Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 juni 2019
Het Engelse hof (Court of Appeal) in Londen heeft op 2 mei j.l. uitspraak gedaan in hoger beroep in het geschil tussen de staat en Deutsche Bank AG (DB) over de betaling van negatieve rentebedragen over het onderpand dat DB bij ons aanhoudt. De Nederlandse staat is nogmaals in het ongelijk gesteld1. De uitspraak komt erop neer dat DB de negatieve rente niet hoeft te betalen aan de Nederlandse staat en dat de Nederlandse staat de proceskosten en (een deel van) de advocaatkosten van DB moet betalen.
Op 24 augustus 2017 heeft mijn voorganger u geïnformeerd over de juridische procedure die de Nederlandse staat was gestart tegen DB om duidelijkheid te verkrijgen over de uitleg van het International Swaps and Derivatives Association (ISDA) contract2, dat afspraken bevat over derivaten. De aanleiding voor deze procedure was een verschil van mening over de negatieve rentevergoeding over onderpand dat DB in contanten stort bij de Nederlandse staat.
Op het ISDA-contract is Engels recht van toepassing en om die reden was de procedure aanhangig gemaakt bij de Engelse rechter (Commercial Court). De rechter stelde de staat in eerste aanleg in het ongelijk, waartegen de staat in hoger beroep is gegaan bij het Engelse Hof van Beroep (Court of Appeal).
Naar aanleiding van de uitspraak van 2 mei jl. heb ik juridisch advies ingewonnen over de slagingskansen voor verder hoger beroep. Daaruit blijkt dat die beperkt zijn en daarom heb ik, op advies van mijn juridisch adviseurs, besloten geen verder hoger beroep in te stellen.
Ik berust daarom in de beslissing van het Engelse Hof van Beroep. De uitspraak leidt ertoe dat maximaal 25,3 miljoen euro zal worden afgeschreven en ten laste komt van de post rentebaten onder artikel 11 van de begroting van het Ministerie van Financiën.
De Minister van Financiën, W.B. Hoekstra