Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is fiscale maatregelen te treffen die werken aantrekkelijker maken door de lasten op arbeid te verlagen, die de belasting op consumptie verhogen of die voortvloeien uit de koopkrachtbesluitvorming voor het jaar 2019 en dat het voorts in het kader van het fiscale beleid voor het jaar 2019 en volgende jaren wenselijk is in een aantal belastingwetten en enige andere wetten enkele wijzigingen aan te brengen;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 2.6 wordt «tweede lid, onderdeel e» vervangen door «zevende lid».
B
Artikel 2.7 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, tweede zin, wordt «volzin» vervangen door «zin».
2. Aan het eerste lid wordt een zin toegevoegd, luidende: Voor andere buitenlandse belastingplichtigen die inwoner zijn van een andere lidstaat van de Europese Unie, een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, Zwitserland of de BES eilanden en voor andere buitenlandse belastingplichtigen met belastbare winst uit een Nederlandse onderneming als bedoeld in artikel 7.2, tweede lid, onderdeel a, die aanspraak kunnen maken op toepassing van een bepaling in een regeling ter voorkoming van dubbele belasting die discriminatie van vaste inrichtingen verbiedt, wordt het op grond van de eerste zin berekende gezamenlijke bedrag, na toepassing van regelingen ter voorkoming van dubbele belasting, verminderd met het bedrag van de heffingskorting voor de inkomstenbelasting, voor zover dat betrekking heeft op de arbeidskorting of op de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
3. In het tweede lid wordt «bedrag van de heffingskorting voor de inkomstenbelasting wordt» vervangen door «bedrag van de heffingskorting voor de inkomstenbelasting, met uitzondering van het deel dat betrekking heeft op de arbeidskorting of inkomensafhankelijke combinatiekorting, wordt».
C
In artikel 2.10, eerste lid, komt de tarieftabel te luiden:
Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning van meer dan |
maar niet meer dan |
bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare inkomen uit werk en woning dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat |
|
---|---|---|---|
I |
II |
III |
IV |
– |
€ 20.384 |
– |
9,00% |
€ 20.384 |
€ 34.300 |
€ 1.834 |
10,45% |
€ 34.300 |
€ 68.507 |
€ 3.288 |
38,10% |
€ 68.507 |
– |
€ 16.320 |
51,75% |
D
In artikel 2.10a, eerste lid, komt de tarieftabel te luiden:
Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning van meer dan |
maar niet meer dan |
bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare inkomen uit werk en woning dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat |
|
---|---|---|---|
I |
II |
III |
IV |
– |
€ 20.384 |
– |
9,00% |
€ 20.384 |
€ 34.817 |
€ 1.834 |
10,45% |
€ 34.817 |
€ 68.507 |
€ 3.342 |
38,10% |
€ 68.507 |
– |
€ 16.177 |
51,75% |
E
In artikel 4.49, eerste lid, wordt «negen» vervangen door «zes».
F
Aan artikel 7.2 wordt een lid toegevoegd, luidende:
18. Indien bij een buitenlandse belastingplichtige als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, derde zin, een heffingskorting afhankelijk is van zijn arbeidsinkomen of van dat van zijn partner, wordt voor de bepaling hiervan uitgegaan van het volgens de regels voor binnenlandse belastingplichtigen berekende arbeidsinkomen.
G
Het in artikel 8.10, tweede lid, vermelde bedrag wordt verhoogd met € 184.
H
Artikel 8.11, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Het in onderdeel b als tweede vermelde bedrag wordt verhoogd met € 111.
2. In onderdeel c wordt «3,6%» vervangen door «6%».
I
In artikel 8.14a, tweede lid, wordt «€ 1.052, vermeerderd met 6,159%» vervangen door «11,45%».
J
Artikel 10.3a vervalt.
K
Na artikel 10a.18 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Voor de toepassing van artikel 3.136, tweede lid, blijven de aldaar bedoelde premies buiten beschouwing voor zover deze betrekking hebben op de periode tot en met 31 december 1991 of op de periode van 1 januari 2001 tot en met 15 juli 2009.
2. Voor de toepassing van artikel 3.136, derde lid, blijven de aldaar bedoelde aanspraken en bijdragen buiten beschouwing voor zover deze betrekking hebben op de periode tot en met 15 juli 2009.
De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari 2020 als volgt gewijzigd:
A
Artikel 2.10 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid komt de tarieftabel te luiden:
Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning van meer dan |
maar niet meer dan |
bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare inkomen uit werk en woning dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat |
|
---|---|---|---|
I |
II |
III |
IV |
– |
€ 20.751 |
9,40% |
|
€ 20.751 |
€ 34.764 |
€ 1.950 |
10,15% |
€ 34.764 |
€ 68.507 |
€ 3.372 |
37,80% |
€ 68.507 |
– |
€ 16.126 |
50,50% |
2. Het tweede lid wordt vervangen door:
2. Indien bij het bepalen van het belastbare inkomen uit werk en woning een of meer bedragen ter zake van grondslagverminderende posten als bedoeld in het derde lid in aftrek zijn gebracht, bedraagt de belasting op het belastbare inkomen uit werk en woning het op basis van het eerste lid bepaalde bedrag vermeerderd met 4,5% van het bedrag waarmee de som van het belastbare inkomen uit werk en woning en de in aftrek gebrachte bedragen ter zake van grondslagverminderende posten als bedoeld in het derde lid, het in de eerste kolom van de in het eerste lid opgenomen tabel laatstvermelde bedrag te boven gaat, doch ten hoogste met 4,5% van de in aftrek gebrachte bedragen ter zake van grondslagverminderende posten als bedoeld in het derde lid.
3. De grondslagverminderende posten, bedoeld in het tweede lid, zijn:
a. de ondernemersaftrek, bedoeld in artikel 3.74;
b. de MKB-winstvrijstelling, bedoeld in artikel 3.79a, mits het gezamenlijke bedrag van de met de ondernemersaftrek verminderde winst, bedoeld in artikel 3.79a, positief is;
c. de terbeschikkingstellingsvrijstelling, bedoeld in artikel 3.99b, mits het gezamenlijke bedrag van het resultaat uit werkzaamheden, bedoeld in artikel 3.99b, tweede lid, positief is;
d. de aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning, bedoeld in artikel 3.120;
e. de persoonsgebonden aftrek, bedoeld in artikel 6.1.
B
Artikel 2.10a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid komt de tarieftabel te luiden:
Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning van meer dan |
maar niet meer dan |
bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare inkomen uit werk en woning dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat |
|
---|---|---|---|
I |
II |
III |
IV |
– |
€ 20.751 |
– |
9,40% |
€ 20.751 |
€ 35.444 |
€ 1.950 |
10,15% |
€ 35.444 |
€ 68.507 |
€ 3.441 |
37,80% |
€ 68.507 |
– |
€ 15.938 |
50,50% |
2. Het tweede lid wordt vervangen door:
2. Indien bij het bepalen van het belastbare inkomen uit werk en woning een of meer bedragen ter zake van grondslagverminderende posten als bedoeld in het derde lid in aftrek zijn gebracht, bedraagt de belasting op het belastbare inkomen uit werk en woning het op basis van het eerste lid bepaalde bedrag vermeerderd met 4,5% van het bedrag waarmee de som van het belastbare inkomen uit werk en woning en de in aftrek gebrachte bedragen ter zake van grondslagverminderende posten als bedoeld in het derde lid, het in de eerste kolom van de in het eerste lid opgenomen tabel laatstvermelde bedrag te boven gaat, doch ten hoogste met 4,5% van de in aftrek gebrachte bedragen ter zake van grondslagverminderende posten als bedoeld in het derde lid.
3. De grondslagverminderende posten, bedoeld in het tweede lid, zijn:
a. de ondernemersaftrek, bedoeld in artikel 3.74;
b. de MKB-winstvrijstelling, bedoeld in artikel 3.79a, mits het gezamenlijke bedrag van de met de ondernemersaftrek verminderde winst, bedoeld in artikel 3.79a, positief is;
c. de terbeschikkingstellingsvrijstelling, bedoeld in artikel 3.99b, mits het gezamenlijke bedrag van het resultaat uit werkzaamheden, bedoeld in artikel 3.99b, tweede lid, positief is;
d. de aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning, bedoeld in artikel 3.120;
e. de persoonsgebonden aftrek, bedoeld in artikel 6.1.
C
In artikel 2.12 wordt «25%» vervangen door «26,25%».
D
Artikel 3.112 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de in het eerste lid opgenomen tabel wordt, onder overeenkomstige toepassing van artikel 10.5, in de laatste kolom het als eerste vermelde percentage verlaagd met 0,02%-punt, het als tweede vermelde percentage verlaagd met 0,03%-punt, het als derde vermelde percentage verlaagd met 0,04%-punt en het als vierde vermelde percentage verlaagd met 0,05%-punt. Voorts wordt het in die tabel in de laatste kolom als eerste vermelde bedrag verlaagd met 0,05% van het in die kolom als laatste vermelde bedrag.
2. Het in het vijfde lid, eerste zin, vermelde percentage wordt, onder overeenkomstige toepassing van artikel 10.5, verlaagd met 0,08%-punt. Voorts wordt het in de tweede zin als tweede vermelde bedrag verlaagd met 0,08% van het in die zin als eerste vermelde bedrag.
E
In artikel 4.53, tweede lid, wordt «25%» vervangen door «26,25%».
F
In artikel 8.1, tweede lid, onderdeel c, wordt «en hetgeen wordt genoten ingevolge de Ziektewet» vervangen door «en uitkeringen ingevolge de Ziektewet, voor zover die betrekking hebben op de periode waarin de dienstbetrekking in de zin van die wet nog niet is beëindigd of voor zover die voortvloeien uit een vrijwillige verzekering als bedoeld in artikel 64 van die wet».
G
Het in artikel 8.10, tweede lid, vermelde bedrag wordt verhoogd met € 116.
H
Artikel 8.11, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Het in de eerste zin, onderdeel b, als tweede vermelde bedrag wordt verhoogd met € 35. Voorts wordt «en verminderd, doch niet verder dan tot nihil, met» vervangen door «alsmede vermeerderd met».
2. In de eerste zin wordt, onder verlettering van onderdeel c tot d, een onderdeel ingevoegd, luidende:
c. 1,601% van het arbeidsinkomen voor zover dat meer bedraagt dan € 20.450, waarbij de som van de bedragen berekend op de voet van de onderdelen a, b en c niet meer bedraagt dan € 3.658, en verminderd, doch niet verder dan tot nihil, met:.
3. In de tweede zin wordt «onderdeel b» vervangen door «onderdeel c».
I
Artikel 10.1 wordt als volgt gewijzigd.
1. In het eerste lid wordt «het in artikel 3.127, derde lid, laatst vermelde bedrag en het in artikel 8.11, tweede lid, eerste volzin, onderdeel b, als tweede vermelde bedrag» vervangen door «het in artikel 3.127, derde lid, laatstvermelde bedrag, het in artikel 8.11, tweede lid, eerste volzin, onderdeel b, als tweede vermelde bedrag en het in artikel 8.11, tweede lid, eerste volzin, onderdeel c, als tweede vermelde bedrag».
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. In afwijking van het eerste lid wordt het bedrag dat is vermeld in de derde regel van de tweede kolom en in de vierde regel van de eerste kolom van de tabel in artikel 2.10, eerste lid, en van de tabel in artikel 2.10a, eerste lid, niet vervangen.
J
Artikel 10.7 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «onderdelen a en b» vervangen door «onderdelen a, b en c». Voorts wordt «onderdelen b en c» vervangen door «onderdelen b, c en d».
2. Onder vernummering van het vijfde en zesde lid tot zevende en achtste lid worden twee leden ingevoegd, luidende:
5. Het percentage in artikel 8.11, tweede lid, eerste volzin, onderdeel c, wordt berekend door het verschil van het in dat onderdeel na toepassing van artikel 10.1 als tweede vermelde bedrag en het in artikel 8.11, tweede lid, eerste volzin, onderdeel b, na toepassing van artikel 10.1 als tweede vermelde bedrag te delen door het verschil van het volgens het zevende lid berekende bedrag en het volgens het zesde lid berekende bedrag.
6. Het in artikel 8.11, tweede lid, eerste volzin, onderdeel c, eerstvermelde bedrag wordt gesteld op 108% van het twaalfvoud van het in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag bedoelde bedrag.
3. In het zevende lid (nieuw) wordt «onderdeel c» vervangen door «onderdeel d».
4. In het achtste lid (nieuw) wordt «tweede en derde lid» vervangen door «tweede, derde en vijfde lid».
K
Artikel 10.2a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift wordt «aftrekbare kosten eigen woning» vervangen door «grondslagverminderende posten».
2. In het eerste lid, tweede zin, wordt «0,5%-punt» vervangen door «3%-punt». Voorts wordt «als vierde vermelde percentage» vervangen door «als derde vermelde percentage».
3. Het tweede lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid vervallen.
L
Aan artikel 10a.9 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. De artikelen 2.10, tweede en derde lid, en 2.10a, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing op verliezen als bedoeld in het tweede lid.
De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari 2021 als volgt gewijzigd:
A
In artikel 2.10, eerste lid, komt de tarieftabel te luiden:
Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning van meer dan |
maar niet meer dan |
bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare inkomen uit werk en woning dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat |
|
---|---|---|---|
I |
II |
III |
IV |
– |
€ 35.286 |
– |
9,40% |
€ 35.286 |
€ 68.507 |
€ 3.316 |
37,05% |
€ 68.507 |
– |
€ 15.624 |
49,50% |
B
In artikel 2.10a, eerste lid, komt de tarieftabel te luiden:
Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning van meer dan |
maar niet meer dan |
bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare inkomen uit werk en woning dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat |
|
---|---|---|---|
I |
II |
III |
IV |
– |
€ 36.153 |
– |
9,40% |
€ 36.153 |
€ 68.507 |
€ 3.397 |
37,05% |
€ 68.507 |
– |
€ 15.384 |
49,50% |
C
In artikel 2.12 wordt «26,25%» vervangen door «26,9%».
D
Artikel 3.112 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de in het eerste lid opgenomen tabel wordt, onder overeenkomstige toepassing van artikel 10.5, in de laatste kolom het als eerste vermelde percentage verlaagd met 0,02%-punt, het als tweede vermelde percentage verlaagd met 0,03%-punt, het als derde vermelde percentage verlaagd met 0,04%-punt en het als vierde vermelde percentage verlaagd met 0,05%-punt. Voorts wordt het in die tabel in de laatste kolom als eerste vermelde bedrag verlaagd met 0,05% van het in die kolom als laatste vermelde bedrag.
2. Het in het vijfde lid, eerste zin, vermelde percentage wordt, onder overeenkomstige toepassing van artikel 10.5, verlaagd met 0,08%-punt. Voorts wordt het in de tweede zin als tweede vermelde bedrag verlaagd met 0,08% van het in die zin als eerste vermelde bedrag.
E
In artikel 4.53, tweede lid, wordt «26,25%» vervangen door «26,9%».
F
In artikel 5.16, vierde lid, wordt «als vierde vermelde percentage» vervangen door «als derde vermelde percentage».
G
Het in artikel 8.10, tweede lid, vermelde bedrag wordt verhoogd met € 58. Voorts wordt «het in de tabel van artikel 2.10, eerste lid, in de tweede kolom als eerste vermelde bedrag» vervangen door «€ 20.384».
H
Artikel 8.11 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het in het tweede lid, onderdeel b, als tweede vermelde bedrag wordt verhoogd met € 35.
2. Het in het tweede lid, onderdeel c, als tweede vermelde bedrag wordt verhoogd met € 175.
I
Artikel 10.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «in de tweede regel van de tweede kolom en in de derde regel van de eerste kolom» vervangen door «in de eerste regel van de tweede kolom en in de tweede regel van de eerste kolom».
2. In het derde lid wordt «in de derde regel van de tweede kolom en in de vierde regel van de eerste kolom» vervangen door «in de tweede regel van de tweede kolom en in de derde regel van de eerste kolom».
J
Artikel 10.3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid wordt «Het in de derde kolom in artikel 3.19, tweede lid, als vijfde vermelde percentage» vervangen door «De in de derde kolom in artikel 3.19, tweede lid, eerstvermelde vijf percentages».
2. Het achtste en tiende lid vervallen, onder vernummering van het negende lid tot achtste lid.
K
In artikel 10.6b wordt «het in artikel 8.10, tweede lid, vermelde bedrag» vervangen door «het in artikel 8.10, tweede lid, eerstvermelde bedrag». Voorts wordt «het in die kolom als eerste vermelde bedrag» vervangen door «het in artikel 8.10, tweede lid, laatstvermelde bedrag».
In de Wet inkomstenbelasting 2001 vervalt artikel 10.1, derde lid, met ingang van 1 januari 2022.
De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari 2023 als volgt gewijzigd:
A
Artikel 3.112 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de in het eerste lid opgenomen tabel wordt, onder overeenkomstige toepassing van artikel 10.5, in de laatste kolom het als eerste vermelde percentage verlaagd met 0,02%-punt, het als tweede vermelde percentage verlaagd met 0,03%-punt, het als derde vermelde percentage verlaagd met 0,04%-punt en het als vierde vermelde percentage verlaagd met 0,05%-punt. Voorts wordt het in die tabel in de laatste kolom als eerste vermelde bedrag verlaagd met 0,05% van het in die kolom als laatste vermelde bedrag.
2. Het in het vijfde lid, eerste zin, vermelde percentage wordt, onder overeenkomstige toepassing van artikel 10.5, verlaagd met 0,08%-punt. Voorts wordt het in de tweede zin als tweede vermelde bedrag verlaagd met 0,08% van het in die zin als eerste vermelde bedrag.
B
Artikel 10.2a, tweede zin, komt te luiden: Dit percentage wordt gesteld op het verschil tussen de in de laatste kolom van de in artikel 2.10, eerste lid, opgenomen tabel als derde en tweede vermelde percentages.
In de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari 2025 in de in artikel 2.10, eerste lid, opgenomen tabel en in de in artikel 2.10a, eerste lid, opgenomen tabel het in de eerste en tweede kolom laatstvermelde bedrag verhoogd met € 759.
In de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari 2026 in de in artikel 2.10, eerste lid, opgenomen tabel en in de in artikel 2.10a, eerste lid, opgenomen tabel het in de eerste en tweede kolom laatstvermelde bedrag verhoogd met € 888.
In de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari 2027 in de in artikel 2.10, eerste lid, opgenomen tabel en in de in artikel 2.10a, eerste lid, opgenomen tabel het in de eerste en tweede kolom laatstvermelde bedrag verhoogd met € 888.
In de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari 2028 in de in artikel 2.10, eerste lid, opgenomen tabel en in de in artikel 2.10a, eerste lid, opgenomen tabel het in de eerste en tweede kolom laatstvermelde bedrag verhoogd met € 883.
De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari 2029 in de in artikel 2.10, eerste lid, opgenomen tabel en in de in artikel 2.10a, eerste lid, opgenomen tabel het in de eerste en tweede kolom laatstvermelde bedrag verhoogd met € 878.
In de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari 2030 in de in artikel 2.10, eerste lid, opgenomen tabel en in de in artikel 2.10a, eerste lid, opgenomen tabel het in de eerste en tweede kolom laatstvermelde bedrag verhoogd met € 863.
In de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari 2031 in de in artikel 2.10, eerste lid, opgenomen tabel en in de in artikel 2.10a, eerste lid, opgenomen tabel het in de eerste en tweede kolom laatstvermelde bedrag verhoogd met € 822.
De Wet op de loonbelasting 1964 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 2, zesde lid, wordt «€ 150» vervangen door «€ 170». Voorts wordt «€ 1.500» vervangen door «€ 1.700».
B
In artikel 20a, eerste lid, komt de tarieftabel te luiden:
Bij een belastbaar loon van meer dan |
maar niet meer dan |
bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare loon dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat |
|
---|---|---|---|
I |
II |
III |
IV |
– |
€ 20.384 |
– |
9,00% |
€ 20.384 |
€ 34.300 |
€ 1.834 |
10,45% |
€ 34.300 |
€ 68.507 |
€ 3.288 |
38,10% |
€ 68.507 |
– |
€ 16.320 |
51,75% |
C
In artikel 20b, eerste lid, komt de tarieftabel te luiden:
Bij een belastbaar loon van meer dan |
maar niet meer dan |
bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare loon dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat |
|
---|---|---|---|
I |
II |
III |
IV |
– |
€ 20.384 |
– |
9,00% |
€ 20.384 |
€ 34.817 |
€ 1.834 |
10,45% |
€ 34.817 |
€ 68.507 |
€ 3.342 |
38,10% |
€ 68.507 |
– |
€ 16.177 |
51,75% |
D
Het in artikel 22, tweede lid, vermelde bedrag wordt verhoogd met € 184.
E
Artikel 22a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het in onderdeel b als tweede genoemde bedrag wordt verhoogd met € 111.
2. In onderdeel c wordt «3,60%» vervangen door «6%».
F
Artikel 31a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid, onderdeel e, komt te luiden:
e. extra kosten van tijdelijk verblijf buiten het land van herkomst in het kader van de dienstbetrekking (extraterritoriale kosten);.
2. Onder vernummering van het zevende tot en met elfde lid tot negende tot en met dertiende lid worden twee leden ingevoegd, luidende:
7. Voor bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen groepen werknemers die door een inhoudingsplichtige van buiten Nederland in dienstbetrekking worden genomen, geldt, onder daarbij te stellen voorwaarden, dat vergoedingen van kosten en verstrekkingen van verblijf buiten het land van herkomst gedurende ten hoogste vijf jaar ten minste worden beschouwd als vergoeding voor extraterritoriale kosten tot ten hoogste 30% van het daarbij aan te wijzen gedeelte van het loon, alsmede tot het bedrag van de daarbij aan te wijzen schoolgelden.
8. Voor bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen groepen werknemers die door een inhoudingsplichtige buiten Nederland worden uitgezonden, geldt, onder daarbij te stellen voorwaarden, dat vergoedingen van kosten en verstrekkingen van verblijf buiten het land van herkomst ten minste worden beschouwd als vergoeding voor extraterritoriale kosten tot ten hoogste 30% van het daarbij aan te wijzen gedeelte van het loon, alsmede tot het bedrag van de daarbij aan te wijzen schoolgelden.
G
Artikel 39e vervalt.
In afwijking van artikel XIII, onderdeel F, worden vergoedingen en verstrekkingen tot het bedrag van de bij of krachtens artikel 31a, zevende lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 aan te wijzen schoolgelden ook na de ingevolge die bepaling geldende periode van ten hoogste vijf jaar in aanmerking genomen als vergoeding voor extraterritoriale kosten als bedoeld in artikel 31a, zevende lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, mits deze schoolgelden betrekking hebben op het schooljaar 2018/2019 en worden vergoed of verstrekt tijdens de tot 1 januari 2019 voor de werknemer geldende periode van ten hoogste acht jaar, bedoeld in artikel 31a, tweede lid, onderdeel e, van de Wet op de loonbelasting 1964 zoals dat op 31 december 2018 luidde of de tot 1 januari 2019 voor de werknemer geldende periode van ten hoogste tien jaar, bedoeld in artikel 31a, tweede lid, onderdeel e, van de Wet op de loonbelasting 1964 zoals dat op 31 december 2011 luidde.
De Wet op de loonbelasting 1964 wordt met ingang van 1 januari 2020 als volgt gewijzigd:
A
In artikel 20a, eerste lid, komt de tarieftabel te luiden:
Bij een belastbaar loon van meer dan |
maar niet meer dan |
bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare loon dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat |
|
---|---|---|---|
I |
II |
III |
IV |
– |
€ 20.751 |
9,40% |
|
€ 20.751 |
€ 34.764 |
€ 1.950 |
10,15% |
€ 34.764 |
€ 68.507 |
€ 3.372 |
37,80% |
€ 68.507 |
– |
€ 16.126 |
50,50% |
B
In artikel 20b, eerste lid, komt de tarieftabel te luiden:
Bij een belastbaar loon van meer dan |
maar niet meer dan |
bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare loon dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat |
|
---|---|---|---|
I |
II |
III |
IV |
– |
€ 20.751 |
9,40% |
|
€ 20.751 |
€ 35.444 |
€ 1.950 |
10,15% |
€ 35.444 |
€ 68.507 |
€ 3.441 |
37,80% |
€ 68.507 |
– |
€ 15.938 |
50,50% |
C
Het in artikel 22, tweede lid, vermelde bedrag wordt verhoogd met € 116.
D
Artikel 22a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het in het tweede lid, onderdeel b, als tweede vermelde bedrag wordt verhoogd met € 35. Voorts wordt «, en verminderd, doch niet verder dan tot nihil, met:» vervangen door «alsmede vermeerderd met;».
2. In het tweede lid wordt, onder verlettering van onderdeel c tot d, een onderdeel ingevoegd, luidende:
c. 1,601% van dat loon voor zover dit bij een tijdvakloon op jaarbasis meer bedraagt dan € 20.450, waarbij de som van de bedragen berekend op de voet van de onderdelen a, b en c niet meer bedraagt dan € 3.658, en verminderd, doch niet verder dan tot nihil, met:.
3. In het derde lid, onderdeel c, wordt «en hetgeen wordt genoten ingevolge de Ziektewet» vervangen door «en uitkeringen ingevolge de Ziektewet, voor zover die betrekking hebben op de periode waarin de dienstbetrekking in de zin van die wet nog niet is beëindigd of voor zover die voortvloeien uit een vrijwillige verzekering als bedoeld in artikel 64 van die wet».
De Wet op de loonbelasting 1964 wordt met ingang van 1 januari 2021 als volgt gewijzigd:
A
In artikel 20a, eerste lid, komt de tarieftabel te luiden:
Bij een belastbaar loon van meer dan |
maar niet meer dan |
bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare loon dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat |
|
---|---|---|---|
I |
II |
III |
IV |
– |
€ 35.286 |
– |
9,40% |
€ 35.286 |
€ 68.507 |
€ 3.316 |
37,05% |
€ 68.507 |
– |
€ 15.624 |
49,50% |
B
In artikel 20b, eerste lid, komt de tarieftabel te luiden:
Bij een belastbaar loon van meer dan |
maar niet meer dan |
bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare loon dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat |
|
---|---|---|---|
I |
II |
III |
IV |
– |
€ 36.153 |
– |
9,40% |
€ 36.153 |
€ 68.507 |
€ 3.397 |
37,05% |
€ 68.507 |
– |
€ 15.384 |
49,50% |
C
Het in artikel 22, tweede lid, vermelde bedrag wordt verhoogd met € 58. Voorts wordt «het in de tabel van artikel 20a, eerste lid, in de tweede kolom als eerste vermelde bedrag» vervangen door «€ 20.384».
D
Artikel 22a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het in het tweede lid, onderdeel b, als tweede vermelde bedrag wordt verhoogd met € 35.
2. Het in het tweede lid, onderdeel c, als tweede vermelde bedrag wordt verhoogd met € 175.
In de Wet op de loonbelasting 1964 wordt met ingang van 1 januari 2025 in de in artikel 20a, eerste lid, opgenomen tabel en in de in artikel 20b, eerste lid, opgenomen tabel het in de eerste en tweede kolom laatstvermelde bedrag verhoogd met € 759.
In de Wet op de loonbelasting 1964 wordt met ingang van 1 januari 2026 in de in artikel 20a, eerste lid, opgenomen tabel en in de in artikel 20b, eerste lid, opgenomen tabel het in de eerste en tweede kolom laatstvermelde bedrag verhoogd met € 888.
In de Wet op de loonbelasting 1964 wordt met ingang van 1 januari 2027 in de in artikel 20a, eerste lid, opgenomen tabel en in de in artikel 20b, eerste lid, opgenomen tabel het in de eerste en tweede kolom laatstvermelde bedrag verhoogd met € 888.
In de Wet op de loonbelasting 1964 wordt met ingang van 1 januari 2028 in de in artikel 20a, eerste lid, opgenomen tabel en in de in artikel 20b, eerste lid, opgenomen tabel het in de eerste en tweede kolom laatstvermelde bedrag verhoogd met € 883.
In de Wet op de loonbelasting 1964 wordt met ingang van 1 januari 2029 in de in artikel 20a, eerste lid, opgenomen tabel en in de in artikel 20b, eerste lid, opgenomen tabel het in de eerste en tweede kolom laatstvermelde bedrag verhoogd met € 878.
In de Wet op de loonbelasting 1964 wordt met ingang van 1 januari 2030 in de in artikel 20a, eerste lid, opgenomen tabel en in de in artikel 20b, eerste lid, opgenomen tabel het in de eerste en tweede kolom laatstvermelde bedrag verhoogd met € 863.
In de Wet op de loonbelasting 1964 wordt met ingang van 1 januari 2031 in de in artikel 20a, eerste lid, opgenomen tabel en in de in artikel 20b, eerste lid, opgenomen tabel het in de eerste en tweede kolom laatstvermelde bedrag verhoogd met € 822.
De Wet op de omzetbelasting 1968 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 3, eerste lid, onderdeel c, wordt «artikel 11, vierde lid» vervangen door «artikel 11, zesde lid».
B
In artikel 9, tweede lid, onderdeel a, wordt «6 percent» vervangen door «9 percent».
C
Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel e, komt te luiden:
e. diensten die nauw samenhangen met de beoefening van sport of met lichamelijke opvoeding en die door instellingen worden verricht voor personen die aan sport of lichamelijke opvoeding doen, met uitzondering van:
1°. het verlenen van toegang tot wedstrijden, demonstraties en dergelijke;
2º. het ter beschikking stellen van lig- en bergplaatsen voor vaartuigen die op grond van objectieve kenmerken niet geschikt zijn voor sportbeoefening;.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. De nauw samenhangende leveringen en diensten, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdelen c, e, o en t, zijn van de vrijstelling uitgesloten wanneer zij:
a. niet onontbeerlijk zijn voor het verrichten van de vrijgestelde handelingen; of
b. in hoofdzaak ertoe strekken aan de instelling extra opbrengsten te verschaffen door de uitvoering van handelingen welke worden verricht in rechtstreekse mededinging met aan de heffing van belasting onderworpen handelingen van commerciële ondernemingen.
3. Onder vernummering van het derde tot en met zesde lid tot vijfde tot en met achtste lid worden twee leden ingevoegd, luidende:
3. De vrijstellingen, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdelen c, e en t, zijn slechts van toepassing, indien de ondernemer geen winst beoogt. Onder het beogen van winst wordt mede verstaan het behalen van exploitatieoverschotten, tenzij deze worden aangewend voor de instandhouding of verbetering van de diensten die worden verricht.
4. Voor toepassing van het eerste lid, onderdeel e, is geen sprake van een instelling die winst beoogt, indien:
a. de instelling direct of indirect bijdragen ontvangt die geen vergoeding vormen of een vergoeding vormen hoger dan de normale waarde voor een prestatie en de instelling zonder die bijdragen geen overschot zou behalen; of
b. aan de instelling direct of indirect een sportaccommodatie of een gedeelte daarvan ter beschikking wordt gesteld door een publiekrechtelijk lichaam dat ter zake van die terbeschikkingstelling niet ten minste de aan die accommodatie of het gedeelte daarvan toerekenbare integrale kosten aan zijn afnemer in rekening brengt.
D
In artikel 20, tweede lid, onderdeel a, wordt «6 percent» vervangen door «9 percent».
1. Ingeval een koop-/aannemingsovereenkomst ter zake van een sportaccommodatie is gesloten voor 1 januari 2019 en de bouw daarvan ook voor die datum is aangevangen, vindt in afwijking van artikel 15, vierde lid, eerste zin, van de Wet op de omzetbelasting 1968 de aftrek van belasting die na 1 januari 2019 ter zake van de bouw van de sportaccommodatie in rekening wordt gebracht dan wel na 1 januari 2019 wordt verschuldigd, plaats overeenkomstig de bestemming van de goederen en diensten op het tijdstip waarop de koop-/aannemingsovereenkomst is gesloten. Vorenstaande zin is slechts van toepassing indien het in aftrek brengen van belasting niet mogelijk zou zijn als gevolg van de wijziging van artikel 11 van de Wet op de omzetbelasting 1968 bij artikel XXIV, onderdeel C, van deze wet.
2. Een herziening van de aftrek van belasting als bedoeld in artikel 15, vierde lid, tweede volzin, van de Wet op de omzetbelasting 1968 vindt niet plaats voor onroerende en roerende zaken die in gebruik zijn genomen na 1 januari 2019 voor zover de herziening het gevolg is van de wijziging van artikel 11 van die wet bij artikel XXIV, onderdeel C, van deze wet.
3. Een herziening van de aftrek van belasting als bedoeld in artikel 15, zesde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 vindt niet plaats voor onroerende en roerende zaken die in gebruik zijn genomen vóór 1 januari 2019 voor zover de herziening het gevolg is van de wijziging van artikel 11 van die wet bij artikel XXIV, onderdeel C, van deze wet.
De Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 30f, vierde lid, komt te luiden:
4. Geen belastingrente wordt in rekening gebracht ingeval de voorlopige aanslag inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting is vastgesteld overeenkomstig een op de door de inspecteur aangegeven wijze ingediend verzoek dat is ontvangen voor de eerste dag van de vijfde maand of overeenkomstig een ingediende aangifte inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting die is ontvangen voor de eerste dag van de vijfde, onderscheidenlijk vierde, maand na afloop van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven.
B
Artikel 30fc, vierde lid, komt te luiden:
4. Geen belastingrente wordt in rekening gebracht ingeval de aanslag inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting is vastgesteld overeenkomstig een ingediende aangifte die is ontvangen voor de eerste dag van de vijfde, onderscheidenlijk vierde, maand na afloop van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven.
C
In artikel 30g wordt, onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot vijfde en zesde lid, een lid ingevoegd, luidende:
4. Geen belastingrente wordt in rekening gebracht ingeval de belastingaanslag ter zake van een overlijden is vastgesteld overeenkomstig een verzoek of overeenkomstig een ingediende aangifte indien het verzoek, onderscheidenlijk de aangifte, is ontvangen voor de eerste dag van de negende maand na het overlijden.
Artikel XXVI, onderdelen A en B, vindt voor het eerst toepassing met betrekking tot belastingaanslagen die betrekking hebben op belastingtijdvakken die zijn aangevangen op of na 1 januari 2018.
Artikel XXVI, onderdeel C, vindt voor het eerst toepassing met betrekking tot belastingaanslagen erfbelasting ter zake van overlijdens die op of na 1 januari 2019 plaatsvinden.
De Invorderingswet 1990 wordt met ingang van 1 januari 2020 als volgt gewijzigd:
A
In artikel 25, achtste lid, onderdeel b, wordt «25 percent van» vervangen door «het in artikel 2.12 van de Wet inkomstenbelasting 2001 vermelde percentage vermenigvuldigd met».
B
In artikel 26, vijfde lid, onderdeel a, wordt «een vierde van» vervangen door «het in artikel 2.12 van de Wet inkomstenbelasting 2001 vermelde percentage vermenigvuldigd met».
De Wet op de vaste boekenprijs wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 5 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. In afwijking van het eerste lid kunnen de uitgever en de importeur de vaste prijs eerder dan na verloop van een half jaar aanpassen met ingang van een daarbij te bepalen tijdstip ter verdiscontering van een wijziging van het belastingpercentage, genoemd in artikel 9, tweede lid, onderdeel a, van de Wet op de omzetbelasting 1968.
B
In artikel 9 wordt, onder vernummering van het vijfde lid tot zesde lid, een lid ingevoegd, luidende:
5. Op de boekenclubprijs is artikel 5, derde lid, van overeenkomstige toepassing.
De Invoeringswet fiscaal stelsel BES wordt als volgt gewijzigd:
A
Hoofdstuk II, artikel XVI, onderdeel E, vervalt.
B
Hoofdstuk III, artikel II, vierde lid, vervalt.
De Wet maatregelen woningmarkt 2014 II wordt als volgt gewijzigd:
A
De artikelen 3.9 tot en met 3.31 vervallen.
B
De artikelen 3.32 en 3.33 vervallen.
C
De artikelen 5.7 tot en met 5.29 vervallen.
D
De artikelen 8.1 en 8.2 vervallen.
In de Wet maatregelen woningmarkt 2014 II wordt met ingang van 1 januari 2044 na hoofdstuk 7 een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
Voor leningen als bedoeld in artikel 10bis.1, tweede lid, onderdeel f, van de Wet inkomstenbelasting 2001 zoals dat luidde op 31 december 2043, blijft hoofdstuk 10bis van die wet zoals dat luidde op 31 december 2043, van toepassing voor de belastingjaren 2044 tot en met 2046.
In het Belastingplan 2016 vervallen de artikelen V tot en met XVI en de artikelen XXI tot en met XXXII.
1. Bij de toekenning van een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 14 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen blijft op verzoek van de belanghebbende het bestanddeel van het toetsingsinkomen buiten beschouwing dat het gevolg is van de verlening van bijstand aan zelfstandigen bij of krachtens artikel 78f van de Participatiewet die eerst in de vorm van een renteloze geldlening is verstrekt en daarna is omgezet in een bedrag om niet.
2. Een verzoek als bedoeld in het eerste lid kan uitsluitend betrekking hebben op tegemoetkomingen over de berekeningsjaren 2014, 2015 of 2016 en kan worden gedaan tot en met 31 december 2019.
In afwijking van artikel 4.49, derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt een verlies uit aanmerkelijk belang:
a. dat wordt geleden in het kalenderjaar 2019 verrekend vóór verliezen uit aanmerkelijk belang die zijn of worden geleden in de kalenderjaren 2017 en 2018;
b. dat wordt geleden in het kalenderjaar 2020 verrekend vóór een verlies uit aanmerkelijk belang dat is of wordt geleden in het kalenderjaar 2018.
1. Artikel 8.1, tweede lid, onderdeel c, van de Wet inkomstenbelasting 2001 zoals die bepaling luidde op 31 december 2019, blijft van toepassing met betrekking tot de belastingplichtige die vóór 1 januari 2020 voldeed aan de voorwaarden om een uitkering ingevolge de Ziektewet te genieten voor zover de belastingplichtige zonder onderbreking een uitkering ingevolge de Ziektewet blijft genieten.
2. Artikel 22a, derde lid, onderdeel c, van de Wet op de loonbelasting 1964 zoals die bepaling luidde op 31 december 2019, blijft van toepassing met betrekking tot de belastingplichtige die vóór 1 januari 2020 voldeed aan de voorwaarden om een uitkering ingevolge de Ziektewet te genieten voor zover de belastingplichtige zonder onderbreking een uitkering ingevolge de Ziektewet blijft genieten.
Bij de toepassing van artikel 10.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en artikel 22d van de Wet op de loonbelasting 1964 bij het begin van het kalenderjaar 2019 met betrekking tot het in artikel 8.11, tweede lid, eerste zin, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 en artikel 22a, tweede lid, onderdeel b, van de Wet op de loonbelasting 1964 als tweede vermelde bedrag wordt dat bedrag berekend door het vóór toepassing van artikel I, onderdeel H, onder 1, in artikel 8.11, tweede lid, eerste zin, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 als tweede vermelde bedrag te vermenigvuldigen met de tabelcorrectiefactor, bedoeld in artikel 10.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, en vervolgens te verhogen met het in artikel I, onderdeel H, onder 1, vermelde bedrag.
Indien artikel 10.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en artikel 22d van de Wet op de loonbelasting 1964 bij het begin van het kalenderjaar 2020 worden toegepast, wordt:
a. het in artikel 8.11, tweede lid, eerste zin, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 en artikel 22a, tweede lid, onderdeel b, van de Wet op de loonbelasting 1964 als tweede vermelde bedrag berekend door het vóór toepassing van artikel II, onderdeel H, onder 1, in artikel 8.11, tweede lid, eerste zin, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 als tweede vermelde bedrag te vermenigvuldigen met de tabelcorrectiefactor, bedoeld in artikel 10.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, en vervolgens te verhogen met het in artikel II, onderdeel H, onder 1, vermelde bedrag;
b. het in artikel 8.11, tweede lid, eerste zin, onderdeel c, van de Wet inkomstenbelasting 2001 en artikel 22a, tweede lid, onderdeel c, van de Wet op de loonbelasting 1964 als tweede vermelde bedrag berekend door het in artikel 8.11, tweede lid, eerste zin, onderdeel c, van de Wet inkomstenbelasting 2001 als tweede vermelde bedrag met € 259 te verminderen en vervolgens te vermenigvuldigen met de tabelcorrectiefactor, bedoeld in artikel 10.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, waarna dat bedrag wordt verhoogd met € 259.
Indien artikel 10.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 bij het begin van het kalenderjaar 2020 wordt toegepast, worden met overeenkomstige toepassing van dat artikel bij het begin van dat kalenderjaar bij ministeriële regeling eveneens gewijzigd:
a. de in de eerste en tweede kolom van de in artikel III, onderdelen A en B, en artikel XVI, onderdelen A en B, opgenomen tabellen vermelde bedragen;
b. het in artikel III, onderdeel G, en artikel XVI, onderdeel C, laatstvermelde bedrag.
Indien artikel 10.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en artikel 22d van de Wet op de loonbelasting 1964 bij het begin van het kalenderjaar 2021 worden toegepast, wordt:
a. het in artikel 8.11, tweede lid, eerste zin, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 en artikel 22a, tweede lid, onderdeel b, van de Wet op de loonbelasting 1964 als tweede vermelde bedrag berekend door het vóór toepassing van artikel III, onderdeel H, onder 1, in artikel 8.11, tweede lid, eerste zin, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 als tweede vermelde bedrag te vermenigvuldigen met de tabelcorrectiefactor, bedoeld in artikel 10.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, en vervolgens te verhogen met het in artikel III, onderdeel H, onder 1, vermelde bedrag.
b. het in artikel 8.11, tweede lid, eerste zin, onderdeel c, van de Wet inkomstenbelasting 2001 en artikel 22a, tweede lid, onderdeel c, van de Wet op de loonbelasting 1964 als tweede vermelde bedrag berekend door het vóór toepassing van artikel III, onderdeel H, onder 2, in artikel 8.11, tweede lid, eerste zin, onderdeel c, van de Wet inkomstenbelasting 2001 als tweede vermelde bedrag te vermenigvuldigen met de tabelcorrectiefactor, bedoeld in artikel 10.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, en vervolgens te verhogen met het in artikel III, onderdeel H, onder 2, vermelde bedrag.
Na toepassing van de artikelen VI tot en met XII of XVII tot en met XXIII worden de bedragen in kolom III van de tabel in artikel 2.10, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 bij ministeriële regeling gewijzigd in de bedragen die na toepassing van die artikelen voortvloeien uit de aan het begin van de betreffende jaren in de kolommen I en II van die tabel vermelde bedragen en de in kolom IV van die tabel vermelde percentages. De eerste zin is van overeenkomstige toepassing op de bedragen in kolom III van de tabel in artikel 2.10a, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, op de bedragen in kolom III van de tabel in artikel 20a, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 en op de bedragen in kolom III van de tabel in artikel 20b, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964.
Ingeval de samenloop van wetten die in 2018 in het Staatsblad zijn of worden gepubliceerd en wijzigingen aanbrengen in een of meer belastingwetten, niet of niet juist is geregeld, of indien als gevolg van die samenloop onjuistheden ontstaan in de aanduiding van artikelen, artikelonderdelen, verwijzingen en dergelijke in de desbetreffende wetten, kunnen die wetten op dit punt bij ministeriële regeling worden gewijzigd.
1. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2019, met dien verstande dat:
a. artikel I, onderdelen C, D en G, eerst toepassing vindt nadat artikel 10.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 bij het begin van het kalenderjaar 2019 is toegepast;
b. indien artikel 10.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 bij het begin van het kalenderjaar 2020 wordt toegepast: artikel II, onderdeel G, eerst toepassing vindt nadat genoemd artikel 10.1 bij het begin van genoemd kalenderjaar is toegepast;
c. indien artikel 10.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 bij het begin van het kalenderjaar 2021 wordt toegepast: artikel III, onderdeel G, eerst toepassing vindt nadat genoemd artikel 10.1 bij het begin van genoemd kalenderjaar is toegepast;
d. artikel II, onderdeel A, onder 2, en onderdeel B, onder 2, eerst toepassing vindt nadat artikel 10.2a van de Wet inkomstenbelasting 2001 bij het begin van het kalenderjaar 2020 is toegepast;
e. artikel II, onderdeel D, eerst toepassing vindt nadat artikel 10.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001 bij het begin van het kalenderjaar 2020 is toegepast;
f. artikel III, onderdeel D, eerst toepassing vindt nadat artikel 10.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001 bij het begin van het kalenderjaar 2021 is toegepast;
g. artikel V, onderdeel A, eerst toepassing vindt nadat artikel 10.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001 bij het begin van het kalenderjaar 2023 is toegepast;
h. artikel XIII, onderdelen B, C en D, eerst toepassing vindt nadat de artikelen 20a, tweede lid, 20b, tweede lid, en 22d van de Wet op de loonbelasting 1964 bij het begin van het kalenderjaar 2019 zijn toegepast;
i. indien artikel 22d van de Wet op de loonbelasting 1964 bij het begin van het kalenderjaar 2020 wordt toegepast: artikel XV, onderdeel C, eerst toepassing vindt nadat genoemd artikel 22d bij het begin van genoemd kalenderjaar is toegepast;
j. indien artikel 22d van de Wet op de loonbelasting 1964 bij het begin van het kalenderjaar 2021 wordt toegepast: artikel XVI, onderdeel C, eerst toepassing vindt nadat genoemd artikel 22d bij het begin van genoemd kalenderjaar is toegepast;
k. artikel XXXI toepassing vindt voordat hoofdstuk II, artikel XVI, onderdeel E, en hoofdstuk III, artikel II, vierde lid, van de Invoeringswet fiscaal stelsel BES worden toegepast.
2. In afwijking van het eerste lid treedt artikel XXXVII in werking met ingang van 1 januari 2020.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Financiën,
De Staatssecretaris van Financiën,