      2°. EURO I

       

      € 122

      3°. EURO II

       

      € 106

      4°. EURO III

       

      € 92

      5°. EURO IV

       

      € 84

      6°. EURO V

       

      € 75

      7°. EURO VI en schoner

      € 75;

       
    • b. met vier assen of meer en in de categorie:

      1°. EURO 0

       

      € 235

      2°. EURO I

       

      € 204

      3°. EURO II

       

      € 177

      4°. EURO III

       

      € 154

      5°. EURO IV

       

      € 140

      6°. EURO V

       

      € 125

      7°. EURO VI en schoner

      € 125.

       
  • 3. Het tarief bedraagt voor een tijdvak van één week voor motorrijtuigen:

    • a. met drie assen of minder en in de categorie:

      1°. EURO 0

       

      € 37

      2°. EURO I

       

      € 32

      3°. EURO II

       

      € 28

      4°. EURO III

       

      € 24

      5°. EURO IV

       

      € 22

      6°. EURO V

       

      € 20

      7°. EURO VI en schoner

      € 20;

       
    • b. met vier assen of meer en in de categorie:

      1°. EURO 0

       

      € 62

      2°. EURO I

       

      € 54

      3°. EURO II

       

      € 47

      4°. EURO III

       

      € 41

      5°. EURO IV

       

      € 37

      6°. EURO V

       

      € 33

      7°. EURO VI en schoner

      € 33.

       
  • 4. Het tarief bedraagt voor een tijdvak van één dag: € 12.

2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 6. Indien de Euronorm van een motorrijtuig niet is geregistreerd, wordt voor de bepaling van de Euronorm uitgegaan van de datum van eerste toelating van dit motorrijtuig zoals vermeld in het kentekenregister.

  • 7. Het motorrijtuig waarvan ten aanzien van de Euronorm geen aantekening in het kentekenregister of op het kentekenbewijs aanwezig is, wordt voor de toepassing van het eerste, tweede en derde lid aangemerkt als:

    • a. EURO 0 – motorrijtuig wanneer blijkens de aantekening in het kentekenregister of op het kentekenbewijs de datum voor de eerste toelating tot het verkeer voor 1 juli 1992 ligt;

    • b. EURO I – motorrijtuig wanneer blijkens de aantekening in het kentekenregister of op het kentekenbewijs de datum voor de eerste toelating tot het verkeer na 30 juni 1992 maar voor 1 oktober 1995 ligt;

    • c. EURO II – motorrijtuig wanneer blijkens de aantekening in het kentekenregister of op het kentekenbewijs de datum voor de eerste toelating tot het verkeer na 30 september 1995 maar voor 1 oktober 2000 ligt;

    • d. EURO III – motorrijtuig wanneer blijkens de aantekening in het kentekenregister of op het kentekenbewijs de datum voor de eerste toelating tot het verkeer na 30 september 2000 maar voor 1 oktober 2005 ligt;

    • e. EURO IV – motorrijtuig wanneer blijkens de aantekening in het kentekenregister of op het kentekenbewijs de datum voor de eerste toelating tot het verkeer na 30 september 2005 maar voor 1 oktober 2008 ligt;

    • f. EURO V – motorrijtuig wanneer blijkens de aantekening in het kentekenregister of op het kentekenbewijs de datum voor de eerste toelating tot het verkeer na 30 september 2008 maar voor 1 januari 2013 ligt;

    • g. EURO VI en schoner motorrijtuig wanneer blijkens de aantekening in het kentekenregister of op het kentekenbewijs de datum voor de eerste toelating tot het verkeer na 31 december 2012 ligt.

ARTIKEL VI

In de Wet belasting zware motorrijtuigen wordt artikel 10 als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. Onderdeel a, onder 6°, komt te luiden:

6°. EURO V

€ 796.

b. Onderdeel b, onder 6°, komt te luiden:

6°. EURO V

€ 1.327.

2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. Onderdeel a, onder 6°, komt te luiden:

6°. EURO V

€ 79.

b. Onderdeel b, onder 6°, komt te luiden:

6°. EURO V

€ 132.

3. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. Onderdeel a, onder 6°, komt te luiden:

6°. EURO V

€ 21.

b. Onderdeel b, onder 6°, komt te luiden:

6°. EURO V

€ 35.

ARTIKEL VII

De Wet belastingen op milieugrondslag wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 28, eerste lid, onderdelen a en b, wordt «€ 13,21» vervangen door «€ 31,39».

B

Artikel 59 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het in het eerste lid, onderdeel a, eerste aandachtsstreepje, opgenomen tarief wordt verhoogd met € 0,03.

2. Het in het eerste lid, onderdeel c, eerste aandachtsstreepje, opgenomen tarief wordt verlaagd met € 0,0072.

3. Het in het derde lid opgenomen tarief wordt verhoogd met € 0,03.

C

In artikel 60 wordt het in het eerste lid, eerste aandachtsstreepje, opgenomen tarief verhoogd met € 0,00482.

D

In artikel 63, eerste lid, wordt «€ 308,54» vervangen door «€ 257,54».

ARTIKEL VIII

Artikel 90 van de Wet belastingen op milieugrondslag vindt bij het begin van het kalenderjaar 2019 geen toepassing op de bedragen genoemd in artikel 28 van die wet.

ARTIKEL IX

In het Belastingplan 2018 wordt het in artikel IX, onderdeel H, opgenomen bedrag vervangen door «€ 31,39».

ARTIKEL X

In de Wet uitwerking Autobrief II wordt in artikel XXVII, aanhef, «met ingang van 1 januari 2019» vervangen door «met ingang van een bij koninklijk besluit vast te stellen tijdstip».

ARTIKEL XI

De Wet maatregelen woningmarkt 2014 II wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel g, wordt «Onze Minister voor Wonen en Rijksdienst» vervangen door «Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties».

2. Aan het tweede lid, onderdeel b, wordt, onder vervanging van «, of» aan het slot van subonderdeel 6° door een puntkomma en onder vervanging van de puntkomma aan het slot van subonderdeel 7° door «; of», een subonderdeel toegevoegd, luidende:

  • 8°. verduurzaming van huurwoningen;.

B

Artikel 1.11 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid worden, onder vervanging van «, en» aan het slot van onderdeel i door een puntkomma en onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel j door «; en», vier onderdelen toegevoegd, luidende:

  • k. een verduurzaming van categorie 1: € 10.000 per verduurzaamde huurwoning;

  • l. een verduurzaming van categorie 2: € 7.000 per verduurzaamde huurwoning;

  • m. een verduurzaming van categorie 3: € 5.000 per verduurzaamde huurwoning; en

  • n. een verduurzaming van categorie 4: € 3.000 per verduurzaamde huurwoning.

2. Aan het tweede lid wordt, onder vervanging van «, en» aan het slot van onderdeel g door een puntkomma en onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel h door «; en», een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • i. met betrekking tot investeringen als bedoeld in het eerste lid, onderdelen k tot en met n, uitsluitend van toepassing voor zover die investeringen gerealiseerd zijn op of na 1 januari 2019.

3. Aan het derde lid worden onder vervanging van «, en» aan het slot van onderdeel i door een puntkomma en onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel j door «; en», vier onderdelen toegevoegd, luidende:

  • k. de verduurzaming van huurwoningen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel k, ten minste € 25.000 per verduurzaamde huurwoning bedragen;

  • l. de verduurzaming van huurwoningen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel l, ten minste € 17.500 per verduurzaamde huurwoning bedragen;

  • m. de verduurzaming van huurwoningen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel m, ten minste € 12.500 per verduurzaamde huurwoning bedragen; en

  • n. de verduurzaming van huurwoningen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel n, ten minste € 7.500 per verduurzaamde huurwoning bedragen.

C

Artikel 1.12 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Een voorgenomen investering wordt langs elektronische weg aangemeld bij Onze Minister.

2. Onder vernummering van het tweede tot en met zevende lid tot derde tot en met achtste lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. De aanmelding, bedoeld in het eerste lid, wordt uiterlijk gedaan op:

    • a. 31 december 2017 indien het een voorgenomen investering als bedoeld in artikel 1.2, tweede lid, onderdeel b, onder 4°, betreft in huurwoningen waarvan de huurprijs hoger dan of gelijk aan het bedrag, genoemd in artikel 20, tweede lid, onderdeel a, van de Wet op de huurtoeslag, is;

    • b. 31 december 2019 indien het een voorgenomen investering als bedoeld in artikel 1.2, tweede lid, onderdeel b, onder 1°, 3°, 5°, 6° of 7°, betreft, dan wel indien het voorgenomen investering als bedoeld in artikel 1.2, tweede lid, onderdeel b, onder 4°, betreft in huurwoningen waarvan de huurprijs lager is dan het bedrag, genoemd in artikel 20, tweede lid, onderdeel a, van de Wet op de huurtoeslag;

    • c. 31 december 2021 indien het een voorgenomen investering als bedoeld in artikel 1.2, tweede lid, onderdeel b, onder 2°, betreft.

3. Het vierde lid (nieuw), onderdeel a, komt te luiden:

  • a. de voorgenomen investering:

    • 1°. bedoeld in artikel 1.11, tweede lid, onderdelen a tot en met g, voor de desbetreffende activiteit is aangevangen op of na het ten aanzien van die activiteit genoemde tijdstip;

    • 2°. bedoeld in artikel 1.11, tweede lid, onderdeel h, is aangevangen op of na 1 januari 2014 en voor 31 december 2016; en

    • 3°. bedoeld in artikel 1.11, tweede lid, onderdeel i, is aangevangen op of na 1 januari 2019.

4. In het vijfde lid (nieuw), onderdeel b, wordt «artikel 1.2, tweede lid, onderdeel b, onder 5°, 6° of 7°» vervangen door «artikel 1.2, tweede lid, onderdeel b, onder 5°, 6°, 7° of 8°».

D

Aan artikel 1.13, tweede lid, wordt, onder vervanging van «en» aan het slot van onderdeel c door een puntkomma en de punt aan het slot van onderdeel d door «; en», een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • e. ingeval sprake is van een gerealiseerde investering als bedoeld in artikel 1.2. tweede lid, onderdeel b, onder 8°: voor dezelfde investering geen subsidie is vastgesteld voor de verbetering van de energieprestatie bij of krachtens de Kaderwet overige BZK-subsidies.

E

Artikel 1.14 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «de artikelen 1.2, tweede lid, onderdeel b, onder 1° tot en met 7°» vervangen door «artikel 1.2, tweede lid, onderdeel b, onder 1° tot en met 8°».

2. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. De opdracht, bedoeld in het eerste lid, heeft een werkingsduur van:

    • a. zes jaar voor zover het activiteiten als bedoeld in artikel 1.2, tweede lid, onderdeel b, onder 1° tot en met 7, betreft;

    • b. tien jaar voor zover het een activiteit als bedoeld in artikel 1.2, tweede lid, onderdeel b, onder 8°, betreft.

ARTIKEL XII

  • 1. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2019, met dien verstande dat:

    • a. artikel V in werking treedt op een bij koninklijk besluit vast te stellen tijdstip en, indien dit tijdstip is gelegen op of na 1 januari 2020, toepassing vindt alvorens artikel VI toepassing vindt;

    • b. artikel VI in werking treedt met ingang van 1 januari 2020, dan wel, indien artikel V in werking treedt op een later tijdstip dan 1 januari 2020, op dat latere tijdstip;

    • c. indien artikel 90 van de Wet belastingen op milieugrondslag bij het begin van het kalenderjaar 2019 wordt toegepast, artikel VII, onderdelen B en C, eerst toepassing vindt nadat artikel 90 van de Wet belastingen op milieugrondslag bij het begin van genoemd kalenderjaar is toegepast;

    • d. artikel X toepassing vindt voordat artikel XXVII van de Wet uitwerking Autobrief II wordt toegepast;

    • e. artikel XI, onderdelen A, B, C, D en E, in werking treedt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

ARTIKEL XIII

Deze wet wordt aangehaald als: Fiscale vergroeningsmaatregelen 2019.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Financiën,