Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om de in de Wet natuurbescherming gestelde regels te integreren in het stelsel van de Omgevingswet;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Omgevingswet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1.3, onder a, wordt na «een goede omgevingskwaliteit,» ingevoegd «ook vanwege de intrinsieke waarde van de natuur,».
B
Aan artikel 2.18, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e, onder 3°, door een komma, het volgende onderdeel toegevoegd:
f. op het gebied van natuur:
1°. het behoud of herstel van dier- en plantensoorten die van nature in Nederland in het wild voorkomen, van hun biotopen en habitats, en van in Nederland voorkomende typen natuurlijke habitats, in overeenstemming met de internationaalrechtelijke verplichtingen,
2°. het zorg dragen voor het nemen van maatregelen:
– voor Natura 2000-gebieden, in overeenstemming met de vogelrichtlijn en de habitatrichtlijn, met uitzondering van Natura 2000-gebieden of gedeelten daarvan in bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, en
– voor bijzondere nationale natuurgebieden, die nodig zijn voor het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen voor de onderscheiden gebieden, in bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen,
3°. de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten, in bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
C
Artikel 2.19 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «tweede en derde lid» vervangen door «tweede, derde en vierde lid».
2. Het volgende lid wordt toegevoegd:
4. De volgende taken op het gebied van natuur berusten bij Onze daarbij genoemde Minister:
a. bij Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit:
1°. het zorg dragen voor het nemen van maatregelen als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, onder f, onder 2°, tweede streep, voor bijzondere nationale natuurgebieden, behalve in de gevallen die zijn aangewezen bij algemene maatregel van bestuur als bedoeld in laatstgenoemd artikelonderdeel,
2°. het voor zover mogelijk opstellen van een kwantificering van de instandhoudingsdoelstellingen voor de in Natura 2000-gebieden en bijzondere nationale natuurgebieden te beschermen habitats en soorten,
3°. het opstellen van rode lijsten die inzicht geven in met uitroeiing bedreigde of speciaal gevaar lopende dier- en plantensoorten die van nature in Nederland voorkomen, 4°. de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten, met uitzondering van de gevallen die zijn aangewezen op grond van artikel 2.18, eerste lid, onder f, onder 3°,
b. bij Onze bij algemene maatregel van bestuur aangewezen Minister: het zorg dragen voor het nemen van maatregelen als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, onder f, onder 2°, eerste streep, voor Natura 2000-gebieden of gedeelten daarvan:
1°. die een oppervlaktewaterlichaam zijn dat in beheer is bij het Rijk,
2°. die voor militaire doeleinden worden gebruikt,
3°. die in beheer zijn bij een van Onze andere Ministers dan Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, of eigendom zijn van de Staat der Nederlanden, in bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
D
Artikel 2.25 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. Aan onderdeel a worden de volgende onderdelen toegevoegd:
7°. een besluit tot aanwijzing van natuurgebieden als bedoeld in artikel 2.21a,
8°. een besluit tot erkenning op grond van artikel 4.32, tweede lid, onder a,
9°. een plan als bedoeld in artikel 16.53a,.
b. In onderdeel b wordt «artikel 2.38» vervangen door «artikel 2.43, eerste, tweede, derde en vierde lid, 2.38 of 2.44».
2. In het derde lid, onder c, wordt «of 5.19, tweede lid» vervangen door «5.19, tweede lid, 8.1, vierde lid, of 8.2, vierde lid».
E
Aan artikel 2.28 wordt onder vervanging van de punt aan het einde van onderdeel f door een komma het volgende onderdeel toegevoegd:
g. het aanwijzen van locaties waarbinnen:
1°. de jacht niet mag worden uitgeoefend met gebruikmaking van een geweer,
2°. de in artikel 4.3 bedoelde regels over het vellen van houtopstanden niet van toepassing zijn.
F
Na artikel 2.31 wordt het volgende artikel ingevoegd:
Regels op grond van artikel 2.24 worden met het oog op de bescherming, het herstel en de ontwikkeling van natuur en landschap in ieder geval gesteld over:
a. het behoud of herstel van de staat van instandhouding van diersoorten, plantensoorten, biotopen en habitats ter voldoening aan internationaalrechtelijke verplichtingen,
b. de aanwijzing, de instandhoudingsdoelstellingen en de bescherming van Natura 2000-gebieden,
c. de aanwijzing, de instandhoudingsdoelstellingen en de bescherming van bijzondere nationale natuurgebieden, voor zover noodzakelijk ter uitvoering van de vogelrichtlijn en de habitatrichtlijn,
d. de aanwijzing en bescherming van gebieden, behorende tot het natuurnetwerk Nederland, voor zover noodzakelijk ter voldoening aan internationaalrechtelijke verplichtingen,
e. de aanwijzing van nationale parken,
f. de vaststelling door bestuursorganen van plannen als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de habitatrichtlijn.
H
Na het opschrift van afdeling 2.6 wordt een paragraafopschrift ingevoegd, luidende:
I
Aan afdeling 2.6 wordt na artikel 2.42 een paragraaf toegevoegd, luidende:
1. Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit wijst ter uitvoering van de vogelrichtlijn of de habitatrichtlijn Natura 2000-gebieden aan en stelt daarbij instandhoudingsdoelstellingen voor die gebieden vast.
2. Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit kan ter uitvoering van de vogelrichtlijn of de habitatrichtlijn bijzondere nationale natuurgebieden aanwijzen en instandhoudingsdoelstellingen voor die gebieden vaststellen.
3. Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit kan nationale parken aanwijzen.
4. Bij omgevingsverordening worden de gebieden aangewezen die behoren tot het natuurnetwerk Nederland.
5. Bij omgevingsverordening kunnen gebieden, met uitzondering van Natura 2000- gebieden of gebieden als bedoeld in het vierde lid, worden aangewezen als bijzondere provinciale natuurgebieden en bijzondere provinciale landschappen.
1. Gedeputeerde staten kunnen de toegang tot een Natura 2000-gebied geheel of gedeeltelijk beperken of verbieden.
2. De bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, berust bij Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit als een Natura 2000-gebied geheel of gedeeltelijk wordt beheerd door een van Onze andere Ministers dan Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
3. Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit kan de toegang tot een bijzonder nationaal natuurgebied geheel of gedeeltelijk beperken of verbieden.
4. De bevoegdheid, bedoeld in het derde lid, berust bij gedeputeerde staten in gevallen waarin dat bij algemene maatregel van bestuur is bepaald.
J
Artikel 3.9 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid komt te luiden:
3. Het beheerplan voor een Natura 2000-gebied dat geheel of gedeeltelijk wordt beheerd door een van Onze andere Ministers dan Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit of dat eigendom is van de Staat der Nederlanden, wordt in afwijking van artikel 3.8, derde lid, voor dat gebied of dat gedeelte vastgesteld door Onze Minister bij wie op grond van artikel 2.19, vierde lid, onder b, de taak berust om zorg te dragen voor het nemen van maatregelen voor Natura 2000-gebieden.
2. Het volgende lid wordt toegevoegd:
4. Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat stellen een programma aanpak stikstof vast voor het verminderen van de belasting door stikstofdepositie van de voor stikstof gevoelige habitats in de Natura 2000-gebieden die in het programma zijn opgenomen en het binnen afzienbare termijn verwezenlijken van de instandhoudingsdoelstellingen voor deze habitats.
K
Artikel 4.3 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het eerste lid worden onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel i door een komma, de volgende onderdelen toegevoegd:
j. Natura 2000-activiteiten en activiteiten met mogelijke verslechterende of significant verstorende gevolgen voor een bijzonder nationaal natuurgebied,
k. de uitoefening van de jacht, activiteiten om populaties van in het wild levende dieren te beheren of om schade door dieren te bestrijden,
l. het gebruik en het onder zich hebben van middelen of installaties en het toepassen van methodes om dieren te vangen of te doden,
m. het vangen, doden en verwerken van walvissen,
n. activiteiten die de introductie of verspreiding van invasieve uitheemse soorten tot gevolg hebben of kunnen hebben,
o. het vellen en beheren van houtopstanden.
2. Onder vernummering van het tweede, derde en vierde lid tot derde, vierde en vijfde lid wordt na het eerste lid het volgende lid ingevoegd:
2. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de volgende activiteiten met dieren, planten, stoffen of zaken waarvan de daaraan voorafgaande verkrijging of productie gevolgen heeft of kan hebben voor de fysieke leefomgeving:
a. het verhandelen, het om een andere reden dan verkoop onder zich hebben en het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van dieren, planten of producten daarvan,
b. het verhandelen en het binnen het grondgebied van Nederland brengen van hout of houtproducten,
c. het verhandelen en het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van middelen of installaties om dieren te vangen of te doden.
3. Aan het derde lid (nieuw) wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c, onder 2°, door een komma, het volgende onderdeel toegevoegd:
d. flora- en fauna-activiteiten.
L
Aan artikel 4.11, eerste lid, worden onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een komma, de volgende onderdelen toegevoegd:
c. Natura 2000-activiteiten en activiteiten met mogelijke verslechterende of significant verstorende gevolgen voor een bijzonder nationaal natuurgebied,
d. flora- en fauna-activiteiten,
e. activiteiten om populaties van in het wild levende dieren te beheren of om schade door dieren te bestrijden, met uitzondering van de jacht,
f. het gebruik en het onder zich hebben van middelen of installaties en het toepassen van methodes om dieren te vangen of te doden,
g. activiteiten die de introductie of verspreiding van invasieve uitheemse soorten tot gevolg hebben of kunnen hebben,
h. het vellen en beheren van houtopstanden.
M
Aan artikel 4.12, eerste lid, worden onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e, onder 2°, door een komma, de volgende onderdelen toegevoegd:
f. Natura 2000-activiteiten en activiteiten met mogelijke verslechterende of significant verstorende gevolgen voor een bijzonder nationaal natuurgebied,
g. flora- en fauna-activiteiten,
h. de uitoefening van de jacht en activiteiten om populaties van in het wild levende dieren te beheren of om schade door dieren te bestrijden,
i. het gebruik, het onder zich hebben, het verhandelen en het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van middelen of installaties en het toepassen van methodes om dieren te vangen of te doden,
j. het verhandelen, het om een andere reden dan verkoop onder zich hebben en het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van dieren, planten of producten daarvan,
k. het vangen, doden en verwerken van walvissen,
l. activiteiten die de introductie of verspreiding van invasieve uitheemse soorten tot gevolg hebben of kunnen hebben,
m. het vellen en beheren van houtopstanden,
n. het binnen het grondgebied van Nederland brengen en het verhandelen van hout en houtproducten.
N
Artikel 4.20 wordt als volgt gewijzigd:
1. De lettering van de onderdelen in de opsomming vervalt.
2. Aan de opsomming worden, onder vervanging van de punt aan het slot van het laatste onderdeel door een komma, de volgende onderdelen toegevoegd:
de benelux-regelgeving over jacht en vogelbescherming,
de Europese cites-regelgeving,
de Europese exotenregelgeving,
de Europese flegt-regelgeving,
de Europese houtregelgeving
de Europese zeehondenregelgeving,
de habitatrichtlijn,
het verdrag van Bern,
het verdrag van Bonn,
de vogelrichtlijn,
het walvisverdrag,
de wildklemverordening.
3. De onderdelen worden alfabetisch gerangschikt en geletterd a tot en met aa.
O
In paragraaf 4.3.2 worden na artikel 4.29 de volgende artikelen ingevoegd:
1. De in artikel 4.3 bedoelde regels over Natura 2000-activiteiten en activiteiten met mogelijke verslechterende of significant verstorende gevolgen voor een bijzonder nationaal natuurgebied worden gesteld met het oog op de natuurbescherming.
2. De regels strekken er in ieder geval toe dat mogelijke verslechterende of significant verstorende gevolgen voor het betrokken gebied worden voorkomen.
1. De in artikel 4.3 bedoelde regels over de uitoefening van de jacht, activiteiten om populaties van in het wild levende dieren te beheren of schade door dieren te bestrijden, worden gesteld met het oog op:
a. de natuurbescherming,
b. goed jachthouderschap,
c. een passende en doeltreffende aanpak ter voorkoming en bestrijding van schade door dieren,
d. de veiligheid.
2. De regels strekken er in ieder geval toe:
a. dat de uitoefening van de jacht en activiteiten als bedoeld in het eerste lid, plaatsvinden in overeenstemming met een faunabeheerplan,
b. te bepalen in welke periode de uitoefening van de jacht op dieren van een bepaalde soort is toegestaan, van welke middelen bij de uitoefening van de jacht gebruik kan worden gemaakt en onder welke omstandigheden de uitoefening van de jacht is verboden.
1. De in artikel 4.3 bedoelde regels over het gebruik, het onder zich hebben, het verhandelen en het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van middelen of installaties en het toepassen van methodes om dieren te vangen of te doden worden gesteld met het oog op:
a. de natuurbescherming,
b. het waarborgen van de veiligheid,
c. het beschermen van de gezondheid en het milieu.
2. De regels strekken er in ieder geval toe dat:
a. degene die een geweer, jachtvogel of eendenkooi gebruikt over de vereiste deskundigheid beschikt en met gunstig gevolg een examen heeft afgelegd dat door Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is erkend of door hem als gelijkwaardig aan door hem erkende examens is aangemerkt,
b. degene die een geweer gebruikt, is gedekt door een verzekering voor de burgerrechtelijke aansprakelijkheid voor schade waartoe het gebruik van het geweer aanleiding kan geven,
c. degene aan wie een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit is verleend, aan een faunabeheereenheid gegevens verstrekt over de door hem gedode dieren.
1. De in artikel 4.3 bedoelde regels over het vangen, doden of verwerken van walvissen worden gesteld met het oog op de natuurbescherming.
2. De regels strekken er in ieder geval toe dat het vangen of doden vanuit een in Nederland geregistreerd vaartuig of het aan boord van een in Nederland geregistreerd vaartuig verwerken van walvissen is verboden.
1. De in artikel 4.3 bedoelde regels over activiteiten die de introductie of verspreiding van invasieve uitheemse soorten tot gevolg hebben of kunnen hebben worden gesteld met het oog op de natuurbescherming en het beschermen van de gezondheid en het milieu.
2. De regels strekken er in ieder geval toe nadelige gevolgen voor de biologische diversiteit te voorkomen of te beperken.
1. De in artikel 4.3 bedoelde regels over het vellen en beheren van houtopstanden worden gesteld met het oog op de instandhouding van het bosareaal in Nederland, de natuurbescherming of de landschapsbescherming.
2. De regels strekken er in ieder geval toe dat na het vellen of het anders tenietgaan van een houtopstand, herbeplanting plaatsvindt op bosbouwkundig verantwoorde wijze.
1. De in artikel 4.3 bedoelde regels over het verhandelen, het om een andere reden dan verkoop onder zich hebben of het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van dieren, planten en producten daarvan worden gesteld met het oog op de natuurbescherming.
2. De regels strekken er in ieder geval toe dat de activiteiten geen risico opleveren voor de staat van instandhouding van de betrokken soort.
3. De regels kunnen ertoe strekken daarbij aangewezen rechtspersoonlijkheid bezittende organisaties te belasten met de taak om merken, merktekens of ringen voor vogels, planten of producten daarvan uit te reiken in overeenstemming met daarbij gestelde regels.
1. De in artikel 4.3 bedoelde regels over het verhandelen van hout en houtproducten als bedoeld in de Europese flegt-regelgeving of de Europese houtregelgeving worden gesteld met het oog op de natuurbescherming, het beschermen van het milieu, het tegengaan van klimaatverandering en het beheer van natuurlijke hulpbronnen.
2. De regels strekken uitsluitend ter uitvoering van de Europese flegt-regelgeving en de Europese houtregelgeving.
1. De in artikel 4.3 bedoelde regels over flora- en fauna-activiteiten worden gesteld met het oog op de natuurbescherming.
2. De regels strekken er in ieder geval toe dat mogelijke nadelige gevolgen voor de staat van instandhouding van van nature in het wild voorkomende dier- of plantensoorten worden voorkomen.
P
Artikel 5.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid worden na onderdeel e, de volgende onderdelen ingevoegd:
f. een Natura 2000-activiteit,
g. een jachtgeweeractiviteit,
h. een valkeniersactiviteit,
i. een invasieve-exotenactiviteit,.
2. In het tweede lid worden na onderdeel f, onder 5°, de volgende onderdelen ingevoegd:
g. een flora- en fauna-activiteit,
h. een cites-activiteit,.
3. Het derde lid vervalt.
Q
Artikel 5.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef vervalt «, eerste en tweede lid,».
b. Na onderdeel f worden de volgende onderdelen ingevoegd:
g. een Natura 2000-activiteit,
h. een flora- en fauna-activiteit,
i. een jachtgeweeractiviteit,
j. een valkeniersactiviteit,
k. een invasieve-exotenactiviteit,.
2. Onder vernummering van het tweede lid tot het derde lid wordt na het eerste lid het volgende lid ingevoegd:
2. Bij de aanwijzing van gevallen op grond van artikel 5.1, eerste en tweede lid, kunnen voor:
a. een Natura 2000-activiteit,
b. een flora- en fauna-activiteit,
c. een cites-activiteit,
d. een jachtgeweeractiviteit,
e. een valkeniersactiviteit,
f. een invasieve-exotenactiviteit,
gevallen worden aangewezen waarin, binnen bij die aanwijzing aangegeven grenzen, bij ministeriële regeling, van de aanwijzing kan worden afgeweken.
3. Het derde lid (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef vervalt «, eerste en tweede lid,».
b. De lettering van de onderdelen in de opsomming vervalt.
c. Aan de opsomming worden, onder vervanging van de punt aan het slot van het laatste onderdeel door een komma, de volgende onderdelen toegevoegd:
de vogelrichtlijn,
de habitatrichtlijn,
het verdrag van Bern,
het verdrag van Bonn,
de Europese cites-regelgeving,
de Europese invasieve-exotenregelgeving.
d. De onderdelen worden alfabetisch gerangschikt en geletterd a tot en met r.
R
In artikel 5.8 wordt «5.9» vervangen door «5.9, 5.9a».
S
Na artikel 5.9 wordt het volgende artikel ingevoegd:
T
Aan artikel 5.11, eerste lid, worden onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel g, onder 2°, door een komma, de volgende onderdelen toegevoegd:
h. een cites-activiteit,
i. een valkeniersactiviteit,
j. een invasieve-exotenactiviteit.
U
In artikel 5.12, eerste lid, wordt «artikel 5.9» vervangen door «artikel 5.9, 5.9a».
V
In artikel 5.13, tweede lid, wordt «5.9» vervangen door «5.9 of 5.9a».
W
Na artikel 5.29 worden de volgende artikelen ingevoegd:
1. Voor een cites-activiteit worden de regels, bedoeld in artikel 5.18, gesteld met het oog op de natuurbescherming.
2. Deze regels strekken in ieder geval tot uitvoering van de Europese cites-regelgeving.
Voor een jachtgeweeractiviteit of een valkeniersactiviteit worden de regels, bedoeld in artikel 5.18, gesteld met het oog op de natuurbescherming of de veiligheid.
1. Voor een invasieve-exotenactiviteit worden de regels, bedoeld in artikel 5.18, gesteld met het oog op de natuurbescherming of het beschermen van de gezondheid of van het milieu.
2. Deze regels strekken in ieder geval tot uitvoering van de Europese invasieve-exotenregelgeving.
X
Artikel 5.41 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Het volgende lid wordt toegevoegd:
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een verzoek van Onze Minister van Justitie en Veiligheid tot intrekking van een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit op de grond, bedoeld in artikel 5.42, derde lid.
Y
Aan artikel 5.42 wordt, onder vernummering van het derde tot het vierde lid, na het tweede lid het volgende lid ingevoegd:
3. Als geval als bedoeld in artikel 5.39, onder a, waarin het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit intrekt, wordt in ieder geval aangewezen het geval waarin de vergunninghouder misbruik heeft gemaakt van wapens of munitie of van de bevoegdheid die voorhanden te hebben, of waarin er andere aanwijzingen zijn dat aan hem het voorhanden hebben van wapens of munitie niet langer kan worden toevertrouwd.
Z
Hoofdstuk 8 komt te luiden:
1. Binnen een provincie zijn er een of meer faunabeheereenheden.
2. Een faunabeheereenheid stelt voor haar werkgebied een faunabeheerplan vast. Het faunabeheerplan heeft goedkeuring nodig van gedeputeerde staten van de provincie waarin het werkgebied van de faunabeheereenheid is gelegen.
3. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over faunabeheereenheden en faunabeheerplannen. De regels strekken ter waarborging van een transparante, samenhangende en regionaal ingebedde uitvoering van het duurzaam beheer van populaties van in het wild levende dieren, uitvoering van schadebestrijding door grondgebruikers en uitoefening van de jacht door jachthouders. De regels gaan in ieder geval over de rechtsvorm en de samenstelling van het bestuur van een faunabeheereenheid. Bij omgevingsverordening worden nadere regels gesteld over faunabeheereenheden en faunabeheerplannen.
4. Voor de uitvoering van de regels van de algemene maatregel van bestuur en van de omgevingsverordening, bedoeld in het derde lid, zijn gedeputeerde staten het bevoegd gezag.
5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen gevallen worden aangewezen waarin Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit beslist over de goedkeuring van een faunabeheerplan, bevoegd is tot het stellen van nadere regels als bedoeld in het derde lid, vierde volzin, of het bevoegd gezag, bedoeld in het vierde lid, is. Hierbij worden de grenzen van artikel 2.3, derde lid, in acht genomen.
1. Jachthouders aan wie een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit is verleend, organiseren zich met anderen in een wildbeheereenheid.
2. Een wildbeheereenheid heeft de rechtsvorm van een vereniging.
3. Een wildbeheereenheid geeft uitvoering aan het faunabeheerplan, bedoeld in artikel 8.1, tweede lid, en bevordert dat het duurzaam beheer van populaties van in het wild levende dieren, de bestrijding van schadeveroorzakende dieren en de jacht worden uitgevoerd in samenwerking met, en ten dienste van, grondgebruikers of terreinbeheerders.
4. Ook grondgebruikers en terreinbeheerders kunnen lid worden van de vereniging.
5. Bij omgevingsverordening worden regels gesteld over wildbeheereenheden. Deze regels hebben in elk geval betrekking op:
a. de omvang en begrenzing van het gebied waarover zich de zorg van de wildbeheereenheid kan uitstrekken, en
b. de gevallen waarin en voorwaarden waaronder jachthouders zijn uitgezonderd van het eerste lid.
6. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen gevallen worden aangewezen waarin Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit bevoegd is tot het stellen van regels als bedoeld in het vierde lid. Hierbij worden de grenzen van artikel 2.3, derde lid, in acht genomen.
1. Gerechtigd tot het uitoefenen van de jacht in een jachtveld zijn, elkaar uitsluitend:
a. de eigenaar van de grond;
b. de erfpachter of vruchtgebruiker van de grond, tenzij de eigenaar zich bij het vestigen van het erfpachtrecht of het recht op vruchtgebruik het jachtrecht heeft voorbehouden en tenzij het jachtrecht ten tijde van het vestigen van het erfpachtrecht of het recht op vruchtgebruik al was verhuurd;
c. de pachter van de grond, tenzij de verpachter bij het aangaan van de pachtovereenkomst niet tot het uitoefenen van de jacht gerechtigd was of zich het recht tot de uitoefening van de jacht heeft voorbehouden en tenzij ten tijde van het aangaan van de pachtovereenkomst het jachtrecht al was verhuurd, of
d. degene die het jachtrecht bij schriftelijke en gedagtekende overeenkomst voor een periode van ten minste zes jaar en ten hoogste twaalf jaar heeft gehuurd van de ten tijde van het aangaan van de huurovereenkomst tot de uitoefening van de jacht gerechtigde:
1°. eigenaar, erfpachter, vruchtgebruiker of pachter van de grond, met toestemming van de grondgebruiker als de verhuurder niet ook grondgebruiker is, of
2°. huurder van het jachtrecht, met toestemming van de eigenaar, erfpachter, vruchtgebruiker of pachter die het jachtrecht aan deze huurder heeft verhuurd en mits het jachtrecht in zijn geheel wordt weder verhuurd.
2. In de huurovereenkomst, bedoeld in het eerste lid, onder d, kan niet worden afgeweken van artikel 226, eerste, tweede en derde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Zij bevat geen beding van optie of verlenging.
3. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden geregeld in welke gevallen het is toegestaan dat de periode, bedoeld in het eerste lid, onder d, korter is dan zes jaar.
4. De jacht is alleen toegestaan op dieren van de volgende soorten:
a. klein wild: fazanten (Phasianus colchicus), hazen (Lepus Europaeus);
b. waterwild: wilde eenden (Anas platyrhynchos);
c. overig wild: houtduiven (Columba palumbus), of konijnen (Oryctolagus cuniculus).
1. Degene die schade heeft geleden als gevolg van het gebruik van een geweer ter uitvoering van deze wet heeft tegenover de verzekeraar door wie de burgerrechtelijke aansprakelijkheid voor die schade is gedekt, een eigen recht op schadevergoeding tot het beloop van een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen maximumbedrag. Het tenietgaan van zijn schuld aan de verzekerde bevrijdt de verzekeraar niet tegenover de benadeelde, tenzij deze schadeloos is gesteld.
2. Geen uit de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek over de verzekeringsovereenkomst of uit deze overeenkomst zelf voortvloeiende nietigheid of voortvloeiend verweer of verval kan door een verzekeraar aan een benadeelde worden tegengeworpen.
3. De verzekeraar die de schade van een benadeelde geheel of ten dele vergoedt, hoewel de aansprakelijkheid voor die schade niet door een met hem gesloten overeenkomst was gedekt, heeft voor het bedrag van de schadevergoeding verhaal op degene die voor de schade aansprakelijk is.
4. Als de overeenkomst een beding inhoudt dat de verzekerde persoonlijk voor een deel in de vergoeding van de schade zal bijdragen, blijft de verzekeraar toch tegenover de benadeelde gehouden tot betaling van de schadeloosstelling die op grond van de overeenkomst ten laste van de verzekerde blijft.
1. Het is ieder ander dan de kooiker van een eendenkooi, waarvoor op 31 maart 1977 een recht van afpaling gold, of degene die handelt met toestemming van die kooiker, verboden binnen de afpalingkring van die kooi activiteiten te verrichten waardoor eenden binnen de afpalingkring kunnen worden verontrust.
2. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, is, als redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat de activiteiten niet, op andere wijze of op een ander tijdstip worden verricht, niet van toepassing op activiteiten verricht:
a. ter uitvoering van openbare werken;
b. bij het gebruik en onderhoud van dat wat door die werken is tot stand gebracht, of
c. ter uitoefening van een beroep of bedrijf.
3. Degene die activiteiten als bedoeld in het tweede lid verricht, vergoedt de schade die daaruit voor het gebruik van de eendenkooi voortvloeit aan de kooiker, tenzij anders met de kooiker is overeengekomen.
AA
Aan afdeling 10.2 wordt het volgende artikel toegevoegd:
1. Een rechthebbende op een onroerende zaak waarvoor door het provinciebestuur of een van Onze Ministers ter uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, onder f, onder 2°, en artikel 2.19, vierde lid, onder a, onder 1°, en onder b, feitelijke handelingen worden verricht die nodig zijn gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000-gebied of een bijzonder nationaal natuurgebied, gedoogt het treffen van deze maatregelen.
2. Het bevoegd gezag informeert een rechthebbende als bedoeld in het eerste lid ten minste vier weken van tevoren schriftelijk over de voorgenomen maatregelen.
3. In afwijking van het tweede lid kan het informeren mondeling plaatsvinden en geldt de termijn niet, als dit nodig is vanwege het spoedeisende karakter van de maatregel.
AB
Na artikel 10.28 wordt de volgende afdeling ingevoegd:
1. Gedeputeerde staten kunnen of Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit kan besluiten dat de personen of de groepen van personen die ter uitvoering van een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit om de omvang te beperken van de populatie van dieren, toegang hebben tot de grond waar de dieren aanwezig zijn.
2. Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en gedeputeerde staten kunnen besluiten dat personen of groepen van personen die ter uitvoering van de taak, bedoeld in respectievelijk artikel 2.19, vierde lid, onder a, onder 4°, en artikel 2.18, eerste lid, onder f, onder 1° of 3°, zijn belast met de bestrijding van dieren of planten van uitheemse soorten of van verwilderde dieren, of de terugdringing van de aantallen aanwezige dieren en planten van die soorten, toegang hebben tot de grond waar de dieren of de planten aanwezig zijn.
3. Een rechthebbende gedoogt de aanwezigheid op zijn grond van personen of groepen van personen als bedoeld in het eerste en tweede lid.
4. Het bevoegd gezag informeert een rechthebbende als bedoeld in het derde lid ten minste achtenveertig uur van te voren schriftelijk over de voorgenomen maatregelen.
5. In afwijking van het vierde lid kan het informeren mondeling plaatsvinden en geldt de termijn niet, als dit nodig is vanwege het spoedeisende karakter van de maatregel.
AC
Artikel 13.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Onze Minister die het aangaat kan ter dekking van de kosten voor:
a. het door hem in behandeling nemen van een aanvraag, wijziging of intrekking van een besluit op grond van deze wet,
b. de afgifte van een document, ringen, merken of merktekens voor dieren, rechten heffen van de aanvrager of van degene voor wie die aanvraag wordt gedaan.
2. Onder vernummering van het tweede lid tot het zesde lid worden na het eerste lid de volgende leden ingevoegd:
2. Onze Minister die het aangaat kan ter dekking van de kosten voor de uitvoering van controles of verificaties op grond van Europese cites-regelgeving, Europese flegt-regelgeving of Europese houtregelgeving, rechten heffen van de eigenaar, vervoerder, verhandelaar, importeur of diens gemachtigde.
3. De tarieven voor de rechten worden zodanig vastgesteld dat de geraamde baten van de rechten niet uitgaan boven de geraamde kosten.
4. De bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, eerste zin, onder a, berust voor omgevingsvergunningen voor jachtgeweeractiviteiten bij de korpschef.
5. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de bevoegdheid, bedoeld in het tweede lid, berust bij een daarbij aangewezen organisatie.
AD
Aan hoofdstuk 15 wordt de volgende afdeling toegevoegd:
1. Gedeputeerde staten verlenen op verzoek van een belanghebbende een tegemoetkoming in schade, geleden in hun provincie, aangericht door natuurlijk in het wild levende dieren van bij algemene maatregel van bestuur aangewezen soorten.
2. Een tegemoetkoming wordt alleen verleend voor zover een belanghebbende schade lijdt of zal lijden die redelijkerwijs niet of niet geheel voor zijn rekening behoort te blijven. Een tegemoetkoming wordt naar billijkheid bepaald.
3. Op grond van het eerste lid worden de soorten aangewezen die op grond van artikel 5.1, tweede lid, worden beschermd tegen flora- en fauna-activiteiten.
AE
Na artikel 16.25 wordt de volgende paragraaf ingevoegd:
AF
In artikel 16.36, tweede lid, wordt «artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming» vervangen door «artikel 16.53a».
AG
Na afdeling 16.4 wordt de volgende afdeling ingevoegd:
1. Voor een plan of een project als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de habitatrichtlijn maakt het bestuursorgaan dat het plan vaststelt, de aanvrager van de betrokken omgevingsvergunning, of het bevoegd gezag voor het projectbesluit een passende beoordeling als bedoeld in artikel 6, derde lid, van die richtlijn, van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied.
2. In afwijking van het eerste lid hoeft geen passende beoordeling te worden gemaakt, als:
a. het plan of het project een herhaling of voortzetting is van een ander plan of project, of
b. het plan deel uitmaakt van een ander plan,
mits voor dat andere plan of project een passende beoordeling is gemaakt en een nieuwe passende beoordeling redelijkerwijs geen nieuwe gegevens en inzichten kan opleveren over de significante gevolgen van dat plan of project.
AH
Aan paragraaf 16.7.1 wordt het volgende artikel toegevoegd:
Als een beslissing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit niet kan worden genomen dan nadat de aanvrager de aanvraag heeft aangevuld met gegevens die nodig zijn om te beoordelen of is voldaan aan artikel 6, vierde lid, van de habitatrichtlijn, wordt de termijn voor het nemen van dat besluit opgeschort tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
AI
Aan paragraaf 16.7.3 wordt het volgende artikel toegevoegd:
1. Tegen een besluit dat alleen betrekking heeft op de weigering van een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit of op de intrekking van een vergunning op de in het tweede lid genoemde gronden, staat administratief beroep open bij Onze Minister van Justitie en Veiligheid.
2. De gronden, bedoeld in het eerste lid, zijn:
a. de vergunninghouder heeft misbruik gemaakt van wapens of munitie of van de bevoegdheid om wapens of munitie voorhanden te hebben, of
b. er zijn andere aanwijzingen dat aan de vergunninghouder het voorhanden hebben van wapens of munitie niet of niet langer kan worden toevertrouwd.
AJ
Na artikel 17.5 wordt het volgende artikel ingevoegd:
1. Er is een wetenschappelijke autoriteit CITES, die fungeert als wetenschappelijke autoriteit als bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de cites-basisverordening.
2. In afwijking van artikel 17.2, eerste lid, eerste zin, worden de voorzitter en leden benoemd en ontslagen door Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
AK
Aan paragraaf 18.1.4 wordt het volgende artikel toegevoegd:
1. Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit kan een bestuurlijke boete opleggen bij overtreding van bij algemene maatregel van bestuur aangewezen regels, gesteld op grond van artikel 4.3, tweede lid, onder a of b, artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder c, of artikel 5.34, tweede lid.
2. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste het bedrag dat is bepaald voor de eerste categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, per overtreding begaan door een natuurlijke persoon, en ten hoogste het bedrag dat is bepaald voor de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht per overtreding, per overtreding begaan door een rechtspersoon of een vennootschap.
3. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete die voor een overtreding of voor categorieën van overtredingen ten hoogste kan worden opgelegd.
4. Voor overtredingen als bedoeld in het eerste lid kan geen bestuurlijke strafbeschikking worden opgelegd op grond van artikel 257ba van het Wetboek van Strafvordering.
AL
Aan afdeling 18.1 wordt de volgende paragraaf toegevoegd:
1. Onverminderd artikel 18.1 en artikel 117 van het Wetboek van Strafvordering kan Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voor dieren, eieren, planten, hout of producten daarvan die in strijd met het bepaalde bij of krachtens deze wet binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht, onverwijld maatregelen treffen op kosten van de eigenaar, vervoerder, verhandelaar, importeur of diens gemachtigde.
2. De maatregelen zijn:
a. een besluit tot het terugzenden naar het land van uitvoer of herkomst of tot het opleggen van een plicht daartoe,
b. een besluit tot het brengen van dieren, eieren, planten, of van de producten daarvan naar enige plaats buiten Nederland die daarvoor naar het oordeel van Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit geschikt is en in overeenstemming is met de doeleinden van het cites-verdrag, of tot het opleggen van een plicht daartoe,
c. een besluit tot het opleggen van een verbod op het vervoeren, be- of verwerken of het verhandelen,
d. een besluit tot het in bewaring nemen of het opleggen van een plicht daartoe,
e. een besluit tot het opleggen van een plicht om houders of vermoedelijke houders van deze situatie onverwijld en op doeltreffende wijze op de hoogte te stellen,
f. een besluit tot het opleggen van een plicht om de betrokken dieren, planten, eieren, of producten daarvan of het betrokken hout of producten daarvan die zijn verhandeld op te halen of centraal op te slaan,
g. een besluit tot het opleggen van een plicht tot het identificeren en registreren van de betrokken dieren, eieren, planten of producten daarvan, of het betrokken hout of producten daarvan.
3. Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit kan beslissen dat levende dieren, behorend tot een in het wild levende soort die van nature in Nederland voorkomt, waarvan kan worden aangenomen dat zij zich in de natuur kunnen handhaven, op kosten van de eigenaar of van degene die deze dieren onder zich heeft, in hun natuurlijke leefomgeving in vrijheid worden gesteld.
1. Aan een in artikel 18.16a bedoeld besluit kunnen voorschriften worden verbonden.
2. Het is verboden te handelen in strijd met een besluit als bedoeld in artikel 18.18a of een voorschrift als bedoeld in het eerste lid.
3. Als niet tot terugzending of tot invrijheidstelling in de natuurlijke leefomgeving wordt besloten, kunnen de kosten van verzorging, huisvesting of opslag binnen Nederland geheel of gedeeltelijk in rekening worden gebracht bij de eigenaar, vervoerder, verhandelaar, importeur of diens gemachtigde. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over het in rekening brengen van de kosten.
4. Tot de in artikel 18.16a, eerste en derde lid, bedoelde kosten kunnen ook behoren de kosten van bewaring in verband met het transport naar de plaats van bestemming.
5. Bij gebreke van volledige betaling binnen de door hem gestelde termijn kan Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit dat wat op grond van artikel 18.16a of dit artikel is verschuldigd, invorderen bij dwangbevel.
AM
Aan artikel 20.1 wordt het volgende lid toegevoegd:
4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen onderdelen van de natuur worden aangewezen waarvan de staat van instandhouding door monitoring wordt bewaakt.
AN
In artikel 20.2, eerste lid, wordt na «andere parameter» ingevoegd «of onderdeel van de natuur».
AO
Artikel 20.3, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. «derde lid» wordt vervangen door «derde of vierde lid».
2. Na «andere parameters» wordt ingevoegd «of onderdelen van de natuur».
AP
Artikel 20.4 wordt als volgt gewijzigd:
1. De lettering van de onderdelen in de opsomming vervalt.
2. Aan de opsomming worden, onder vervanging van de punt aan het slot van het laatste onderdeel door een komma, de volgende onderdelen toegevoegd:
de habitatrichtlijn,
de vogelrichtlijn.
3. De onderdelen worden alfabetisch gerangschikt en geletterd a tot en met i.
AQ
Artikel 20.7 wordt als volgt gewijzigd:
1. De lettering van de onderdelen in de opsomming vervalt.
2. Aan de opsomming worden, onder vervanging van de punt aan het slot van het laatste onderdeel door een komma, de volgende onderdelen toegevoegd:
de habitatrichtlijn,
de vogelrichtlijn.
3. De onderdelen worden alfabetisch gerangschikt en geletterd a tot en met g.
AR
Aan artikel 20.18 wordt het volgende lid toegevoegd:
3. Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit bevordert het onderzoek en wetenschappelijk werk, bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de vogelrichtlijn en artikel 18, eerste lid, van de habitatrichtlijn.
AS
Na artikel 23.5 wordt het volgende artikel ingevoegd:
1. Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zendt een voorstel voor een lijst van Natura 2000-gebieden, geheel of gedeeltelijk gelegen in de exclusieve economische zone, of een voorstel tot wijziging daarvan, als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de habitatrichtlijn niet eerder aan de Europese Commissie dan vier weken nadat het ontwerp van dat voorstel aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
2. Een besluit over de aanwijzing van een Natura 2000-gebied dat geheel of gedeeltelijk is gelegen in de exclusieve economische zone als bedoeld in artikel 2.43, eerste lid, wordt niet eerder genomen dan vier weken nadat het ontwerp van dat besluit aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
AT
De bijlage behorende bij artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel A wordt als volgt gewijzigd:
a. De begripsbepalingen van «flora- en fauna-activiteit» en «Natura 2000-activiteit» komen te luiden:
activiteit met mogelijke gevolgen voor van nature in het wild levende dieren of planten;
activiteit, inhoudende het realiseren van een project dat of het verrichten van een andere handeling die, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000-gebied, de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kan verslechteren of een significant verstorend gevolg kan hebben voor de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen;.
b. In de alfabetische rangschikking worden de volgende onderdelen ingevoegd:
natuurgebied als bedoeld in artikel 2.43. eerste lid;
activiteit die is gericht op het bewerkstelligen van het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen;
binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen, het verhandelen of het onder zich hebben om een andere reden dan verkoop, van specimens als bedoeld in artikel 1, onder t, van de cites-basisverordening van soorten, genoemd in bijlage A, B, C of D bij de cites-basisverordening of van dieren of planten van andere soorten of producten daarvan;
faunabeheereenheid als bedoeld in artikel 8.1;
faunabeheerplan als bedoeld in artikel 8.1;
door specifieke abiotische en biotische factoren bepaald milieu waarin de soort tijdens één van de fasen van zijn biologische cyclus leeft;
door aanplant, bezaaiing of natuurlijke verjonging of op andere wijze realiseren van een nieuwe houtopstand;
zelfstandige eenheid van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend;
instandhoudingsdoelstellingen als bedoeld in artikel 2.43, eerste lid;
het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen, onder zich hebben, kweken, telen, doen voortplanten, vervoeren, gebruiken, uitwisselen of uitzetten van invasieve uitheemse soorten als bedoeld in de invasieve-exoten-basisverordening;
bemachtigen, opzettelijk doden of met het oog daarop opsporen van dieren van soorten, genoemd in artikel 8.3, vierde lid, en het doen van pogingen daartoe, in een jachtveld, in overeenstemming met de regels over de uitoefening van de jacht, gesteld op grond van artikel 4.3, eerste lid, onder k;
het gebruik van een geweer om in het wild levende dieren te doden;
degene die op grond van artikel 8.3 gerechtigd is tot het uitoefenen van de jacht in een jachtveld;
voor de uitoefening van de jacht bestemd of geschikt terrein;
korpschef als bedoeld in artikel 27 van de Politiewet 2012;
gebied met belangrijke natuurwetenschappelijke of landschappelijke kwaliteiten;
geheel natuurlijke of halfnatuurlijke land- of waterzone met bijzondere geografische, abiotische en biotische kenmerken;
som van de invloeden die op de betrokken natuurlijke habitat en de daar voorkomende typische soorten inwerken en op lange termijn een verandering kunnen bewerkstelligen in de natuurlijke verspreiding, de structuur en de functies van die habitat of die van invloed kunnen zijn op het voortbestaan op lange termijn van de betrokken typische soorten op het grondgebied, bedoeld in artikel 2 van de habitatrichtlijn;
effect van de som van de invloeden die op de betrokken soort inwerken en op lange termijn een verandering kunnen bewerkstelligen in de verspreiding en de grootte van de populaties van die soort op het grondgebied, bedoeld in artikel 2 van de habitatrichtlijn;
het gebruik van een jachtvogel;
rooien of verrichten van andere handelingen die de dood of ernstige beschadiging van een houtopstand tot gevolg kunnen hebben;
aankopen, te koop vragen, verwerven voor commerciële doeleinden, tentoonstellen voor commerciële doeleinden, gebruik met winstoogmerk, verkopen, in bezit hebben met het oog op verkoop, ten verkoop aanbieden of vervoeren met het oog op verkoop;
wildbeheereenheid als bedoeld in artikel 8.2;.
2. In onderdeel B worden in de alfabetische rangschikking de volgende onderdelen ingevoegd:
benelux-overeenkomst op het gebied van de jacht en de vogelbescherming (Trb. 1970, 155);
de benelux-overeenkomst inzake jacht en vogelbescherming en de beschikkingen van het Comité van Ministers van de Benelux Economische Unie die berusten op die overeenkomst;
Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad van de Europese Unie van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer (PbEG L 61);
de op 3 maart 1973 te Washington tot stand gekomen Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde en in het wild levende dier- en plantensoorten (Trb. 1975, 22);
– cites-basisverordening,
– een verordening die berust op de cites-basisverordening,
– een andere verordening of richtlijn die betrekking heeft op het verhandelen, bezit of verwerken van aan de natuur onttrokken dieren, planten, of producten daarvan, en die geheel of gedeeltelijk berust op de artikelen 114, 192, 207 of 352 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, of op een andere bindende EU-rechtshandeling die op een of meer van die artikelen berust;
– invasieve-exoten-basisverordening,
– een verordening die berust op de invasieve-exoten-basisverordening,
– een andere verordening of richtlijn die betrekking heeft op invasieve uitheemse soorten, en die geheel of gedeeltelijk berust op de artikelen 114, 192, 207 of 352 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, of op een andere bindende EU-rechtshandeling die op een of meer van die artikelen berust;
– flegt-basisverordening,
– een verordening die berust op de flegt-basisverordening,
– een andere verordening of richtlijn die betrekking heeft op het verhandelen, bezit of verwerken van aan de natuur onttrokken hout of houtproducten, en die geheel of gedeeltelijk berust op de artikelen 114, 192, 207 of 352 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, of op een andere bindende EU-rechtshandeling die op een of meer van die artikelen berust;
– hout-basisverordening,
– een verordening die berust op de hout-basisverordening,
– een andere verordening of richtlijn die betrekking heeft op het verhandelen, bezit of verwerken van aan de natuur onttrokken hout of houtproducten, en die geheel of gedeeltelijk berust op de artikelen 114, 192, 207 of 352 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, of op een andere bindende EU-rechtshandeling die op een of meer van die artikelen berust;
– zeehonden-basisverordening,
– een verordening die berust op de zeehonden-basisverordening,
– Richtlijn 83/129/EEG van de Raad van 28 maart 1983 betreffende de invoer in de Lid-Staten van huiden van bepaalde zeehondenjongen en daarvan vervaardigde produkten (PbEG 1983, L 91),
– een andere verordening of richtlijn die betrekking heeft op zeehondenproducten, en die geheel of gedeeltelijk berust op artikel 95 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, of op een andere bindende EU-rechtshandeling die op dat artikel berust;
Verordening (EG) nr. 2173/2005 van de Raad van de Europese Unie van 20 december 2005 inzake de opzet van een FLEGT-vergunningensysteem voor de invoer van hout in de Europese Gemeenschap (PbEU L 2005, 347);
Verordening (EU) nr. 995/2010 van het Europees parlement en de Raad van de Europese Unie van 20 oktober 2010 tot vaststelling van de verplichtingen van marktdeelnemers die hout en houtproducten op de markt brengen (PbEU L 2010, 295);
Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 oktober 2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten (PbEU L 317);
op 19 september 1979 te Bern tot stand gekomen Verdrag inzake het behoud van wilde dieren en planten en hun natuurlijke leefmilieus (Trb. 1980, 60);
op 23 juni 1979 te Bonn tot stand gekomen Verdrag inzake de bescherming van trekkende wilde diersoorten (Trb. 1980, 145);
op 2 december 1949 te Washington tot stand gekomen Verdrag tot regeling van de walvisvangst (Trb. 1951, 26);
Verordening (EEG) nr. 3254/91 van de Raad van 4 november 1991 houdende een verbod op het gebruik van de wildklem in de Gemeenschap en op het binnenbrengen in de Gemeenschap van pelzen en produkten die vervaardigd zijn van bepaalde in het wild levende diersoorten uit landen waar gebruik wordt gemaakt van de wildklem of andere vangmethoden die niet stroken met de internationale normen voor humane vangst met behulp van vallen (PbEG 1991, L 308);
Verordening (EG) nr. 1007/2009 van het Europees parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 september 2009 betreffende de handel in zeehondenproducten (PbEU L 286);.
1. Besluiten tot aanwijzing van gebieden als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wet natuurbescherming die onherroepelijk zijn, gelden als besluiten als bedoeld in artikel 2.43, eerste lid, van de Omgevingswet.
2. Besluiten tot aanwijzing van gebieden als bedoeld in artikel 2.11, eerste lid, van de Wet natuurbescherming die onherroepelijk zijn, gelden als besluiten als bedoeld in artikel 2.43, tweede lid, van de Omgevingswet.
3. Besluiten tot aanwijzing van gebieden als bedoeld in artikel 8.3, eerste lid, van de Wet natuurbescherming die onherroepelijk zijn, gelden als besluiten als bedoeld in artikel 2.43, derde lid, van de Omgevingswet.
4. Besluiten tot aanwijzing van gebieden als bedoeld in artikel 1.12, tweede lid, van de Wet natuurbescherming die onherroepelijk zijn, gelden als besluiten als bedoeld in artikel 2.43, vierde lid, van de Omgevingswet.
5. Besluiten tot aanwijzing van gebieden als bedoeld in artikel 1.12, derde lid, van de Wet natuurbescherming die onherroepelijk zijn, gelden als besluiten als bedoeld in artikel 2.43, vijfde lid, van de Omgevingswet.
1. Beheerplannen als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de Wet natuurbescherming die onherroepelijk zijn, gelden als beheerplannen als bedoeld in artikel 3.8, derde lid, van de Omgevingswet.
2. In afwijking van het eerste lid gelden beheerplannen als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, in samenhang met artikel 2.10, eerste lid, onder a, van de Wet natuurbescherming die onherroepelijk zijn, als beheerplannen als bedoeld in artikel 3.9, derde lid, van de Omgevingswet.
3. Het eerste beheerplan voor een Natura 2000-gebied na aanwijzing van dat gebied op grond van artikel 10a, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 of artikel 2.1, eerste lid, van de Wet natuurbescherming, wordt uiterlijk drie jaar na dat besluit tot aanwijzing vastgesteld.
1. Besluiten tot het opleggen van verplichtingen als bedoeld in artikel 2.4, eerste lid, van de Wet natuurbescherming die onherroepelijk zijn, gelden als besluiten tot het stellen van maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 4.5 van de Omgevingswet.
2. Besluiten tot het opleggen van verboden of beperkingen als bedoeld in artikel 2.5, eerste lid, van de Wet natuurbescherming die onherroepelijk zijn, gelden als besluiten tot het opleggen van verboden of beperkingen als bedoeld in artikel 2.44, eerste lid, van de Omgevingswet.
3. Besluiten tot het opleggen van verboden of beperkingen als bedoeld in artikel 2.5, eerste lid, in samenhang met 2.10, eerste lid, onder b, van de Wet natuurbescherming, die onherroepelijk zijn, gelden als besluiten tot het opleggen van verboden of beperkingen als bedoeld in artikel 2.44, tweede lid, van de Omgevingswet.
4. Besluiten tot het opleggen van verboden of beperkingen als bedoeld in artikel 2.11, derde lid, in samenhang met 2.5 van de Wet natuurbescherming, die onherroepelijk zijn, vastgesteld door:
a. Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit gelden als besluiten tot het opleggen van verboden of beperkingen als bedoeld in artikel 2.44, derde lid, van de Omgevingswet,
b. provinciale staten of gedeputeerde staten, gelden als besluiten tot het opleggen van verboden of beperkingen als bedoeld in artikel 2.44, vierde lid, van de Omgevingswet.
5. Feitelijke handelingen als bedoeld in artikel 2.6, eerste lid, van de Wet natuurbescherming die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet nog niet zijn voltooid, en de plaatsing van kentekenen als bedoeld in artikel 2.6, tweede lid, van de Wet natuurbescherming, wel dan niet in samenhang met artikel 2.10, eerste lid, onder a, of 2.11, derde lid, van de Wet natuurbescherming, gelden als maatregelen als bedoeld in artikel 10.10a van de Omgevingswet.
1. Vergunningen als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming die onherroepelijk zijn, gelden als omgevingsvergunningen voor Natura 2000-activiteiten als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onder f, van de Omgevingswet.
2. Voorschriften, verbonden aan vergunningen als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming die onherroepelijk zijn, gelden als voorschriften als bedoeld in artikel 5.34, eerste lid, van de Omgevingswet.
3. Onderdelen van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht die onherroepelijk is, die betrekking hebben op het realiseren van een project of het verrichten van een andere handeling als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming, gelden als onderdelen van een omgevingsvergunning voor meer activiteiten als bedoeld in artikel 5.7, eerste lid, van de Omgevingswet, dat betrekking heeft op een Natura 2000-activiteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onder f, van de Omgevingswet.
4. Verklaringen van geen bedenkingen als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht die zijn gegeven voor aanvragen van een omgevingsvergunning die ook betrekking hebben op het realiseren van een project of het verrichten van een andere handeling als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming, gelden als instemmingen als bedoeld in artikel 16.16 van de Omgevingswet.
5. Bij algemene maatregel van bestuur wordt geregeld dat artikel 5.1, eerste lid, onder f, van de Omgevingswet niet van toepassing is op besluiten als bedoeld in artikel 9.4, achtste of negende lid, van de Wet natuurbescherming die onherroepelijk zijn. De paragrafen 5.1.3, 5.1.4 en 5.1.5 van de Omgevingswet zijn van overeenkomstige toepassing.
1. Besluiten tot goedkeuring van faunabeheerplannen als bedoeld in artikel 3.12, zevende lid, van de Wet natuurbescherming die onherroepelijk zijn, gelden als besluiten tot goedkeuring als bedoeld in de regels, gesteld op grond van artikel 8.1, tweede lid, van de Omgevingswet.
2. Jachtakten als bedoeld in artikel 3.26, eerste lid, onder a, van de Wet natuurbescherming die onherroepelijk zijn, gelden als omgevingsvergunningen voor een jachtgeweeractiviteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onder g, van de Omgevingswet.
3. Valkeniersakten als bedoeld in artikel 3.30, eerste lid, van de Wet natuurbescherming die onherroepelijk zijn, gelden als omgevingsvergunningen voor een valkeniersactiviteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onder h, van de Omgevingswet.
4. Erkenningen van jachtexamens als bedoeld in artikel 3.28, tweede lid, onderdeel a, die onherroepelijk zijn, gelden als erkenningen als bedoeld in de regels, gesteld op grond van artikel 4.3, in samenhang met artikel 4.32, van de Omgevingswet.
5. Vergunningen en ontheffingen, verleend krachtens de Vogelwet 1936, de Jachtwet, artikel 25 van de Natuurbeschermingswet of de Wet bedreigde uitheemse dier- en plantensoorten blijven van kracht voor de tijd dat zij zijn verleend. De artikelen 5.39 en 5.40 van de Omgevingswet zijn van overeenkomstige toepassing.
6. Bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 5.18 in samenhang met artikel 5.29a van de Omgevingswet wordt geregeld dat een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit niet wordt geweigerd als de aanvrager niet met gunstig gevolg een jachtexamen heeft afgelegd, als hem in de periode van 1 januari 1977 tot en met 31 maart 2002 een jachtakte als bedoeld in de Jachtwet is uitgereikt of als hem in de periode van 1 april 2002 tot en met 30 september 2004 een jachtakte als bedoeld in de Flora- en faunawet is uitgereikt onder het met gunstig gevolg behalen van een krachtens de jachtwet erkend jachtexamen.
1. Ontheffingen als bedoeld in de artikelen 3.3, eerste of derde lid, 3.4, tweede of derde lid, 3.8, eerste, derde of vierde lid, 3.9, tweede lid, 3.10, tweede lid in samenhang met 3.8, eerste lid, artikel 3.32, tweede lid, of 3.34, derde of vijfde lid, en opdrachten als bedoeld in artikel 3.18, eerste lid, van de Wet natuurbescherming die onherroepelijk zijn, gelden als omgevingsvergunningen voor flora- en fauna-activiteiten als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, onder g, van de Omgevingswet.
2. Onderdelen van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht die onherroepelijk is, die betrekking hebben op het verrichten van een handeling als bedoeld in de artikelen 3.1, 3.5 of 3.10, eerste lid, van de Wet natuurbescherming, gelden als onderdelen van een omgevingsvergunning voor meer activiteiten als bedoeld in artikel 5.7, eerste lid, van de Omgevingswet, dat betrekking heeft op een flora- en fauna-activiteit als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, onder g, van de Omgevingswet.
3. Verklaringen van geen bedenkingen als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht die zijn gegeven voor aanvragen van een omgevingsvergunning die ook betrekking heeft op het verrichten van een handeling als bedoeld in de artikelen 3.1, 3.5 of 3.10, eerste lid, van de Wet natuurbescherming, gelden als instemmingen als bedoeld in artikel 16.16 van de Omgevingswet.
4. Vrijstellingen in een kavelbesluit als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Wet windenergie op zee, zoals deze gold onmiddellijk voor inwerkingtreding van deze wet, gelden als afwijkingen in een kavelbesluit als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Wet windenergie op zee.
1. Ontheffingen als bedoeld in artikel 3.30 van de Wet natuurbescherming die onherroepelijk zijn, gelden als omgevingsvergunningen voor een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen flora- en fauna-, cites- of invasieve-exotenactiviteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste of tweede lid, van de Omgevingswet.
2. Benoemingen en herbenoemingen als bedoeld in artikel 3.41, derde lid, van de Wet natuurbescherming die onherroepelijk zijn, gelden als benoemingen en herbenoemingen als bedoeld in artikel 17.2, eerste lid, in samenhang met 17.5a, derde lid, van de Omgevingswet.
3. De artikelen 18.16a en 18.16b van de Omgevingswet zijn van overeenkomstige toepassing op dieren, planten of producten van planten of dieren of eieren die in strijd met de Flora- en faunawet of de Wet natuurbescherming binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht.
1. Meldingen als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van de Wet natuurbescherming gelden als meldingen als bedoeld in artikel 4.4, eerste lid, van de Omgevingswet.
2. Verboden als bedoeld in artikel 4.2, derde lid, van de Wet natuurbescherming, vastgesteld bij:
– beschikking die onherroepelijk is, gelden als maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 4.5, eerste lid, van de Omgevingswet,
– verordening, gelden maatwerkregels in een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 4.6, tweede lid, van de Omgevingswet.
3. Ontheffingen als bedoeld in artikel 4.5, eerste of derde lid, of artikel 4.9 van de Wet natuurbescherming die onherroepelijk zijn, gelden als besluiten tot het stellen van maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 4.5 van de Omgevingswet.
1. Als voor de inwerkingtreding van deze wet een aanvraag om een besluit op grond van de Wet natuurbescherming is ingediend, blijft het oude recht van toepassing:
a. als tegen het besluit beroep openstaat, tot het besluit onherroepelijk is,
b. als tegen het besluit geen beroep open staat, tot het besluit van kracht is.
2. Als voor de inwerkingtreding van deze wet een ontwerp ter inzage is gelegd van een besluit op de voorbereiding waarvan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is, blijft het oude recht van toepassing:
a. als tegen het besluit beroep openstaat, tot het besluit onherroepelijk is,
b. als tegen het besluit geen beroep openstaat, tot het besluit van kracht is.
3. Als voor de inwerkingtreding van deze wet voor een ambtshalve te nemen besluit toepassing is gegeven aan artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht of het besluit is bekendgemaakt, blijft het oude recht van toepassing:
a. als tegen het besluit beroep openstaat, tot het besluit onherroepelijk is,
b. als tegen het besluit geen beroep openstaat, tot het besluit van kracht is.
4. Wanneer voor de inwerkingtreding van deze wet een overtreding plaatsvond of is aangevangen of het gevaar klaarblijkelijk dreigde voor een overtreding van het bepaalde bij en krachtens de Wet natuurbescherming, en voor die overtreding een bestuurlijke sanctie is opgelegd of een schriftelijk voornemen daartoe is verzonden aan een belanghebbende, is het oude recht van toepassing tot het tijdstip waarop:
a. de beschikking onherroepelijk is geworden en ten uitvoer is gelegd,
b. de beschikking is ingetrokken, of
c. als de beschikking de oplegging van een last onder dwangsom betreft:
1°. de dwangsom is ingevorderd, of
2°. de bij de beschikking opgelegde last onder dwangsom is opgeheven.
De Wet natuurbescherming wordt ingetrokken.
In de bijlage bij de artikelen 1:1 en 1:3 van de Algemene Douanewet vervalt in onderdeel B «Wet natuurbescherming» en wordt in de alfabetische rangschikking ingevoegd «Omgevingswet».
In artikel 1 van bijlage 2 bij de Algemene wet bestuursrecht vervalt de zinsnede met betrekking tot de Wet natuurbescherming.
In artikel 32 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren wordt «hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming» vervangen door «artikel 4.3, in samenhang met artikel 4.31, 4.32, 4.34 of 4.36, 4.38, artikel 5.1, eerste lid, aanhef, onder g, h of i, tweede lid, aanhef en onder g of h, wel dan niet in samenhang met artikel 5.18, 5.39 of 5.40, of artikel 5.2, eerste of tweede lid, van de Omgevingswet».
De Mijnbouwwet wordt als volgt gewijzigd:
A
In de artikelen 7a, eerste lid, onder a, en tweede lid, 18, eerste lid, onder g, en 21, eerste lid, onder k, wordt «artikel 1.1, eerste lid, van de Wet natuurbescherming» telkens vervangen door «artikel 2.43, eerste lid, van de Omgevingswet».
B
In artikel 34, zevende lid, onder b, onder 5°, wordt «besluiten met betrekking tot de Wet natuurbescherming» vervangen door «omgevingsvergunningen voor Natura 2000-activiteiten en flora- en fauna-activiteiten als bedoeld in de Omgevingswet en besluiten tot het stellen van maatwerkvoorschriften over activiteiten als bedoeld in artikel 4.30, 4.35 of 4.38 van de Omgevingswet».
C
Artikel 141a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onder a, wordt «Wet natuurbescherming» vervangen door «Omgevingswet».
2. In het vierde lid, onder c, wordt artikel 1.1, eerste lid, van de Wet natuurbescherming» vervangen door «artikel 2.43, eerste lid, van de Omgevingswet».
In artikel 5.7 van de Wet dieren wordt «hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming» vervangen door «artikel 4.3, in samenhang met artikel 4.31, 4.32, 4.34, 4.36 of 4.38, artikel 5.1, eerste lid, aanhef, onder g, h of i, tweede lid, aanhef en onder g of h, wel dan niet in samenhang met artikel 5.18, 5.39 of 5.40, of artikel 5.2, eerste of tweede lid, van de Omgevingswet».
In artikel 6, eerste lid, van de Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis wordt «in de zin van de Wet natuurbescherming» vervangen door «in de zin van de Omgevingswet».
De Wet milieubeheer wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 17.8, onderdeel b, onder 2°, komt te luiden:
2°. in het geval van niet onder het Gemeenschapsrecht vallende soorten, in overeenstemming met het bepaalde krachtens artikel 5.1, eerste lid, onderdeel f, van de Omgevingswet;.
B
Artikel 17.9, tweede lid, onderdelen b en c, komen te luiden:
b. beschermde soorten: het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 18.2 van de Omgevingswet;
c. natuurlijke habitats: het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 18.2, van de Omgevingswet;.
Artikel 1a van de Wet op de economische delicten wordt als volgt gewijzigd:
A
Onderdeel 1° wordt als volgt gewijzigd:
1. De zinsnede met betrekking tot de Wet natuurbescherming vervalt.
2. In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd:
de Omgevingswet, de artikelen 4.3, eerste lid, aanhef en onder n, tweede lid, aanhef en onder a en b, en derde lid, aanhef en onder d, 5.1, eerste lid, aanhef en onder i, tweede lid, aanhef en onder g en h, 18.16a, eerste lid, en 18.16b, tweede lid;.
B
Onderdeel 2° wordt als volgt gewijzigd:
1. De zinsnede met betrekking tot de Wet natuurbescherming vervalt.
2. In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd:
de Omgevingswet, de artikelen 2.44, eerste en derde lid, 4.3, eerste lid, aanhef en onder j, l, m en o, 5.1, eerste lid, aanhef en onder f, en 10.10a, eerste lid;.
C
Onderdeel 3° wordt als volgt gewijzigd:
1. De zinsnede met betrekking tot de Wet natuurbescherming vervalt.
2. In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd:
de Omgevingswet, artikelen 4.3, eerste lid, aanhef en onder k, 5.1, eerste lid, aanhef en onder g en h, en 8.5;.
In artikel 4, derde lid, van de Wet op het RIVM wordt «artikel 1.9 van de Wet natuurbescherming» vervangen door «artikel 20.18 van de Omgevingswet».
Artikel 26, tweede lid, onderdeel b, van de Wet wapens en munitie komt te luiden:
b. een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit als bedoeld in de Omgevingswet voor wat betreft voor jacht, beheer of schadebestrijding bestemde wapens van categorie III, die in de omgevingsvergunning zijn omschreven.
De Wet windenergie op zee wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 4, eerste lid, onder c, komt te luiden:
c. de voorwaarden en beperkingen waaronder is verzekerd dat de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden niet zullen worden aangetast en, in voorkomend geval, het voorschrift inhoudende de verplichting compenserende maatregelen te treffen overeenkomstig de op grond van artikel 5.18 van de Omgevingswet gestelde regels over Natura 2000-activiteiten;.
B
Artikel 5 komt te luiden:
Artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Omgevingswet is niet van toepassing op Natura 2000-activiteiten als bedoeld in die wet waarop het kavelbesluit van toepassing is. Indien die Natura 2000-activiteiten de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied als bedoeld in die wet kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied, zijn artikel 16.53a van de Omgevingswet en de op grond van de artikelen 5.18 en artikel 16.6 van die wet gestelde regels over Natura 2000-activiteiten van overeenkomstige toepassing op het vaststellen van een kavelbesluit.
C
Artikel 7 komt te luiden:
1. Onze Minister kan in het kavelbesluit afwijken van het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de Omgevingswet.
2. Een afwijking als bedoeld in het eerste lid is uitsluitend toegestaan indien is voldaan aan de op grond van artikel 5.18 van de Omgevingswet gestelde regels over de desbetreffende flora- en fauna-activiteit en indien aan het kavelbesluit de voorschriften worden verbonden die op grond van artikel 5.34, tweede lid, van die wet zijn vereist voor de desbetreffende flora- en fauna-activiteit.
3. Aan een afwijking als bedoeld in het eerste lid kunnen in het kavelbesluit voorschriften worden verbonden, onverminderd het tweede lid. Een afwijking kan onder beperkingen worden vastgesteld.
Gereserveerd
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,