Ontvangen 1 mei 2019
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Na onderdeel A wordt het volgende onderdeel ingevoegd:
Aa
Aan artikel 1.5 wordt het volgende lid toegevoegd:
4. Een bij of krachtens deze wet gestelde regel over het vangen, doden of verwerken van walvissen is ook van toepassing op in Nederland geregistreerde vaartuigen die zich buiten Nederland en de exclusieve economische zone bevinden.
2. Onderdeel C, onder 1, komt te luiden:
1. In het eerste lid wordt «tweede tot en met vierde lid» vervangen door «tweede tot en met vijfde lid».
3. Onderdeel D, onder 2, komt te luiden:
2. In het derde lid, onder c, onder 1°, wordt «of 5.34, derde lid, onder c, onder 1°» vervangen door «5.34, derde lid, onder c, onder 1°, 8.1, vierde lid, of 8.2, vierde lid».
4. Onderdeel P, onder 1, wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef wordt «na onderdeel f» vervangen door «na onderdeel d».
b. De voorgestelde onderdelen g, h en i worden verletterd tot onderdelen e, f en g.
5. Onderdeel Q wordt als volgt gewijzigd:
a. Onderdeel 1, onder b, wordt als volgt gewijzigd:
1°. In de aanhef wordt «onderdeel e» vervangen door «onderdeel f».
2°. De voorgestelde onderdelen f en g worden verletterd tot onderdelen g en h.
3°. Aan het slot van onderdeel h (nieuw) wordt een punt geplaatst.
4°. De voorgestelde onderdelen h (oud) en i vervallen.
b. Onderdeel 2 wordt als volgt gewijzigd:
1°. De aanhef komt te luiden:
Onder vernummering van het derde lid tot vijfde lid worden na het tweede lid de volgende leden ingevoegd:.
2°. Na het voorgestelde derde lid wordt het volgende voorgestelde lid ingevoegd:
4. Bij de aanwijzing van gevallen op grond van artikel 5.1, eerste en tweede lid, kunnen voor:
a. een Natura 2000-activiteit,
b. een flora- en fauna-activiteit,
gevallen worden aangewezen waarin, binnen bij die aanwijzing aangegeven grenzen, in een programma van de aanwijzing kan worden afgeweken.
c. In onderdeel 3 wordt «Het vierde lid (nieuw)» vervangen door «Het vijfde lid (nieuw)».
6. Onderdeel Qa, onder 3, komt te luiden:
3. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde lid wordt na het tweede lid het volgende lid ingevoegd:
3. Het is verboden in strijd te handelen met een voorschrift van een omgevingsvergunning voor:
a. een jachtgeweeractiviteit,
b. een valkeniersactiviteit.
7. Na onderdeel Qa wordt het volgende onderdeel ingevoegd:
Qb
In artikel 5.7 wordt, onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde lid, na het tweede lid het volgende lid ingevoegd:
3. Een omgevingsvergunning voor een activiteit waarbij de locatie van ondergeschikt belang is, wordt, in bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, los aangevraagd van de omgevingsvergunning voor andere activiteiten.
8. Onderdeel U komt te luiden:
U
In artikel 5.12, eerste lid, wordt «5.9» vervangen door «5.9, 5.9a».
9. Onderdeel Va vervalt.
10. Onderdeel AC wordt als volgt gewijzigd:
a. Onderdeel 1, onder a, komt te luiden:
a. Na «besluit» wordt ingevoegd «, voor onderzoeken of verrichtingen die op verzoek van betrokkenen plaatsvinden en voor de afgifte van een document, ringen, merken of merktekens voor dieren».
b. In onderdeel 3 komt het voorgestelde vijfde lid te luiden:
5. Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit kan bij regeling bepalen dat de bevoegdheid om rechten te heffen voor de afgifte van ringen, merken of merktekens, bedoeld in het eerste lid, berust bij organisaties die zijn aangewezen op grond van artikel 4.36, derde lid.
11. Na onderdeel AC worden de volgende onderdelen ingevoegd:
ACa
In artikel 13.3d wordt «artikel 15.1, eerste lid, onder c tot en met g» vervangen door «artikel 15.1, eerste lid, onder d tot en met h».
ACb
In artikel 13.4b, eerste lid, onder d, wordt «artikel 15.1, eerste lid, onder e» vervangen door «artikel 15.1, eerste lid, onder f».
ACc
Artikel 15.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. Onder verlettering van de onderdelen b tot en met n tot c tot en met o wordt na onderdeel a het volgende onderdeel ingevoegd:
b. een besluit op grond van artikel 2.44, eerste of derde lid,.
b. In onderdeel g (nieuw) wordt «artikel 4.3, eerste of tweede lid» vervangen door «artikel 4.3, eerste of derde lid».
c. In onderdeel h (nieuw) wordt «4.3, derde lid» vervangen door «4.3, vierde lid».
2. In het tweede lid wordt «het eerste lid, onder c tot en met e» vervangen door «het eerste lid, onder d tot en met f».
ACd
In artikel 15.4, eerste lid, wordt «artikel 15.1, eerste lid, onder c tot en met g» vervangen door «artikel 15.1, eerste lid, onder d tot en met h».
12. In onderdeel AD wordt in het voorgestelde artikel 15.17, eerste lid, «aangericht door natuurlijk in het wild levende dieren» vervangen door «aangericht door van nature in het wild levende dieren».
13. Na onderdeel AD wordt het volgende onderdeel ingevoegd:
ADa
Artikel 16.20 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onder a, vervalt «, met uitzondering van een bestuursorgaan van het Rijk,».
2. Onder vernummering van het tweede tot het derde lid wordt na het eerste lid het volgende lid ingevoegd:
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen gevallen worden aangewezen waarbij de artikelen 16.15 en 16.19 en de op grond van artikel 16.15 gestelde regels niet van overeenkomstige toepassing zijn op het uitbrengen van advies over het ontwerp van een projectbesluit dat wordt vastgesteld door Onze Minister die het aangaat en een ander bestuursorgaan van het Rijk oorspronkelijk op grond van artikel 16.15 of 16.19 in de gelegenheid zou moeten worden gesteld om te adviseren.
14. Na onderdeel AI wordt het volgende onderdeel ingevoegd:
AIa
Aan artikel 16.88, derde lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een komma het volgende onderdeel toegevoegd:
d. het model dat wordt gebruikt voor het nemen van daarbij aangewezen besluiten op grond van deze wet.
15. Na onderdeel AJc wordt het volgende onderdeel ingevoegd:
AJca
In artikel 18.13, eerste lid, onder e, wordt «en vierde lid, aanhef en onder a, onder 4°» vervangen door «en vijfde lid, aanhef en onder a, onder 4°».
16. In onderdeel AK wordt in het voorgestelde artikel 18.15a, derde lid, wordt «over de hoogte van de bestuurlijke boete die voor een overtreding of voor categorieën van overtredingen ten hoogste kan worden opgelegd» vervangen door «over de maximumhoogte van de bestuurlijke boete die voor een overtreding of voor categorieën van overtredingen kan worden opgelegd».
17. In onderdeel AL wordt in het voorgestelde artikel 18.16b, tweede lid, «artikel 18.18a» vervangen door «artikel 18.16a».
18. In onderdeel AO komt onderdeel 1 als volgt te luiden:
1. «artikel 20.1, derde lid» wordt vervangen door «artikel 20.1, derde of vierde lid».
19. Na onderdeel AR wordt het volgende onderdeel ingevoegd:
ARa
In artikel 22.13, tweede lid, onder c, wordt «artikel 15.1, eerste lid, aanhef en onder c» vervangen door «artikel 15.1, eerste lid, aanhef en onder d».
20. In onderdeel AT, onder 1, onder b, wordt in de voorgestelde begripsbepaling van «bijzonder nationaal natuurgebied» «artikel 2.43, eerste lid» vervangen door «artikel 2.43, tweede lid».
B
Artikel 2.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden:
Artikel 2.2 (beheerplannen Natura 2000-gebieden en programma aanpak stikstof).
2. Het volgende lid wordt toegevoegd:
4. Het programma aanpak stikstof, zoals dat is vastgesteld en gewijzigd op grond van artikel 2.1 van het Besluit natuurbescherming, geldt als programma aanpak stikstof als bedoeld in artikel 3.9, vierde lid, van de Omgevingswet.
C
Artikel 2.4 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «artikel 5.1, eerste lid, onder g» vervangen door «artikel 5.1, eerste lid, onder e».
2. In het derde lid wordt «dat betrekking heeft op een Natura 2000-activiteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onder f, van de Omgevingswet» vervangen door «die betrekking hebben op een Natura 2000-activiteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onder e, van de Omgevingswet».
3. Het vijfde lid komt te luiden:
5. Artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Omgevingswet is niet van toepassing op besluiten als bedoeld in artikel 9.4, achtste of negende lid, van de Wet natuurbescherming die onherroepelijk zijn. De paragrafen 5.1.3, 5.1.4 en 5.1.5 van de Omgevingswet zijn van overeenkomstige toepassing.
D
Artikel 2.5 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «artikel 5.1, eerste lid, onder h» vervangen door «artikel 5.1, eerste lid, onder f».
2. In het derde lid wordt «artikel 5.1, eerste lid, onder i» vervangen door «artikel 5.1, eerste lid, onder g».
3. Het zesde lid komt te luiden:
6. Een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit wordt niet geweigerd als de aanvrager niet met gunstig gevolg een jachtexamen heeft afgelegd, als hem in de periode van 1 januari 1977 tot en met 31 maart 2002 een jachtakte als bedoeld in de Jachtwet is uitgereikt of als hem in de periode van 1 april 2002 tot en met 30 september 2004 een jachtakte als bedoeld in de Flora- en faunawet is uitgereikt onder het met gunstig gevolg behalen van een krachtens de Jachtwet erkend jachtexamen.
E
In artikel 2.6, tweede lid, wordt «dat betrekking heeft op een flora- en fauna-activiteit als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, onder g, van de Omgevingswet» vervangen door «die betrekking hebben op een flora- en fauna-activiteit als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, onder g, van de Omgevingswet».
F
Artikel 3.3 komt te luiden:
Artikel 3.3 (Algemene wet bestuursrecht)
Artikel 1 van bijlage 2 bij de Algemene wet bestuursrecht wordt als volgt gewijzigd:
A
In de zinsnede met betrekking tot de Omgevingswet wordt «artikel 16.77a, onder c» vervangen door «artikel 16.77b, onder c».
B
De zinsnede met betrekking tot de Wet natuurbescherming vervalt.
G
In artikel 3.4 wordt «artikel 5.1, eerste lid, aanhef, onder g of h» vervangen door «artikel 5.1, eerste lid, aanhef, onder f of g».
H
Na artikel 3.4 wordt het volgende artikel ingevoegd:
Artikel 3.4a (Kernenergiewet)
In de artikelen 17, eerste lid, 20 en 20a van de Kernenergiewet wordt «artikel 5.7, derde lid, van de Omgevingswet» vervangen door «artikel 5.7, vierde lid, van de Omgevingswet».
I
In artikel 3.6 wordt «artikel 5.1, eerste lid, aanhef, onder h of i» vervangen door «artikel 5.1, eerste lid, aanhef, onder f of g».
J
In artikel 3.8, onderdeel A, wordt «artikel 5.1, eerste lid, onderdeel g» vervangen door «artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g».
K
Artikel 3.9 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel A, onder 2 worden onder verlettering van onderdeel c tot onderdeel e, na onderdeel b de volgende onderdelen ingevoegd:
c. Het onderdeel over artikel 5.5 komt te luiden:
5.5, eerste lid, vierde lid, aanhef en onder a, en vijfde lid, aanhef en onder a,.
d. In het onderdeel over artikel 5.52 wordt «artikel 5.5, eerste lid, derde lid, aanhef en onder a, en vierde lid, aanhef en onder a» vervangen door «artikel 5.5, eerste lid, vierde lid, aanhef en onder a, en vijfde lid, aanhef en onder a».
2. In onderdeel C, onder 2, komen de onderdelen b en c te luiden:
b. Na het onderdeel over artikel 4.3 wordt het volgende onderdeel ingevoegd:
5.1, eerste lid, aanhef en onder f en g,.
c. Het onderdeel over artikel 5.5 komt te luiden:
5.5, derde lid, vierde lid, aanhef en onder b, en vijfde lid, aanhef en onder b,.
L
Artikel 3.12 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel A komt te luiden:
A
Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onder c, komt te luiden:
c. de voorwaarden en beperkingen waaronder is verzekerd dat de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden niet zullen worden aangetast en, in voorkomend geval, het voorschrift inhoudende de verplichting compenserende maatregelen te treffen overeenkomstig de op grond van artikel 5.18 van de Omgevingswet gestelde regels over Natura 2000-activiteiten;.
2. In het derde lid wordt «artikel 4.3, eerste lid, aanhef en onder f, onder 2°en 3°, en derde lid, van de Omgevingswet» vervangen door «artikel 4.3, eerste lid, aanhef en onder f, onder 2°en 3°, en vierde lid, van de Omgevingswet».
2. In onderdeel B wordt in het voorgestelde artikel 5 «Artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder f» vervangen door «Artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder e».
M
Artikel 3.13 wordt vernummerd tot artikel 3.5a.
N
Artikel 3.14 wordt vernummerd tot artikel 3.10a.
O
Artikel 3.15 wordt vernummerd tot artikel 3.13 en wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel A komt te luiden:
A. artikel 1.1, onderdeel J, onder 2, van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan artikel 1.1, onderdelen B, C, onder 2, AA en AB, van deze wet, wordt artikel 1.1 van deze wet als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel B wordt «onderdeel e, onder 3°,» vervangen door «onderdeel f» en wordt het voorgestelde onderdeel f verletterd tot onderdeel g.
2. In onderdeel C wordt in het voorgestelde vijfde lid, onder a, onder 1° en 4°, en onder b, «artikel 2.18, eerste lid, onder f» vervangen door «artikel 2.18, eerste lid, onder g».
3. In onderdeel AA wordt in het voorgestelde artikel 10.10a, eerste lid, «2.18, eerste lid, onder f» vervangen door «2.18, eerste lid, onder g».
4. In onderdeel AB wordt in het voorgestelde artikel 10.28a, tweede lid, «2.18, eerste lid, onder f» vervangen door «2.18, eerste lid, onder g».
2. In onderdeel B wordt «wordt in artikel 1.1, onderdeel D, onder 1, onder a, van deze wet» vervangen door «worden in artikel 1.1, onderdeel D, onder 1, onder a, van deze wet».
3. Onderdeel C wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef wordt «3.5, onder A en C» vervangen door «3.5, onder B».
b. Onderdeel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1°. In onderdeel a wordt «onderdeel D, onder b» vervangen door «onderdeel D, onder 1, onder b».
2°. Na onderdeel e wordt het volgende onderdeel toegevoegd:
f. In onderdeel ACc wordt «artikel 2.44» vervangen door «artikel 2.45».
c. In onderdeel 4 wordt «artikel 3.5, onder A en C» vervangen door «artikel 3.5, onder B».
P
Artikel 3.17 wordt vernummerd tot artikel 3.14.
Q
Aan afdeling 3.3 worden de volgende artikelen toegevoegd:
Artikel 3.15 (Aanvullingswet bodem Omgevingswet)
Als het bij koninklijke boodschap van 22 januari 2018 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Omgevingswet en enkele andere wetten met het oog op het beschermen van de bodem, met inbegrip van het grondwater, en het duurzaam en doelmatig gebruik van de bodem (Aanvullingswet bodem Omgevingswet) (Kamerstukken 34 864) tot wet is of wordt verheven en artikel 2.6, onderdeel B, van die wet in werking treedt of is getreden, wordt in artikel 6, derde lid, van de Wet op de economische delicten in het onderdeel met betrekking tot de Omgevingswet na «artikel 10.21, eerste lid,» ingevoegd «10.21a,».
Artikel 3.16 (Wet van 29 mei 2017, houdende wijziging van de Wet wapens en munitie, de Flora- en faunawet en de Wet natuurbescherming in verband met de versterking van het stelsel ter beheersing van het legaal wapenbezit (Stb. 242)
Als artikel III, onderdeel A, van Wet van 29 mei 2017, houdende wijziging van de Wet wapens en munitie, de Flora- en faunawet en de Wet natuurbescherming in verband met de versterking van het stelsel ter beheersing van het legaal wapenbezit (Stb. 242) in werking treedt of is getreden, wordt na artikel 16.78 van de Omgevingswet het volgende artikel ingevoegd:
Artikel 16.78a (bijzondere bepalingen jachtgeweeractiviteiten)
1. In afwijking van artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, wordt een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit aan degene aan wie zij wordt verleend, in persoon uitgereikt.
2. Op de verwerking van bij ministeriële regeling aan te wijzen gegevens die op grond artikel 16.55, tweede lid, worden verstrekt bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit, zijn de artikelen 8 tot en met 12, 16, en 17a tot en met 20 van de Wet politiegegevens niet van toepassing, tenzij sprake is van verstrekking aan Onze Minister van Veiligheid en Justitie ter uitoefening van een bevoegdheid op grond van deze wet.
R
Onder vernummering van de artikelen 4.1 en 4.2 tot 4.2 en 4.3, wordt na het opschrift van hoofdstuk 4 het volgende artikel ingevoegd:
Artikel 4.1 (internetpublicatie, voorhang en andere totstandkomingsvereisten Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet en Aanvullingsregeling natuur Omgevingsrecht)
1. Op de voorbereiding van een algemene maatregel van bestuur in verband met de invoering van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet zijn de artikelen 23.4 en 23.5 van de Omgevingswet van overeenkomstige toepassing. Op de voorbereiding van een ministeriële regeling in verband met de invoering van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet is artikel 23.4 van de Omgevingswet van overeenkomstige toepassing.
2. De artikelen, bedoeld in het eerste lid, treden in de plaats van wettelijke voorschriften waarin is bepaald dat:
a. over het ontwerp van een regeling of het voornemen tot het treffen van een regeling advies moet worden gevraagd of extern overleg moet worden gevoerd,
b. van het ontwerp van een regeling kennis moet worden gegeven,
c. de voordracht niet eerder wordt gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd,
d. de voordracht voor een algemene maatregel van bestuur moet worden gedaan door een andere minister dan Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
e. door of namens een van de kamers der Staten-Generaal of een aantal leden daarvan kan worden verlangd dat het onderwerp of de inwerkingtreding van de regeling bij de wet wordt geregeld, en
f. een regeling niet eerder in werking kan treden dan nadat sinds haar vaststelling of bekendmaking een bepaalde termijn is verstreken.
3. Het tweede lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing op het vragen van advies aan de Afdeling advisering van de Raad van State.
Mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties licht ik in het navolgende deze tweede nota van wijziging toe van het voorstel voor de Aanvullingswet natuur Omgevingswet, zoals dat luidt na de eerste nota van wijziging (Kamerstukken II 2018/19, 34 985, nr. 7).
Het merendeel van de voorgestelde wijzigingen is van technische niet-inhoudelijke aard, met name om verkeerde verwijzingen te herstellen.
Verder is voorzien in vier beperkte aanpassingen van meer inhoudelijke aard:
a. introductie van een verplichte separate aanvraag om een omgevingsvergunning voor jachtgeweer- of valkeniersactiviteiten (voorgesteld nieuw artikel 5.7, derde lid, nieuw, van de Omgevingswet);
b. de toedeling van de bevoegdheid aan private organisaties om retributies te heffen voor de afgifte van ringen en merken voor dieren en planten gebeurt bij ministeriële regeling in plaats van bij algemene maatregel van bestuur (voorgesteld artikel 13.1, vijfde lid, nieuw, van de Omgevingswet);
c. introductie van de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur te regelen dat voor projectbesluiten van een minister geen advies en instemming is vereist van een andere minister; dit speelt bij de huidige tracébesluiten en wegaanpassingsbesluiten, waarbij de minister van I&W zelf de Natura 2000-toets uitvoert zonder formele betrokkenheid van de minister van LNV (voorgesteld artikel 16.20, tweede lid, van de Omgevingswet);
d. introductie van de bevoegdheid om modellen vast te stellen voor omgevingsvergunningen voor jachtgeweeractiviteiten of valkeniersactiviteiten (voorgesteld artikel 16.88, derde lid, onder d, nieuw, van de Omgevingswet);
e. de introductie van geharmoniseerde procedureregels voor de totstandkoming van het Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet (voorgesteld artikel 4.1 nieuw van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet).
Onderdeel A, onder 1
Het in artikel 3.35 de Wet natuurbescherming opgenomen verbod om vanuit een Nederlands schip walvissen te vangen of te doden of aan boord van een Nederlands schip walvissen te verwerken, zal na overgang van de natuurwetgeving naar het stelsel van de Omgevingswet worden geregeld in Besluit activiteiten leefomgeving, via het Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet. Het voorgestelde gewijzigde artikel 4.3, eerste lid, onder m, in samenhang met het voorgestelde artikel 4.33 van de Omgevingswet, voorziet in een basis om deze regels te stellen. Net als nu in de Wet natuurbescherming zullen deze regels ook gelden voor Nederlandse schepen buiten Nederland en buiten de exclusieve economische zone. In het voorstel voor de Aanvullingswet natuur Omgevingswet werd dit geborgd door artikel 1.5, derde lid, van de Omgevingswet. Als gevolg van het voorstel voor de Invoeringswet Omgevingswet is de werking van genoemd artikellid beperkt tot regels over stortingsactiviteiten. Deze tweede nota van wijziging regelt dat ook de regels over het vangen, doden en verwerken van walvissen van toepassing zijn op Nederlandse schepen buiten Nederland en de exclusieve economische zone (nieuw voorgesteld artikel 1.5, vierde lid, van de Omgevingswet).
Onderdeel A, onder 2
In de eerste nota van wijziging van het voorstel voor de Aanvullingswet natuur Omgevingswet (onderdeel A, onder 1) is voorzien in een technische wijziging van het voorgestelde artikel 2.19, eerste lid, van de Omgevingswet (artikel 1.1, onderdeel C, van het wetsvoorstel). Die wijzigingsopdracht is evenwel onjuist en daarom onuitvoerbaar. Deze tweede nota van wijziging voorziet in de correcte technische wijziging van het voorgestelde artikel 2.19, eerste lid, van de Omgevingswet.
Onderdeel A, onder 3
Artikel 2.25 van de Omgevingswet schrijft voor welke instructieregels het Rijk bij algemene maatregel van bestuur kan stellen aan de inhoud van onder meer een omgevingsverordening. Het voorstel voor de Aanvullingswet natuur Omgevingswet introduceert twee nieuwe bevoegdheden voor provincies om bij omgevingsverordening regels te stellen over faunabeheereenheden en faunabeheerplannen (voorgesteld artikel 8.1, derde lid, van de Omgevingswet) en over wildbeheereenheden (voorgesteld artikel 8.2, vijfde lid, van de Omgevingswet). Artikel 2.25, derde lid, van de Omgevingswet moet daarom aangevuld worden met een verwijzing naar deze twee nieuwe voorgestelde bevoegdheden. In het voorstel voor de Aanvullingswet natuur Omgevingswet zoals deze is ingediend bij de Tweede Kamer was abusievelijk verwezen naar de verkeerde leden van de voorgestelde artikelen 8.1 en 8.2 van de Omgevingswet. Deze tweede nota van wijziging maakt de verwijzingen in orde.
Onderdelen A, onder 4, C, D, G, I, K, onder 2 (b), en L, onder 2
Het voorstel voor de Aanvullingswet natuur Omgevingswet (artikel 1.1, onderdeel P, van het wetsvoorstel) voorziet in de toevoeging van drie omgevingsvergunningplichtige activiteiten aan artikel 5.1, eerste lid, van de Omgevingswet (Natura 2000-activiteiten, jachtgeweeractiviteiten en valkeniersactiviteiten).
Als gevolg van het voorstel voor de Invoeringswet Omgevingswet, zoals gewijzigd bij eerste nota van wijziging (Kamerstukken II 2018/19, 34 986, nr. 8), bevat het voorgestelde gewijzigde artikel 5.1, eerste lid, van de Omgevingswet vier onderdelen (a tot en met d). Het wetsvoorstel voor de Aanvullingswet natuur Omgevingswet, zoals gewijzigd bij eerste nota van wijziging, gaat evenwel nog uit van zes onderdelen in voornoemd eerste lid (a tot en met f). Deze tweede nota van wijziging herstelt dit.
Onderdeel A, onder 5, onder a, onder 1° en 2°
Artikel 5.2 van de Omgevingswet duidt nader de wijze waarop invulling zal worden gegeven aan de aanwijzing van vergunningvrije en vergunningplichtige gevallen bij algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 5.1, eerste en tweede lid, van de Omgevingswet. Het voorstel voor de Aanvullingswet natuur Omgevingswet voorziet in een aanvulling van de in dat artikellid opgenomen opsomming van omgevingsactiviteiten (Natura 2000-activiteiten, flora- en fauna-activiteiten, jachtgeweeractiviteiten en valkeniersactiviteiten).
De eerste nota van wijziging van het voorstel voor de Aanvullingswet natuur Omgevingswet voorzag in een aanpassing van de lettering van de toe te voegen omgevingsactiviteiten op het gebied van natuur vanwege de wijzigingen die het voorstel voor de Invoeringswet Omgevingswet, zoals deze is ingediend bij de Tweede Kamer, aan dat artikellid aanbracht (vijf in plaats van zes onderdelen; a tot en met e). Als gevolg van de nota van wijziging van het voorstel voor de Invoeringswet Omgevingswet bevat het eerste lid van het voorgestelde gewijzigde artikel 5.2, eerste lid, evenwel weer zes onderdelen (a tot en met f). Deze tweede nota van wijziging zorgt ervoor dat de lettering van de op grond van dit wetsvoorstel toe te voegen onderdelen weer aansluit op de Omgevingswet, zoals te wijzigen bij het voorstel voor de Invoeringswet Omgevingswet.
Onderdeel A, onder 5, onder a, onder 3° en 4°
Artikel 5.2, eerste lid, van de Omgevingswet regelt duidt nader de wijze waarop bij algemene maatregel van bestuur invulling zal worden gegeven aan de aanwijzing van vergunningvrije en vergunningplichtige gevallen in het omgevingsplan, de waterschapsverordening of de omgevingsverordening. In het voorstel voor de Aanvullingswet natuur Omgevingswet zoals dat is ingediend bij de Tweede Kamer, was geregeld dat deze bevoegdheid tot afwijking ook gold voor jachtgeweeractiviteiten en valkeniersactiviteiten. Aangezien het hier om onderwerpen gaat waar het Rijk exclusieve bevoegdheden heeft, is het niet nodig deze activiteiten in de opsomming van artikel 5.2, eerste lid, van de Omgevingswet op te nemen. Deze tweede nota van wijziging voorziet in het vervallen van deze voorgestelde onderdelen.
Onderdeel A, onder 5, onder b en c
De Wet natuurbescherming (artikelen 2.9, eerste lid, 3.3, zevende lid, onder b, en 3.8, zevende lid, onder b) biedt de mogelijkheid om in programma’s en plannen die – kort gezegd – een impuls geven aan de bescherming of ontwikkeling van natuurwaarden in Natura 2000-gebieden of van dieren of planten van beschermde soorten daarbuiten activiteiten aan te wijzen waarvoor de Natura 2000-vergunningplicht of de soortenbeschermingsverboden niet gelden. Dit met inachtneming van de strikte kaders op dit vlak van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Over het algemeen gaat het om programma’s en plannen van het Rijk of de provincie, zoals de beheerplannen voor Natura 2000-gebieden. Maar met instemming van het normaliter bevoegde gezag voor de Natura 2000-vergunning of de ontheffing van de soortbeschermingsverboden – meestal gedeputeerde staten, soms de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit – kunnen dat ook programma’s of plannen van andere overheden zijn.
In het Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet zal worden voorzien in de inpassing van deze regels in de systematiek van de Omgevingswet, aansluitend bij de figuren van de programma’s en omgevingsplannen van die wet.
Bij het opstellen van het ontwerp van het Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet is gebleken dat het wenselijk is deze uitzondering op de vergunningplicht voor activiteiten, beschreven in een programma – zoals een beheerplan – een expliciete basis te geven in de Omgevingswet. Deze tweede nota van wijziging voorziet hierin.
Onderdelen A, onder 6, 15, en J, onder 1 en 2 (c)
Het voorstel voor de Invoeringswet Omgevingswet introduceert een nieuw artikel 5.5, waarin verboden zijn opgenomen om in strijd te handelen met voorschriften van een omgevingsvergunning. Het voorstel voor de Aanvullingswet natuur Omgevingswet, zoals gewijzigd bij eerste nota van wijziging (voorgesteld artikel 1.1, onderdeel Qa), voegt hieraan de omgevingsvergunningen toe op het vlak van de natuurbescherming (Natura 2000-activiteiten, flora- en fauna-activiteiten, jachtgeweeractiviteiten en valkeniersactiviteiten).
Voor het overtreden van de voorschriften van de omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit of een valkeniersactiviteit werd in de eerste nota van wijziging van het voorstel voor de Aanvullingswet natuur Omgevingswet het voorgestelde verbod opgenomen in een nieuw, vijfde lid van artikel 5.5 van de Omgevingswet. Uit wetstechnisch oogpunt is het evenwel wenselijk dit nieuwe lid direct te plaatsen na het tweede lid (als nieuw derde lid), omdat dit nieuwe lid evenals de eerste twee leden verwijst naar omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 5.1 van de Omgevingswet, terwijl het oorspronkelijke derde en vierde lid (nu: vierde en vijfde lid) verwijzen naar omgevingsvergunningen als bedoeld in respectievelijk de artikelen 5.3 en 5.4 van de Omgevingswet. Deze tweede nota van wijziging voorziet hierin.
Onderdelen A, onder 7, en H
Het nieuwe voorgestelde onderdeel Qb van artikel 1.1 van het voorstel voor de Aanvullingswet natuur Omgevingswet voorziet in een wijziging van artikel 5.7 van de Omgevingswet. Dat artikel gaat over de reikwijdte van de aanvraag om een omgevingsvergunning. Op grond van het eerste lid van artikel 5.7 kan een aanvraag om een omgevingsvergunning naar keuze van de aanvrager op één of meer activiteiten betrekking hebben. In het voorgestelde nieuwe derde lid wordt een uitzondering gemaakt voor bij algemene maatregel van bestuur aangewezen activiteiten, waarbij de locatie van ondergeschikt belang is. Deze uitzondering houdt in dat een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een aangewezen activiteit los moet worden aangevraagd van de omgevingsvergunning voor andere activiteiten.
Voorzien wordt dat in ieder geval de jachtgeweeractiviteit en de valkeniersactiviteit worden aangewezen. Bij de beoordeling van de aanvraag voor deze activiteiten speelt, anders dan bij andere omgevingsvergunningplichtige activiteiten, de locatie van de activiteit geen of een ondergeschikte rol. Het aanvragen van een vergunning in combinatie met andere activiteiten ligt voor deze activiteiten niet voor de hand omdat samenhang met andere activiteiten veelal ontbreekt. De opname van deze uitzondering in het wetsvoorstel maakt het mogelijk de aanvragen om een omgevingsvergunning voor deze activiteiten via een apart loket te laten verlopen en de bestaande loketten, zoals het digitale loket van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, vooralsnog te handhaven.
Onderdeel A, onder 8
Een foutieve verwijzing wordt hersteld.
Onderdeel A, onder 9
Bij eerste nota van wijziging van het voorstel voor de Aanvullingswet natuur Omgevingswet was in het voorgestelde artikel 1.1 een nieuw onderdeel Va opgenomen, dat voorzag in een technische wijziging van artikel 5.20, tweede lid, van de Omgevingswet. Dit was nodig omdat in het voorgestelde gewijzigde artikel 5.20, tweede lid, onderdeel b, van de Omgevingswet, zoals opgenomen in het voorstel voor de Invoeringswet Omgevingswet zoals dat is ingediend bij de Tweede Kamer, een verwijzing naar artikel 4.3, derde lid, van de Omgevingswet was opgenomen. Laatstgenoemd artikellid wordt op grond van het voorstel voor de Aanvullingswet natuur Omgevingswet vernummerd tot vierde lid.
Omdat bij nota van wijziging van het voorstel voor de Invoeringswet Omgevingswet deze voorgestelde verwijzing in artikel 5.20 weer is geschrapt, moet ook het voorgestelde artikel 1.1, onderdeel Va, van het voorstel voor de Aanvullingswet natuur Omgevingswet weer vervallen. Deze tweede nota van wijziging voorziet hierin.
Onderdeel A, onder 10
Artikel 13.1 van de Omgevingswet regelt de bevoegdheid van de betrokken ministers om retributies in rekening te brengen. Het voorstel voor de Aanvullingswet natuur Omgevingswet (voorgesteld artikel 1.1, onderdeel AC) voorziet in een aanvulling van die bepaling met specifieke retributies die nu op grond van de Wet natuurbescherming worden geheven.
Onderdeel a
De eerste nota van wijziging regelde onder meer dat ook voor de werkzaamheden voor de toelating van zogeheten gedragscodes retributies konden worden geheven (Kamerstukken II 2018/19, 34 985, nr. 7, blz. 15/16). Abusievelijk is dit, in artikel 13.1 in te voegen, onderdeel niet opgenomen in de eerste nota van wijziging. Deze tweede nota van wijziging voorziet hier alsnog in.
Onderdeel b
Eén van de retributies op het vlak van de natuurwetgeving is de retributie voor de afgifte van ringen, merken of merktekens voor dieren, die nu op grond van artikel 6.3, eerste lid, onder a, van de Wet natuurbescherming wordt geheven.
Het gebruik van ringen, merken of merktekens is op grond van de Wet natuurbescherming, en straks de Omgevingswet, verplicht ten aanzien van gefokte dieren of geteelde planten van een beschermde soort, zodat deze kunnen worden onderscheiden van de in het wild voorkomende dieren en planten. Dit ter ondersteuning van het toezicht en de handhaving. Hierbij kan worden geregeld dat de taak van het uitreiken van merken, merktekens of ringen wordt belegd bij aangewezen rechtspersoonlijkheid bezittende organisaties (nu artikel 3.38, eerste lid, onderdeel d, van de Wet natuurbescherming, straks artikel 4.36, derde lid, van de Omgevingswet). In de huidige regelgeving is hieraan uitvoering gegeven (artikel 3.26, eerste lid, in samenhang met bijlage 7, van de Regeling natuurbescherming). Dit wordt in het stelsel van de Omgevingswet gecontinueerd in de Regeling omgevingsrecht, via de Aanvullingsregeling natuur Omgevingswet.
In de Wet natuurbescherming is geregeld dat bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat deze organisaties een retributie in rekening mogen brengen voor de afgifte van ringen, merken of merktekens (artikel 6, derde lid, van de Wet natuurbescherming). Het Aanvullingswetsvoorstel natuur Omgevingswet continueert dit, maar in het wetsvoorstel zoals dat is ingediend bij de Tweede Kamer was bepaald dat dit bij algemene maatregel van bestuur wordt geregeld in plaats van bij ministeriële regeling. Dat is bij nader inzien niet wenselijk, omdat de taak om ringen, merken en merktekens uit te geven in het stelsel van de Omgevingswet bij ministeriële regeling wordt belegd bij deze organisaties. Het ligt in de rede om de bevoegdheid voor retributieheffing dan op hetzelfde niveau van regelgeving te laten plaatsvinden. Deze tweede nota van wijziging brengt de voorgestelde bevoegdheid voor het heffen van retributies in lijn met het systeem van de Omgevingswet.
Onderdelen A, onder 11 (ACa, ACb, ACc, onder 1, onder a, en onder 2, ACd), 19, en O, onder 3, onder b, onder 2°
In artikel 15.1 van de Omgevingswet is geregeld wat het toepassingsbereik is van de regels over nadeelcompensatie van de Omgevingswet. Abusievelijk waren besluiten tot het beperken van de toegang tot een Natura 2000-gebied of een bijzonder nationaal natuurgebied, of een toegangsverbod tot die gebieden, niet in deze opsomming opgenomen. Deze tweede nota van wijziging voorziet hierin.
Onderdelen A, onder 11 (ACc, onder 1, onder b en c), en L, onder 1
De nota van wijziging van het voorstel voor de Invoeringswet Omgevingswet voorziet in de opname van een verwijzing in artikel 15.1, eerste lid, van de Omgevingswet naar artikel 4.3, tweede en derde lid, van die wet. Deze artikelleden worden op grond van het voorstel voor de Aanvullingswet natuur Omgevingswet vernummerd tot respectievelijk derde en vierde lid. Deze tweede nota van wijziging zorgt ervoor dat de verwijzingen in artikel 15.1, eerste lid, van de Omgevingswet hiermee in overeenstemming zijn.
Hetzelfde geldt voor de voorgestelde wijzigingen van de Wet windenergie op zee.
Onderdeel A, onder 12
Het voorstel voor de Aanvullingswet natuur Omgevingswet introduceert regels over de tegemoetkoming in schade die is aangericht door in het wild levende dieren (voorgesteld artikel 5.17 van de Omgevingswet). In het voorgestelde eerste lid van dat artikel wordt verwezen naar «natuurlijk in het wild levende dieren». In andere onderdelen van het wetsvoorstel wordt evenwel verwezen naar «van nature» in plaats van «natuurlijk». Deze tweede nota van wijziging brengt het voorgestelde artikel 5.17, eerste lid, van de Omgevingswet in overeenstemming hiermee.
Onderdeel A, onder 13
In de huidige wetgeving is geregeld dat voor tracébesluiten en wegaanpassingsbesluiten de Natura 2000-toets door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat wordt uitgevoerd. Er is dan geen afzonderlijke Natura 2000-vergunning van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit vereist (artikelen 13, zevende, achtste en negende lid, van de Tracéwet en 9, vierde, vijfde en zesde lid, van de Spoedwet wegverbreding).
Tracébesluiten en wegaanpassingsbesluiten worden in het stelsel van de Omgevingswet projectbesluiten. Als gevolg van artikel 16.20, eerste lid, van de Omgevingswet, zoals dat komt te luiden op grond van het voorstel voor de Invoeringswet Omgevingswet, zal de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voor deze projectbesluiten advies moeten uitbrengen en instemming moeten verlenen met het voorgenomen projectbesluit, ten aanzien van de Natura 2000-activiteiten. Met het oog op een beleidsneutrale overgang van de natuurwetgeving in het stelsel van de Omgevingswet is het evenwel wenselijk dat in dit geval geen advies en instemming zal worden vereist van de laatstgenoemde minister.
Deze tweede nota van wijziging voorziet daarom in een aanpassing, die beter recht doet aan het feit dat in het stelsel van de Omgevingswet de onderlinge werkwijze tussen de bestuursorganen van het Rijk op een andere manier wordt geregeld dan via instemming in de wet. Deze betrokkenheid wordt met onderlinge afspraken tussen de ministeries vormgegeven. Dit sluit aan op de lijn van de Omgevingswet dat overheden elkaar vanzelfsprekend op gepaste wijze betrekken en hierover afspraken maken. Bij een projectbesluit zal de minister die het aangaat bijvoorbeeld, om aan de internationaalrechtelijke verplichtingen van het verdrag van Valletta te voldoen, de Minister van OCW vooraf betrekken en voor de vaststelling ook advies (o.g.v. artikel 16.20) en akkoord vragen als er een archeologisch rijksmonument in het spel is.
Het voorgestelde tweede lid maakt het mogelijk om bij algemene maatregel van bestuur gevallen aan te wijzen waarvoor de bepalingen over adviesbevoegdheid (de artikelen 16.15, 16.19 en de op grond van artikel 16.15 gestelde regels) niet gelden bij de totstandkoming van projectbesluiten van het Rijk waarbij een andere Minister adviesbevoegdheid heeft. In het bijzonder gaat het dan om tracébesluiten (straks projectbesluiten), waarbij de natuurtoets op grond van de huidige wettelijke bepalingen al onderdeel uitmaakt van deze besluiten en er geen aparte adviesbevoegdheid geldt voor de Minister van LNV. Deze gevallen zullen straks via het aanvullingsbesluit natuur worden aangewezen in het Omgevingsbesluit.
Onderdeel A, onder 14
Op grond van de Wet natuurbescherming wordt voor de verlening van jachtakten en valkeniersakten een door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voorgeschreven model gebruikt. Deze modellen zijn vastgesteld in de Regeling natuurbescherming (artikel 3.13 van de regeling en bijlage 7 bij die regeling). Bij het opstellen van het ontwerp van de Aanvullingsregeling natuur Omgevingswet bleek dat de Omgevingswet geen basis biedt om dergelijke modellen vast te stellen. Deze tweede nota van wijziging voorziet in een wettelijke grondslag daarvoor.
Onderdeel A, onder 16
Deze wijziging voorziet in een taalkundige verbetering
Onderdeel A, onder 17
Een foutieve verwijzing wordt hersteld.
Onderdeel A, onder 18
Op grond van het voorgestelde nieuwe artikel 20.1, vierde lid, van de Omgevingswet kunnen onderdelen van de natuur worden aangewezen waarvan de staat van instandhouding door monitoring wordt bewaakt. Op grond van het voorgestelde gewijzigde artikel 20.3 van de Omgevingswet kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld over de uitvoering van monitoring. Het voorstel voor de Aanvullingswet natuur Omgevingswet regelt dat deze uitvoeringsregels ook kunnen worden gesteld over de monitoring van de staat van instandhouding van onderdelen van de natuur.
Als gevolg van de in het voorstel voor de Invoeringswet Omgevingswet opgenomen wijziging van artikel 20.3, eerste lid, van de Omgevingswet is de in het voorstel voor de Aanvullingswet natuur Omgevingswet, zoals die is ingediend bij de Tweede Kamer, opgenomen wijzigingsopdracht niet meer correct, omdat er nu in artikel 20.3, eerste lid twee maal «derde lid» voorkomt. Deze tweede nota van wijziging maakt de voorgestelde wijzigingsopdracht in orde.
Onderdeel A, onder 20
In de voorgestelde definitie van «bijzonder nationaal natuurgebied» werd abusievelijk verwezen naar het voorgestelde artikel 2.43, eerste lid, van de Omgevingswet. Dat moet het tweede lid van voornoemd artikel zijn. Deze tweede nota van wijziging herstelt dit.
Onderdeel B
Bij de eerste nota van wijziging van het voorstel voor de Aanvullingswet natuur Omgevingswet is geregeld dat de Omgevingswet voorziet in een wettelijke opdracht om een programma aanpak stikstof vast te stellen (voorgesteld artikel 3.9, vierde lid). Het ligt daarom in de rede om dan ook bij wet als overgangsrecht te regelen dat het huidige programma aanpak stikstof wordt gecontinueerd in het stelsel van de Omgevingswet. Deze tweede nota van wijziging voorziet hierin.
Onderdelen C, onder 2, en E
Een zinsdeel in de voorgestelde artikelen 2.4, derde lid, en 2.6, tweede lid, van het voorstel voor de Aanvullingswet natuur Omgevingswet zoals dat is ingediend bij de Tweede Kamer is abusievelijk in enkelvoud gesteld terwijl dit meervoud moet zijn. Deze tweede nota van wijziging herstelt dit.
Onderdelen C, onder 3, en D, onder 3
In de artikelen 2.4, vijfde lid, en 2.5, zesde lid, van het voorstel voor de Aanvullingswet natuur Omgevingswet zoals deze is ingediend bij de Tweede Kamer, was geregeld dat bij algemene maatregel van bestuur overgangsrechtelijke regels worden gesteld, zoals beschreven in de oorspronkelijke voorgestelde leden. Aangezien die voorgestelde beschrijving al voldoende duidelijk is, is het bij nader inzien niet nodig dit overgangsrecht verder uit te werken bij algemene maatregel van bestuur, en volstaat een regeling op wettelijk niveau. Deze tweede nota van wijziging voorziet hierin.
Onderdeel F
Het voorstel voor de Aanvullingswet natuur Omgevingswet introduceert een nieuw artikel 16.77a in de Omgevingswet, over de opschorting van de beslistermijn voor het nemen van een besluit op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit wanneer blijkt dat er compenserende maatregelen moeten worden getroffen vanwege de aantasting van de natuurlijke kenmerken van een Natura 2000-gebied door deze activiteit. Het voorstel voor de Invoeringswet Omgevingswet introduceert eveneens een nieuw artikel 16.77a. In de eerste nota van wijziging van het voorstel voor de Aanvullingswet natuur Omgevingswet is geregeld dat het door het voorstel voor de Invoeringswet Omgevingswet te introduceren artikel 16.77a wordt vernummerd tot artikel 16.77b. Aangezien laatstgenoemd wetsvoorstel ook voorziet in een verwijzing naar dit te vernummeren artikel in de Algemene wet bestuursrecht, dient die verwijzing ook te worden aangepast. Deze tweede nota van wijziging voorziet hierin.
Onderdeel J
Artikel 3.8 van het voorstel voor de Aanvullingswet natuur Omgevingswet voorziet in de vervanging van verwijzingen in de Wet milieubeheer naar bepalingen van de Wet natuurbescherming naar de met die bepalingen corresponderende onderdelen van de Omgevingswet, zoals te wijzigen bij dit wetsvoorstel.
In artikel 17.8, onder b, onder 2, van de Wet milieubeheer is nu verwezen naar artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming, waarin bepaalde soortenbeschermingsverboden zijn opgenomen en de bevoegdheid tot verlening van ontheffing van die verboden. Die ontheffingen worden op grond van dit wetsvoorstel omgezet in omgevingsvergunningen voor flora- en fauna-activiteiten. Deze zijn geregeld in het voorgestelde gewijzigde artikel 5.2, tweede lid, onder g, van de Omgevingswet. In het wetsvoorstel was abusievelijk naar het eerste lid van artikel 5.1 van de Omgevingswet verwezen in plaats van naar het tweede lid. Deze tweede nota van wijziging herstelt dit.
Onderdelen M, N en P
De bij eerste nota van wijziging van het voorstel voor de Aanvullingswet natuur Omgevingswet geïntroduceerde artikelen tot wijziging van de Spoorwegwet en de Wet voorkoming verontreiniging door schepen waren in afdeling 3.2 niet opgenomen in de alfabetische volgorde van de te wijzigen wetten. Deze tweede nota van wijziging voorziet hier alsnog in, en vernummert de desbetreffende bepalingen en de daarop volgende bepalingen.
Onderdeel O, onder 1, 2 en 3, onder a, b, onder 1°, en c
Foutieve verwijzingen zijn hersteld.
Onderdeel Q
Artikel 3.15
Dit voorgestelde artikel is nodig vanwege een verkeerde wijzigingsopdracht in het voorstel voor de Aanvullingswet bodem Omgevingswet, dat ter behandeling ligt in de Eerste Kamer.
Artikel 3.16
Op grond van de wet van 29 mei 2017, houdende wijziging van de Wet wapens en munitie, de Flora- en faunawet en de Wet natuurbescherming in verband met de versterking van het stelsel ter beheersing van het legaal wapenbezit (Stb. 242) worden de regels over de verlening van de jachtakte in de Wet natuurbescherming aangescherpt. De regels kunnen op grond van het voorstel voor de Aanvullingswet natuur Omgevingswet, zoals die is ingediend bij de Tweede Kamer, worden gecontinueerd in het stelsel van de Omgevingswet, op twee na. Deze tweede nota van wijziging voorziet hierin.
Het gaat in de eerste plaats om het nieuwe vereiste dat een verleende jachtakte alleen in persoon wordt uitgereikt aan de aanvrager (nieuw artikel 3.28a, derde lid, van de Wet natuurbescherming). Het voorgestelde artikel 16.78a, eerste lid, van de Omgevingswet zorgt ervoor dat deze eis wordt gecontinueerd in het stelsel van de Omgevingswet.
In de tweede plaats gaat het om de nieuwe regel dat de gegevens over een psychologische test en gegevens over referenten, die moeten worden verstrekt bij de aanvraag om een jachtakte, straks omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit, niet voor andere doelen mogen worden gebruikt en slechts zeer beperkt mogen worden verstrekt (nieuw artikel 3.28a, vierde lid, van de Wet natuurbescherming). Dit vanwege de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer (Kamerstukken II 2015/16, 34 432, nr. 3, blz. 10). Deze tweede nota van wijziging continueert deze bepaling ten aanzien van de aanvraag om en verlening van omgevingsvergunningen voor jachtgeweeractiviteiten.
Aangezien voornoemde wijzigingswet op dit moment nog niet in werking is getreden, wordt voorgesteld deze twee voorgestelde aanvullingen in een samenloopbepaling op te nemen.
Onderdeel R
De regels ter bescherming van de natuur in het stelsel van de Omgevingswet zullen hun beslag krijgen in het Besluit kwaliteit leefomgeving, het Besluit activiteiten leefomgeving, het Omgevingsbesluit en de Omgevingsregeling. Dit zal worden geregeld via respectievelijk het Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet en de Aanvullingsregeling natuur Omgevingswet. Dit besluit en deze regeling voorzien ook in de wijziging van andere algemene maatregelen van bestuur en andere regelingen, omdat verwijzingen naar de huidige natuurwetgeving in die regelgeving moet worden aangepast.
Op diverse aan te passen algemene maatregelen van bestuur zijn nu bijzondere procedureregels van toepassing (voorhangprocedures, latere inwerkingtreding, voordrachtprocedures). Die procedures kennen onderling verschillen. Om onnodige procedurelasten en vertraging te voorkomen, wordt daarom voorgesteld om deze totstandkomingsregels te vervangen door de geharmoniseerde regels die in de Omgevingswet zijn opgenomen voor de totstandkoming van algemene maatregelen van bestuur (voorgesteld nieuw artikel 4.1 van het voorstel voor de Aanvullingswet natuur Omgevingswet). Dit betekent dat dezelfde waarborgen bestaan. Het betreft onder meer de publicatie van het ontwerp op internet en de mogelijkheid voor eenieder om zienswijzen kenbaar te maken (publieksparticipatie) en, voor algemene maatregelen van bestuur, een voorhangprocedure bij beide kamers van de Staten-Generaal.
In artikel 5.2 van het voorstel voor de Invoeringswet Omgevingswet en artikel 4.1 van het voorstel voor de Aanvullingswet bodem Omgevingswet is een soortgelijke bepaling opgenomen voor de totstandkomingsvereisten met betrekking tot de uitvoeringsregelgeving.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten