Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 november 2018
In aanloop naar het Wetgevingsoverleg Water van 26 november 2018 informeer ik u, mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, over de invulling van een aantal moties en toezeggingen. Tevens geef ik u de actuele stand van zaken ten aanzien van enkele andere waterdossiers.
Het afgelopen jaar heeft het Kabinet in overeenstemming met het Regeerakkoord extra ingezet op een aantal waterdossiers. De recente inzichten over de effecten van klimaatverandering en een mogelijk versnelde zeespiegelstijging enerzijds, en de realiteit van het natte voorjaar en de aanhoudende droogte in de afgelopen maanden anderzijds, hebben het belang van het blijven werken aan water eens te meer onderstreept. Dat doen we, in de traditie van samenwerken in het waterbeheer, met alle betrokken partijen samen. In deze brief wil ik u nader informeren over de voortgang op de volgende thema’s: droogte, waterkwaliteit, klimaatadaptatie, waterveiligheid, bodemdaling en op kust & zee.
Deze zomer was uitzonderlijk droog en staat in de top vijf van droogste zomers van de afgelopen 100 jaar. Heel Nederland heeft dat ervaren. Geel gekleurde velden, nadelige effecten op landbouw, natuurgebieden, droogvallende beken en extreem lage waterstanden in de rivieren. Er was sprake van beregeningsverboden, zwemverboden en oproepen om zuinig te zijn met drinkwater. Het wekelijkse droogtebericht van de Landelijke Commissie Waterverdeling (LCW), werd door de media intensief gebruikt. Ik heb uw Kamer via mijn brieven van 2 augustus, 3 september, 13 september en 27 september (Kamerstuk 27 625, nrs. 450, 451, 452, en 453) op de hoogte gehouden van relevante ontwikkelingen.
Het algemene beeld is dat Nederland was voorbereid op de droogte. Voorbeelden van maatregelen die goed bleken te werken zijn de extra wateraanvoer naar West Nederland, de uitstekende samenwerking tussen de waterbeheerders bij de inzet van onze stuwen, sluizen en gemalen, en het optimaal gebruiken van het onlangs geflexibiliseerde waterpeil van het IJsselmeer, onze nationale zoetwaterbuffer. Stuk voor stuk maatregelen waar we met het Deltaprogramma aan werken. Dat bewijst de kracht van samenwerking en deskundige inzet van waterbeheerders.
Toch zijn er ook effecten opgetreden die we niet in die mate verwacht hadden. Bijvoorbeeld de daling in de grondwaterstanden, de verzilting van het IJsselmeer en het Amsterdam Rijnkanaal, en de grote effecten van de lage waterstanden op de scheepvaart. De ervaringen van deze zomer wil ik via twee lijnen vertalen naar de toekomst: ik heb de secretaris-generaal van mijn ministerie gevraagd de crisisorganisatie te evalueren en ik heb een Beleidstafel Droogte ingesteld, die met voorstellen komt om de leerervaringen van deze droogte waar nodig te vertalen naar beleid.
De Beleidstafel Droogte heeft een tijdelijk en bestuurlijk karakter, waarbij ook de maatschappelijke partners betrokken worden. De Beleidstafel zal zelf geen besluiten nemen over de verbetermogelijkheden, maar geeft conclusies en aanbevelingen mee aan het Bestuurlijk Platform Zoetwater van het Deltaprogramma en aan andere besluitvormende gremia zoals de Stuurgroep Water, en aan gremia op het gebied van scheepvaart en natuur. Daarbij maken we onderscheid tussen enerzijds de urgente vraagstukken die geadresseerd moeten zijn voordat zich onverhoopt in het voorjaar een nieuwe droogteperiode voordoet. En anderzijds onderwerpen waarvoor we wat meer tijd moeten nemen. De uitkomsten zal ik in het voorjaar 2019 aan uw Kamer rapporteren.
Intussen werken we met het Deltaprogramma door aan het voorbereiden en uitvoeren van zoetwatermaatregelen. De leerervaringen van deze zomer zullen dus meteen in de praktijk doorwerken.
Samen met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), de waterbeheerders, drinkwaterbedrijven, landbouw-, natuur en zorg-organisaties, industrie en kennisinstituten zet ik mij ervoor in de problematiek van waterverontreinigingen aan te pakken en de waterkwaliteit van onze wateren te verbeteren. Dit doen we op basis van de gedeelde ambitie van chemisch schoon en ecologisch gezond water voor een duurzaam gebruik.
Bestuurlijke versnellingstafels Delta-aanpak Waterkwaliteit
Met de partners in de Stuurgroep Water hebben we focus en prioritering aangebracht in de Delta-aanpak Waterkwaliteit. De Delta-aanpak Waterkwaliteit geeft een extra impuls aan het realiseren van de doelen van de Kaderrichtlijn Water. Uitgangspunt van deze aanpak is om sneller tot goede besluitvorming te komen en bestuurlijke druk te organiseren op de meest effectieve maatregelen.
We zijn gestart met twee versnellingstafels op die dossiers waar extra prioritering en inzet nodig is: nutriënten en gewasbeschermingsmiddelen («landbouw») en opkomende stoffen en medicijnresten («stoffen»). Aan deze tafels zitten de betrokken bestuurders van overheden en maatschappelijke organisaties. Gezamenlijk maken we afspraken hoe doelstellingen tijdig kunnen worden gerealiseerd.
Opkomende stoffen
In de motie van de leden Sienot/Dik-Faber (Kamerstuk 27 625, nr. 416) vraagt uw Kamer mij een uitvoeringsplan op te stellen met de betrokken instanties om ons drinkwater te beschermen tegen opkomende stoffen. In dit kader zal ik ook aandacht besteden aan de relatie met REACH en in hoeverre binnen REACH drinkwaterbronnen beter beschermd kunnen worden.
Het Uitvoeringsprogramma Opkomende Stoffen in Water bied ik u, als bijlage bij deze brief, samen met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat aan, vanuit haar verantwoordelijkheid voor normering van stoffen en voor REACH1. Gezamenlijk zullen wij invulling geven aan dit programma. Hierin ligt het accent op aanpak van industriële lozingen. Het plan vormt de basis voor concrete acties die met en door betrokkenen uitgevoerd gaan worden. Deze zullen regelmatig geactualiseerd worden.
Medicijnresten
De afgelopen tijd is hard gewerkt aan het Uitvoeringsprogramma Ketenaanpak Medicijnresten uit Water. De vaststelling van de Green Deal Duurzame Zorg door de Minister voor Medische Zorg en Sport op 10 oktober 2018, samen met 132 partijen uit de zorg, overheid en bedrijfsleven, ondersteunt de acties aan de voorkant van de keten.
Aan de achterkant van de keten, bij de zuivering, hebben een aantal waterschappen, een drinkwaterbedrijf en mijn ministerie gezamenlijk uitgezocht welke rioolwaterzuiveringsinstallaties aanvullende zuivering kunnen gaan toepassen. In december zal hiervoor naar verwachting een subsidieregeling van start kunnen gaan, op basis van afspraken uit het Regeerakkoord. Andere waterschappen kunnen zich hierbij aansluiten. De technieken die nu in beeld zijn zullen overigens niet alleen een positief effect hebben op de vermindering van medicijnresten, maar ook op vermindering van andere microverontreinigingen.
In het AO water van 28 juni 2018 heb ik toegezegd mij in te zetten voor een Europese aanpak van medicijnresten (Kamerstuk 27 625, nr. 449). De aangekondigde Europese geneesmiddelenstrategie is nog niet gepubliceerd. Daarom hebben de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en ik, samen met andere lidstaten, de druk op de Europese Commissie opgevoerd. Zo heeft de Staatssecretaris samen met tien andere landen een brief gestuurd aan de Europese Commissie waarin wordt aangedrongen op het publiceren van deze strategie. Zelf heb ik daarop aangedrongen in een gesprek met EU-Commissaris Vella tijdens de Oceanentop op 28/29 juni, en bij de Globe-EU bijeenkomst van het Europees Parlement op 25 september. Wij hebben goede hoop dat de strategie binnenkort alsnog wordt gepubliceerd.
Programmatische aanpak Grote Wateren
Ten behoeve van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en economische welvaart hebben grote waterstaatkundige ingrepen plaatsgevonden. Deze grote ingrepen hebben als neveneffect dat de waterkwaliteit in de betrokken wateren niet voldoet aan de doelstellingen van de Europese Kaderrichtlijn Water en Natura 2000. Samen met de Minister van LNV heb ik een verkenning laten uitvoeren naar de opgaven en maatregelen om natuur en waterkwaliteit in de Grote Wateren te herstellen. Vervolgens hebben wij uw Kamer geïnformeerd over de besteding van de middelen hiervoor uit het regeerakkoord (Kamerstuk 27 625, nr. 422).
Bij begroting 2019 is voor de periode tot en met 2032 aanvullend vanuit het Deltafonds 200 miljoen euro toegekend voor de uitvoering van de meest prioritaire projecten in de Grote Wateren. De Minister van LNV draagt hieraan vanaf 2021 jaarlijks 4 miljoen euro bij. Onze ambitie is dat de maatregelen zoveel mogelijk maatschappelijke en economische meerwaarde hebben, waarmee ook zicht ontstaat op aanvullende financiering door regionale partijen. Ik zal uw Kamer begin volgend jaar berichten over de inzet van middelen voor specifieke projecten.
Marker Wadden
Op 8 september 2018 was de officiële opening voor het publiek van het eerste daarvoor bestemde eiland van de Marker Wadden. De samenwerking tussen Natuurmonumenten, Rijkswaterstaat (RWS) en provincie Flevoland heeft geresulteerd in een project waarmee naar verwachting niet alleen de waterkwaliteit in het Markermeer gediend is, maar ook natuur, recreatie en economische ontwikkeling. Via het Kennis- en Innovatieprogramma Marker Wadden (KIMA) wordt dit gemonitord.
De Marker Wadden is een voorbeeld van een nieuwe aanpak in gebiedsontwikkeling, waarbij overheden en publieke partijen kennis en geldstromen weten te bundelen. Hierbij helpt het om te werken vanuit een gezamenlijke visie op het gebied. De in juni aan uw Kamer aangeboden Agenda IJsselmeergebied 2050 (Kamerstuk 31 710, nr. 69) biedt daarvoor de basis.
Volkerak-Zoommeer
De Provincie Noord-Brabant heeft mij verzocht om nog dit jaar een positief Rijksbesluit te nemen over het weer zout maken van het Volkerak-Zoommeer. In mijn antwoordbrief van 19 oktober jl. heb ik aangegeven dat ik het ontwikkelperspectief van een op termijn zout Volkerak-Zoommeer nog steeds onderschrijf, maar dat ik daarvoor tot 2032 geen financiële ruimte zie. Dat zou ten koste gaan van urgentere projecten.
De extreme droogte van de afgelopen zomer toont aan dat investeren in zoetwater belangrijk is. De alternatieve zoetwatervoorziening die nodig is voor een zout Volkerak-Zoommeer, is ook bij een zoet Volkerak-Zoommeer een zinvolle investering. De Deltacommissaris onderschrijft dat belang.
Lozing mest in zijbeek Geul
Uw Kamer heeft mij gevraagd te reageren op het NOS-bericht «Overal dode vissen in de Geul na mestlozing: «De beek is bijna dood» van 3 september jl. Bij deze reactie heb ik ook de inbreng van de Internationale Commissie voor de Maas, het bevoegd gezag in Wallonië en het Waterschap Limburg betrokken.
Aanleiding was het scheuren van een mestzak bij een agrarisch bedrijf net over de grens in België, op 23 augustus j.l. Hierdoor is 40 kubieke meter mest in een zijbeekje van de Geul terecht gekomen, waardoor zuurstofloosheid optrad. Als gevolg hiervan is circa 200 kg aan dode vis aangetroffen, waaronder zalm, forel, kopvoorn en andere beeksoorten.
Het Waterschap Limburg heeft geconstateerd dat hierdoor schade is toegebracht aan de visstand in de Geul. De macrofauna kent een beperkte aantasting. De effecten van de lozing hebben zich beperkt tot de Geul; in de Maas zijn geen effecten waargenomen.
Chemisch gezien was de verontreiniging reeds daags na de calamiteit niet meer aantoonbaar, doordat de Geul een snelstromende beek is. Het betreft derhalve een relatief kortstondig schadelijk effect. De prognose is dat een volledig herstel van de macrofauna ongeveer één jaar duurt en dat voor een volledig herstel van de vislevensgemeenschap enkele jaren nodig is. Vanaf maart 2019 zal het Waterschap Limburg het herstel van vispopulatie en macrofauna monitoren. Waar nodig worden dan in samenspraak met de Visstand Beheer Commissie Geul aanvullende acties ondernomen.
Zowel het Waterschap Limburg als het bevoegd gezag in Wallonië hebben bij dit incident goed gehandeld. Wallonië heeft proces-verbaal opgemaakt en de lozing conform daarvoor bestaande afspraken gemeld bij het «Waarschuwings- en alarmeringssysteem Maas». Nederland is tijdig geïnformeerd maar het heeft enige tijd geduurd voordat de precieze omvang van de lozing en de betekenis daarvan voor de Geul in beeld was. De gang van zaken is inmiddels binnen de Internationale Commissie voor de Maas geëvalueerd.
Uit informatie van het bevoegd gezag uit Wallonië is gebleken dat voorzieningen zijn getroffen die ertoe moeten leiden dat de mestzak op een veilige plek komt te liggen. De Waalse wetgeving rond (tijdelijke) mestopslag bevat o.a. een verbod op elke directe lozing van mest en een minimaal aan te houden afstand tot een waterloop. In Nederland zijn de voorschriften voor permanente foliebassins en mestzakken in het Besluit Activiteiten Leefomgeving (Omgevingswet) al aangescherpt.
Kaderrichtlijn Water (KRW)
In het Regeerakkoord (bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34) is opgenomen dat er een vergelijkend onderzoek zal worden uitgevoerd naar de manier waarop EU-lidstaten de verschillende richtlijnen hebben geïmplementeerd. De Europese Commissie heeft het Planbureau voor de Leefomgeving / Radboud Universiteit Nijmegen opdracht gegeven de implementatie in Nederland te vergelijken met die in Duitsland, Denemarken, België en Ierland. Daarbij is specifiek gekeken naar het inzetten van samenwerkingsverbanden, de mate van gebiedsdifferentiatie en de inzet van instrumenten bij de omgang met de landbouw (met name nutriënten). Dit vergelijkend onderzoek is inmiddels afgerond en bijgevoegd2.
In het rapport wordt gewezen op het belang van een goede balans tussen enerzijds ruimte voor regionale initiatieven en anderzijds centrale sturing. Aan dit laatste geef ik invulling met de Delta-aanpak Waterkwaliteit door het bijeenbrengen van verschillende spelers op nationaal en regionaal niveau. Iedere regio heeft zijn eigen opgave en kent dus ook eigen oplossingen. Goede afstemming tussen Rijk en regio is nodig om draagvlak te creëren voor maatregelen. Daarnaast vraagt het rapport aandacht voor de aanpak van nitraatreductie in grondwaterwingebieden. In het kader van het zesde Actieprogramma Nitraatrichtlijn is reeds een bestuursovereenkomst tussen verantwoordelijke partijen gesloten om te hoge nitraatuitspoeling in 34 grondwaterbeschermingsgebieden terug te dringen.
Voortgang vermindering vissterfte bij waterkrachtcentrales
Bij de uitvoering van de motie Jacobi en Van Veldhoven (Kamerstuk 27 625, nr. 325), gericht op het terugbrengen van vissterfte bij waterkrachtcentrales beneden de norm van 10%, heeft RWS handhavingstrajecten ingezet bij de actieve waterkrachtcentrales te Linne, Lith en Maurik. De exploitanten daarvan zijn hiertegen bij de rechter in beroep gegaan. Op 2 november 2018 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in deze juridische procedures. De rechter heeft geoordeeld dat de door RWS ingezette handhavingstrajecten terecht waren en dat de opgelegde visbeschermende maatregelen grotendeels standhouden. Dit betekent dat RWS het uitvoeren van experimenten met visbeschermende technieken de komende jaren kan blijven afdwingen. Op termijn zal daarmee de vissterfte binnen een voor de vispopulatie acceptabel sterfteniveau bereikt worden. RWS blijft in overleg met de exploitanten. De exploitanten kunnen nog in hoger beroep gaan.
Toiletlozingen door de pleziervaart
In het Algemeen overleg Water op 28 juni jl. heb ik toegezegd uw Kamer te informeren over de situatie rond toiletlozingen door pleziervaartuigen (Kamerstuk 27 625, nr. 449). Mijn inzet is erop gericht de ongezuiverde lozingen op het oppervlaktewater terug te dringen vanwege de nadelige effecten op de gezondheid van degenen die in dat oppervlaktewater zwemmen.
Er zijn in Nederland ongeveer 200.000 pleziervaartuigen, waarvan een deel beschikt over een toilet met opvangtank. Die opvangtank wordt óf bij een ontvangstinstallatie leeggepompt, óf illegaal geleegd. Zuivering aan boord waarna het gezuiverde water geloosd wordt, is op dit moment niet toegestaan, maar heeft voor veel eigenaren van pleziervaartuigen wel de voorkeur, zodat zij niet met een (geurende) tank hoeven te varen.
Sinds 2009 is het lozen van toiletwater op oppervlaktewater verboden. Daardoor is het niet lonend een boordzuiveringsinstallatie aan te schaffen, ondanks de voordelen voor schip en waterkwaliteit. Er is daarom een wijziging van de «Regeling lozen buiten inrichtingen (Rlbi)» in voorbereiding. Hiermee wordt lozing van aan boord gezuiverd toiletwater mogelijk, mits het gezuiverde water voldoet aan de microbiologische eisen die de Zwemrichtlijn (2006/7/EG) stelt aan oppervlaktewater waarin gezwommen wordt. Dit zal via certificering worden geborgd. Naar verwachting treedt deze wijziging van de Rlbi uiterlijk 1 april 2019 in werking. De voorschriften rond de zuivering worden vervolgens ingebouwd in een besluit tot wijziging van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). Voor zover er geen zuivering aan boord is, wordt gedacht aan een verplichte verzegeling van de afsluiter (of gelijkwaardige oplossing), waardoor illegale lozing in het oppervlaktewater wordt verhinderd.
Het afgelopen voorjaar en zomer hebben weer laten zien dat extreem weer mensen, bedrijven en de maatschappij raakt. Op diverse plaatsen in het land was schade aan bijvoorbeeld woonhuizen, bedrijven, oogst en natuur. In de toekomst zullen weersextremen steeds vaker voorkomen. Zowel nationaal als internationaal slaan we de handen ineen om daarop voorbereid te zijn.
Bestuurlijke afspraken klimaatadaptatie
Conform mijn toezeggingen tijdens het AO Water op 28 juni 2018 heb ik de afgelopen maanden intensief met het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Unie van Waterschappen (UvW) gewerkt aan de totstandkoming van een bestuursakkoord klimaatadaptatie (Kamerstuk 27 625, nr. 449). Ik verwacht dinsdag 20 november het bestuursakkoord te tekenen en hoop uw Kamer diezelfde dag nog daarover te informeren via een separate brief met het bestuursakkoord als bijlage. In het Regeerakkoord en het Interbestuurlijk Programma is afgesproken een dergelijk bestuursakkoord te sluiten. Met de medeoverheden heb ik het gesprek gevoerd over de financiële inzet voor ruimtelijke adaptatie en het geven van een gezamenlijke impuls aan de aanpak van klimaatadaptatie, zoals afgesproken in het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie en geadviseerd door de Deltacommissaris.
Aanvullende investeringen Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie 2019, 2020
Op Prinsjesdag heb ik u in het Deltaprogramma 2019 (Kamerstuk 35 000 J, nr. 4) geïnformeerd over de voortgang en intensiveringsaanpak van het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie. Veel overheden zijn inmiddels gestart met de afspraken uit dit Deltaplan; tegelijkertijd blijft versnelling en intensivering nodig. Om deze reden is een stimuleringsprogramma opgezet met een bijdrage van het Rijk van 6,7 miljoen euro voor de periode 2018–2022. Ik heb in het AO van 28 juni toegezegd dat ik bovendien 20 miljoen euro aanvullend reserveer om de regio’s in 2019 en 2020 te ondersteunen en dat ik uw Kamer zou informeren over de voortgang van het proces om die middelen te reserveren (Kamerstuk 27 625, nr. 449). De benodigde middelen voor 2019 worden bij 1e suppletoire begroting 2019 geregeld. Die voor 2020 volgen in de begroting 2020.
Hiermee kan ik al op korte termijn extra middelen inzetten ter ondersteuning van de decentrale overheden bij de uitvoering van stresstesten, het voeren van risicodialogen en het opstellen van uitvoeringsagenda’s. Daarnaast wordt een deel van de middelen ingezet voor kennisontwikkeling en -deling. Dit is van belang voor die gemeenten die weinig tot geen capaciteit voor dit vraagstuk beschikbaar hebben. Ook zet ik de aanvullende middelen in ten behoeve van de uitvoering van pilotprojecten in regio’s die nu al opgaven inzichtelijk hebben. Met de pilots verwacht ik dat overheden kennis opdoen over het (uitvoerings)proces en de effectiviteit van maatregelen voor ruimtelijke adaptatie. Deze kennis dient opschaalbaar te zijn en toegepast te kunnen worden door de overige regio’s. De eerste pilots, waaraan het Rijk bijdraagt, starten in 2019.
Wetswijziging en impulsregeling
Ik tref voorbereidingen om de Waterwet aan te passen om subsidiëring van regionale maatregelen en voorzieningen ter bestrijding van wateroverlast en daarmee samenhangende onderzoeken uit het Deltafonds mogelijk te maken. Hiermee geef ik invulling aan de motie Geurts (Kamerstuk 27 625, nr. 437). Ik verwacht uw Kamer in 2019 een voorstel voor wijziging van de Waterwet te sturen. Mijn inzet is dat deze, als het parlement met de wetswijziging instemt, medio 2020 gereed is.
De voorgestelde wetswijziging maakt het mogelijk vanaf 2021 een tijdelijke impulsregeling uit het Deltafonds in te stellen voor de versnelling van de uitvoering van projecten voor wateroverlast. Voor zoetwater en waterveiligheid was dat juridisch al mogelijk. Via het hierboven genoemde bestuursakkoord Klimaatadaptatie verwacht ik afspraken te maken over mijn inzet voor de impulsregeling en de inzet van de decentrale overheden daarbij.
Uitvoeringsprogramma Nationale Klimaatadaptatiestrategie
Graag informeer ik uw Kamer over de ontwikkelingen in het Uitvoeringsprogramma van de Nationale klimaatadaptatiestrategie (UP NAS 2018–2019), dat aanvullend is op hetgeen in het Deltaprogramma gebeurt op het gebied van klimaatadaptatie. Zo wordt onder leiding van LNV en in nauwe samenwerking met betrokken actoren vóór de zomer van 2019 een actieprogramma voor landbouw en klimaatadaptatie opgesteld. Voor natuur en klimaatadaptatie wordt een zelfde traject gevolgd. Bovendien geeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uitwerking aan het UP NAS-speerpunt gebouwde omgeving. Dit gebeurt onder meer door het inrichten van een Nationale Adaptatiedialoog. Het gaat daarbij om het stimuleren van bewustwording, identificeren van kansen en belemmeringen (bijvoorbeeld in de sfeer van regelgeving) en het meenemen van klimaatadaptatie bij de opgaven rond energietransitie en woningbouw. Vanuit mijn coördinerende rol voor de NAS werk ik toe naar concrete afspraken over het thema hittestress, in navolging op het Congres Hittestress van juni j.l. Ik verwacht de eerste resultaten hiervan vóór de zomer van 2019.
Global Commission on Adaptation en Global Center on Adaptation
Ik heb u op 10 september en op 16 oktober 2018 per brief geïnformeerd over de ontwikkelingen rondom de Global Commission on Adaptation en de rol van Nederland bij het inrichten van deze Commissie (Kamerstuk 32 813, nr. 196 respectievelijk nr. 225). Deze Commissie, onder leiding van voormalig Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties Ban Ki-Moon, Microsoft-oprichter Bill Gates en Wereldbank CEO Kristalina Georgieva, werkt aan de adaptatieopgave die voortkomt uit het klimaatakkoord van Parijs en gaat de mondiale agenda voor klimaatadaptatie versnellen en een actie-agenda formuleren. De Commissie zal in september 2019, tijdens de VN Klimaattop, haar flagship report aanbieden aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties.
Tijdens de lancering van de Commissie op 16 oktober j.l. in Den Haag heeft Nederland aangekondigd in 2020 een Climate Adaptation Action Summit te zullen organiseren. Deze summit moet eraan bijdragen dat de resultaten van de Commissie geborgd worden en de versnelling van de klimaatadaptatie agenda wordt gecontinueerd. De summit is dan ook een moment om de erfenis van de Commissie te delen en beleggen.
De Commissie zal in haar werkzaamheden worden ondersteund door het Global Center on Adaptation en het World Resources Institute. Het Global Center on Adaptation is gevestigd in Nederland en heeft sinds 17 oktober naast een Rotterdamse vestiging ook een kantoor in Groningen. Het Center richt zich op het verbinden van partijen (overheden, wetenschap, maatschappelijk middenveld, bedrijven) om tot actie op het gebied van klimaatadaptatie te komen en fungeert daarmee als belangrijke katalysator van het werk van de Commissie.
In het Regeerakkoord (bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34) heeft het Kabinet afgesproken de nadruk te leggen op het klimaatbestendig en water robuust inrichten van Nederland. Gezien de geografische ligging van ons land is waterveiligheid cruciaal. Met het Hoogwaterbeschermingsprogramma en het Deltaprogramma werken we voor een veilig en leefbaar Nederland, nu en in de toekomst.
Zeespiegelstijging
De deltacommissaris heeft een verkennend onderzoek laten uitvoeren naar de mogelijke gevolgen van een versnelde zeespiegelstijging voor Nederland (bijlage Deltaprogramma 2019 (Kamerstuk 35 000 J, nr. 4)). Op basis van dit onderzoek lijkt het pakket aan maatregelen waar het Deltaprogramma op dit moment vanuit gaat (de voorkeursstrategieën) in elk geval tot 2050 voldoende om onze delta leefbaar en bewoonbaar te houden. Het KNMI geeft aan dat een mogelijke versnelling van de zeespiegelstijging op zijn vroegst vanaf 2050 merkbaar wordt.
Er is nog veel onzeker over de wijze waarop de versnelde zeespiegelstijging precies doorwerkt in het zandtransport langs de Nederlandse kust, de belasting van de waterkeringen en de verzilting van grond- en oppervlaktewater. In het onderzoeksprogramma Kustgenese 2.0 wordt naar de toekomstig benodigde zandvolumes gekeken om de Nederlandse kust zo goed mogelijk in stand te houden en te beheren.
Ik ben met de betrokken partners in overleg over een kennisagenda en een onderzoeksprogrammering voor waterveiligheid. Daarbij houden we rekening met de inzichten die het IPCC en ook het KNMI in de komende jaren zullen opleveren over klimaatverandering en (versnelde) zeespiegelstijging.
Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP)
Het HWBP is in 2014 gestart met het versterken van de dijken die waren afgekeurd tijdens de derde (verlengde) toetsronde. Het is een gezamenlijk programma van waterschappen en het Rijk, waarbij ieder 50/50 meebetaalt aan de dijkrekening.
De eerste jaren zijn in het HWBP met name verkenningen en planstudies uitgevoerd. Het HWBP is nu in de fase aangeland waarbij steeds meer projecten gerealiseerd gaan worden en het programma goed op stoom komt. Daarbij is naast doelmatigheid oog voor innovaties, duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en meekoppelen met gebiedsontwikkelingen.
Markermeerdijken
Op 21 juni (Kamerstuk 27 625, nr. 434) heb ik uw Kamer geïnformeerd dat binnen het Tweede Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP-2) de Markermeerdijken Hoorn-Edam-Amsterdam het laatste project was dat nog in realisatie moest gaan. Ook heb ik uw Kamer geïnformeerd over het aanvullende participatieproces in Uitdam en Durgerdam.
Inmiddels hebben het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) en de provincie Noord-Holland de besluitvormingsprocedure voor het projectplan Waterwet Markermeerdijken afgerond. De ter inzage legging van het definitieve projectplan vindt tot eind van dit jaar plaats. Na deze beroepstermijn start begin 2019 de realisatie van dit dijkversterkingsproject.
Durgerdam is niet meegenomen in dit projectplan Waterwet Markermeerdijken, omdat hier in een laat stadium nog een extra HWBP dijktraject is toegevoegd.
Het extra participatietraject om te komen tot een integraal ruimtelijk programma nadert nu zijn afronding. Vervolgens wordt het veiligheidsontwerp uitgewerkt in een Ontwerp Projectplan Waterwet dat in 2019 een apart besluitvormingstraject doorloopt. De Alliantie Markermeerdijken zal – na afronding van de besluitvorming over Durgerdam – de dijkversterking uitvoeren.
Vanwege deze langere planuitwerkingsfase wordt een uitloop van eind 2021 naar eind 2022 verwacht. Omdat de Markermeerdijken het laatste project binnen het HWBP-2 is, betekent dit automatisch een verschuiving van de afronding van het hele HWBP-2 programma naar eind 2022.
Signalen uit de omgeving
Op 27 augustus 2018 ontving uw Kamer een notitie van dhr. Spaargaren over de dijkversterking Markermeerdijken en verzocht mij vervolgens om een reactie.
In de notitie wordt verzocht de besluitvorming met een half jaar uit te stellen om door een onafhankelijk deskundigen panel de volledige plannen van de Alliantie tegen het licht te laten houden. Soortgelijke verzoeken heb ik ook van andere belanghebbenden ontvangen. Ik begrijp de zorgen vanuit de omgeving. Tegelijkertijd constateer ik dat reeds een intensief participatieproces heeft plaatsgevonden.
Waterschap HHNK is verantwoordelijk voor de uitvoering van de dijkversterking Markermeerdijken. Tijdens de besluitvormingsprocedure van het projectplan bleek er zowel bij HHNK als de Provincie geen aanleiding om de besluitvorming uit te stellen. Beiden hebben ingestemd met het projectplan. Gedeputeerde staten van Noord-Holland constateren dat HHNK naar haar oordeel er alles aan gedaan heeft om de monumentale waarden van de dijk zoveel mogelijk te sparen, dat het participatieproces zorgvuldig is doorlopen en dat zij tevreden zijn met de beantwoording van de zienswijzen door HHNK.
De eindconclusie van de commissie MER is dat de MER en de aanvullende notitie samen voldoende informatie bevatten om het milieubelang volwaardig te kunnen meewegen bij het besluit over het projectplan. Dit positieve advies is door de Provincie Noord-Holland meegewogen in haar besluitvorming.
Tenslotte is het projectplan Waterwet Markermeerdijken getoetst op subsidiabiliteit (sober, robuust en doelmatig) door Rijkswaterstaat. Dit heeft geleid tot een positief oordeel. Na het doorlopen van deze stappen breekt nu de fase van realisatie aan. Ik zie geen aanleiding dit uit te stellen.
Maeslantkering
Ik heb uw Kamer geïnformeerd over de geplande oplevering in 2019 en implementatie in 2020 van de besturingssoftware van de Maeslantkering (kamerstuk 27 625, nr. 434). Vervanging van een gedeelte van de besturingssoftware is nodig omdat momenteel niet kan worden aangetoond dat de huidige software onder alle omstandigheden voldoende betrouwbaar is. De betreffende software stuurt met name de onderdelen voor het draaien en afzinken van de beide deuren aan. Beheersmaatregelen waren al eerder getroffen om te zorgen dat de kering ook altijd handmatig kan worden gesloten in het geval van onverwachts falen van het besturingssysteem. De genoemde onderdelen worden door de hiervoor getrainde medewerkers van het operationele team aangestuurd.
RWS heeft recent een interne toets laten uitvoeren op de projectaanpak voor de aanpassing van de besturingssoftware. Uit die toets blijkt dat deze niet voldoende zekerheid biedt op een succesvolle en tijdige oplevering. RWS zal een herijking op de projectaanpak uitvoeren en wil meer zekerheden inbouwen voor een beheerste afronding. Hierdoor zal later dan voorzien een verbetering worden gerealiseerd in de besturingssoftware. De consequentie is dat voorlopig nog gewerkt wordt met de bestaande software, waarvan de betrouwbaarheid niet in alle omstandigheden kan worden aangetoond. Daarom is voorzien in de hierboven beschreven handmatige terugvaloptie, zodat de betrouwbaarheid alsnog gegarandeerd is. De vertraging heeft dus geen consequenties voor de betrouwbaarheid van de kering. Komend voorjaar zal ik uw Kamer hier nader over informeren.
De in mijn eerdere brief genoemde onderhoudsmaatregelen, die een belangrijke bijdrage leveren aan de betrouwbaarheid van het sluitproces van de Maeslantkering, worden volgens planning uitgevoerd. De veiligheid is niet in het geding. Dat is ook voor het lopende stormseizoen door een onafhankelijke adviescommissie bevestigd.
Integraal Rivier Management
Bij de begroting 2019 heb ik voor integraal riviermanagement (IRM) 375 miljoen euro gereserveerd binnen de beschikbare bestedingsruimte van het Deltafonds. Momenteel worden rijks- en regionale opgaven voor waterveiligheid, scheepvaart, waterkwaliteit, waterbeschikbaarheid, ruimtelijke en economische ontwikkeling en natuur in samenhang in beeld gebracht. Op basis van de gezamenlijke opgaven wil ik begin volgend jaar met de regionale partners in de (Nederlandse) Rijn en Maas de aanpak en aansturing van IRM bespreken.
Initiatievenloket
Vorig jaar heeft uw Kamer de motie van de leden Sienot/Dik-Faber (Kamerstuk 34 775 J, nr. 7) aangenomen waarin de regering wordt verzocht te zorgen dat er in de verkenningsfase van waterveiligheidsprojecten een «initiatievenloket» wordt ingericht waar wordt bezien of initiatieven vanuit de omgeving in te passen zijn. En om te stimuleren dat mensen na afloop van een waterveiligheidsproject met initiatieven terechtkunnen bij één overheidsloket, waarbij het tarief voor vergunningen altijd goed onderbouwd moet zijn.
Het eerste aanspreekpunt voor initiatiefnemers is de beheerder van een primaire of regionale waterkering. In vrijwel alle gevallen is dit het Waterschap, en in een beperkt aantal gevallen RWS. Voor initiatiefnemers is het waterschap en in een enkel geval RWS dus het «loket» om zich tot te wenden.
Voor het aanvragen van vergunningen door initiatiefnemers is er één overheidsloket, namelijk het Omgevingsloket Online, dat de aanvraag doorgeleidt naar de verantwoordelijke beheerder. In de Waterwet en de Waterschapswet – en ook in de Omgevingswet – is vastgelegd dat de leges voor vergunningverlening door RWS en waterschappen transparant moeten worden vastgesteld en nooit hoger mogen zijn dan hetgeen nodig is om kosten te dekken.
Bodemdaling van slappe bodems vergroot een reeks aan maatschappelijke uitdagingen: waterveiligheid, ruimtelijke adaptatie, zoetwatervoorziening en waterkwaliteit, energie en klimaat, infrastructuur, duurzaam bouwen en beheer van de openbare ruimte in het stedelijk gebied, landbouw, landschap, natuur en biodiversiteit en behoud van archeologisch erfgoed. Het tegengaan van en omgaan met bodemdaling is daarmee een belangrijke cross-sectorale opgave die raakt aan verantwoordelijkheden en taken van meerdere Rijksdepartementen, decentrale overheden en private partijen.
In het wetgevingsoverleg water met uw Kamer van november 2017 heb ik aangegeven dat ik mij vanuit mijn verantwoordelijkheid voor de waterdossiers wil inzetten om samen met andere bewindslieden en decentrale overheden te komen tot een gezamenlijke aanpak van bodemdaling (Kamerstuk 34 775 J, nr. 17). Op diverse dossiers zijn het afgelopen jaar daarvoor belangrijke stappen gezet:
– In het Deltaprogramma 2019 (Kamerstuk 35 000 J, nr. 4) is bodemdaling als belangrijk vraagstuk opgenomen. Bodemdaling is onderdeel van de stresstesten en risicodialogen. De hiermee verkregen inzichten in het effect van bodemdaling op de opgaven voor het Deltaprogramma worden betrokken bij de verdere programmering van maatregelen zowel in het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie, het Deltaplan Waterveiligheid (effect op overstromingen) en het Deltaplan Zoetwater (effect op waterbeschikbaarheid).
– Met het Interbestuurlijk Programma dat op 14 februari 2018 is afgesloten tussen Rijk en decentrale overheden zijn eerste afspraken gemaakt over een gezamenlijke aanpak van bodemdaling in samenhang met opgaven met betrekking tot klimaat en energie, ruimtelijke adaptatie, circulaire economie, toekomst bestendig wonen en vitaal platteland. De Minister van BZK voert namens het kabinet de regie op de uitvoering van de in het IBP-gemaakte afspraken.
– In het kader van het dossier klimaat en energie en met middelen uit de klimaatenvelop wordt in 2018 en 2019 in gebiedsgerichte pilots en demo’s de kosteneffectiviteit onderzocht van concrete maatregelen om bodemdaling in het veenweidegebied te vertragen en zodoende CO2-emissies uit veenbodems te verminderen. De bewindslieden van EZK en LNV hebben hier het voortouw.
Bij het uitbrengen van het Deltaprogramma 2019 heeft de Deltacommissaris geadviseerd om te komen tot een nationaal programma bodemdaling. Omdat bodemdaling naast de wateropgaven ook aan een reeks andere maatschappelijke opgaven raakt, ontvangt uw Kamer in het eerste kwartaal van 2019 een brief met daarin een brede visie op het duurzaam beheer van bodem en grondwater.
De mogelijkheden en bedreigingen die onze territoriale wateren bieden vragen om een strategische en gecoördineerde inzet. Hieraan geef ik samen met het Kabinet en regionale overheden en stakeholders invulling middels een beleidskader voor kunstmatige eilanden, de strategische agenda Noordzee 2030 en een onafhankelijke verkenning naar een beheerautoriteit Waddenzee.
Beleidskader kunstmatige eilanden
De schaarse ruimte op de Nederlandse Noordzee, het permanente karakter dat kunstmatige eilanden kunnen hebben en de nog onbekende effecten op het ecosysteem vragen regie van het Rijk op de ontwikkeling van kunstmatige eilanden op de Noordzee. Dit wordt nog versterkt doordat uit een internationaalrechtelijke analyse blijkt dat Nederland niet alleen bevoegd is, maar ook verantwoordelijk en aansprakelijk is voor de (inter)nationale effecten van een kunstmatig eiland, ongeacht of het in private handen is of niet. Daarom gaat het Rijk actief sturen op de functie, mogelijke locaties voor en implementatie van kunstmatige eilanden met als uitgangspunt dat de aanleg van kunstmatige eilanden in zee alleen plaatsvindt voor een activiteit van nationaal belang, waarvoor een noodzaak bestaat dat deze op zee plaatsvindt en waarvoor geen redelijk alternatief voorhanden is. Dit geldt zowel voor monofunctionele als voor multifunctionele kunstmatige eilanden. De criteria voor nut en noodzaak en de gebieden waar eilanden mogelijk zijn, worden vastgelegd in (een partiële wijziging van) het nationaal waterplan. Dit kader geeft vooraf duidelijkheid aan alle betrokkenen en aan toekomstige initiatieven voor kunstmatige eilanden.
Dit voorkomt dat er op basis van «first come, first serve» willekeurige claims worden gelegd op de schaarse ruimte. Waar aangewezen zal de aanleg en/of gebruik van kunstmatige eilanden via een systeem van tendering worden gereguleerd.
Met deze hoofdlijn van het beleidskader voor kunstmatige eilanden in zee geef ik een vervolg aan mijn brief van 21 juni jl.(Kamerstuk 27 625, nr. 434). Deze hoofdlijn wordt de komende tijd uitgewerkt samen met onder meer de Ministeries van BZK, EZK en LNV. Ik verwacht uw Kamer over de resultaten medio 2019 te kunnen informeren
Strategische Agenda Noordzee 2030
In mijn brief van 21 juni jl. (Kamerstuk 27 625, nr.434) kondigde ik aan dat de Strategische Agenda Noordzee 2030 en bijbehorende Uitvoeringsprogramma dit najaar aan uw Kamer zou worden aangeboden. De Strategische Agenda Noordzee 2030 beschrijft de ambities en formuleert richtinggevende uitspraken voor de Noordzee voor de periode tot 2030 met een doorkijk naar 2050. Ook bevat deze antwoord op de motie van het lid De Groot cs. (Kamerstuk 29 664, nr. 182) waarin het kabinet wordt verzocht voorstellen te doen om de regie over de Noordzee te versterken. Het Uitvoeringsprogramma agendeert de processtappen, acties en een kennisagenda.
De focus van de Strategische Agenda Noordzee 2030 zal liggen op drie onderling verbonden strategische opgaven:
1) Het bereiken van een ecologisch gezonde en draagkrachtige zee in combinatie met duurzaam en verantwoord gebruik;
2) Het in balans realiseren van de energietransitie, natuurherstel en voedselvoorziening, in samenhang met de ontwikkeling van andere sectoren en kustregio’s;
3) Het bevorderen van een innovatieve en concurrerende Blauwe Economie.
De uitwerking van deze strategische opgaven heeft een sterke samenhang met de totstandkoming van het Klimaatakkoord en de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Samen met LNV, EZK, BZK en Defensie en betrokken stakeholderorganisaties werk ik aan de procesaanpak voor besluitvorming over de mate van ruimtebeslag voor windenergie op zee in balans met natuur, visserij/voedsel en andere belangen en gebruik. Een goede invulling van de zorg voor de kustveiligheid, zandwinning en -suppletie en de scheepvaart, is hierbij van groot belang.
Parallel hieraan heb ik de heer Jacques Wallage van het Overlegorgaan Fysieke Leefomgeving (voorheen het OIM) gevraagd om mij te adviseren over een duurzame samenwerking tussen het Rijk en de stakeholders rondom de strategische keuzes voor de Noordzee. Hij zal naar verwachting komend voorjaar advies uitbrengen.
Daarom heb ik in afstemming met LNV, EZK en BZK, besloten om bij de afronding van de Strategische Agenda Noordzee 2030 niet vooruit te lopen op het verschijnen van de NOVI en het Klimaatakkoord. De Strategische Agenda Noordzee 2030 zal in de context worden geplaatst van de richtingen die de NOVI uitzet en van de afspraken over de energietransitie op de Noordzee in balans met ecologie en ander gebruik. Voor de timing betekent dit dat de Strategische Agenda Noordzee 2030 en het Uitvoeringsprogramma gelijktijdig of kort na de NOVI en het Klimaatakkoord aan uw Kamer worden gestuurd.
Ondertussen geef ik invulling aan de motie De Groot over versterking van de rijksregie. Zoals ik aan uw Kamer heb gemeld in mijn brief van 9 april jl. (Kamerstuk 29 664, nr. 89) wil het kabinet een efficiënte aansturing die tegelijk pragmatisch en slagvaardig is met een heldere rolverdeling, waarbij de Minister van Infrastructuur en Waterstaat verantwoordelijk is voor de coördinatie van het proces. Als eerste stap heb ik hiertoe een DG Overleg Noordzee ingesteld, bestaande uit de betrokken Directeuren-Generaal van de Ministeries van IenW, LNV, BZK, EZK en Defensie. Daarnaast zal, zoals hierboven beschreven, het Overlegorgaan Fysieke Leefomgeving adviseren over de rol van de stakeholders, mede in relatie tot een duurzame samenwerking met betrokken ministeries. Een derde stap zal zijn de versterking van de interdepartementale programmatische samenwerking rondom het Uitvoeringsprogramma van de Strategische Agenda Noordzee 2030.
Beheerautoriteit Waddenzee
In het Regeerakkoord heeft het Kabinet aangekondigd dat er «één beheerautoriteit voor de Waddenzee komt die een integraal beheerplan uitvoert, waardoor betere bescherming van natuurgebieden gecombineerd wordt met beter visbeheer». Ik heb samen met de Minister van LNV opdracht gegeven voor een onafhankelijke verkenning naar een beheerautoriteit voor de Waddenzee, welke in april 2018 is gestart. Zoals aangegeven in de brief van 22 januari jl. (Kamerstuk 29 684, nr. 154) wordt daarbij ook het waterbeheer betrokken, aangezien natuur- en visbeheer in de Waddenzee daarmee onlosmakelijk zijn verbonden. De verkenning vindt plaats op basis van de huidige wettelijke kaders. Voorts zijn de volgende randvoorwaarden meegegeven:
– een voor de verschillende stakeholders herkenbare en aanspreekbare organisatievorm (inclusief politieke aansturing) van de beheerautoriteit, die gezaghebbend en slagvaardig is, rekening houdend met het feit dat de verantwoordelijkheden op verschillende overheidsniveaus liggen en er geen sprake kan zijn van centralisatie of decentralisatie van taken;
– één samenhangende en planmatige aanpak van natuur- en visbeheer waarin alle aspecten van het beheer (natuur, vis en water) samen komen waaronder ook de taken die voortvloeien uit het UNESCO Werelderfgoed Waddenzee (promotie, educatie en draagvlakvergroting).
De verkenning bestaat uit een probleemanalyse en – in lijn daarmee – de uitwerking van een beperkt aantal varianten voor een beheerautoriteit Waddenzee. De voorlopige uitkomsten van de probleemanalyse vormen aanleiding om niet alleen de opdrachtnemerskant (het beheer), maar ook de opdrachtgeverskant van het beheer in ogenschouw te nemen bij de uitwerking van varianten. Dit betekent tevens dat de verkenning meer tijd vergt dan was voorzien. Op basis van de uitkomsten van de verkenning zal ik samen met de Minister van LNV de contouren van de beheerautoriteit schetsen. Ik streef ernaar uw Kamer begin 2019 hierover te informeren.
Waterschapsbelastingen
Naar aanleiding van de vraag van mevrouw Van Brenk in het AO van 28 juni 2018 over het OESO-rapport (2014) en de daarmee verband houdende uitwerking van de herziening waterschapsbelastingen door de UvW, heb ik uiteengezet wat hiervoor het proces zou zijn (Kamerstuk 27 625, nr. 449). Voorzien was dat de UvW hierover in oktober met een advies in mijn richting zou komen en dat ik in het voorjaar 2019 hierover met uw Kamer zou kunnen spreken.
Volgens recente informatie van de UvW gaat hun advies meer tijd vragen. Op de ledenvergadering van 14 december 2018 wordt de waterschappen gevraagd voorlopig te besluiten over die onderdelen waarover in grote mate overeenstemming is en in te stemmen met twee nadere studies. Het gaat om de uitwerking van het profijtbeginsel binnen de watersysteemheffing en om de bijdrage van natuur aan de kosten van het watersysteembeheer.
Die studies moeten uiterlijk in juni 2019 gereed zijn. Definitieve besluitvorming is voorzien voor de ledenvergadering van 13 december 2019. Dat betekent dat wanneer ik eind volgend jaar een advies van de UvW ontvang, ik dat op zijn vroegst in het voorjaar 2020 met uw Kamer kan bespreken.
Grondwateradvies van de Adviescommissie Water
In mijn brief van 21 juni 2018 (Kamerstuk 27 625, nr. 434) heb ik aangegeven uw Kamer in oktober te informeren over de visie op bodem en grondwater en daarbij ook in te gaan op het advies van de Adviescommissie Water (AcW) over grondwater. Het overleg hierover met provincies, gemeenten en waterschappen is in volle gang. Omdat de invulling van de diverse maatschappelijke opgaven zoals de energietransitie binnen Rijk en regio nog sterk in ontwikkeling is vergt dit meer tijd dan voorzien. Een aantal van de AcW aanbevelingen wordt reeds opgepakt. Ik streef ernaar uw Kamer hierover in het eerste kwartaal van 2019 te informeren.
Aanvullende afspraken op het Bestuursakkoord Water (BAW)
Op 31 oktober jl. heb ik met het IPO, de VNG, de UvW en de Vereniging van waterbedrijven in Nederland (Vewin) («de waterpartners») in de Stuurgroep Water aanvullende afspraken op het huidige Bestuursakkoord Water ondertekend. Deze zijn bijgevoegd bij deze brief3.
Gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven hebben daarin aanvullende afspraken gemaakt over de regionale samenwerking. Door kennis te delen, taken gezamenlijk uit te voeren en investeringen op elkaar af te stemmen is in de afgelopen jaren al de efficiency vergroot en zijn kostenbesparingen gerealiseerd. De komende jaren wordt deze samenwerking voortgezet met extra aandacht voor het verder professionaliseren van het waterbeheer en het verminderen van de personele kwetsbaarheid van de organisaties. Ook hebben de waterpartners afgesproken gezamenlijk te anticiperen op de Omgevingswet gericht op stedelijk waterbeheer en de regionale afstemming daarover.
Een belangrijke toevoeging op het BAW gaat over de kansen en bedreigingen van de informatiesamenleving. Met een gezamenlijke aanpak door Rijk en waterpartners op het gebied van cybersecurity vergroten we onze weerbaarheid tegen digitale dreigingen. We gaan daarvoor onder andere vitaliteitsbeoordelingen en een sector-brede afhankelijkheids- en kwetsbaarheidsanalyse uitvoeren. Omdat digitalisering niet alleen dreigingen met zich meebrengt maar ook kansen biedt voor de watersector, heb ik daarnaast met de waterpartners afgesproken om een gezamenlijke visie en aanpak te ontwikkelen om deze kansen van de informatiesamenleving beter te benutten.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga