Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 oktober 2018
Hierbij voldoe ik aan het verzoek van de vaste commissie voor Defensie van 13 september jl. om te reageren op de brief van een groep van vijftig militairen van de vliegbasis Eindhoven die de Inspecteur Generaal der Krijgsmacht (IGK) eerder dit jaar om bemiddeling heeft gevraagd. Dit verzoek hebben zij ingediend naar aanleiding van het verschil in waardering na hun inzet voor humanitaire hulp bij orkaan Irma in het najaar van 2017.
Deze waardering kan op verschillende wijzen tot uiting komen. Enerzijds in de vorm van een financiële beloning. Anderzijds in de vorm van een eventuele herinneringsmedaille. Inzet leidt altijd tot een bepaalde vorm van financiële vergoeding maar hoeft niet altijd te leiden tot een herinneringsmedaille.
Voor het al dan niet toekennen van een herinneringsmedaille1 is daadwerkelijke inzet in het operatiegebied bepalend. De Bovenwindse eilanden zijn in dit geval door mij vastgesteld als ramp gerelateerd operatiegebied2. Deze scheiding heeft er toe geleid dat alleen aan de mensen die zijn ingezet in het vastgestelde operatiegebied op de Bovenwindse eilanden afgelopen zomer de herinneringsmedaille voor Humanitaire Hulpverlening bij Rampen is uitgereikt.
De herinneringsmedaille wordt toegekend aan personeel dat deel uitmaakt van of tezamen met de krijgsmacht ter plaatse van een door mij aangewezen rampgebied daadwerkelijk aan de hulpverlening heeft deelgenomen en daarbij tevens in alle opzichten een goede plichtsbetrachting en een goed gedrag heeft betoond. Hierbij wordt doelbewust een scheiding gemaakt tussen de humanitaire hulp die onder erbarmelijke of dreigende omstandigheden wordt verleend, en ondersteunende diensten binnen of buiten het rampgebied. Deze ondersteuning is uiteraard van zeer groot belang, maar is essentieel anders qua werkomstandigheden en mentale en fysieke impact op de mens.
Het verzoek van de vijftig militairen aan de IGK is op 6 maart 2018 ontvangen en door de IGK in behandeling genomen. Naar aanleiding van de brief van deze militairen is de keuze voor het onderscheid opnieuw in beschouwing genomen.
Nadrukkelijk is het besluit in stand gelaten en daarmee bleef de strikte scheiding met betrekking tot de rechtspositionele afhandeling na inzet van de betrokken militairen gehandhaafd. De reden hiervoor is dat de ramp zich heeft voltrokken op de Bovenwindse eilanden.
Met betrekking tot de financiële vergoeding geldt dat voor de militairen (waaronder ook de bemanningsleden van de C-130 transportvliegtuigen) die werkzaam zijn geweest in het operatiegebied de regeling VVHO (Voorzieningen bij Vredes- en Humanitaire Operaties) van toepassing is. Voor de militairen die buiten het operatiegebied zijn ingezet (bijvoorbeeld op de Marinekazerne Parera, Sufisant en de Kustwacht op Hato) is daarentegen de VROB-regeling (Regeling vergoeding voor overwerk, onregelmatigheid, beschikbaarheid en bereikbaarheid) van toepassing.
Voor inzet binnen het Koninkrijk (buiten het vastgestelde operatiegebied) voorziet Defensie geen andere financiële regeling voor deze groep militairen dan de VROB-regeling. Deze militaire ondersteuners hebben daar uiteraard recht op en hebben dit ook ontvangen. Onder deze militaire ondersteuners vallen ook de militairen die vanuit Nederland de noodhulpoperatie hebben mogelijk gemaakt.
Overigens is gebleken dat er voor de bemanningsleden van de C-130 transportvliegtuigen (zoals vliegers, loadmasters en flight engineers die daadwerkelijk in het operatiegebied zijn geweest) in plaats van VVHO, de VROB-regeling is toegepast. Dit is onjuist en wordt zo spoedig mogelijk gecorrigeerd. Daarnaast wordt er gekeken of deze bemanningsleden aan de criteria van de onderscheiding voldoen. Indien dit het geval is, dan zal alsnog de herinneringsmedaille voor Humanitaire Hulpverlening bij Rampen aan hen worden toegekend.
Ten slotte benadruk ik hierbij nogmaals dat de eerder genoemde scheiding niet afdoet aan mijn waardering voor al het personeel dat deze noodhulpoperatie heeft mogelijk gemaakt. Zonder hun steun, doorzettingsvermogen en tomeloze inzet was deze noodhulpoperatie niet mogelijk geweest.
De Minister van Defensie, A.Th.B. Bijleveld-Schouten