Gepubliceerd: 30 oktober 2018
Indiener(s): Johannes Sibinga Mulder
Onderwerpen: belasting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35026-16.html
ID: 35026-16

Nr. 16 NADER VERSLAG

Vastgesteld 30 oktober 2018

De vaste commissie voor Financiën, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt aanvullend verslag uit te brengen van haar bevindingen van de volgende onderdelen:

  • Verkorten maximale looptijd 30%-regeling;

  • Correctie box-2-tarief.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit aanvullend verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie, Anne Mulder

Adjunct-griffier van de commissie, Freriks

5.9 Correctie box 2-tarief

De leden van de VVD-fractie zijn verheugd te lezen dat het box 2-tarief niet verder verhoogd wordt. Deze leden vragen naar de houdbaarheid van het principe «globaal evenwicht» en vragen de regering te reageren op de CPB-studie «Fiscaliteit en de rechtsvorm van ondernemingen», waarin gesteld wordt dat ondernemers niet grootschalig veranderen van rechtsvorm bij prikkels in de fiscaliteit.

De leden van de VVD-fractie vragen naar het gekozen pad van de verhoging van het box 2-tarief. Hoe verhoudt deze verhoging zich tot het pad van verlaging van de Vennootschapsbelasting (Vpb). Is hier rekening mee gehouden?

De leden van de VVD-fractie vragen hoe het kabinet omgaat met reeds bestaande winstreserves in box 2. Hoe wordt voorkomen dat sommige ondernemers er onbedoeld op achteruitgaan dankzij de verlaging van het (lage) Vpb-tarief?

De leden van de CDA-fractie constateren dat het box-2-tarief wordt in mindere mate verhoogd met het oog op het globale evenwicht tussen de directeur-grootaandeelhouder (dga) en de IB-ondernemer.

De leden van de CDA-fractie merken echter op dat dit globale evenwicht niet bestaat als het om oude winsten gaat, waarover nog tegen het huidige, hoge Vpb-tarief (of zelfs een nog hoger tarief uit het verleden) is afgerekend. Kan de regering motiveren waarom ook voor deze winsten de tariefsverhoging in box 2 te rechtvaardigen is? Waarom is er niet voor gekozen om te compartimenteren, net zoals in de vennootschapsbelasting plaatsvindt, door dga’s tegen het huidige box-2-tarief te belasten voor het verschil tussen de aanschafprijs en de waarde van het belang op 31 december 2018?

De leden van de D66-fractie vragen in aanvulling op de eerdere inbreng bij het verslag van het Pakket Belastingplan 2019 om enkele voorbeelden te geven van situaties waarin dga’s leningen van meer dan € 500.000 uit het bedrijf uitlenen, behalve voor de eigen woning, zowel consumptief als zakelijk.

De leden van de D66-fractie vragen op welke wijze ondernemers voor de inkomstenbelasting direct en indirect voordeel hebben van het pakket aan maatregelen uit het regeerakkoord, de augustusbesluitvorming en het oktoberpakket. Welke maatregelen hebben hierbij het grootste effect? Deze leden vragen hoeveel ondernemers voor de inkomstenbelasting, zoals een vof of een maatschap, personeel in loondienst hebben. Hebben ondernemers voor de inkomstenbelasting met personeel ook voordeel van lagere werkgeverslasten op arbeid? Is het globale evenwicht in de belastingdruk van werknemers, IB-ondernemers en dga’s met de nieuwe maatregelen geborgd? Deze leden vragen om een actualisatie van de vergelijking van het marginaal toptarief voor verschillende situaties1.

De leden van de D66-fractie vragen hoe de belastingdruk voor het mkb en voor grotere bedrijven in Nederland zich tot elkaar verhouden. Deze leden vragen of deze verhouding vergelijkbaar is met de onderlinge belastingdruk in andere landen. Deze leden vragen, aansluitend op de aanbeveling van de Raad van State om op het terrein van belastingheffing meer samenwerking te zoeken binnen de EU in plaats van dat landen elkaar beconcurreren, of Europese en/of internationale coördinatie kan bijdragen aan een versterkt evenwicht in belastingdruk bij verschillende type bedrijven.

De leden van de SP-fractie vragen of de regering in een aantal voorbeelden kan toelichten hoe de wijzigingen in box 2 uitpakken voor box 2-ondernemers in verschillende winst- en inkomensklassen.

Deze leden vragen de regering of het box 2-tarief van invloed is op het vestigingsklimaat. Kan de regering dit toelichten?

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat het globale evenwicht tussen IB- en Vpb-ondernemers door het voorliggende pakket maatregelen wordt verstoord. In hoeverre verwacht de regering hierdoor een «vlucht» van ondernemen als natuurlijk persoon naar een rechtspersoon (in de wetenschap dat als eenmaal een bepaalde rechtsvorm is gekozen, daar niet snel verandering in optreedt en dat de fiscaliteit bij de keuze voor een rechtsvorm niet de enige overweging is)? Met welk percentage hadden de tarieven in box 1 moeten worden verlaagd dan wel het tarief in box 2 moeten worden verhoogd teneinde geen wijziging in het globaal evenwicht te laten optreden? Globaal evenwicht moet volgens de Staatssecretaris meer worden opgevat als een globaal principe dan als een exacte maat. Dat onderschrijven de leden van de ChristenUnie-fractie, maar zij hebben wel de vraag hoe de verhouding in belastingdruk tussen IB- en Vpb-ondernemers zich sinds de introductie van het huidige belastingstelsel in 2001 heeft ontwikkeld, zowel in algemene zin als bij specifieke voorbeelden, zoals een eenmanszaak en een bv met bijvoorbeeld € 50.000, € 100.000, € 200.000 en € 1.000.000 winst.

De leden van de 50PLUS-fractie brengen naar voren dat de regering het belang erkent van een globaal evenwicht tussen de belasting- en premiedruk van IB-ondernemers en dga’s en aangeeft de in het regeerakkoord opgenomen maatregel te «verzachten». Erkent de regering dat dit enkel voordeel oplevert voor zelfstandig ondernemers met een vennootschap?

De leden van de 50PLUS-fractie noemen dat in het aanvullend commentaar op het Belastingplan door VNO-NCW stevige kritiek wordt geuit op de door het kabinet gepresenteerde cijfers over de gevolgen voor de marginale en gemiddelde belastingdruk voor IB-ondernemers en dga’s. Kan de regering de hieronder geciteerde kritiek weerleggen?:

«Het kabinet stuurt op een globaal evenwicht tussen de IB-ondernemer en de directeur-grootaandeelhouder (dga). Helaas klopt de redenering niet. Omdat de tarieven in de inkomstenbelasting ook naar beneden gaan kan het box 2 tarief hetzelfde blijven zonder dat het globaal (tarief)evenwicht geweld aan wordt gedaan. Bovendien wordt de tariefsverlaging in de vennootschapsbelasting gefinancierd met grondslagverbreding waardoor de effectieve vennootschapsbelastingdruk niet of nauwelijks wijzigt. Door het tarief van box 2 te verhogen gaat de gemiddelde effectieve belastingdruk omhoog en niet omlaag zoals wordt gesuggereerd. De vergelijking van de marginale en gemiddelde belastingdruk in de toelichting is om die reden niet zuiver. Ook wordt voorbij gegaan aan het feit dat dga’s ook (in 2023 nog) winsten uitkeren die in het verleden zijn belast tegen het oude (hogere) Vpb-tarieven, soms wel tot 35%. De grafieken over de gemiddelde effectieve druk zijn daarmee dus geflatteerd. Ook de Raad van State geeft aan dat de argumentatie van het kabinet een te simpele voorstelling van zaken is».

6.1 Verkorten maximale looptijd 30%-regeling

De leden van de VVD-fractie vragen hoeveel mensen voordeel hebben van het voorgestelde overgangsrecht. Zijn er nu nog gevallen die gedurende de looptijd geraakt worden door de beperking van de 30%-regeling? Zo ja, hoe worden de effecten hiervan geminimaliseerd?

De leden van de CDA-fractie zijn het er mee eens dat de looptijd van de 30%-regeling verkort wordt van acht naar vijf jaar. De 30%-regeling is immers een riante regeling, waarvan de kosten uiteindelijk door de samenleving betaald moeten worden. Daar staan echter ook maatschappelijke opbrengsten tegenover, want de 30%-regeling is een van de belangrijkste maatregelen voor het Nederlandse vestigingsklimaat.

Dit belang werd enigszins teniet gedaan door het gevoel dat expats niet op de regeling kunnen vertrouwen nu deze ook voor bestaande gevallen werd verkort. De leden van de CDA-fractie achten het daarom gerechtvaardigd dat in het kader van de rechtszekerheid er toch een overgangsregeling van twee jaar komt. Deze leden vragen de regering te bevestigen dat dit overgangsrecht ook geldt voor het vergoeden van de werkelijke kosten in het geval dat de werkgever niet het forfait van de 30%-regeling toepast. Tevens vragen deze leden hoe het overgangsrecht en de verkorting van de termijn voor het vergoeden van de werkelijke kosten wetstechnisch zijn of worden geregeld.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel voor overgangsrecht voor het verkorten van de maximale looptijd van de 30%-regeling. Deze leden hebben in aanvulling op de eerdere inbreng bij het verslag over het Belastingplan 2019 nog enkele vragen. Kan nader uiteengezet worden hoe het overgangsrecht wordt uitwerkt? Hoe groot is de groep die van dit overgangsrecht gebruik kan maken? Op welke wijze zijn betrokkenen geconsulteerd bij de uitwerking van het overgangsrecht? Deze leden vragen om nader te specificeren in welke sectoren met name gebruik wordt gemaakt van de 30%-regeling.

De leden van de SP-fractie achten de 30%-regeling onnodig. Zij wijzen op de evaluatie van het Ministerie van Financiën van deze regeling waaruit blijkt dat een deel van het voordeel naar werkgevers gaat terwijl het daar niet hoort, dat een groot deel van de regeling wordt opgesoupeerd door expats met zeer hoge inkomens en dat de 30%-regeling in Nederland ruimhartiger is dan dergelijke regelingen in andere landen. Voorts wijzen de leden van de SP-fractie er op dat de 30%-regeling meer kosten vergoed dan in werkelijkheid worden gemaakt. Ten slotte vinden de leden van de SP-fractie het vreemd dat een inkomen van minimaal € 37.296 ertoe leidt dat iemand automatisch een specifieke deskundigheid heeft die schaars is op de Nederlandse arbeidsmarkt. Deze leden vragen de regering hierop in te gaan.

De leden van de SP-fractie vragen de regering helder aan te geven wat het in de tweede nota van wijziging Belastingplan 2019 voorgestelde overgangsrecht met betrekking tot de verkorting van de maximale looptijd van de 30%-regeling precies verbetert aan het vestigingsklimaat. De mensen die hiervan profiteren zijn immers al in Nederland? Kan de regering aangeven of er bedrijven wilden vertrekken vanwege het versoberen van deze regeling, vragen de leden van de SP-fractie? Zo ja, wat verandert het voorgestelde overgangsrecht hieraan?

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel om de 30%-regeling in de tijd te beperken. Het uitstel van de introductie van deze verkorting vinden de leden van de PvdA-fractie te billijken, omdat mensen in hun financiële planning rekening hebben gehouden met de toepassing van de 30%-regeling.

De leden van de PvdA-fractie vragen of onderzocht is wat het effect is van de 30%-regeling op de huurprijzen en de toegankelijkheid voor mensen die geen 30%-regeling genieten in de vrije sector in de grote steden. Indien hier nog geen onderzoek naar is gedaan vragen zij de regering hier alsnog onderzoek naar te doen.

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom er niet voor is gekozen het gebruik van de 30%-regeling te maximeren. Deelt de regering de mening dat het geen pas geeft de 30%-regeling in stand te houden voor de allerhoogste inkomens, nu bezwaarlijk gezegd kan worden dat deze groep inkomenssteun nodig heeft? Kan de regering bij haar antwoord betrekken dat de kloof tussen de beloning van gewone mensen op de werkvloer en de top van het bedrijfsleven steeds groter wordt? Is de regering bereid om een dergelijke beperking van de 30%-regeling op te nemen, en de opbrengst beter te besteden, bijvoorbeeld voor betere arbeidsomstandigheden in de publieke sector?

De leden van de 50PLUS-fractie vragen of de te verwachten gedragseffecten van de beperking van de 30%-regeling noemenswaardig veranderen als gevolg van de (Nota van) Wijziging. Is dat kwantificeerbaar in bijvoorbeeld arbeidsuren? Is het denkbaar dat beperking van de extraterritoriale kostenregeling zou leiden tot meer private initiatieven waarbij grote bedrijven gezamenlijk optrekken om hoog gekwalificeerd personeel naar Nederland te halen?

Is meetbaar in hoeverre de extraterritoriale kostenregeling, na de beperking die nu voorligt, nog steeds private oplossingen substitueert? Zo ja, is daar al onderzoek naar gedaan?

De leden van de SGP-fractie maken van de gelegenheid gebruik om enkele vragen te stellen over de 30%-overgangsregeling.

Deze leden vragen zich af hoe de 30%-overgangsregeling precies wordt vormgegeven. Betekent dit nu dat degenen die de regeling hebben toegekend gekregen in 2012, 2013 de oorspronkelijke acht jaar kunnen gebruiken? Degenen in 2014 maximaal zeven jaar en degenen in 2015 maximaal zes jaar? En vanaf 2016 maximaal vijf jaar?

Volgens het overzicht van de budgettaire gevolgen levert het overgangsrecht in 2021 56 miljoen euro en structureel 54 miljoen euro. Wat is de oorzaak dat de overgangsregeling structureel geld oplevert?

OVERIG

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen welke mogelijkheden er zijn binnen de vigerende Europese regelgeving voor bedrijven om geen btw te heffen bij detachering van personeel in het (bekostigd) onderwijs.

De leden van de fractie van 50PLUS vragen of de analyse klopt dat het als gevolg van de huidige belastingplannen per saldo iets minder aantrekkelijk wordt voor werknemers om zzp’er te worden? Indien nee, waarom niet?

De leden van de 50PLUS-fractie constateren dat de regering voorstelt om het tarief waartegen de mkb-winstvrijstelling en de terbeschikkingstellingsvrijstelling in aftrek kunnen worden gebruikt te beperken. Deze leden vragen om (meerjarige) voorbeelden waarin wordt verduidelijkt wat de uitwerking is van deze maatregel indien er sprake is van een negatieve winst uit onderneming.

De leden van de 50PLUS-fractie vragen of de regering kan aangeven hoeveel extra btw er naar verwachting wordt opgehaald met kraanwater, als gevolg van de btw-verhoging.

Klopt het dat het afschaffen van de belasting op leidingwater (BoL) meer invloed heeft op de prijs van kraanwater voor consumenten dan de voorgestelde btw-verhoging? Klopt het dat de BoL een degressieve belasting is waar de grootste verbruikers relatief minder belasting betalen dan kleinere verbruikers?

Is de regering het met de leden van de fractie van 50PLUS eens dat belastingen in de milieusfeer waar mogelijk progressief zouden moeten zijn, zodat de grootste verbruikers niet alleen absoluut maar ook relatief het meeste betalen? Zo nee, waarom niet?

Is de regering het met de leden van de fractie van 50PLUS eens dat het draagvlak voor de btw-verhoging zal toenemen als, naast de verlaging van belastingtarieven, ook de dubbele belasting op kraanwater zou worden afgeschaft?

De leden van de 50PLUS-fractie vragen of de regering erkent dat er volgens de beleidsmatige lastenontwikkeling van het CPB, in 2019 sprake is van een lastenstijging van 800 miljoen euro voor gezinnen. Zo nee, waarom niet? Waarom heeft het deze keer niet de voorkeur van de regering om dit cijfer in een fiscaal hervormingsjaar minimaal neutraal te laten uitkomen?