Ontvangen 5 november 2018
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
I
Artikel I, onderdeel A, komt te luiden:
A
Artikel 2.6 vervalt.
II
Artikel XIII, onderdeel F, onder 2, komt te luiden:
2. Onder vernummering van het zevende tot en met elfde lid tot achtste tot en met twaalfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
7. Voor bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen groepen werknemers die door een inhoudingsplichtige buiten Nederland worden uitgezonden, geldt, onder daarbij te stellen voorwaarden, dat vergoedingen van kosten en verstrekkingen van verblijf buiten het land van herkomst ten minste worden beschouwd als vergoeding voor extraterritoriale kosten tot ten hoogste 30% van het daarbij aan te wijzen gedeelte van het loon, alsmede tot het bedrag van de daarbij aan te wijzen schoolgelden.
III
Artikel XIV vervalt.
IV
Na artikel XXXV worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
Aan artikel 14 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag wordt een lid toegevoegd, luidende:
16. Het bedrag, genoemd in artikel, 8, eerste lid, onder a, dat overeenkomstig dit artikel, met uitzondering van het negende lid, wordt herzien per 1 juli 2019 wordt gelijktijdig verhoogd met 3%. Het negende, tiende en elfde lid zijn van overeenkomstige toepassing op het aldus herziene bedrag. Dit lid vervalt met ingang van 1 juli 2020.
De Wet tegemoetkomingen loondomein wordt als volgt gewijzigd:
A
Hoofdstuk III vervalt.
B
Artikel 4.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, aanhef, vervalt «, 3.1».
2. In het derde lid wordt «de artikelen 2.1 en 3.1» vervangen door «artikel 2.1».
3. In het zesde lid vervalt «artikel 3.1 of» en «artikel 3.1 onderscheidenlijk».
C
In artikel 4.2, eerste lid, vervalt «, 3.1».
D
In artikel 4.5, tweede lid, vervalt «en artikel 3.1».
E
In artikel 4.6, derde lid, vervalt «, 3.1».
F
In artikel 6.1 vervalt «, 3.1» en «, 3.2».
G
In artikel 6.3 wordt «de artikelen 2.1 en 3.1» vervangen door »artikel 2.1».
Met dit amendement worden de 30%-regeling en het Lage Inkomens Voordeel (LIV) afgeschaft. Het wettelijk minimumloon en de daar aan gekoppelde uitkeringen zoals de AOW, worden extra verhoogd met 3%.
Op grond van onderdeel II van dit amendement vervalt vanaf 1 januari 2019 de 30%-regeling voor ingekomen werknemers. Aan ingekomen werknemers kunnen dan alleen nog de werkelijke extra kosten van tijdelijk verblijf buiten het land van herkomst in het kader van de dienstbetrekking (extraterritoriale kosten) onbelast worden vergoed of verstrekt. De 30%-regeling voor uitgezonden werknemers blijft wel bestaan. Op grond van onderdeel I van dit amendement vervalt ook de thans voor de ingekomen werknemers waarvoor de 30%-regeling wordt toegepast geldende mogelijkheid om te kiezen voor behandeling als partieel buitenlandse belastingplichtige. De wijzigingen gelden zowel voor nieuwe als bestaande gevallen; er wordt niet voorzien in overgangsrecht. In dat kader wordt het in het wetsvoorstel opgenomen overgangsrecht met onderdeel III van dit amendement ongedaan gemaakt.
Afschaffing van de 30%-regeling voor ingekomen werknemers levert in 2019 € 818 miljoen op. Door vermindering van de grondslag daalt deze opbrengst vervolgens tot een structureel niveau van € 723 miljoen in 2022. Hierbij zijn gedragseffecten meegenomen. Ten opzichte van het huidige wetsvoorstel (inclusief de nota van wijziging) leidt dit amendement tot een structurele opbrengst van € 409 miljoen in 2022.
(Bedragen in mln euro) |
2019 |
2020 |
2021 |
2022/struc |
---|---|---|---|---|
Afschaffing van de 30%-regeling voor ingekomen werknemers per 1 januari 2019 zonder overgangsrecht, met behoud van de regeling voor vergoeding van de werkelijke extraterritoriale kosten |
818 |
794 |
747 |
723 |
Huidig wetsvoorstel (inclusief NvW) |
0 |
0 |
– 350 |
– 314 |
Netto-opbrengst amendement |
818 |
794 |
397 |
409 |
Met dit amendement wordt tevens het lage-inkomensvoordeel afgeschaft per 1 januari 2019. Dit levert in 2019 nog eens € 600 miljoen op. De artikelen 3.1 en 3.2 van de Wet tegemoetkomingen loondomein en alle verwijzingen naar die artikelen worden geschrapt. Uit de inwerkingtredingsbepaling in het Belastingplan 2019 volgt reeds dat deze wijziging in werking treedt per 1 januari 2019.
De opbrengst wordt ingezet om het wettelijk minimumloon te verhogen. Met het zestiende lid van artikel 14 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml) wordt geregeld dat per 1 juli 2019 het minimumloon naast de gebruikelijke indexering met extra 3% wordt verhoogd. Hiervoor wordt eerst het bedrag van het minimumloon na indexering vastgesteld waarna dit bedrag met 3% wordt verhoogd. Vervolgens wordt dit totale herziene bedrag afgerond overeenkomstig de afrondingsregel van het negende lid van artikel 14. Dit herziene bedrag per maand wordt overeenkomstig het tiende lid berekend voor een weekbedrag en een bedrag per dag. De aldus herziene bedragen treden overeenkomstig het elfde lid in de plaats van de minimumloonbedragen, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wml. Verder is geregeld dat het zestiende lid per 1 juli 2020 vervalt, de datum waarop dit lid in ieder geval is uitgewerkt.
Van Rooijen