Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 september 2019
In deze brief ga ik, mede namens de Staatssecretaris van Financiën, in op de gevolgen van de bevindingen van de Algemene Rekenkamer over de decentralisatie uitkeringen. De Algemene Rekenkamer geeft in «Resultaten verantwoordingsonderzoek 2018 Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties» (Kamerstuk 35 200 VII, nr. 2) aan dat het huidige financiële instrumentarium, niet aansluit bij het bestuurlijke repertoire van «co-creatie», «netwerkend werken» en «samenbestuur». Voorts constateert de Algemene Rekenkamer dat het Rijk in bepaalde gevallen bestuurlijke voorwaarden stelt bij de toekenning van een decentralisatie uitkering, die de beleids- en bestedingsvrijheid van decentrale overheden beperken. Het is vanzelfsprekend onwenselijk wanneer het Rijk aan een decentralisatie uitkering voorwaarden verbindt, die niet zijn toegestaan.
Ik ben het eens met de Algemene Rekenkamer dat de huidige Financiële verhoudingswet momenteel geen uitkeringsvorm kent, die optimaal toegesneden is op de bekostiging van een gelijkwaardige samenwerking tussen het Rijk en decentrale overheden bij opgaven die gezamenlijk worden opgepakt, zoals bij de Regio Deals. Ik vind het van belang dat we door kunnen blijven gaan met de aanpak om als Rijk, gemeenten en provincies samen opgaven op te pakken. Tegelijkertijd hecht ik eraan de bevindingen van de Rekenkamer op een goede manier op te pakken.
In deze brief informeer ik u over de stappen die ik tot dit moment heb genomen en over de aanpak voor de komende periode. Deze aanpak bevat twee sporen. Het eerste spoor is gericht op een structurele oplossing door aanpassing van de wet. Het tweede spoor bevat een tijdelijke oplossing voor de periode tot die wetswijziging.
Stappen tot nog toe
Nadat het Rekenkamer rapport bekend werd, heb ik direct stappen ondernomen om zo snel mogelijk in lijn met deze bevindingen te handelen. Eind mei 2019 kende het gemeentefonds 48 decentralisatie-uitkeringen en het provinciefonds 28. Dit zijn grotendeels meerjarig lopende uitkeringen die voor het lopende jaar 2019 ook al sinds januari worden uitgekeerd. Een consequentie hiervan is dat op het moment dat het rapport van de Rekenkamer beschikbaar werd de uitvoering 2019 al bezig was conform de oude systematiek. Na publicatie van het rapport van de Rekenkamer mij bekend werd, heb ik ook de totstandkoming van nieuwe decentralisatie-uitkeringen aangehouden. Uitzondering hierop was een aantal decentralisatie-uitkeringen bij de voorjaarsbesluitvorming. Deze heb ik uit het oogpunt van bestuurlijke zorgvuldigheid nog toegestaan, omdat hier sprake was van reeds vergevorderde afspraken met en verwachtingen bij gemeenten Het gaat om de uitkeringen: Regio Deal Brainport Eindhoven, Regio Deal Zeeland en de buurtsportcoaches (De Brede Regeling Combinatiefuncties). Daarna heb ik decentralisatie-uitkeringen aangehouden, tenzij helder was dat afspraken pasten binnen de bevindingen van de Rekenkamer.
Spoor 1: wetswijziging
Ik was reeds een proces gestart dat gericht is op een herziening van de Financiële-verhoudingswet. Daarover heb ik reeds eerder een brief aan uw Kamer gezonden1. Zoals ik u heb laten weten in antwoorden op schriftelijke vragen bij het jaarverslag en slotwet van het gemeentefonds over 2018 (Kamerstuk 35 200 VII, nr. 8) neem ik de bevindingen van de Algemene Rekenkamer mee in dit traject en vind ik het wenselijk een uitkeringsvorm in de Financiële-verhoudingswet te introduceren, waar voorwaarden over doelen en de wijze van doelbereik aan mogen worden verbonden, terwijl er geen verticale verantwoording hoeft plaats te vinden. Ik streef hierbij naar een aanpassing van de Financiële-verhoudingswet in 2021.
Spoor 2: toetsing van nieuwe en bestaande decentralisatie-uitkeringen
Totdat deze wetswijziging is gerealiseerd, zal het Rijk gebruik moeten maken van het bestaande instrumentarium. Bij de toepassing zullen de bevindingen van de Rekenkamer worden betrokken. Dit betekent dat voor nieuwe en bestaande decentralisatie-uitkeringen in de tussenliggende periode een beoordeling moet plaatsvinden. Naar aanleiding van de bevindingen van de Algemene Rekenkamer toets ik vooruitlopend op de wetswijziging, samen met de Staatssecretaris van Financiën, de voorstellen voor nieuwe bijdragen aan gemeenten en provincies in de vorm van een decentralisatie-uitkering en de daarmee samenhangende bestuurlijke afspraken, in het licht van de bevindingen van de Rekenkamer. De keuze voor de te maken afspraken en de uitkeringsvorm dienen te passen bij de intenties van Rijk en decentrale overheden. Ook bestaande bestuurlijke criteria en afspraken die samenhangen met een decentralisatie-uitkering, zullen aan een toetsing worden onderworpen, waarbij zal worden bezien of een aanpassing mogelijk is dan wel dat een andere uitkeringsvorm passend is. Het betreft hier lopende uitkeringen en afspraken, waarbij zal worden gekeken welke mogelijkheden tot aanpassing er zijn vanuit het oogpunt van bestuurlijke zorgvuldigheid. Voor het toetsen van nieuwe en bestaande uitkeringen is een toetsingskader opgesteld, dat opgenomen is in de bijlage.2
Over deze aanpak langs twee sporen en het toetsingskader zijn op ambtelijk niveau oriënterende gesprekken gevoerd met de Algemene Rekenkamer. De verantwoordelijkheid voor de inhoud van het toetsingskader berust echter bij de Staatssecretaris van Financiën en mij.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren