Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 5 maart 2019
Inleiding
Tijdens het Algemeen Overleg chroom-6 van 7 november jl. (Kamerstuk 35 000 X, nr. 71) heb ik uw Kamer toegezegd het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) te vragen of het vervolgonderzoek naar de gezondheidsrisico’s van het gebruik van chroom-6 bij Defensie op een zo breed mogelijk terrein kan worden verricht. Tevens heb ik uw Kamer toegezegd de Regeling Uitkering chroom-6 Defensie (hierna: de Uitkeringsregeling) nader te duiden. In deze brief ga ik achtereenvolgens in op:
1. Rijksbrede ontwikkelingen
2. Vervolgonderzoek RIVM
3. Inhoud en achtergrond Uitkeringsregeling
4. Uitkeringsregeling in relatie tot individuele claims
5. Nabestaanden
6. Uitvoering van de regeling
7. Nazorg voor (oud-)medewerkers van Defensie.
Deze brief is onderdeel van de gecoördineerde aanpak chroom-6 waarover u door de coördinerend Minister van Medische Zorg en Sport bent geïnformeerd. Uw Kamer heeft de Staatssecretaris van SZW en mij verzocht om een vergelijking te maken tussen de regeling van Defensie en de regeling van de gemeente Tilburg. De Staatssecretaris van SZW heeft in haar brief d.d. 5 maart 2019 (Kamerstuk 25 883, nr. 342) aangegeven dat zij vanuit haar verantwoordelijkheid voor het arbeidsomstandighedenbeleid niet een oordeel kan uitspreken over vergoedingen of tegemoetkomingen die een werkgever verstrekt. Wel zal zij in navolging van de aanbevelingen van de Commissie Tilburg een commissie «Vergemakkelijk toekomstige schadeafhandeling bij beroepsziekten» instellen. Deze wordt gevraagd om uitgangspunten te formuleren voor compensatie en te adviseren over de wenselijkheid en mogelijkheid van breed gedragen (landelijke) richtsnoeren voor compensatie en voor de (onafhankelijke) uitvoering ervan. Daarbij wordt de commissie verzocht om de ideeën van de FNV hierover te betrekken. De Kamer zal nader worden geïnformeerd over instelling, samenstelling en precieze opdracht van de commissie. Het Ministerie van BZK zal in de rol van werkgever voor de sector Rijk een coördinerende rol spelen bij de overkoepelende aanpak voor het Rijk als werkgever1. BZK voert hierover overleg met de vakbonden zoals in de brief van 21 december 2018 is aangekondigd (Kamerstukken 35 000 XVI en 35 000 XV, nr. 119). Het is de wens van de vakbonden om tot centrale processtappen te komen met een consistente lijn en een compensatieregeling. Op korte termijn organiseert BZK een bijeenkomst met departementen, vakbonden en het RIVM. Uw kamer zal geïnformeerd worden over de uitkomst. De afzonderlijke departementen zijn verantwoordelijk voor het vervolg bij de afzonderlijke diensten. De commissie «Vergemakkelijk toekomstige schadeafhandeling bij beroepsziekten» en het overleg van BZK zullen verdere richtsnoeren geven. Tegelijkertijd blijf ik in het belang van de defensie-medewerkers de in deze brief toegelichte regeling uitvoeren. Wanneer de te ontwikkelen algemene richtsnoeren aanleiding geven tot aanpassing van de regeling van Defensie, ga ik daartoe uiteraard in overleg met de vakbonden, waarmee de Defensieregeling is overeengekomen.
Daarnaast heeft het Ministerie van SZW op 15 januari 2018 aan de Letselschade Raad subsidie gegeven, waarmee de Raad samen met de letselschadebranche een gedragscode zal ontwikkelen. De wens is dat hiermee waarborgen voor een adequate behandeling worden bevorderd en het melden van een beroepsziektezaak laagdrempeliger wordt gemaakt. Het proces van verhalen van de schade dient transparanter dan nu te verlopen en te worden vereenvoudigd. Daar waar mogelijk zal Defensie uiteraard aansluiting zoeken bij de uitkomsten daarvan om het proces te vereenvoudigen.
Een epidemiologisch onderzoek2 kan bijdragen aan het bewijs voor een mogelijk verband tussen het ontstaan van bepaalde ziekten en/of aandoeningen en blootstelling aan chroom-6. Het RIVM onderzoekt momenteel of het haalbaar is om via epidemiologisch onderzoek onder (oud-)medewerkers van andere locaties van Defensie vast te stellen of bepaalde ziekten vaker voorkomen bij mensen die zijn blootgesteld aan chroom-6. Het RIVM zal daarbij in het bijzonder aandacht schenken aan werkzaamheden die naar hun aard het meest vergelijkbaar zijn met de werkzaamheden op de POMS-locaties3. Een epidemiologisch onderzoek bij de POMS bleek niet mogelijk te zijn, maar de uitkomsten van het epidemiologisch onderzoek onder (oud-) medewerkers van andere locaties van Defensie kunnen ertoe leiden dat het onderzoek op de POMS-locaties wordt bijgesteld. Het RIVM verwacht het resultaat van deze studie in de vorm van een aantal uitgewerkte opties in de zomer van 2019 aan de Paritaire Commissie aan te kunnen bieden. De Paritaire Commissie zal vervolgens op basis van het advies van het RIVM advies opstellen over de uitvoering van het onderzoek. Ik zal Uw Kamer hierover informeren.
Daarnaast zal het RIVM, zoals eerder aan uw Kamer gemeld (Kamerstuk 34 775-X nr. 139, d.d. 5 september 2018), bijhouden of er nieuwe wetenschappelijke studies zijn verschenen over het verband tussen chroom-6-blootstelling, zoals die plaatsvond bij de POMS en ziekten of aandoeningen. Het RIVM is medio 2018 gestart met een eerste update waarvan de resultaten in de zomer van 2019 worden verwacht. Als hieruit blijkt dat ook andere ziekten of aandoeningen het gevolg kunnen zijn van blootstelling aan chroom-6 bij de POMS-locaties, kan derhalve de wetenschappelijke lijst met ziekten en aandoeningen die gerelateerd zijn aan dergelijke chroom-6-blootstelling worden aangepast. In dat geval zal Defensie in overleg treden met de vakbonden om ook de Uitkeringsregeling aan te passen. Indien op basis van aanvullend onderzoek blijkt dat eerder afgewezen aanvragen wel gehonoreerd hadden moeten worden, zal Defensie de (oud-)medewerker of nabestaande actief benaderen.
Op uw verzoek heb ik bij het RIVM geïnformeerd naar het mogelijk uitvoeren van een bevolkingsonderzoek. Zoals ook tijdens het rondetafelgesprek van 1 november jl. door het RIVM is besproken, is dat niet zinvol. Er is behoefte aan een onderzoek waarin de ziektebeelden in kaart worden gebracht in de groep van (oud-)medewerkers die met chroom-6 hebben gewerkt en/of daar aan zijn blootgesteld. Een bevolkingsonderzoek is daarvoor niet het juiste instrument. Mogelijk is er spraakverwarring ontstaan over wat een bevolkingsonderzoek is, in vergelijking met een epidemiologisch onderzoek. Dit laatste is geen «landelijke screening, wat een bevolkingsonderzoek in zekere zin wel is.
Aanleiding voor de regeling
Het RIVM-onderzoek dat in juni 2018 is voltooid had als belangrijkste conclusie dat Defensie de zorgplicht heeft geschonden die op een werkgever rust en er mensen ziek kunnen zijn geworden als gevolg van hun arbeidsomstandigheden. Defensie acht zich verantwoordelijk voor de gevolgen van de schending van de zorgplicht. Dit leidde tot de Uitkeringsregeling. Deze Uitkeringsregeling trof u bij mijn brief van 4 juni 2018 (Kamerstuk 34 775-X nr. 126). Een belangrijk kenmerk van de Uitkeringsregeling is dat de (oud-)medewerker van de POMS of diens nabestaande geen letselschadeclaim – met alle administratieve lasten van dien – in hoeft te dienen om wel een bedrag te ontvangen.
Het feit dat Defensie de zorgplicht heeft geschonden betreur ik ten zeerste. Ik heb daarvoor mijn excuses aangeboden. Ik realiseer mij hierbij heel goed dat er veel verdriet en leed is bij (oud-)medewerkers en nabestaanden en dat geen enkel geldbedrag het verdriet of de boosheid kan wegnemen. Wat Defensie wel kan doen, is adequate nazorg bieden aan betrokken (oud-)medewerkers. Ik ga hier in paragraaf 7 van deze brief op in.
Totstandkoming van de Uitkeringsregeling
Om te komen tot een uitkeringsregeling zijn door de vakbonden en Defensie vanaf eind 2017 expertsessies georganiseerd met deelname van advocaten en andere deskundigen. Hieruit kwamen de volgende uitgangspunten naar voren:
– een regeling zal gericht moeten zijn op erkenning van het leed van de slachtoffers;
– in verband met objectiviteit en zorgvuldigheid, en ter voorkoming van willekeur, zal de regeling gebaseerd moeten zijn op de uitkomsten van het wetenschappelijk onderzoek van het RIVM;
– de regeling moet passen binnen het Nederlandse schadevergoedingsrecht.
Daarnaast was men het er over eens dat een dergelijke collectieve regeling los behoort te staan van de mogelijkheid voor een individuele claim. Vanwege de individuele aspecten van een claim kan deze namelijk niet goed in een collectieve regeling worden vervat. In paragraaf 4 van deze brief ga ik hier nader op in.
Deze uitgangspunten heb ik ter harte genomen bij het opstellen van de regeling.
De Uitkeringsregeling is opgesteld in goed overleg tussen Defensie en de vakbonden.
Het RIVM heeft met zeer zorgvuldig, uitgebreid wetenschappelijk onderzoek, in samenwerking met andere wetenschappelijke instellingen waaronder de Universiteit van Utrecht en TNO, aangetoond dat bepaalde aandoeningen (mede) kunnen zijn veroorzaakt door blootstelling aan chroom-6 op de POMS. De uitkomsten van het RIVM-onderzoek vormen de grondslag voor de Uitkeringsregeling.
De Uitkeringsregeling is opgesteld in overeenstemming met het Nederlandse schadevergoedingsrecht. Ik verwijs naar het RIVM-rapport waarin de Universiteit Maastricht het aansprakelijkheidsrecht op dit onderwerp uiteen heeft gezet4. Er moet een verband zijn tussen de blootstelling en de aandoening (causaliteit), aangezien er geen grondslag voor een vergoeding bestaat indien een aandoening niet door blootstelling aan chroom-6 kan zijn veroorzaakt. Ook in andere regelingen5 is causaliteit het uitgangspunt. Deze regelingen zijn bekrachtigd in het parlement (zie bijvoorbeeld Handelingen II 2014/15, nr. 22 d.d. 11 november 2014). Het uitbreiden van de lijst met aandoeningen waarvoor geen causaal verband is geconstateerd is derhalve in strijd met het Nederlandse schadevergoedingsrecht. Wanneer Defensie dit vereiste zou loslaten, dan zou Defensie vergoedingen verstrekken in verband met aandoeningen waarvan niet is aangetoond dat die kunnen zijn ontstaan als gevolg van blootstelling aan chroom-6. Hiervoor bestaat geen onderbouwing.
Opbouw van de Uitkeringsregeling
De hoogte van de uitkering hangt af van de functie, de duur van de blootstelling aan chroom-6 op de POMS en de aandoening. De uitkering bestaat uit een:
(1) immaterieel deel, dat vergelijkbaar is met smartengeld, en uit een
(2) materieel deel, dat vergelijkbaar is met kostenvergoeding.
Bij het opstellen van de regeling is met name beoogd om smartengeld (immaterieel deel uitkering) te vergoeden. Dit bedrag varieert van € 5.000,– tot € 40.000,–. De hoogte van het smartengeld hangt af van de aandoening, de functie en de duur van de blootstelling aan chroom-6 op de POMS.
In aanvulling op het immaterieel deel van de uitkering is een bedrag van € 3.850,– voor de materiële schade (materieel deel uitkering) opgenomen. Dit is een generiek bedrag voor iedereen die ook recht heeft op het immateriële deel van de uitkering.
Daarnaast heb ik een voorziening voor bijzondere, schrijnende gevallen opgenomen (art. 12, derde lid, van de Uitkeringsregeling). Dit artikel wordt in individuele gevallen toegepast, dit is maatwerk. Een voorbeeld is de aanschaf van een noodzakelijke traplift in het geval dat betrokkene geen recht heeft op vergoeding vanuit een verzekering of vanuit de gemeente.
Het budget dat voor de Uitkeringsregeling (inclusief de schrijnende gevallen) is gereserveerd, is opgenomen in artikel 9 van de defensiebegroting en zal in het vervolg op dit begrotingsartikel zichtbaar gemaakt worden. Hierbij is het risico onderkend dat in het geval in de toekomst onverhoopt meer budget benodigd is dan nu is voorzien, dit moet worden ingepast in de begroting.
Het is belangrijk om vast te stellen dat er – zoals eerder in deze brief gemeld – naast deze Uitkeringsregeling altijd een letselschade- of en overlijdensschadeclaim kan worden ingediend, die op individuele basis wordt beoordeeld. Als er meer immateriële of materiële schade is, kan de (oud-)medewerker van de POMS een letselschadeclaim indienen bij het Dienstencentrum Juridische Dienstverlening van het Ministerie van Defensie (hierna genoemd: JDV).
Het indienen van een claim kan naast een verzoek om een uitkering op grond van de Uitkeringsregeling of de Tijdelijke regeling tegemoetkoming en ondersteuning slachtoffers blootstelling chroom-6 houdende stoffen defensie (hierna: Coulanceregeling), die per 1 maart 2015 is ingesteld. Claimbeoordelingen vereisen echter zorgvuldigheid en specifieke deskundigheid. Deze beoordeling kan pas worden afgerond nadat er duidelijkheid is over de medische situatie en over de schadeposten. Overigens betekent het indienen van een claim niet direct dat er een rechter bij betrokken wordt. De meeste zaken worden in goed onderling overleg overeengekomen. Tot nu toe heeft een half procent van alle claimzaken die bij Defensie de laatste jaren zijn ingediend, geleid tot een rechtszaak.
Bij een claim inzake een ziekte of aandoening die door meerdere factoren kan ontstaan (multicausaal), wordt – in tegenstelling tot een ziekte of aandoening die alleen veroorzaakt kan zijn door de gevaarlijke stof – in de Nederlandse letselschadepraktijk gekeken naar welk deel van de schade is toe te rekenen aan de blootstelling. Bij het beoordelen van die claims moet worden bepaald wat de vergroting van het risico is op die aandoening door de blootstelling. Daarbij wordt ook rekening gehouden met levensstijl, veroudering, genetische aanleg en bijvoorbeeld blootstelling bij een andere werkgever. Op basis van deze verdeling wordt een zogenaamd toerekeningspercentage vastgesteld. Vervolgens wordt de hoogte van de schade beoordeeld door JDV. Het toerekeningspercentage bepaalt het percentage van de schade dat wordt vergoed aan de (oud-)medewerker of nabestaande. Ik verwijs u tevens naar «werkpakket 9» van het RIVM-rapport. Dit is ook de manier waarop bij JDV claims inzake chroom-6 bij de POMS worden beoordeeld.
Hierbij zeg ik toe dat het toerekeningspercentage niet wordt toegepast op de redelijke buitengerechtelijke kosten van de belangenbehartiger/advocaat als Defensie aansprakelijkheid erkent. Deze kosten worden dan volledig vergoed.
Een (oud-)medewerker of nabestaande die een uitkering heeft ontvangen op grond van de Uitkeringsregeling en een claim indient, maakt daarvoor kosten. Deze kosten zal Defensie vergoeden. Nieuw is dat dit gebeurt ook in de periode vóórdat aansprakelijkheid wordt erkend. Dit betekent dat de redelijke buitengerechtelijke kosten van de belangenbehartiger/advocaat en de kosten voor het opvragen van medische informatie kunnen worden betaald door Defensie, mits die claim is ingediend voor de aandoening waarvoor de uitkering is toegekend. Een eventueel toerekeningspercentage zal daar niet op worden toegepast. Mocht de aansprakelijkheid afgewezen worden, dan worden deze kosten niet meer vergoed, maar hoeft de eerder verstrekte vergoeding niet te worden terugbetaald aan Defensie. Op deze manier wil Defensie de mogelijke drempel voor het indienen van een claim voor de (oud-)medewerker of diens nabestaande verlagen.
Tijdens het Algemeen Overleg van 7 november jl. (Kamerstuk 35 000 X, nr. 71) is er ook gesproken over de positie van nabestaanden. Defensie wil zoveel mogelijk recht doen aan ieders situatie. Defensie streeft daarbij naar generieke uitkeringen. Die bieden eenvoud, eenvormigheid en snelheid. Als de (oud-)medewerker van de POMS bij leven een aanvraag voor een uitkering heeft ingediend en komt te overlijden voor deze is toegekend, wordt de uitkering waar hij recht op zou hebben gehad, uitgekeerd aan de erfgenamen (zie artikel 4 Uitkeringsregeling). Defensie heeft de ruimte die het Nederlandse schadevergoedingsstelsel waar mogelijk benut. Om de lange duur van het RIVM-onderzoek niet ongunstig te laten uitpakken, is besloten dat ook een verzoek op grond van de Coulanceregeling (bijvoorbeeld in 2015) wordt gezien als een verzoek bij leven voor een uitkering op grond van de Uitkeringsregeling, die in 2018 in werking trad.
Nabestaanden kunnen op grond van de huidige regeling in aanmerking komen voor een «materiële uitkering nabestaande» bedoeld als tegemoetkoming voor de kosten van het overlijden van de (oud-)medewerker (begrafeniskosten). Op basis van de huidige regeling kan de nabestaande geen aanspraak maken op het materiële deel van uitkering van de (oud-) medewerker zelf. Het is mijn intentie de Uitkeringsregeling ook op dit punt in lijn te brengen met de manier waarop het Convenant Instituut Asbestslachtoffers is opgebouwd. Dat betekent dat de Uitkeringsregeling zodanig wordt uitgebreid dat de nabestaande ook zelfstandig aanspraak kan maken op het materiële deel van de uitkering. Ik zal hierover op korte termijn overleg voeren met de vakbonden met de intentie de regeling als zodanig aan te passen en de wijziging met terugwerkende kracht in te laten gaan op de datum van inwerkingtreding van de regeling, zijnde 4 juni 2018. Indien de nabestaande meer schade heeft kan deze een overlijdensschadeclaim indienen bij JDV. Overlijdensschade is de materiële schade die ontstaat doordat de overleden (oud-) medewerker de nabestaande niet meer kan onderhouden of verzorgen.
Deze uitbreiding van de Uitkeringsregeling kan echter niet zien op het immateriële deel van de uitkering (smartengeld) van de betrokken (oud-) medewerker. In het Nederlandse schadevergoedingsrecht is de immateriële schadevergoeding in beginsel onlosmakelijk verbonden aan de (oud-) medewerker. Immateriële schadevergoeding gaat om de vergoeding van de pijn en het leed van de (oud-) medewerker zélf. Natuurlijk hebben nabestaanden ook verdriet om het overlijden van een naaste. Dit wordt affectieschade genoemd. Tot 1 januari 2019 voorzag het Nederlandse recht echter niet in een aanspraak voor nabestaanden op affectieschade6. Het door Defensie introduceren van een immateriële uitkering voor nabestaanden in deze Uitkeringsregeling is vanwege de verstrekkende precedentwerking voor andere werkgevers niet mogelijk.
In onderstaande afbeelding «Uitkeringsregeling chroom-6» is weergegeven hoe de Uitkeringsregeling, individuele claims en de claims voor nabestaanden zich tot elkaar verhouden.
In het Algemeen Overleg is verzocht om opnieuw te kijken naar de uitvoering van de Uitkeringsregeling en de behandeling van de aanvragen. Ook is verzocht de mogelijkheid tot onafhankelijke oordeelsvorming te onderzoeken.
Het ABP voert in opdracht van Defensie de Uitkeringsregeling uit. Reeds eerder heb ik toegezegd toe te zien op een soepele en voortvarende afhandeling van de uitkeringsaanvragen. De (oud-)medewerkers van de POMS die al een beroep hadden gedaan op de Coulanceregeling, zijn door het ABP actief benaderd om te bezien of zij in aanmerking zouden komen voor een uitkering op grond van de Uitkeringsregeling.
Bij de POMS locaties hebben, in de periode 1984–20067, tussen de 2.000 en 3.000 Nederlandse defensiemedewerkers gewerkt. Bij het CAOP informatiepunt chroom 6 – hebben zich tot nu 793 (oud-)medewerkers van de POMS laten registreren. Dit aantal is redelijk stabiel de laatste jaren. Wel ga ik nogmaals het informatiepunt onder de aandacht brengen (zie paragraaf 7) om zo het aantal registraties te kunnen verhogen.
Niet iedereen die zich heeft laten registreren is ziek en/of heeft een uitkering aangevraagd. Tot op heden hebben 229 (oud-)medewerkers wel een uitkering aangevraagd of zijn actief door het ABP benaderd. Inmiddels zijn er 133 aanvragen toegekend en zijn 86 aanvragen afgewezen voornamelijk op basis van het feit dat de indiener geen ziekte of aandoening had conform het onderzoeksresultaat van het RIVM of omdat betrokkene geen POMS-medewerker was. Er zijn nog 10 aanvragen in behandeling. Tegen 33 afwijzingen is bezwaar ingesteld. Hiervan hebben 4 geleid tot een ander besluit, zijn 15 ongegrond verklaard, zijn 3 niet-ontvankelijk verklaard en zijn er 11 momenteel nog in behandeling.
Het ABP is een privaatrechtelijke stichting waarmee deze al op afstand staat ten opzichte van Defensie. Het instellen van een publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan zou juridisch gezien een mogelijkheid kunnen zijn om tot nog meer onafhankelijke oordeelsvorming te komen, maar vraagt een wetgevingstraject, met de daarbij behorende doorlooptijden. Bovendien zou een andere uitvoerder tot vertraging en administratieve lasten leiden. Ik wil benadrukken dat mij, ook na navraag, geen klachten bekend zijn over de wijze waarop het ABP de regeling uitvoert. Ik geef er daarom de voorkeur aan om het ABP de uitvoering van de Uitkeringsregeling toe te blijven vertrouwen.
Om de onafhankelijke oordeelsvorming te borgen heb ik besloten een onafhankelijke commissie in te stellen voor geschillen inzake de Uitkeringsregeling. Zo kan, in overleg, aan deze commissie de taak worden opgedragen om te adviseren over aanvragen om een voorziening in bijzondere of schrijnende gevallen (art. 12 van de Uitkeringsregeling). Deze commissie zou ook kunnen adviseren over de toepassing van de hardheidsclausule (art. 15 van de Uitkeringsregeling).
Defensie heeft toegezegd de nazorg te regelen voor de (oud-)medewerkers die zijn blootgesteld aan chroom-6 bij de POMS en mogelijk als gevolg daarvan gezondheidsklachten hebben. Defensie wil nazorg bieden die zoveel mogelijk is toegesneden op de hulpvraag van de (oud-)medewerkers en hun nabestaanden.
De nazorg die nu al wordt geboden wordt gehandhaafd en indien nodig aangepast.
Oud-medewerkers hebben mij verschillende keren gevraagd om vergoeding van kosten die samenhangen met preventief medisch onderzoek. Ik heb besloten hier invulling aan te geven. Bij een vermoeden of het optreden van klachten die wijzen op een aan chroom-6 gerelateerde ziekte moet altijd eerst de (militaire)huisarts worden benaderd. Indien uit het overleg tussen de (oud-)POMS medewerker en de huisarts wordt geconcludeerd dat een vervolgonderzoek, naar een ziekte of aandoening die gerelateerd kan zijn aan het werken met chroom-6, wenselijk is, heb ik besloten het verplicht eigen risico te vergoeden dat met deze onderzoeken samenhangt. Dit geldt voor de (oud-)POMS medewerkers die voldoen aan de voorwaarden van de Uitkeringsregeling behorende bij de functiegroepen waarbij is aangetoond dat zij kunnen zijn blootgesteld aan chroom-6, de duur en de tijd tussen het blootstellen aan chroom-6 en het openbaren van de klachten.
Bij vragen of behoefte aan nazorg, begeleiding en ondersteuning kan men altijd contact opnemen met het door Defensie ingestelde informatiepunt (www.informatiepuntchroom6.nl). Het informatiepunt chroom-6 is hét loket voor nazorg, beantwoording van vragen, begeleiding en ondersteuning. De vragen worden vervolgens afgehandeld door de betrokken instanties, zoals het RIVM, het ABP of Defensie. Waar mogelijk en voor zover de privacywetgeving het toestaat, wordt actief contact met hen gezocht. Ik zal het informatiepunt chroom-6 verzoeken om altijd aan de (oud-) medewerker of diens nabestaande te vragen of hij of zij prijs stelt op persoonlijk contact in de vorm van een bezoek door Defensie, voor begeleiding bij de hulpvraag.
Ik heb een Multi Disciplinair Team ingesteld dat toezicht houdt op de afhandeling van de uitkeringsaanvragen, op de nazorg en op de afhandeling van de vragen via het informatiepunt chroom-6. Alle betrokken instanties en vertegenwoordigers van vakbonden nemen daar aan deel. Het Multi Disciplinair Team bespreekt ook de signalen die betrokken instanties, defensiemedewerkers en de vakbonden opvangen op het gebied van de nazorg. Op basis hiervan wordt -indien nodig- de nazorg aangepast en worden voorlichting en communicatie geïntensiveerd. De uitvoering van de nazorg wordt periodiek besproken in de Paritaire Commissie in navolging van de door die commissie gedane aanbevelingen.
Daarnaast wil ik de nazorg zo gericht mogelijk laten zijn. Vandaar dat ik in maart 2019 een enquête zal laten verrichten naar de ervaringen van de (oud-)medewerkers en nabestaanden die zich hebben laten registreren bij het CAOP over alle aspecten van de communicatie, informatievoorziening, voorlichting en uitvoering van de regeling. Ook worden «inloopmarkten» georganiseerd. Zo is er op 23 januari jl. in Almelo en op 6 februari jl. in Schinnen een inloopmarkt geweest. De inloopmarkten worden gehouden als vervolg op de eerder gehouden voorlichtingsbijeenkomsten in Roermond en Almelo voor de (oud-)medewerkers van de POMS. Tijdens deze inloopmarkten hebben (oud-)medewerkers en nabestaanden de gelegenheid vragen te stellen aan de betrokken instanties in aanvulling op de al bestaande mogelijkheden. Daarnaast worden advertenties geplaatst in lokale huis-aan-huis bladen om de bekendheid en de werking van het informatiepunt te vergroten, waar men onder andere nadere informatie kan krijgen over de Uitkeringsregeling maar ook een hulpvraag kan stellen.
In onderstaande infographic zijn het informatiepunt en de doorverwijzingen inzichtelijk gemaakt.
Tot slot
Het is evident dat in het verleden fouten zijn gemaakt. Ik betreur dat ten zeerste. Wij kunnen het leed van de betrokkenen niet wegnemen, maar we kunnen wel de nazorg zo goed mogelijk organiseren. In deze brief kondig ik een aantal aanvullende maatregelen aan zoals:
– Een onafhankelijke commissie voor geschillen in de uitvoering van de Uitkeringsregeling;
– Verruiming van enkele vergoedingen, onder andere het in bepaalde gevallen vergoeden van het verplicht eigen risico bij preventief medisch onderzoek en de redelijke buitengerechtelijke kosten in de periode voordat er aansprakelijkheid wordt erkend;
– Verbetering van de bekendheid en werking van het informatiepunt.
We willen leren van de ervaringen van betrokkenen en op basis daarvan de aanpak verbeteren waar dat nodig en mogelijk is. De uitkomsten van het RIVM onderzoek, de (ronde tafel) gesprekken die daarop volgden en ook het debat met uw Kamer hebben bijgedragen aan de aanpak die in deze brief is verwoord.
De Staatssecretaris van Defensie, B. Visser