Vastgesteld 11 juli 2019
De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft op 6 juni 2019 overleg gevoerd met mevrouw Kaag, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, over:
– de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 29 maart 2019 inzake nieuw beleidskader humanitaire hulp en indicatieve planning noodhulp 2019 (Kamerstuk 34 952, nr. 62);
– de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 17 april 2019 inzake reactie op het verzoek van het lid Diks, gedaan tijdens de regeling van werkzaamheden van 2 april 2019, over de noodsituatie in Mozambique (Nos.nl, 29 maart 2019) (Kamerstuk 33 625, nr. 278).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de commissie, De Roon
De griffier van de commissie, Van Toor
Voorzitter: De Roon
Griffier: Meijers
Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Bouali, Diks, Van Haga, Van den Hul, Kuik, De Roon en Voordewind,
en mevrouw Kaag, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.
Aanvang 16.00 uur.
De voorzitter:
Goedemiddag, dames en heren. Allemaal hartelijk welkom bij het algemeen overleg over het onderwerp noodhulp. De commissie Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voert dat overleg uiteraard met de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Ik zie op dit moment vijf woordvoerders van de kant van de Kamer. Ik stel een spreektijd van vijf minuten per fractie voor en in deze termijn één interruptie per fractie. Ik geef het woord aan de heer Voordewind van de ChristenUnie.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter. We gaan in één ruk door vanuit het AO over de RBZ hiernaartoe. Het is goed dat we dit overleg hebben. We hebben het niet vaak. Maar we hebben een beleidsnotitie gehad van de Minister en haar ondersteuning, die weer richting kan geven voor de komende jaren. We zien ook dat er budget voor wordt vrijgemaakt. We zitten op, uit mijn hoofd gezegd, 380 miljoen. Ik zag een kleine neergang voor volgend jaar, maar op zich blijft het budget vrij stabiel. Dank voor die aanzet. Ik heb een aantal opmerkingen, die over de humanitaire hulp in de breedte gaan. Ik zal niet heel specifiek ingaan op de notitie, maar wel op de dingen waar ik me zorgen over maak.
Het eerste is de strafbaarstelling verblijf in door terroristische organisaties beheerst of gecontroleerd gebied. Dat is iets waar niet alleen ik, maar ook veel hulpverleners zich zorgen over maken omdat je als hulpverlener geen vrijstelling hebt. Dat geldt bijvoorbeeld voor Syrië. Dit even los van het feit wat we met UNWRA doen. UNWRA werkt in de Gaza binnen een gebied dat door Hamas beheerd wordt. De vraag is ook hoe we dat gaan organiseren binnen dat wetsvoorstel. Maar denk ook aan de Nederlandse hulpverleners die in Syrië werken. Ik weet dat het wetsvoorstel van collega-Minister Grapperhaus is, maar deze Minister zal ongetwijfeld meekijken. Is zij bereid om daar invloed op uit te oefenen in het belang van die hulpverleners? Nu is het zo in de wet dat de hulpverleners per keer een ontheffing moeten aanvragen. Maar als zij in het gebied zitten, weten ze natuurlijk niet hoe de fronten verschuiven. De concrete vraag aan de Minister is of zij bij haar collega wil pleiten voor een vrijstelling voor de hulpverleners. Ik begrijp best dat daar allemaal juridische haken en ogen aan zitten, maar dit is even de samenvatting.
Voorzitter. Ik had het al even over het noodhulpbudget. Dat blijft redelijk hetzelfde, maar in 2019 zien we toch een min van 7,5 miljoen. Dat is een kleine teruggang op het totale budget, maar het is wel een teruggang, terwijl de Minister in haar nota aangeeft dat de humanitaire noden alleen maar groter worden. Dat heeft natuurlijk te maken met het aantal vluchtelingen in de wereld, dat nog steeds stijgt, maar ook met het aantal mensen die afhankelijk zijn van voedselhulp. Ik heb de cijfers van de Minister gezien. Mijn concrete vraag daarbij is de volgende. Stel dat we weer een stijging van het bnp krijgen. Is de Minister bereid om die ook toe te passen op humanitaire hulp? Ik weet dat dit genuanceerder ligt omdat het vorige kabinet daar een groot deel van heeft opgesoupeerd. Het hoeft geen een-op-een koppeling te zijn, maar als er een stijging is, wil zij dan ook naar de grotere nood kijken als het gaat om humanitaire situaties en daar ook het budget op laten meestijgen?
Voorzitter. Dan de psychosociale hulp. Ik ben erg blij dat de Minister in oktober daar een ministeriële conferentie over belegt. Daarmee geeft zij echt een push op dit onderwerp. Ze erkent ook dat psychosociale hulp cruciaal is voor met name mensen die langdurig in vluchtelingenkampen zitten. Mijn vraag is wel wat we nu concreet doen voor de jezidimeisjes in de kampen in Noord-Irak. En daaraan gekoppeld: het kabinet heeft laten weten deze jezidimeisjes mogelijk terug te sturen vanuit Nederland naar Irak. De Minister is daar geweest. Zij is weliswaar niet de nieuwe Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, maar kan zij de dreiging voor deze meisjes om teruggestuurd te worden naar Noord-Irak onder de aandacht brengen van de nieuwe Staatssecretaris? Kan zij voorkomen dat deze meisjes en jezidi's in deze fase terug worden gestuurd naar die nog steeds risicovolle kampen voor de meisjes? Graag daar een reactie op.
Voorzitter. Dan de crisis in de detentiecentra in Libië. De Minister is daar ook zelf geweest. Zij heeft gezegd dat die gesloten moeten worden. Dat waren profetische woorden, want de crisis is alleen maar groter geworden met de opstand van de rebellen en van Haftar. We zien nu de vreselijke schietpartij in zelfs het kamp waar we geweest zijn als commissie. Wat kan de Minister doen om UNHCR en IOM verder te ondersteunen in de landen van herkomst? Gaat zij ook erop aandringen bij haar collega om Nederland daar ook een rol in te laten vervullen? Vanmiddag is daar een motie over aangenomen.
Voorzitter. Ten slotte – ik denk dat ik moet afronden – Lesbos. Daar zijn schrijnende leefomstandigheden. Samen met collega Maarten Groothuizen zijn we daar geweest in het voorjaar. De Minister is er ook geweest. Ik weet dat het lastig is om hulp te verlenen binnen Europa zelf, want daar zijn andere fondsen voor, zoals de EU-fondsen. Maar we hebben daar toch wel hele schrijnende omstandigheden gezien. Ook Nederlandse hulporganisaties doen daar ontzettend goed werk. Ik noem EuroRelief, Movement On The Ground, Stichting Bootvluchteling. Ziet de Minister toch kans, al is het een bescheiden bedrag, om toch een steun in de rug te geven voor deze Nederlandse organisaties die fantastisch werk doen daar?
Tot zover, voorzitter. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Voordewind. Ik reageer even op uw opmerkingen over de strafbaarstelling van verblijf in terroristisch gebied en de eventuele vrijstelling voor hulpverleners op dat punt. Dat onderwerp is buiten de orde van deze vergadering en staat niet op de agenda. Bovendien valt het binnen de portefeuille van de Minister van Veiligheid en Justitie. Tot zover. Ik denk niet dat we daar verder nog over hoeven te discussiëren.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Voorzitter, ik heb ook aangegeven dat dit niet de directe verantwoordelijkheid is van deze Minister. Maar het gaat om hulpverleners en om crisisgebieden. Ik heb meer mijn vraag indirect gesteld aan het kabinet. Omdat de Minister van Veiligheid en Justitie erover gaat, heb ik deze Minister gevraagd om bij haar collega ervoor te pleiten om toch tot die vrijstelling te komen.
De voorzitter:
Dan geef ik het woord aan de heer Bouali, D66.
De heer Bouali (D66):
Dank u wel, voorzitter. We zijn hier vandaag om een geheel AO aan noodhulpverlening te besteden. En terecht, want noodhulp is en blijft een belangrijk en cruciaal instrument om mensen in de allerergste crisissituaties, die wij ons hier in de Kamer amper kunnen voorstellen, bij te staan. Maar dat kan niet met geld alleen. Ik wil daarom dit AO ook gebruiken om diep respect te uiten voor al die mensen die zich inzetten om een ander te helpen in de meest erbarmelijke omstandigheden en situaties, soms met gevaar voor eigen leven, en die zich inzetten voor de meest kwetsbare groepen in deze wereld. Zonder deze hulpverleners, of ze nou werkzaam zijn voor de ngo's of voor de VN, is het verlenen van hulp en noodhulp niet mogelijk. Aan ons de taak om het zo goed mogelijk te regelen hier, zodat deze mensen daar het werk goed kunnen doen. Ik heb veel respect voor al deze mensen, die in dit veld werken.
Voorzitter. In Syrië is noodhulp onmisbaar voor 13 miljoen mensen, van wie bijna 6 miljoen kinderen. Vandaag in Idlib kunnen 3 miljoen mensen geen kant op. In Jemen lopen 14 miljoen mensen het risico te verhongeren. Dat is ongelofelijk schrijnend allemaal. Het is daarom goed om te zien dat deze Minister echt werk maakt van humanitaire diplomatie, zoals met de aangenomen VN-Veiligheidsraadresolutie 2417, die zich verzet tegen uithongering als oorlogswapen. Zou de Minister nog nader kunnen toelichten hoe zij de uitvoering van deze resolutie verder invult?
Meneer de voorzitter. Dan Venezuela. We hadden gisteren in de Kamer op bezoek de Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen van de VN, die aangaf dat Venezuela inmiddels een zeer ernstig probleem begint te worden. «Mensen eerst» is de juiste insteek voor noodhulpverlening en, terecht, ook het beleidskader van deze Minister. D66 wil daarom ook de nadruk leggen op het belang van neutraliteit van humanitaire hulp. Politisering van noodhulp kan ertoe leiden dat levens in gevaar komen omdat noodzakelijke hulp wordt tegengehouden door autoriteiten. Helaas zien we dat ook heel vaak gebeuren. Recent is Venezuela daar ook een voorbeeld van geweest. Hier leidde politisering ertoe dat voedsel, water en medicijnen bij de grens werden tegengehouden en zo niet terechtkwamen bij mensen die dit het hardst nodig hadden.
De Venezolaanse vluchtelingencrisis is gigantisch. Bijna 4 miljoen Venezolanen zijn op de vlucht. Er zijn naar schatting 25.000 tot 30.000 Venezolaanse vluchtelingen in ons eigen Koninkrijk. Zoals ik al aangaf, gaf de Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen gisteren aan dat dit een van de belangrijkste crises is momenteel. Wij hebben ook begrepen dat de VN vandaag zouden komen met een brandbrief aan alle regeringen over deze schrijnende situatie. Ik overweeg op dit onderwerp een motie in te dienen. Kan de Minister in ieder geval aangeven in hoeverre de vrij geringe bijdrage van Nederland in 2018 in het kader van de crisis in Venezuela, ons grootste buurland, toereikend is geweest? En kan de Minister toelichten waarom er voor deze crisis helemaal geen geoormerkte bijdrage gepland staat voor 2019?
Voorzitter. Nu we het toch over middelen hebben, valt het mij op dat van 2015 tot 2017 hogere bedragen naar humanitaire hulp zijn gegaan. De crises in bijvoorbeeld Zuid-Sudan, Syrië, Somalië, Jemen en Venezuela zijn sindsdien helaas niet minder geworden. Het is geen geheim dat de fractie van D66 zou willen dat hier meer geld voor wordt vrijgemaakt. Wat ons betreft koppelen we de noodhulp aan de groei van het bni en benutten we hiervoor iedere andere ruimte die ontstaat – mijn collega van de ChristenUnie, Joël Voordewind, deed die oproep zojuist ook – en dan bij voorkeur via de VN-familie. Kan de Minister de daling in de middelen ten opzichte van 2015–2017 duiden en verklaren? En ziet de Minister mogelijkheden om het budget voor noodhulp ook met het bni te laten meegroeien?
Dan innovatie. D66 vindt het goed dat er vernieuwing plaatsvindt in de noodhulpsector. Ik ben bijvoorbeeld positief over de omschakeling naar cash assistance. Mensen kunnen dan zelf weer beslissingen nemen voor henzelf en hun familie en een waardig bestaan opbouwen. Ik heb nog wel wat vragen over de Nederlandse inzet ten opzichte van innovatie en nieuwe technologieën. Kan de Minister concreet aangeven hoe zij invulling geeft aan innovatie in de humanitaire sector en welke middelen zij hiervoor heeft vrijgemaakt? Welke resultaten zijn er inmiddels al bereikt? Ik denk hierbij bijvoorbeeld aan producten die het werk efficiënter hebben gemaakt.
Voorzitter. Ten slotte – volgens mij ben ik ook door mijn tijd heen – de inzet met betrekking tot noodhulp in EU-verband. Europese landen zijn samen de grootste donoren aan noodhulpverlening. Dit betekent dat wij samen echt het verschil kunnen maken. Dat is ook hard nodig. Nederlandse inspanningen moeten wat D66 betreft daarom synchroon lopen met de EU-inzet op dit punt. Deelt de Minister deze mening? Op welke wijze zet zij zich ervoor in om de Nederlandse inzet beter af te stemmen op de Europese inzet? En waar ziet zij nog verbeterpunten?
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Bouali. Dan is het woord aan mevrouw Kuik van het CDA.
Mevrouw Kuik (CDA):
Dank, voorzitter. We hebben nu een heel AO over noodhulp. De nood is groot in de hele wereld. De conflicten zijn complex, en ook de onrechtvaardigheid is groot. Mensen in deze sector, ook u allen en ik, zetten zich in voor hen die huis en haard hebben moeten verlaten. Er wordt nu gezegd dat dit 68 miljoen mensen betreft. De VN hebben alleen lang niet het budget om al deze mensen in nood hulp te bieden. Dat maakt dit ook een worsteling. Uitgangspunt in de bijlage van de Minister is extra aandacht voor dat wat het beste werkt en het meeste resultaat heeft. Dat vind ik ook een belangrijk punt. De Minister pleit voor ongeoormerkte meerjarige bijdragen aan betrouwbare partners. Het CDA ziet het belang ervan om niet alles van tevoren vast te leggen, zeker bij noodhulp, alleen al om vergeten crises, zoals die in Jemen, te voorkomen en te voorkomen dat het geld alleen daar terechtkomt waar het beste wordt gelobbyd.
Wij vinden het wel van belang om de uitkomst van het budget dat we inzetten op de een of andere manier te kunnen toetsen of meetbaar te kunnen maken. Kunnen we er nog wel iets van vinden? Ik wil namelijk bijvoorbeeld weten hoe de bescherming van meisjes en vrouwen in het kader van noodhulp is geregeld. Seksueel geweld is een wapen in conflicten, maar ook in opvangkampen. Vrouwen hebben bescherming nodig. We horen verhalen over gedwongen prostitutie en seksslavinnen. We horen ook verhalen over de kwetsbare positie van Venezolaanse vrouwen en kinderen die vluchten. Het is schokkend dat er eigenlijk niet meer van misbruik wordt opgekeken. Zelfstandigheid en economische onafhankelijkheid is hierbij cruciaal voor vrouwen. Mijn vraag is hoe we nou zien hoe de bescherming van deze vrouwen wordt aangepakt. Welke projecten zijn er? Ik weet dat de positie van vrouwen een integraal onderdeel is van het beleid van de Minister, maar ik zoek wel naar concrete inzet en middelen om vrouwen bijvoorbeeld uit de gedwongen prostitutie te helpen en bescherming te bieden tegen seksueel geweld. Good practices moeten we stimuleren en projecten moeten aantoonbaar resultaat kunnen laten zien. Kan de Minister ook al iets zeggen over de genoemde pilot met een onafhankelijk ombudsmechanisme voor slachtoffers van ongewenst seksueel gedrag? Kan ze er iets over zeggen hoe dat eruitziet?
Medische noodhulp is ook een aandachtspunt voor het CDA. Het herstellen van gezondheidsinfrastructuur en medische faciliteiten in noodsituaties is van groot belang. Epidemieën kunnen zo worden voorkomen, en een functionerende infrastructuur voor medicijnen en medische hulpmiddelen is essentieel om ervoor te zorgen dat noodhulp leidt tot structureel herstel. Maakt dit ook onderdeel uit van de Nederlandse noodhulp? Want hier lees ik eigenlijk weinig over terug.
Als je op de vlucht bent, weg van een conflict, betekent dat nog niet dat het conflict uit je hoofd is. Juist als je weg bent van het conflict en tijd hebt om erover na te denken, kan dat conflict extra ruimte krijgen in je hoofd. Het is dan ook terecht dat de Minister inzet op psychosociale steun, dat ze dit op de agenda heeft gezet. In een gesprek met hulpverleners uit Irak bleek dat geschoolde mensen die deze hulp kunnen bieden dungezaaid zijn. Hoe kunnen we onze inzet op psychosociale hulp zo inrichten dat er ook langdurige, structurele hulp en kennis is? Worden er bijvoorbeeld mensen binnen de gemeenschap opgeleid? Het is natuurlijk problematiek die niet van de ene op de andere dag verwerkt is. Getraumatiseerde mensen moeten ook een doel hebben in het leven en perspectief in de uitzichtloze situatie waarin ze zich vaak bevinden. Psychische hulp is wat ons betreft breder dan medicatie en praten met een psycholoog; het vergt ook sociale voorzieningen en economische ondersteuning. Deelt de Minister deze visie, en neemt ze deze brede aanpak ook mee in de conferentie die eind dit jaar wordt georganiseerd?
Voorzitter. Tot slot Syrië. Het Assad-regime heeft de aanval op Idlib geopend. Ik vraag de Minister om humanitaire diplomatie in te zetten om de ontstane situatie... ik wou zeggen «te redden»; nou, succes. Maar het CDA maakt zich heel erg zorgen over de 3 miljoen mensen daar.
Tot zover.
De voorzitter:
Dank u zeer, mevrouw Kuik. Dan gaan we nu luisteren naar meneer Van Haga van de VVD.
De heer Van Haga (VVD):
Dank u wel, voorzitter. De VVD is een voorvechter van noodhulp aan slachtoffers van natuurrampen of gewapende conflicten. Het is hulp waarvan vriend en vijand vinden dat iedereen er in principe recht op heeft. Het primaire doel van noodhulp is het redden van levens en het verzorgen van de meest essentiële behoeften. Dan gaat het om veiligheid, eten en drinken, medische verzorging en een dak boven het hoofd. Als we lezen dat in 2018 maar liefst 136 miljoen mensen aangewezen waren op noodhulp, dan laat dat zien hoe belangrijk het is dat we hier middelen voor vrijmaken. Maar het maakt ook duidelijk dat we de beperkte hoeveelheid geld die we hiervoor beschikbaar hebben zeer zorgvuldig moeten besteden, daar waar de impact het hoogst is. Ik zal het woord «rendement» hier niet noemen, maar het heeft er natuurlijk wel mee te maken.
Dat brengt me bij mijn eerste vraag aan de Minister. Hoe wordt er bepaald hoe het geld voor noodhulp het beste besteed kan worden, zodat de impact voor de mensen om wie het gaat zo hoog mogelijk is? En wordt er achteraf nog gecontroleerd of het geld inderdaad goed besteed wordt? Ik vraag dit omdat ik me kan voorstellen dat de snelheid het in een crisissituatie vaak wint van de zorgvuldigheid. Dat is in veel gevallen ook logisch, denk ik, omdat je snel moet acteren. Maar ik ben toch benieuwd of er achteraf wordt gemeten wat de impact is geweest en wat de resultaten hiervan zijn.
Voorzitter. Als noodhulp zo efficiënt mogelijk georganiseerd moet worden om zo veel mogelijk mensen te kunnen helpen, dan leidt dat automatisch tot een voorkeur voor opvang in de regio. Kan de Minister aangeven hoe het belang van opvang in de regio wordt ingepast in het huidige beleid?
Tot slot wil ik het belang van innovatie bij de inzet van noodhulp benadrukken. Ik ben blij dat collega Bouali hier ook al over begon. Als je met dezelfde hoeveelheid geld en middelen meer hulp kunt verlenen, dan moet je daar natuurlijk naar steven. Innovatie kan hierin een belangrijke rol spelen. Een paar weken geleden was ik samen met collega's Bosman en Serphos bij een innovatief bedrijf, Wings for Aid. Dat ontwikkelt op een fenomenale manier drones die onbemand voedsel en medicijnen kunnen afleveren in moeilijk bereikbare gebieden. Het mooie is ook dat dit gebeurt naar aanleiding van een amendement van mijn voorganger op deze portefeuille, de heer Fred Teeven, waardoor het ministerie destijds een opstartsubsidie heeft vastgesteld van 1,5 miljoen. Dit bedrijf lost nu het grote probleem van de last mile, de laatste 200 kilometer, op een zeer slimme manier op, in samenwerking met onder andere een aantal Nederlandse technische universiteiten. Als iemand daarin geïnteresseerd is, kan ik daar buiten deze vergadering nog wel wat meer informatie over geven. Maar hier past wel degelijk een compliment voor het ministerie, dat dit mogelijk heeft gemaakt. Het toont aan dat het soms loont om te investeren in vooruitgang en ontwikkeling. Dat geldt ook voor bijvoorbeeld big data-analyse, waardoor je beter kan voorspellen waar noodhulp nodig is. Omdat je altijd met een beperkte hoeveelheid geld zit, is het echt van het grootste belang dat je dat goed insteekt en dat je gebruikmaakt van mogelijke innovatie.
Daarom een laatste vraag aan de Minister: hoe zorgen we ervoor dat de juiste balans wordt gevonden tussen acute noodhulp en het investeren in innovatie, waardoor op termijn nog meer mensen met hetzelfde geld geholpen kunnen worden? Het is natuurlijk altijd een lastige afweging of je nu geld gaat besteden om mensen te helpen of dat je innovatie gaat financieren waardoor je op termijn weer veel meer mensen kan helpen.
Ik ben benieuwd naar het antwoord. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank, meneer Van Haga. Dan geef ik nu het woord aan mevrouw Van den Hul van de Partij van de Arbeid.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Hartelijk dank, voorzitter. Het aantal mensen in nood is de afgelopen acht jaar met 83 miljoen toegenomen. Maar liefst 68 miljoen mensen werden vanochtend niet wakker in hun eigen bed omdat zij ontheemd of op de vlucht zijn. Deze mensonterende en voor de hele wereld beschamende cijfers vragen om actie. Daarom is het goed dat we vandaag de plannen van de Minister bespreken.
De voorbeelden van crises die maar voortduren zijn eindeloos: de crisis in Jemen, in Sudan, in Zuid-Sudan, in Somalië, en natuurlijk Syrië niet te vergeten. Zo kunnen we nog even doorgaan, helaas. Deze zijn alle sterk gerelateerd aan gewelddadige conflicten en die zorgen nog steeds voor de meeste slachtoffers. Veel van die slachtoffers zijn meisjes en vrouwen.
We zijn dan ook blij met de inzet van de Minister op de bescherming en empowerment van vrouwen en meisjes. Nog steeds ontvangen wij geluiden dat er lang niet altijd goed is nagedacht over de behoeften van vrouwen en meisjes in crisissituaties. In de opvang blijken ondanks goede bedoelingen SRGR-pakketten te ontbreken of moeten vrouwen 's nachts zonder verlichting naar een onveilig openluchttoilet lopen. In hoeverre slagen we erin om gender daadwerkelijk mee te nemen in de direct door Nederland gefinancierde hulp, bijvoorbeeld via de Dutch Relief Alliance?
Ik wil de Minister bedanken voor de antwoorden die wij gisteren ontvingen op vragen naar aanleiding van de Amerikaanse terugtrekkende beweging als het gaat om zelfbeschikking en de Mexico City Policy. De Minister heeft deze week nauw contact gehad met enkele Amerikaanse kopstukken. Kan zij breder inzicht geven in wat de terugtrekkende bewegingen van Amerika nu concreet betekenen voor de positie van vrouwen en meisjes wereldwijd, en vooral op welke manier wij grip kunnen houden op het daadwerkelijk toepassen door alle donoren, ook de Amerikaanse, van de gender marker van de VN?
Dat brengt mij op het thema slachtoffers van seksueel geweld. Eerder pleitten wij al voor de oprichting van een internationaal systeem of fonds waarbij slachtoffers van seksueel geweld in conflictsituaties erkenning konden krijgen, naar aanleiding van een ontmoeting die wij in deze commissie hadden met de heer Mukwege. De Minister zag daar destijds niet direct een rol voor zichzelf in weggelegd. Maar in veel conflictsituaties is juist de eerste hulp aan deze kwetsbare vrouwen zo onontbeerlijk.
Ik vraag de Minister toch hoe wij ervoor zorgen dat de kwetsbare groep vrouwen of slachtoffers van seksueel geweld in conflictsituaties en bij noodhulpoperaties ook de bescherming en erkenning krijgt die vaak helaas ontbreekt. Collega Kuik noemde het al. Vrouwen zijn vaak ook kwetsbaar, juist in de opvang of in de chaos die ontstaat na een crisis. We hebben onlangs nog schriftelijke vragen gesteld over de mensonterende situatie in Mozambique, waar vrouwen in nood werden gedwongen tot seks in ruil voor eten. De Minister gaf aan dat zij in gesprek is met andere donoren en de overheid aldaar. Wij vragen aan de Minister hoe de situatie er nu voorstaat. Onze ambassadeur dringt bij de lokale autoriteiten aan op onderzoek en vooral ook vervolging. Wat is hierbij de inzet richting de slachtoffers?
Dat brengt mij op het punt psychosociale hulp, waar ook al eerder aan werd gerefereerd. Het gaat ons aan het hart dat veel van die miljoenen kinderen in conflictgebieden op dit moment dringend psychosociale hulp nodig hebben, maar die niet altijd krijgen. Wij verwelkomen dan ook de conferentie die de Minister hierover in oktober mede gaat organiseren. Wij weten dat Nederland verschillende programma's voor psychosociale hulp steunt. Tegelijkertijd stelt de Minister zelf al, in antwoord op eerdere vragen over het jaarverslag 2018, dat de capaciteit op dit moment nog onvoldoende is. Is duidelijk hoe groot die behoefte aan psychosociale hulp is binnen de wereldwijde vraag naar noodhulp? Is de Minister bereid zelf het goede voorbeeld te geven en nog voor de conferentie extra middelen beschikbaar te stellen voor psychosociale hulp, specifiek aan kinderen?
Tot slot. U kent mijn zorgen over de in rap tempo steeds verder krimpende ruimte voor het maatschappelijk middenveld. Deze trend raakt helaas ook de positie van humanitaire hulporganisaties, moet ik zeggen, en hun vrijheid en onafhankelijkheid om zich te kunnen organiseren en in te kunnen grijpen. Een belangrijke oorzaak hiervan is de wereldwijde toename van antiterrorismewetgeving. Dat leidt soms tot obstakels bij de financiering van humanitaire organisaties en moeizame visaprocedures voor hulpverleners die in bepaalde conflictgebieden hebben gewerkt. De Minister schrijft over een zoektocht naar een nieuwe balans. Dat lijkt ons een goed idee. De acties die de Minister beschrijft passen daar ook bij. Het is nog onduidelijk of er wel voldoende zicht is op dergelijke dikwijls bedreigende ontwikkelingen en hoe die het werk van humanitaire hulpverleners beperken. Ik sluit mij graag aan bij de zorg die collega Voordewind reeds heeft uitgesproken over het nieuwe wetsvoorstel. Ook ik vraag de Minister om daarover uitdrukkelijk met de sector en met haar collega's in gesprek te blijven.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank, mevrouw Van den Hul. Er is één vraag voor u van de heer Voordewind.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Een aantal collega's hebben ook aangegeven dat ze zich zorgen maken over het noodhulpbudget in de breedte, dus die -7% die we dit jaar hebben. Indien zich een stijging van het bnp voordoet, zouden we ook naar noodhulp moeten kijken als sector die dat geld ook heel erg kan gebruiken, gezien de cijfers die mevrouw Van den Hul noemt voor de toename van vluchtelingen et cetera. Vindt u dat ook?
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Uiteraard.
De voorzitter:
Dan kan ik nu het woord geven aan mevrouw Diks van de GroenLinksfractie.
Mevrouw Diks (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. Ik ben niet de eerste die het zegt, maar we constateren dat in acht jaar tijd het aantal mensen dat humanitaire hulp en bescherming nodig heeft, is gestegen van 53 miljoen naar 136 miljoen. Meer dan 68 miljoen mensen zijn ontheemd of gevlucht. Ongelofelijke getallen die je de haren ten berge doen rijzen en bepaald pessimistisch stemmen. Tegelijkertijd zijn er veel donorlanden, waaronder Nederland, die grote bedragen beschikbaar stellen. Bedrijven dragen steeds meer bij, hoorden we gisteren van de Hoge Vertegenwoordiger voor de Vluchtelingen Grandi, en er zijn talloze ngo's die ontzettend goed werk verrichten, wat weer optimistisch stemt.
Nu constateren we wel dat de totaal benodigde middelen stijgen, maar dat de Nederlandse uitgaven aan noodhulp stilaan teruglopen. Kan de Minister een beschouwing geven over deze verschillende trends? Doet Nederland genoeg en vooral: hoe spreken we onze bondgenoten erop aan dat zij hun steentje blijven bijdragen, zich houden aan de grand bargain en de zo noodzakelijke ongeoormerkte noodhulp blijven verstrekken?
Het is goed dat wij nu in de Kamer kunnen spreken over de verschrikkelijke cyclonen Idai en Kenneth en de gruwelijke gevolgen daarvan, maar ondertussen zijn er al duizenden gevallen van cholera en tienduizenden van malaria. Hoe staat het nu met de vaccinaties?
Terecht is er veel aandacht voor paraatheid, maar welke lessen kunnen we trekken uit dit gebeuren? Op 12 maart was er de eerste officiële waarschuwing. Idai kwam aan land op 15 maart en een volle week later moesten zich nog steeds duizenden mensen vastklampen aan bomen en waren er nog slechts vijf helikopters beschikbaar. Is het mogelijk om de paraatheid te verbeteren, vraag ik aan de Minister. Wat ik eigenlijk bedoel, is hoe we komen van een earlywarning- of earlyactionsystem naar een meer permanente staat van paraatheid.
Inmiddels kijkt Mozambique naar wederopbouw, waarvoor volgens experts 3,4 miljard dollar nodig is. Op een grote conferentie, vorige week in Beira, kwamen donoren met 1,2 miljard over de brug, waarvan een deel uit leningen bestaat. Nederland draagt naar verluidt 16 miljoen bij. Klopt dit? Zo ja, hoe is men op die 16 miljoen uitgekomen? Kan de Minister meer doen? De lange samenwerking met de stad Beira stond nota bene expliciet vermeld in de nota Investeren in perspectief.
Hulde ervoor dat de Minister zich zo inzet voor psychosociale steun aan mensen in nood. De Kamer heeft hierover verschillende moties aangenomen, waaronder een van mij. Meer inzet op psychosociale steun is een belangrijk punt, dat structureel veel te weinig aandacht kreeg. Ik zou nog wel graag horen hoe de Minister hier concreet invulling aan gaat geven. Welke activiteiten gaat zij financieren? Zal zij ook inzetten op een stevige slotverklaring bij de conferentie in oktober, waarbij partnerlanden zich ook kunnen committeren om geestelijke gezondheid structureel in noodhulpbeleid te integreren, om deze ook in nationale wetten te verankeren en daarvoor middelen vrij te maken?
Voorzitter. Natuurlijk is het goed dat hulp zich toespitst op kwetsbare groepen. Zij hebben speciale behoeften, zeker in crisissituaties. De actiepunten zijn vooralsnog niet erg concreet. Hoe spant Nederland zich nu hiervoor in en wat doen we met signalen dat kwetsbare groepen niet voldoende worden ondersteund? Zo hebben we tijdens het werkbezoek aan Colombia geleerd dat er bijvoorbeeld weinig tot geen ondersteuning is voor vanuit Venezuela naar Colombia gevluchte gehandicapten of chronisch zieken en lhbtiq-vluchtelingen. Of een ander voorbeeld: zwangere vrouwen in de getroffen delen van Mozambique die binnenkort moeten bevallen. Wat kan de Minister concreet extra betekenen voor deze groepen? Een ander punt is de bescherming van meisjes en vrouwen. Ik ben niet de eerste die het zegt. Wat hen overkomt, tart vaak elke beschrijving. De Minister zet hier stevig op in, maar kan zij ook concrete acties benoemen die worden ondernomen?
Voorzitter. Er is een gender-age marker, maar ziet die ook toe op mensen met een beperking? Zoals we weten, is de helft van alle meisjes die wereldwijd niet naar school gaan, gehandicapt. Als we hen niet goed monitoren, verdwijnen zij achter de statistiek.
Voorzitter. De Minister wil strijdende partijen aanspreken op het humanitair oorlogsrecht en daarbij politisering van hulp vermijden. Terecht moeten hulpverleners hun werk onafhankelijk en onpartijdig kunnen doen. Toch komen ze soms voor duivelse dilemma's te staan. Moeten ze onderhandelen met militante groepen om humanitaire toegang te krijgen, of juist niet? Betrek je MINUSMA en de Malinese overheid bij noodhulp om de legitimiteit onder de bevolking te verhogen, of juist niet? Dat zijn allemaal ook politieke afwegingen. Wat is nu de rol van het maatschappelijk middenveld bij noodhulp en wederopbouw in bijvoorbeeld Syrië of Mozambique? Hoe kan dat bijdragen aan een inclusief politiek proces? Hulp vindt natuurlijk niet plaats in een politiek vacuüm. Dit komt wat mij betreft niet goed genoeg naar voren in de nota, dus ik vraag aan de Minister hoe zij hiertegen aankijkt.
Ik ga afronden. Ik ben ook benieuwd hoe de Minister aankijkt tegen het wetsvoorstel over strafbaarstelling van verblijf in terroristisch gebied. Vindt de Minister ook dat er categorische vrijstellingen voor bepaalde groepen zouden moeten komen? Juist hulpverleners moeten vrijelijk hun werk kunnen doen zonder angst voor strafvervolging.
Tot slot, voorzitter, mijn laatste zin. Nederland zet terecht stevig in op voedselzekerheid, zeker na de aangenomen VN-resolutie 2417. Ik zou hierover graag een debat voeren. Kan de Minister aangeven wanneer zij over voedselzekerheid en conflict meer informatie naar de Kamer zal sturen?
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank, mevrouw Diks. Na de schorsing krijgt de Minister het woord.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
Dames en heren, ik vraag u om uw plaatsen weer in te nemen, want dan kunnen we gaan luisteren naar de beantwoording door de Minister.
Minister Kaag:
Dank u wel, meneer de voorzitter. Er is een groot aantal vragen gesteld. Ik ben blij dat het vanwege de oorzaken trieste thema noodhulp nog even levend is in deze Kamer als elders. Het belang is natuurlijk altijd om niet alleen levens te redden, maar ook altijd om de kwaliteit van overleving te verbeteren in afwachting van het moment van terugkeer, wederopbouw of politieke oplossingen van processen.
In eerste instantie is het natuurlijk ook belangrijk om te stellen dat humanitaire hulp bij uitstek apolitiek moet blijven. Het is altijd een groot risico om het te instrumentaliseren, maar vanuit Nederland en een aantal andere gelijkgezinde donoren zetten wij erop in om humanitaire hulp altijd te baseren op de noden van mensen, ongeacht politieke affiliatie en de situatie. Het gaat om levens redden en helpen overleven. Dat blijft kwalitatief heel belangrijk. Daarom kiezen wij in vele gevallen voor uitvoering van noodhulp door VN-organisaties, de bewegingen Internationale Rode Kruis en Rode Halvemaan of natuurlijk de hele belangrijke organisaties vanuit het Nederlandse maatschappelijk middenveld, gefinancierd middels de DRA. Het humanitaire aspect is ontzettend belangrijk, zoals ook verankerd in het internationaal humanitair oorlogsrecht. Dit wilde ik vooropstellen.
Het tweede. Zoals al werd gesteld, blijven de humanitaire noden helaas ontzettend hoog. Als we ook anticiperen op gevolgen van klimaatverandering, kunnen we niet stellen dat we een dalende trend kunnen zien. Het gaat niet alleen om de traditionele conflicten. Ook de gevolgen van natuurrampen en onvoorziene situaties kunnen conflicten om macht, maar ook conflicten om bronnen, zoals water en voedsel, veroorzaken. Dat geldt zeker als het gaat om periodes van droogte, gebrek aan water et cetera.
We zien een negatieve trend. Een aantal crises – deze trend is natuurlijk al een aantal jaren aan de gang – zijn steeds complexer en van langere duur geworden. In dezelfde periode hebben nog meer mensen hulp nodig. Het sine qua non van noodhulp is denk ik duidelijk. Onze financiering voor 2019 is 380 miljoen euro, zoals deze Kamer weet. 54% daarvan is kwaliteitshulp, oftewel kwaliteitsfinanciering. Die is ongeoormerkt en wordt verstrekt aan organisaties die wij vertrouwen op basis van performance, om het maar zo te noemen. Het gaat daarbij om hun prestatievermogen, om hun transparantie en om de manier waarop ze omgaan met moeilijkere situaties, met mensen en met middelen. Sinds kort is in alle contracten en verplichtingen – VN, non-VN, ngo's – de paragraaf over seksuele uitbuiting en machtsmisbruik opgenomen. Hoe ze daarmee omgaan, wordt ook een criterium van performance van alle organisaties. Daar kom ik zo op terug.
De uitgangspunten blijven in het kader van de aard van de operaties: humanitair, snel, ongehinderd, geen tijdsverliezen, toegang hebben en de beste organisatie die ter plekke is of kan zijn. Dat zijn natuurlijk altijd de stappen van keuzes bij de toekenning van humanitaire noodhulp. Bij uitvoering kiezen we ook zo veel mogelijk voor ongeoormerkt en voor meerjarige financiering, en niet voor de strakke thematische kaders. Dat doen we juist om de organisaties in het veld op basis van het noodplan dat wordt opgesteld, de keuze te kunnen laten maken waar zij de beste toegevoegde waarde kunnen bieden. Dat komt terug op thema's van efficiëntie en effectiviteit. We zitten dus niet blind vast aan organisatie A of B. Het gaat erom wie op de beste manier kan leveren onder de betreffende omstandigheden. Dat is ook verantwoord richting de klant, oftewel degene die in een noodsituatie zit, en ook richting de Nederlandse belastingbetaler.
Wij blijven kijken naar humanitaire diplomatie in een aantal gevallen, veelal op politiek niveau, en naar stem en ad-hocracy. We kijken natuurlijk helemaal naar de bescherming van vrouwen en meisjes, maar ook, zoals terecht werd genoemd, mensen die leven met een verstandelijke of lichamelijke beperking. Het gaat om iedereen die kwetsbaar is, een groepering van kwetsbaren. Daar wordt altijd zorgvuldig naar gekeken. Dat doen wij niet zelf, dat doen de organisaties die de hulp verlenen. We kijken steeds scherper naar het verlenen van psychosociale hulp en het belang van geestelijke gezondheid, maar ook naar een verbetering van het systeem op een continue basis door hervormingsvoorstellen en innovatie te steunen. Het gaat daarbij om innovatie door het aantrekken van de private sector en gebruik van technologie. Ook gaat het om kijken hoe je met diezelfde euro meer euro's kunt verkrijgen – dat is natuurlijk de financiële innovatie – om daarmee tegemoet te komen aan de voortdurende tekorten die ook leven binnen de humanitaire sector vanwege de noden, duur van de crises en financiële middelen die traditionele donorlanden zoals Nederland beschikbaar kunnen stellen. Wij blijven altijd heel genereus. We zitten echt wel in de kopgroep. En daarom hebben wij ook een stem, zowel bij de hervorming alsook bij de kritische kwesties, zoals seksueel misbruik en machtsmisbruik in de sector, vooral ook in crisissituaties. Wij maken daar ook gebruik van.
Ter informatie, wij hebben bijvoorbeeld nog niet ons geld overgemaakt naar een aantal grotere humanitaire organisaties, juist omdat we nog niet tevreden waren over de aanpak wat betreft sekse. Ik ga het nu even SEA noemen, als het mag, voorzitter, want anders moet ik het iedere keer volledig zeggen. Seksueel misbruik en machtsmisbruik in de sector, de SEA-paragraaf, maar in het Engels genoemd, juist omdat ik wil blijven aandringen en we gebruik willen maken van de koploperspositie die we hebben om te zorgen dat het systeem helemaal om en mee is. Dat voldoet hopelijk op een gegeven moment juist ook aan de eisen die wij stellen en die ook door deze Kamer heel helder zijn verwoord.
Mevrouw Kuik (CDA):
Het is goed om te horen dat wij eerst nog een keer kijken naar die voorwaarden. Hoe zit dat dan in de tussentijd? Want we leggen ons dan meerjarig vast. Kunnen we dan toch wel elk jaar stilstaan bij dat moment en een check doen?
Minister Kaag:
Het antwoord is ja. Dit is geen contractuele verplichting van onze zijde. Het kan namelijk ook zijn dat het bni omlaaggaat. Dan zijn onze middelen procentueel beperkt. Dus het bedrag is indicatief voor de organisatie. Wij zijn een betrouwbare donor, ze kunnen daarop plannen. Maar er vindt geen rechtszaak plaats als we het niet nakomen of als wij, of een volgend kabinet, besluiten tot een ander inzicht te komen. Maar dit is wel een goede praktijk van handelen en het heeft ons juist ook de ruimte gegeven om aan te dringen bij die organisaties om dit heel serieus te nemen, juist omdat we betrouwbaar zijn. Wij leveren en wij verwachten daartegenover ook, om het maar heel zakelijk te stellen, het product waarvan wij verwachten dat het aan onze kwaliteitseisen voldoet voor wat betreft management en aanpak in gevallen van vermoed misbruik of machtsmisbruik. Uiteindelijk zetten we in op voorkomen, juist door beter management, beter toezicht en betere rapportage.
Nu wilde ik meteen door naar de vragen, want een aantal vragen zijn gesteld over de inhoud van het Nederlands humanitair beleid, humanitaire diplomatie en landensituaties. Veel elementen over geestelijke gezondheidszorg en psychosociale zorg, verbeteringen van het humanitaire systeem, zowel qua management, financiën of innovatie. De paragrafen die ik net heb benoemd, komen nu terug in de kopjes.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Een punt over de agenda. Er zijn ook wat financiële vragen gesteld over het bnp. In welk kopje komt dat?
Minister Kaag:
Dat komt terug – uit mijn hoofd onder het kopje «wat verder ter zake komt», «any other business». Maar ik wil ook graag het laatste kopje tot het eerste kopje maken, financiën. We hebben ze niet geordend, geloof ik. O, wel, sorry. Dit gebeurt als je niet naar de ambtenaren luistert, meneer de voorzitter. Het eerste kopje was financiële innovatie. Dank ook voor deze correctie!
De heer Van Haga (VVD):
Maar begrijp ik het goed dat dit kopje dan voorbij is, het kopje financiën? Nee, dat kopje gaat nu beginnen?
Minister Kaag:
We beginnen er nu mee. Ik ben tot inzicht gekomen.
Er is een eerste vraag van CDA, ChristenUnie en GroenLinks, of de vernomen daling of de geobserveerde daling van de middelen ten opzichte van 2015–2017 te verklaren is en – een tweede vraag, ik beantwoord ze allebei – of ik de mogelijkheid zie om het budget van de noodhulp conform de bni-groei of -daling te laten groeien, of dalen. Het bedrag van 2009 is lager dan de uitgaven van de laatste jaren. Dit kwam door de tijdelijke ophoging van het budget via het noodhulpfonds en incidentele ophogingen. De werkelijke bestedingen van de afgelopen jaren zijn steeds boven de oorspronkelijk beschikbare budgetten door meevallers binnen de rijksbegroting. De laatste jaren hebben we eigenlijk altijd hetzelfde aandeel gehad in de wereldwijde noodhulp. In de laatste tien jaar zijn wij nummer 10, als je het rijtje landen afloopt.
Wij besteden daarnaast ook geld aan specifieke thema's door onze diplomatieke inzet, zoals ik meldde. Bijvoorbeeld bescherming van burgers, humanitaire toegang, resoluties over de veiligheid van hulpverleners en naleving van internationale normen als humanitair oorlogsrecht.
We doen ook veel, en dat is ook relevant in deze context, aan conflictpreventie. Je moet het niet loskoppelen, vredesopbouw en ontwikkeling in fragiele situaties. Wat het kabinet betreft is een structurele koppeling van het noodhulpbudget aan het bni niet wenselijk, want de noden variëren echt van jaar tot jaar en de behoeften van de internationale humanitaire hulpgemeenschap worden jaarlijks bepaald door de VN-organisaties. Ik zou niet aansturen op een strakke koppeling. De trend is inderdaad dat het aantal mensen dat hulp nodig heeft is gegroeid, maar ik wil het niet vastzetten op een percentage. Het kan zijn dat we één jaar door een dramatische crisis uitkomen op 18 miljoen en dat we een herschikking van de middelen overwegen, in overleg, terwijl een ander jaar blijkt dat middels innovatie, andere middelen, andere donoren – deze Kamer heeft ook terecht altijd gevraagd of we juist kijken naar de niet-traditionele donoren – met veel meer middelen over de brug komen. Dus vastzetten op 10% lijkt me niet wenselijk. We moeten blijven kijken naar nood, noodzaak, de rol van Nederland waar dat relevant is en natuurlijk überhaupt de humanitaire situatie. We maken altijd een hele zakelijke inschatting op basis van een schrijnende crisissituatie, maar het percentage zal mijns inziens niet helpen. Het is niet een nuttige verandering.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Ik heb volgens mij niet het percentage van 10 genoemd, misschien de collega's, maar ik heb wel een koppeling gemaakt met de bnp-groei, daar waar we niet voorzien dat de nood gaat dalen de komende jaren maar misschien daar waar het bnp wel zou kunnen stijgen. Dat zien we de voorgaande jaren natuurlijk ook, zoals ik heb meegemaakt. We zien incidentele stijgingen van het budget. Mijn verzoek aan de Minister was, áls er inderdaad een bni-stijging is, of de Minister dan ook wil kijken naar de noodhulpbudgetten. Want we zien inderdaad een daling ten opzichte van andere bedragen. De Minister zegt: ja, maar dat komt door incidentele plussen. Maar is de Minister dan ook bereid, als er plussen zijn, om ook dan naar noodhulp te kijken?
Minister Kaag:
Naar noodhulp kijken we altijd, want dat is inderdaad een kwestie van helpen levens te redden. Dus het is een primaire overweging bij stijgingen van budget, want dat is ook waar je ook nog heel veel goeds kunt doen. Tegelijkertijd willen we natuurlijk ook kijken naar de structurele aanpak van grondoorzaken. Maar dat wordt altijd holistisch overwogen. Ik ben het eens met de aanzet dat als er groei is, we altijd moeten kijken of we nog meer noden kunnen lenigen.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Uiteraard, ook kijken naar de grondoorzaken. Dat doet de Minister ook, want daar heeft ze ook structureel gelden voor vrijgemaakt gedurende deze kabinetsperiode. Maar er kan natuurlijk altijd weer een crisis zijn die extra of acuut financiële impulsen nodig heeft. Ik heb de Minister horen zeggen dat als zich dat voordoet, zij dan welwillend gaat kijken naar de middelen om te zien of daar een extra injectie voor de noodhulp nodig is. Dus dat stelt mij enigszins gerust.
De heer Bouali (D66):
Ik wil me graag aansluiten bij wat mijn collega Voordewind van de ChristenUnie zojuist ook al zei. En ik ben ook blij te horen dat de Minister inderdaad ook als er bni-groei is welwillend kijkt naar de noodhulp. Waar ik bang voor ben, als je naar de lijntjes kijkt, als je het zou uittekenen, is dat de crises steeds groter worden en de aantallen vluchtelingen flink toenemen, terwijl de budgetten misschien niet gelijk-op stijgen, dus dat dat gat te groot wordt. Ik snap heel goed de zakelijke inschatting, dat je de grondoorzaken moet aanpakken, maar in die zin zou ik inderdaad ook willen bepleiten, zoals mijn collega van de ChristenUnie doet, om te proberen toch die pot geld mee te laten groeien in de toekomst.
Minister Kaag:
Eerlijk gezegd denk ik dat er helemaal geen verschil van inschatting is, dus de vragen verbazen me een beetje, alsof ik de suggestie zou hebben gewekt dat er een mindering is op het noodhulpbudget, dat dit kabinet niet kijkt naar noodhulp. Ik denk: verre van. Ik ben altijd de eerste voorvechter van noodhulp, omdat ik ook zelf humanitaire hulp heb verleend in crisisgebieden. Dus ik ben een beetje verbaasd over de vraagstelling, maar ik ga ervan uit dat we vanuit dezelfde invalshoek komen.
Het tweede punt is natuurlijk dat er geen groei per se van het bni is verwacht. Dus we gaan hier een beetje uit van een rooskleurig scenario. Het is dan ook een beetje een theoretisch gesprek.
Het derde is dat wij inderdaad helaas de constatering hebben dat in veel langdurige situaties noodhulp eigenlijk een chronische vorm is, waar je juist dan naar lokale wederopbouw moet gaan kijken. Dat doen we ook, waar juist opvang in de regio het middel is waar heel veel geld naartoe gaat, dat in plaats van humanitaire noodhulp is. Humanitaire noodhulp moet ook afgebakend worden in de tijd, want het is een humanitaire noodhulp. Het is niet hetzelfde als opvang in de regio en andere vormen van toegang tot diensten die mensen die langdurig verblijven en de status hebben van intern ontheemd of vluchteling, in een ander kader terechtkomen. Het kabinet geeft ook bijna 100 miljoen uit aan UNHCR, UNICEF, ILO en de Wereldbank om te kijken naar de opbouw van livelyhoods, dus mensen de kans te geven wat werk te creëren en zelf te verdienen. Want dat is de betere manier om die mensen te helpen en kinderen naar school te helpen gaan. Dus er zijn heel veel elementen die samenkomen. Dat zei ik al eerder. Als je noodhulpbudget helemaal apart gaat behandelen, dan kun je eigenlijk alleen maar kijken naar het eerste jaar van een crisis. Dat is je eerste reactie. Zit je in jaar twee, jaar drie, jaar vier, jaar vijf, dan ben je eigenlijk al vaak met opvang in de regio bezig en daar hebben we ook budgetten voor. Dus dit debat moet dan die twee elementen bij elkaar nemen. Dan is er heel veel geld gereserveerd door Nederland.
De voorzitter:
De Minister kan verder met haar betoog.
Minister Kaag:
Dan is er een vraag van de heer Bouali over innovatie, of ik kan aangeven hoe ik concreet invulling geef aan innovatie in de humanitaire sector. Er zijn natuurlijk een aantal fondsen en platforms die de heer Bouali kent, die innovatie stimuleren, zoals het humanitair innovatiefonds, de humanitaire grote uitdaging, zoals het vertaald heet, START, het Wereld Voedsel Programma Accelerator en de Nederlandse coalitie voor humanitaire platfora. Dat zijn een aantal voorbeelden waar dit allemaal gebeurt. Er zijn een aantal effecten die ik nog niet allemaal op een rijtje heb met de aantallen resultaten.
Wij kijken ook naar innovatie door de organisaties die we al financieren zelf, zowel in de hulpverlening als in de financiering op internationaal niveau. Het Rode Kruis doet dit bijvoorbeeld door impact bonds. Ze gaan allemaal de financiële markt op om te kijken hoe ze andere vormen van financieren aantrekken. Wij helpen daarbij of wij geven daar politieke goedkeuring bij. Dus vaak hoeft het ook niet per se geld te kosten. Wij zitten in de uitvoerende raad en wij geven toestemming aan die organisaties om daarmee aan de gang te gaan. Dat is eerlijk gezegd soms nog belangrijker.
Waar we ook op hebben gestuurd, is dat er veel meer cash via banktransfers bijvoorbeeld direct naar vluchtelingen gaat. De digitale data en de digitale identiteit zijn ontzettend belangrijk voor mensen die de facto in een positie van statenloosheid verkeren.
Het tweede is dat de digitalisering het in plaats van goederen ook mogelijk maakt – dat hebben we ook gefinancierd – dat er snellere situatieanalyses beschikbaar zijn, dus betere kennis en dat dan de noden beter te ledigen zijn. Dus dat is allemaal het gebruik van IT-technologie. Wij sturen ook steeds aan dat Nederlandse bedrijven kennis kunnen maken met VN- of andere organisaties en hun technologie of middelen beschikbaar kunnen stellen of dat daar gebruik van wordt gemaakt. Dit is niet gebonden. Het is een introductie van partners. Vaak blijken gewoon veel Nederlandse start-ups ook geweldige dingen te doen. Dat hebben we deze week ook gezien bij de Global Entrepreneurship Summit.
En verder kijken we ook naar de verbetering van de logistiek van de noodhulp door toepassingen van Nederlandse kennis en algoritmes. Dat is bij het WFP. Er is een plethora van voorbeelden die we graag nog op een andere manier willen delen, maar het zijn er echt heel veel. Die kunt u ook in de jaarverslagen terugvinden.
De voorzitter:
Voordat u verdergaat nog een vraag van de heer Bouali. Die hebt u eigenlijk ook al beantwoord.
De heer Bouali (D66):
Heel kort. Heel veel dank. De Minister geeft ook een heel duidelijk beeld. Goed te horen ook dat de innovatiekant veel aandacht krijgt. Voor mij, gewoon ter verduidelijking. Als we het over innovatie hebben, is dat ook iets waar we met het bedrijfsleven heel actief samen optrekken? U noemde net de startups ook al. Bij de summit is daar ook aandacht aan besteed. Is dat iets wat we samen met het bedrijfsleven ook doen? Haken we daar heel erg op aan? Of is dat toch iets wat we met hulporganisaties en de VN-familie doen?
Minister Kaag:
Het laat zich niet helemaal sturen, natuurlijk, want wij staan niet aan de vooravond van de geboorte van bedrijven, zeker niet met technologische middelen. Maar de SDG-agenda is natuurlijk weer het kader. Wat je ook weer bij de GES merkte, is dat alle bedrijven, maar met name ook de Nederlandse bedrijven, echt koploper daarin zijn als het gaat om watervoorziening of de vervuiling van water tegengaan, ook in situaties waar er geen waterpomp is, of geen latrine, en-en-en. Veel Nederlandse bedrijven hebben bijvoorbeeld al allerlei vernieuwing geïntroduceerd. Die brengen dat dan op de markt. Zij doen dat vanuit een maatschappelijk doel. Ze willen daaraan verdienen en dat kan dus ook. Dan leggen wij op een heel pragmatische wijze die koppeling. Dus ze hebben zelf eerlijk gezegd het tragische gat in de markt ontdekt, maar het is een maatschappelijk doel. En wij bevorderen dat en wij maken dit ook kenbaar. Er zijn tientallen bedrijven aangesloten bij de Nederlandse Coalitie voor Humanitaire Innovatie. Dat wordt ook ondersteund door de overheid. Ik denk dat hier nog steeds veel meer kansen liggen en het is goed om dat te blijven ontdekken. Veel van dit soort bedrijven gaan ook mee op handelsmissies en natuurlijk ook weer naar landen waar je heel vaak tegelijkertijd een crisis kunt hebben, een humanitaire crisis of een natuurramp, en waar ook op een traditionele wijze handel kan worden gedreven. Dus het is op een positieve manier fluïde, zou ik zeggen. Maar ik waardeer de vragen en wij zullen daar actief naar blijven kijken.
Ik heb een aantal elementen van innovatie benoemd, maar er is nog een restvraag over. Een deel van de vragen van de heer Van Haga van de VVD had ik beantwoord, maar er is misschien nog een restvraag over digitalisering. Er is een digitaliseringsbrief uitgegaan naar deze Kamer. Wij beschouwen innovatie natuurlijk niet als een doel op zich, maar het is een middel om ook de hulp te verbeteren. Ik denk dat de heer Van Haga het zal waarderen dat het gaat om efficiëntie, effectiviteit, goedkoper en sneller. Ik neem aan dat de hele Kamer dit waardeert, maar heel veel details zitten in de digitalisering bij de component humanitaire hulp en hulpverlening.
Dan de vragen over het samen optrekken vanuit Nederland met de EU. Dat doen we sinds jaar en dag, vooral natuurlijk met het directoraat-generaal van ECHO en met andere lidstaten. Dan gaat het om de humanitaire inzet, op politiek niveau, in New York, maar ook in landensituaties. Dat is met name natuurlijk weer het benoemen van het belang van het nastreven van het humanitair oorlogsrecht, het respect voor mensenrechten en de humanitaire toegang. Dat is ontzettend moeilijk. We kunnen eigenlijk alleen maar concluderen dat humanitaire toegang voor humanitaire hulpverleners met jaar en dag afneemt. Zij zijn zelf ook steeds meer doelwit geworden. Daarom is het ook ontzettend moedig om in veel crisissituaties dit soort werk nog steeds te blijven doen.
Tegelijkertijd zijn we met de Europese Commissie een belangrijke partner in de Grand Bargain over uitvoering van humanitaire hulp, maar ook de wederzijdse controle. En we hebben samengewerkt in EU-verband om een negatieve impact van contraterrorisme-wet- en regelgeving en sancties op humanitaire hulp zo veel mogelijk te beperken. Maar we blijven altijd overal samenwerken en Nederland geeft natuurlijk ook veel gelden via de EU uit, dus het is belangrijk dat we weten dat wat gebeurt ook aansluit bij onze prioriteiten.
Dan is het tweede thema of ik kan toelichten hoe we verder uitvoering geven aan resolutie 2417. Het is natuurlijk een kabinetsbrede prioriteit, niet alleen onder buitenlandse hulp en ontwikkelingssamenwerking. Het is ook iets waar de heer Blok zeer aan hecht. We kijken natuurlijk naar publieke diplomatie, maar ook naar de stillere diplomatie van de internationale gemeenschap wanneer voedselonzekerheid dreigt. Als je kijkt naar Jemen en Zuid-Sudan hebben we ingezet in de Veiligheidsraad middels resoluties, als uitvoering van de resolutie 2417. We kijken via programmafinanciering naar de preventie en aanpak van oorzaken van conflictvoedselzekerheid. Er is een programma van de Wereldbank dat we ondersteunen. Dat heet het honger actiemechanisme, maar het staat bij de Wereldbank niet onder deze naam bekend, maar onder het Famine Action Mechanism; anders kan niemand het terugvinden.
Drie is een effectievere verantwoording voor schending van humanitair oorlogsrecht en mensenrechten. Wij financieren ook de maatschappelijk middenveldorganisatie Global Rights Compliance en de Wereldvredesstichting voor een periode van drie jaar. Dan wordt er gekeken hoe het verbod op uithongering in de praktijk kan worden gebruikt in overleg en in de naleving. Maar het blijft natuurlijk ontzettend moeilijk. Daar moeten we niet naïef in zijn. Net zoals bij veel andere Veiligheidsraadsresoluties is de aanname al een heel proces, maar de naleving is een heel andere kwestie. Dat vergt continue aandacht, politieke moed en naleving en ook creatief samenwerken met vele andere partijen. Dat zijn niet alleen landen, dat zijn organisaties en juist ook maatschappelijk middenveld activisten en anderen die de moed hebben hun stem te verheffen.
Voor wat betreft een aantal vragen over geestelijke gezondheidszorg en psychosociale steun...
Mevrouw Diks (GroenLinks):
Ik had nog een vraag gesteld over voedselzekerheid. Daar heeft natuurlijk de opmerking die u net maakte daar ook alleszins mee te maken. Komt u daar nog op terug, of was dat vervat in wat u daarstraks aangaf?
Minister Kaag:
Nee. Ik had er kort overleg over. Het was mij niet duidelijk of de vraag werd gesteld of er een speciaal debat over zou komen of een speciale schriftelijke reactie. De inzet van de reactie was niet duidelijk aan mijzelf.
Mevrouw Diks (GroenLinks):
Dat kan ook weer heel kort. Ik gaf net aan dat ik het heel erg te prijzen vind dat Nederland – en u dus ook, in dit geval – zich heel erg druk maakt over voedselzekerheid en conflicten in relatie tot elkaar. Niet voor niets is die resolutie natuurlijk onder ons voorzitterschap aangenomen. Ik zou het fijn vinden – ik hoop dat mijn collega's dat ondersteunen – als daarover eens wat informatie naar de Kamer kon komen. Wat bent u in dit kader aan het doen? Hoe wordt die resolutie door Nederland uitgewerkt? Wat betekent dat dan voor de Nederlandse landbouw? Ik zou het zelf ook kunnen schrijven, denk ik, maar ik ben dus heel benieuwd naar hoe u dat ziet en of wij op enig moment informatie daarover naar de Kamer kunnen krijgen.
Minister Kaag:
We kunnen altijd een informatieve brief naar de Kamer sturen. We moeten even kijken wanneer de resolutie is aangenomen. We hebben natuurlijk het bredere uitvoeringsplan Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Als je kijkt naar de aanpak van grondoorzaken hoort dit daar ten dele ook bij. Dit is een hele bijzondere resolutie, maar we kunnen de Kamer op concrete wijze informeren.
De voorzitter:
Dat zegt u dus ook toe bij dezen? Ja. Gaat u verder.
Minister Kaag:
Er is een vraag gesteld door mevrouw Van den Hul en mevrouw Diks over hoe groot de behoefte is, of er extra middelen zijn en of er een verklaring komt of in ieder geval bredere kaders. Er zijn een aantal vragen gesteld, ook door mevrouw Kuik, die vroeg wat de conferentie beoogde te bereiken, wat er nodig is en ook wat het initiatief eigenlijk om het lijf heeft, om het zo maar te noemen. Wat het gaat opleveren. Laat ik het zo stellen: er wordt al sinds jaar en dag ten dele nagedacht over het belang van psychosociale hulp, geestelijke gezondheidszorg en de toegang daartoe in crisissituaties. Mijn eigen observatie is altijd geweest dat het toch een beetje een achterafgedachte was. Het was zeker nooit een programmeringsprioriteit; niet vanuit de donorgemeenschap, maar ook niet bij de organisaties zelf.
In de meeste crisissituaties is het ook zo – het voorbeeld Irak is aangehaald – dat er zo goed als geen psychiatrisch kader aanwezig is en geen psychologen. Cultureel is er vaak een enorme barrière voor wat betreft depressies en dergelijke. Al zou je gedeprimeerd zijn in niet-oorlogstijden, dan nog is het niet bespreekbaar. Het is vaak niet gangbaar. Er zit een enorm sociaal-culturele lading omheen, nog los van de crisissituatie. In crisissituaties is dat natuurlijk vaak alleen nog maar erger. De verwerking van oorlogstrauma's en dergelijke is een zware belasting voor elk mens.
De Wereldgezondheidsorganisatie heeft daar nu meer studie naar gedaan. Feit is dat 20% van de mensen in crisissituaties behoefte heeft aan acute psychosociale ondersteuning. Wij schatten in dat het aantal in werkelijkheid veel hoger zal zijn, want we hebben het hier over acute gevallen. Onze inzet is al sinds het aantreden van dit kabinet dat we een inventarisatie gaan maken en dat we willen werken met anderen. We zijn niet de Wereldgezondheidsorganisatie. Wij maken wel gebruik van het privilege van de rol als koploper. We hebben veel kennis en kunde van wereldniveau in huis in Nederland, zo blijkt, en we gaan kijken hoe we daar beter vorm aan kunnen geven. Dit is ook een uiting van een recht, een mensenrecht.
Dus de conferentie is een meetpunt, maar het is niet het eindpunt. De conferentie heeft drie doelstellingen. De eerste is politieke aandacht opeisen en vragen. Psychosociale zorg en de toegang tot geestelijke gezondheidszorg moet gezien worden als een recht, als iets wat onderdeel moet gaan vormen van het basispakket van noodhulpvoorziening. Het heeft immers ook te maken met de kans tot herstel. Hoe sneller er aandacht voor is, hoe groter de kans op herstel. Als je de aandacht daarvoor – bij kinderen, in scholen, tijdens het spel zoals War Child Nederland dat doet of andere organisaties – structureel in het basispakket integreert en dus ook financiert, dan zijn de kansen op herstel veel beter. Als je kijkt naar een perspectief van stabiliteit, sociale cohesie en mogelijke terugkeer van bijvoorbeeld vluchtelingen naar hun plaatsen van oorsprong, dan verhoogt dat zelfs de kans op productiviteit. Het is dus eigenlijk een heel eenvoudig en logisch verhaal: vereist is politiek commitment van veel landen, juist ook daar waar de crisis plaatsvindt of eromheen.
Doelstelling twee is capaciteitsopbouw en dat we ons daar speciaal op gaan richten en de Wereldgezondheidsorganisatie daarin steunen. De derde doelstelling is inderdaad de financiering, maar de financiering is niet eens het hoofddoel, want ik zei al: er wordt door veel organisaties wel iets gedaan, maar als je het niet goed organiseert als prioriteit en het niet meeneemt in de analyse en de opbouw, dan maak je ook onvoldoende gebruik van de lokale capaciteit waar die wel bestaat. Wij werken ook in het kader van het Rode Kruis, de conferentie van het Internationale Rode Kruis, toe naar een resolutie. Als die wordt aangenomen in december, dan komt er een leger van ongeveer 14 miljoen vrijwilligers beschikbaar – ik check dat aantal even bij mijn ondersteuning, het klopt – die allemaal zelf burgers zijn van crisisgebieden. Die worden getraind en met simpele methodes opgeleid om die eerste bijstand en steun te bieden. Dat kan nooit een substituut zijn voor de kwalitatief hoogstaande hulp die ook vereist zal zijn, maar het is een belangrijke kentering.
De behoefte is dus helaas minstens 20% van de mensen in crisisgebieden. Ik heb uitgelegd wat onze hoofddoelstellingen zijn. Extra middelen hebben we nog niet voorzien, maar wij geven al geld. Wij willen eerst die conferentie goed op de rails zetten. Er zijn heel veel landen die zich hier ook bij kunnen aansluiten. Voorts gaan ook organisaties die we financieren – ik noem UNICEF, maar ook het UNHCR – binnen hun eigen capaciteiten kijken, net zoals het Rode Kruis, hoe zij zelf hun organisatie anders kunnen inrichten om de bestaande capaciteit beter in te zetten of nieuwe capaciteit te organiseren. Er kan dus nog heel veel gebeuren. Dit is een belangrijke kentering. Hiermee meen ik alle vragen omtrent geestelijke gezondheidszorg en psychosociale hulp te hebben beantwoord.
Dan kijken we natuurlijk ook naar de speciale, kwetsbare positie van vrouwen en meisjes. Veelal behoren zij toch tot de meest kwetsbare groepen. De vraag van de leden Kuik en Diks was wat er verder nog moet gebeuren en wat er kan gebeuren in de uitvoering van hun bescherming. Het is belangrijk – en ik denk dat dit ook zo begrepen is – dat we niet alleen uitgaan van kwetsbaarheid, maar ook van kracht, van weerbaarheid en van de opbouw van die weerbaarheid. Wij vragen al onze hulpverleners, VN en niet-VN, de DRA-partners, om juist hiernaar te kijken. Dat doen zij ook. Het is onderdeel van het bredere beleid. Elke zichzelf respecterende organisatie neemt gender-sensitive programming mee. Dat is een criterium.
Tegelijkertijd zijn gender- en leeftijdsmarkers verplicht gesteld in alle programma's. Er zijn organisaties die speciale programma's uitvoeren helemaal gericht op vrouwen en meisjes, zoals UNICEF en UNFPA, de VN-bevolkingsorganisatie. Ze zijn gericht op vrouwen, meisjes en kinderen überhaupt – jongens worden ook slachtoffer van seksueel geweld – die slachtoffer zijn van geweld of risico lopen dat te worden, en de opvang van hen. In 2017 werden 1,6 miljoen vrouwen en kinderen bereikt.
We bekijken bij alle uitvoerende raden en bij de beoordeling van programmavoorstellen of thematische voorstellen hoe de uitvoering loopt en of die voldoet aan de criteria die wij verwachten. Dat doen we met een groep gelijkgezinden, maar met de DRA doen we het natuurlijk ook. We kijken bij projectbezoeken, we kijken bij de beoordeling van rapportages. Er is veel verbeterd, maar het kan natuurlijk nog veel scherper. We hebben in heel veel crisissituaties gezien dat er nog veel beter moet worden gekeken naar seksuele uitbuiting en machtsmisbruik, niet alleen binnen de organisatie, maar ook voor wat betreft de uitbuiting van de klant of van degene die baat heeft bij de hulpverlening.
Er is nog niet genoeg werk gedaan voor mensen die leven met een lichamelijke of geestelijke beperking, ondanks de aanname van criteria en de verwachting. Daar moeten wij nog scherper op letten en dat moeten we ook verwachten van partnerorganisaties.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
De Minister geeft terecht aan dat het belangrijk is om niet alleen aan de voorkant, maar ook aan de achterkant, bij de beoordeling van rapportages te kijken naar gender-sensitiviteit. Kan de Minister een inschatting geven van hoeveel van de noodhulporganisaties die Nederland ook echt steunt, dat al doen op dit moment? We hebben immers bijvoorbeeld in de SDG-rapportage eerder gezien dat we soms niet over de juiste data of voldoende data beschikken om dat echt te kunnen beoordelen. Kan de Minister in dit verband ook inzicht geven in hoe dat zit bij noodhulporganisaties die Nederland steunt?
Minister Kaag:
Het specifieke aantal kan ik niet noemen. Het blijkt dat het merendeel van de organisaties of zelfs vrijwel alle organisaties dit doen, maar bij de uitvoering hapert het nog. Dat heeft natuurlijk ook te maken met de lokale context. Daar moet nog beter op gelet worden. We kunnen ook geen volkomen controle verwachten van de uitvoerende organisaties, want het wordt uitgevoerd op een andere locatie. Dit blijft een werk in uitvoering, vrees ik. Ik denk dat we hier in een toekomstige rapportage, in een jaarrapport, wat meer aandacht aan moeten besteden en ook aan de organisaties moeten communiceren dat wij op dit punt een verbetertraject verwachten met een uitleg waarom het niet wordt gedaan.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Het stemt mij zeer gerust dat de Minister aangeeft dat te zullen doen. Uiteraard herken ik wat de Minister schetst, dat het ook hier een ketenkwestie is. Binnenkort hebben we het over imvo. Dit is ook een soort ketenbenadering. Om de vergelijking even door te trekken: de due diligence – sorry: gepaste zorgvuldigheid – ligt daar ook bij de hulporganisaties. Ik zou het zeer waarderen als de Minister in een volgende rapportage hierop terugkomt en daarbij aangeeft hoe zij het gesprek met de door Nederland gefinancierde noodhulporganisaties aangaat.
Mevrouw Diks (GroenLinks):
Ik vind het heel erg te waarderen dat de Minister zich druk maakt over en zich oprecht inzet voor mensen met een lichamelijke en/of geestelijke beperking. Ze zei: daar gaan we scherp op letten. Zou ze misschien nog iets concreter kunnen worden? Ik let ook weleens ergens scherp op, maar daar is de ander misschien niet per se mee geholpen.
Minister Kaag:
Dat doen we in de gesprekken, in de aanbesteding van programma's, in de terugrapportage en bij projectbezoeken, dus het gebruikelijke. Maar ik kan natuurlijk niet de hele ambtenarij op dit thema zetten. «Scherpte» betekent dat we hier hetzelfde doen als bij seksuele uitbuiting en misbruik van macht: het wordt gecommuniceerd, er wordt over gerapporteerd, de verwachtingen worden nog een keer herhaald et cetera et cetera. Het is actief beleid in plaats van een aanname van beleid.
Mevrouw Diks (GroenLinks):
Prima. Dat vind ik heel fijn om te horen. «Scherper letten op mensen met een beperking» vond ik een wat dunne benadering, zal ik maar zeggen, maar het is dus gewoon helemaal in het beleid meegenomen. Ik neem aan dat het ook deels voorwaardelijk is, als ik uw woorden goed interpreteer, en dat criteria er een onderdeel van zijn. Ik ben heel benieuwd naar volgende rapportages hierover.
Mevrouw Kuik (CDA):
Dank dat de Minister hier zo bovenop zit. De organisaties kunnen wel zeggen dat ze er aandacht voor hebben, maar hoe wordt het nu uitgevoerd? Het zou ons helpen om te weten welke good practices er worden toegepast. Dan wordt het iets concreter hoe daar aandacht aan wordt besteed.
Minister Kaag:
Ja, ik zou het ook heel fijn vinden om dat te weten, maar ik denk eerlijk gezegd dat het nog een beetje in de kinderschoenen staat. Handicap International en een paar andere organisaties doen dat als geen ander. Maar het belang voor dit soort doelgroepen is vaak dat ze niet worden vergeten en niet alleen maar onder de aandacht komen van een hen toegewijde organisatie, maar dat ze juist in alle plannen en programma's worden meegenomen, zoals toegang tot scholing en klaslokalen. We moeten ons wel realiseren dat dit situaties zijn die ook in Nederland, een OESO-land, de zevende economie ter wereld, nog vaak moeilijk blijken. Een opeenstapeling van verwachtingen en resultaten is niet reëel in crisissituaties. Daarom is het nog belangrijker dat men er heel zorgvuldig naar kijkt, want anders vrees ik dat het «out of sight, out of mind» wordt. Ik wil hierin wel realisme betrachten. Ik durf slechts een langzame voortgang te beloven, omdat het gewoon heel weerbarstig is in de uitvoering.
Mevrouw Kuik (CDA):
Ik doelde ook op de bescherming van vrouwen en kinderen tegen seksueel geweld. Sorry, dat had ik er even bij moeten zeggen. Ook die good practices moeten naar ons toekomen zodat we zien welke concrete stappen er worden gezet.
De voorzitter:
Minister, ik denk dat u weer verder kunt met uw betoog. O, sorry, ik zag meneer Voordewind niet. Ga uw gang.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
En ik zit nog wel het dichtste bij. Ik heb daar nog een vraag over. Het is goed dat de Minister extra aandacht heeft voor misbruik van meisjes en vrouwen. Ze is in Noord-Irak geweest. Kan ze iets vertellen over de situatie? Wat heeft zij aangetroffen in de kampen, bijvoorbeeld in Duhok en Zakho, als het gaat om de gevaren die meisjes daar lopen?
Minister Kaag:
Ik kom daarop terug in het laatste blokje, de specifieke landensituaties.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Het ging mij meer om de indrukken van de Minister. Ze is daar geweest en heeft ongetwijfeld gesproken met meisjes en vrouwen in de kampen in Noord-Irak. Ik was even benieuwd naar haar indrukken daarvan.
Minister Kaag:
Weet u, elk bezoek en elk gesprek met mensen die zo geleden hebben, laten natuurlijk een bijzondere indruk achter. Maar ik vind het wat lastig om waarheidsgetrouw te zijn als ik nu specifiek verslag ga doen van mijn indrukken van een jaar geleden. In bredere zin zeg ik dat in veel landen meisjes en vrouwen in tijdelijke opvang en in kampen zich in een nog onveiliger positie bevinden. Er is vaak geen verlichting, ze moeten naar hele grote gedeelde latrines en er bestaat het gevaar van verkrachting of aanranding. Natuurlijk is er ook het gevaar van voortijdige uithuwelijking vanuit de familie, juist om het meisje te beschermen tegen verkrachting. Al getraumatiseerde vrouwen en meisjes worden dus enorm veel kansen ontnomen. Daarom moeten we inzetten op zowel scholing, bescherming en psychosociale traumacounseling als op kansen op werk. Ik denk dat de heer Voordewind dit met mij deelt. Die bescherming moet echt goed opgezet worden en blijvend worden ondersteund.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Ik vraag dit niet voor niks. Het kabinet heeft het voornemen om de jezidimeisjes en de jezidi's terug te sturen naar de kampen waar ze vandaan komen. De Minister heeft met eigen ogen gezien – zij beschrijft dat nog een keer – hoe gevaarlijk het op dit moment nog steeds is voor de jezidimeisjes om terug te keren naar Noord-Irak. Ik begrijp dat zij niet de Staatssecretaris van Asiel is, maar neemt zij haar observaties van de gevaren van terugkeer van jezidimeisjes op dit moment mee in de discussies binnen het kabinet? Dat is een beetje mijn zorg. Ik hoop dat de Minister die zorg ook overbrengt aan haar collega's in het kabinet.
Minister Kaag:
Voor de goede orde: ik wil even stellen dat ik in generieke termen een vluchtelingen- of kampsituatie heb beschreven. Ik zei net dat ik geen rapportage kan geven van een reis van een jaar geleden en daar geen heel specifieke, gedetailleerde constructie van kan maken. Maar over het algemeen zitten vrouwen en meisjes in kampsituaties in een heel kwetsbare positie. Dat heb ik gesteld. Ik heb het niet meteen doorgetrokken naar de situatie van jezidimeisjes en de wenselijkheid van hun terugkeer onder de huidige omstandigheden. Dat heb ik niet meteen gesteld. Echter, ik weet dat er een aantal vragen zijn gesteld aan de Minister van Justitie en Veiligheid die nog op beantwoording wachten. Die komen nog naar een andere commissie toe. Ik wil formeel stellen dat het goed is om dat moment af te wachten. Wat discussies binnen het kabinet betreft, is het mij niet bekend dat ik dit op deze manier zou delen met een Kamercommissie. Ik kan u wel verzekeren dat ik altijd zal benoemen wat de positie van kwetsbaarheid is, wat wenselijk is en hoe de situaties in kampen over het algemeen zijn. Dat is niet hetzelfde als een thuissituatie. Dat is mijn inschatting, maar ik doel hiermee niet in het bijzonder – ik wil dat voor de goede orde echt even helder stellen – op de jezidimeisjes in Irak. Dit kun je op elke UNHCR-website lezen.
De voorzitter:
Goed. Dan kan de Minister nu verder met de beantwoording van de andere vragen.
Minister Kaag:
Meneer de voorzitter. Er was een hele terechte vraag naar de voortgang van het ombudsmechanisme. We hebben een aantal keren de mogelijkheid gehad om met deze commissie te discussiëren over de aanpak van seksueel misbruik en machtsmisbruik in de humanitaire sector. Het kabinet heeft inderdaad nog steeds een voortrekkersrol. Het ombudsmechanisme verloopt best wel traag, zeg ik naar aanleiding van de vraag van mevrouw Kuik, maar we zijn in onderhandeling over de invulling van het initiatief. Dat is best lastig geweest. We gaan binnenkort in minimaal twee landen van start. Er komt een actieplan voor een aantal jaren, met daarin een aantal pilot projects met een ombudsmanmechanisme. Het blijkt echter veel trager te gaan, niet door een gebrek aan Nederlandse inzet, maar omdat het gewoon tijd kost om andere partners toch ook over de brug te krijgen. Dat is ten dele vanwege de overlappende aard van veel humanitaire lokale structuren. Veel organisaties dachten dat ze het wel op orde hadden door hun eigen ombudsmanmechanisme. Onze inzet is dat dat niet voldoende is. Er moet één centraal punt zijn, zodat je veel beter een vergelijking kunt maken. Er moet een onafhankelijk kanaal zijn, dat niet verbonden is aan een organisatie, omdat juist veel lokale staf die organisatie anders niet vertrouwt en mensen bang zijn voor hun contract, werk, positie, et cetera. Het gaat dus traag, maar hopelijk gaat de Nederlandse uitdrukking «maar dan heb ik je ook wat» dan ook op.
Mevrouw Kuik vroeg ook nog of medische noodhulp een integraal onderdeel kan vormen van een response, ook als het gaat om structureel herstel. Medische hulpverlening is een integraal onderdeel van noodhulp. Waar mogelijk wordt er gezocht naar structurele oplossingen, maar er wordt dan ook gekeken naar ontwikkelingspartners. We hebben het daarom vaak over de nexus tussen humanitaire hulp en ontwikkelingssamenwerking. We hebben eerder gesprekken gehad over de vraag of het budget voor hulpverlening wel of niet percentueel moet meegroeien met het bruto nationaal product. Humanitaire hulp is je eerste reactie. Daarna moet je zo snel mogelijk met meer structurele vormen van samenwerking en steun aan de gang, zeker omdat we weten dat het vaak om langetermijntrajecten gaat.
Dan was er een vraag over het in de Kamer voorliggende wetsvoorstel over een categorale uitzondering voor humanitaire hulpverleners die werk verrichten in gebieden die gekenmerkt zijn als terroristisch gebied, met het risico van strafbaarstelling. Het is niet aan mij om vooruit te lopen op het debat hierover in de Kamer, maar ik hecht er wel aan dat het goed geregeld wordt, zodat humanitaire hulpverleners overal waar humanitaire noden zijn hun werk kunnen doen, ongeacht aan wie die hulp verleend moet worden, zoals ook in lijn is met de humanitaire principes en het humanitair oorlogsrecht. We hebben het daar eerder over gehad. Ik weet dat de memorie van toelichting van het wetsvoorstel erkent dat humanitaire organisaties een zwaarwegend belang kunnen hebben om in een dergelijk door terroristische organisaties gecontroleerd gebied aanwezig te zijn. Humanitaire hulpverleners die werken volgens de humanitaire principes zullen derhalve in staat worden gesteld om naar de betreffende gebieden uit te reizen en daar hun werkzaamheden uit te voeren. Datzelfde geldt voor journalisten, in het kader van de vrijheid van informatievergaring en uiting. Ik wil niet vooruitlopen op het debat hierover. Dit ligt bij een andere Minister. Het gaat ons erom dat de humanitaire hulpverlening ongehinderd door moet gaan en dat er geen vertraging of onbedoelde belemmering moet optreden. We zullen daarover in gesprek blijven.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Dank voor de getoonde inzet. De Minister zegt dat er geen vertraging of belemmering mag optreden voor humanitaire hulpverleners. Daarover staat iets in de memorie van toelichting, maar niet in de wet zelf. Men kan een ontheffing aanvragen, maar dat is dan vooraf, incidenteel. Dat maakt het voor hulpverleners natuurlijk wel lastig, want als zij hun werkzaamheden tijdens hun missie naar een ander gebied moeten verschuiven, moeten ze weer opnieuw een ontheffing aanvragen. Ze moeten daar dan op wachten, en dat kan inderdaad voor vertraging zorgen. Dat heeft dus bepaalde gevolgen voor de hulpverlening. Hoe kijkt de Minister daartegen aan? Want de Minister gaat natuurlijk wel over de hulpverleners.
Minister Kaag:
Ik ga niet over de hulpverleners. Ze werken niet voor mij. Buitenlandse Zaken stuurt ook geen hulpverleners uit. Het is natuurlijk formeel aan de organisaties, maar ons belang is dat er snelheid in zit en dat er geen onnodige belemmering optreedt, waardoor de humanitaire hulpverlening wordt vertraagd. Ik denk dat daar heel goed naar moet worden gekeken. Ik weet niet welke opties er liggen. Het is aan de Kamer om te debatteren over de vraag of er modaliteiten van vrijstelling zijn voor een bepaalde periode. Er zijn natuurlijk allerlei opties in de uitvoering. Ik kan me niet voorstellen dat er dan niet welwillend zal worden meegekeken, terwijl de integraliteit van het wetsvoorstel vanuit het kabinet natuurlijk beschermd moet worden.
De voorzitter:
Dan denk ik dat we nu toe zijn aan het blokje diversen.
Minister Kaag:
Ja, het blokje diversen. Eerst de situatie in Idlib. Door de escalatie van gevechten rondom Idlib is de situatie nog meer verslechterd, als dat nog mogelijk was. Het blijft volatiel. Ik heb in een andere commissie al benoemd hoe de humanitaire hulpverlening nog steeds belemmerd is, en dat een aantal ziekenhuizen en gezondheidsfaciliteiten geraakt zijn. Ook scholen zijn geraakt. Er zijn additioneel meer dan 230 mensen ontheemd geraakt, tot 23 mei in ieder geval. Een aantal humanitaire organisaties gaat nog door met de hulpverlening, maar ngo's hebben hun activiteiten moeten staken, met name in Zuid-Idlib, rondom Aleppo en in Hama. Het klinkt bijna te zwak, maar het is een zeer ernstige humanitaire situatie. Wij brengen dit overal op. Wij trekken ook op met gelijkgezinde landen en we bepleiten natuurlijk ook duurzame humanitaire toegang. Wij doen dit ook in de Internationale Steungroep voor Syrië. Nederland is zelf natuurlijk niet in Syrië aanwezig, dus wij zijn afhankelijk van alle VN-kanalen.
Dan de situatie in Libië, met de detentiecentra en het verzoek van de UNHCR om nog te helpen om vluchtelingen te evacueren. Wij kijken op allerlei manieren naar zowel de situatie van de vluchtelingen als die van de migranten in de detentiecentra. Ik heb vandaag met Filippo Grandi, de Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen, besproken waar eventueel nog meer steun van Nederland mogelijk zou zijn. Dan kijken we met name naar de transit, ook voor de migranten die zo snel mogelijk bevrijd kunnen worden, om via Niger maar misschien ook Rwanda weer verder te kunnen. Dat is een mechanisme waar we op inzetten. We krijgen de komende dagen meer berichten hierover. Het geldt sowieso voor Nederland. Ik meen ook dat er in de andere commissie een verzoek is aangenomen voor een blijvende inzet van Nederland om de situatie in Libië überhaupt te stabiliseren, maar met name te kijken naar de meest kwetsbare groepen.
Dan de situatie in Mozambique. Ik heb in de brief van 17 april de Nederlandse inspanningen al uiteengezet. Ik weet niet of het nog nodig is om dat te herhalen. De choleracampagne, een vaccinatiecampagne tegen cholera, is gestart in de zwaarst getroffen districten en gezondheidscentra. Nederland heeft 3,5 miljoen euro bijgedragen via de DRA, en 1,7 miljoen via het Nederlandse Rode Kruis. En natuurlijk is er ook de financiering via de CERF, van de VN, OCHA en het Wereldvoedselprogramma. Ook zijn acht specialisten, verschillende sectorexperts, uitgestuurd. Er wordt binnen beschikbare budgetten extra geïnvesteerd in het verbeteren van klimaatadaptatie en drinkwatervoorziening in de stad Beira. Het belang van schoon drinkwater kent iedereen. Verder wordt er geïnvesteerd in voedselzekerheidsmiddelen en het herstel van voedselwaardeketens in Centraal- en Noord-Mozambique. We gaan eventueel ook nog bijdragen aan kustbescherming en afwatering in de stad Beira, maar dat is via het DRIVE-instrumentarium.
Er werd ook gevraagd wat Nederland doet tegen seksueel machtsmisbruik door lokale leiders in Mozambique. Hierover zijn vragen gesteld door mevrouw Van den Hul, en mevrouw Diks sloot zich daarbij aan. De antwoorden daarop zijn al gestuurd. Daarin wordt uiteengezet hoe Nederland samen met leden van de internationale gemeenschap actie heeft ondernomen op basis van de berichten van Human Rights Watch. Het is duidelijk dat machtsmisbruik door lokale leiders volstrekt onacceptabel is, en berecht en bestraft moet worden binnen het Mozambikaans rechtssysteem. De Mozambikaanse overheid en de VN hebben actief campagne gevoerd en protocollen opgesteld om seksueel machtsmisbruik tegen te gaan. Dat heeft natuurlijk nog steeds plaatsgevonden, en wij spreken hier samen met de VN de Mozambikaanse overheid op aan. We spreken ook met de lokale bevolking en met maatschappelijke organisaties over de situatie van vrouwen in getroffen gebieden. Maar zoals we weten, voorkomen de beste protocollen niet per se menselijk misbruik.
Dan de zorgen over Lesbos en de vragen over een eventuele directe bijdrage. Ik denk dat het duidelijk is. Ik ben overigens niet op Lesbos geweest, zoals de heer Voordewind misschien veronderstelt, maar ik heb wel een beeld bij de omvang van de crisis en de schrijnende aard van de situatie. Wij roepen Griekenland bilateraal en in EU-verband op om te zorgen voor adequate menswaardige opvang van migranten als vluchtelingen. U spreekt hier ook regelmatig over met de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het probleem is dat financiering niet het probleem is. Er is meer dan 2,7 miljard euro beschikbaar gesteld, waarvan 50% in noodhulp. We hebben ook tijdelijke expertise beschikbaar gesteld aan Griekenland, en we onderhouden dus nauwe contacten. De totale bijdrage van de EU in de periode 2014–2020 is 613 miljoen, dat beschikbaar komt uit het Asiel, Migratie en Integratiefonds en het Fonds voor Interne Veiligheid. Ook daarvan is slechts een deel uitgegeven. Er is ook nog 816 miljoen uit het noodhulpinstrument van de Europese Commissie beschikbaar gesteld. Het gaat dus om enorme bedragen. En aangezien Lesbos binnen Europese Uniegebied valt, valt dit toch echt buiten het terrein van ontwikkelingssamenwerking, ook conform ODA-criteria. Ik waardeer enorm het meedenken en ik vind dat een aantal, ook Nederlandse, organisaties enorm belangrijk werk verrichten, maar dit blijft heel lastig. Het gaat om enorme bedragen en het is geen kwestie van financiering maar van capaciteit en bestuurlijke aansturing. Wij moeten erop blijven aandringen bij Griekenland, en ook lokaal, dat er veel meer actie moet komen. Ik zie hier ook een rol voor het Europees Parlement, als ik mij dit mag permitteren, of voor andere kanalen, om juist bij Griekenland of de Commissie haast te vragen.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Ik ken de bedragen. Het zijn astronomische bedragen. Het zijn bedragen die budgetsteun voor Griekenland hebben opgeleverd en het zijn bedragen voor humanitaire hulpverlening. Maar als je daar uiteindelijk rondloopt en de hulpverleners spreekt, zeggen die dat ze alles uit eigen zak betalen omdat het geld daar niet bij de mensen komt. Dan laten we ons van het kastje naar de muur sturen. Ik ken de verhalen ook. Wij zijn ook in Athene geweest en ze hebben daar de schuld neergelegd bij de internationale gemeenschap. Die maakt de fondsen niet vrij, want die zegt: nee, want er is corruptie bij de Grieken en ze besteden het niet aan de goede doelen. En ondertussen zitten daar mensen te verhongeren en te verpieteren in de sneeuw. Sterker nog, er gaan mensen dood op het Europese continent. Vandaar dat collega Groothuizen en ik hebben gezegd: waarom niet een bescheiden bedrag vrijmaken als een soort steun in de rug, in ieder geval praktisch, via de directe kanalen die we hebben met Movement On The Ground? Ik heb de organisaties genoemd. Ik weet dat het moeilijk is, maar de Minister heeft het eerder gedaan via een Griekse organisatie. Dan stellen we hen in staat om mensen in ieder geval uit die vreselijke tentjes te halen en hen in containers of op vlakke grond te krijgen. Met weinig geld kan je daar heel veel doen.
Minister Kaag:
Ik begrijp het helemaal. Ik kan met weinig geld op heel veel plekken heel veel doen, maar ik acht het echt niet correct, met alle gelden die er zijn, om op deze manier met hele kostbare middelen die voor heel veel andere plekken op de wereld bedoeld zijn, een probleem van een andere aard te proberen op te lossen. Ik begrijp het helemaal, en elk bezoek dat je op elke plek aflegt, brengt natuurlijk in eerste instantie de neiging naar voren om te zeggen: maar dit kunnen we makkelijk oplossen, dus waarom doen we het niet? Maar dat is het lastige. Er zijn ontzettend veel situaties die heel schrijnend zijn en waarvoor de ontwikkelingssamenwerkingsgelden écht bedoeld zijn, conform de criteria die we hebben gesteld. Ik ben het er helemaal mee eens dat er op heel veel manieren getrokken moet worden aan onmiddellijke verbetering en uitvoering. Er zijn natuurlijk ook heel veel andere middelen om de opvang te verbeteren. De UNHCR vraagt bijvoorbeeld om meer resettlement. Het gaat om burden sharing. Daar hebben de mensen zelf niets aan; dat begrijp ik als geen ander. Tegelijkertijd is dit wel een probleem als je kijkt naar de inzet van de middelen van ontwikkelingssamenwerking.
Dan een laatste vraag. De aanname is gedaan dat we in 2018 toch een vrij geringe bijdrage hebben geleverd aan ons grootste buurland, dat in crisis verkeert. Is die bijdrage wel toereikend geweest? Even voor de helderheid: in 2018 heeft Nederland meer dan 5 miljoen euro bijgedragen; 4 miljoen euro aan de IOM voor opvang in de regio, € 500.000 aan een regionaal programma van de UNHCR en € 600.000 aan een regionaal programma van de Internationale Federatie van Rode Kruis- en Rode Halve Maanverenigingen. Daarnaast steunen we natuurlijk heel veel VN-organisaties, via CERF, OCHA, UNHCR, UNICEF, het Rode Kruis weer, de IOM en alle andere organisaties die actief zijn in Venezuela. Via de EU is er ook nog 114 miljoen bijgedragen aan Venezuela en de regio vanwege de crisis. Als je kijkt naar de omvang van de crisis toen en het noodhulpbudget van Nederland, zie je dat Nederland een proportionele bijdrage heeft geleverd. Die is niet gering; die is proportioneel, conform de toepassing.
Dan is er gevraagd of ik wil uitleggen of kan toelichten waarom er in deze crisis helemaal geen geoormerkte bijdrage gepland is voor 2019. Er is al 7 miljoen euro uitgegeven vanwege de crisis in Venezuela: 4 miljoen weer via de DRA en 3 miljoen via het Rode Kruis, via blokallocatie naar het Nederlandse Rode Kruis en via het Nederlandse Rode Kruis aan een aantal andere organisaties. 2,5 miljoen hiervan is bestemd voor hulp in Venezuela zelf. Daarnaast is er nog 3 miljoen voor economische ontwikkeling in Colombia, voor Venezolanen en gastgemeenschappen, via de concessionele leenfaciliteit van de Wereldbank, die kijkt naar opvang in de regio. Het VN-appel wordt eind deze maand verwacht. Dan zullen we weer kijken naar de verhouding tussen deze nood en noden elders in de wereld en dan kunnen we kijken of een extra bijdrage opportuun is. Dat is hoe we altijd werken; dat doen we eigenlijk niet op een andere manier.
De heer Bouali (D66):
Goed om van de Minister te horen dat er allerlei bedragen beschikbaar zijn. Zoals ik al aangaf, gaf de Hoge Commissaris van de UNHCR ons gisteren mee dat dit langzaam maar zeker toch wel de tweede grootste crisis aan het worden is. De Minister heeft hem vandaag ook gesproken. Ik weet niet of hij dat tegen haar ook gezegd heeft.
Ik kom op deze stelling vanwege de tabellen in de brief die wij van de Minister gekregen hebben. Ik zie een opsomming van een aantal landen. Onder kopje 11 zie ik dan Venezuela staan; daar staat € 500.000 en verder niets. Een aantal pagina's verder, in de tabel voor 2019, wordt Venezuela überhaupt niet genoemd. Vandaar mijn vraag. Het was mij niet duidelijk welke bedragen er beschikbaar zijn of vrijgemaakt zijn, maar ik ben in ieder geval blij om van de Minister te horen dat er inspanningen worden gedaan voor Venezuela. Ik heb hier al vaker aandacht voor gevraagd. Zoals de Minister al zei, zullen we zakelijke inschattingen maken. Ik vind dit een omvangrijke crisis en ik denk dat we moeten kijken of we daar proportioneel kunnen bijspringen, ook omdat het, zoals ik al vaker heb gezegd, een buurland van ons Koninkrijk is. Dat is toch wel een extra reden om goed te kijken naar wat daar gebeurt.
De voorzitter:
Daarmee zijn we gekomen aan het eind van... Sorry, Minister, u wilt daar nog op reageren? Gaat uw gang.
Minister Kaag:
Ik wil nog even reageren op de vraag over het tabelletje. De data die ik u heb gegeven, zijn uiteraard correct – dat durf ik in dit geval wel te zeggen – maar die € 500.000 is een getal uit december 2018. Ik denk dat dat een omissie van mijn kant is en dat er een ander getal had moeten staan. Maar dat is geen fout; het is gewoon een tijdregeling.
Dan het tweede punt. Ik heb inderdaad de Hoge Commissaris gesproken. Hij heeft dat inderdaad gesteld als het gaat om de aantallen, maar dat wil niet zeggen dat dit volgens de criteria van het grotere humanitaire kader de tweede grootste humanitaire crisis is. Het gaat om mensen die gevlucht zijn of hun toevlucht elders hebben gezocht. Dat is wat anders dan de grootste of de tweede grootste humanitaire crisis. Dat is het, gelukkig, nog niet. Dat wilde ik nog wel even ter verheldering meegeven.
De voorzitter:
Dan zijn we daarmee nu wel gekomen aan het einde van de eerste termijn van de kant van de Minister. Ik kijk even naar de Kamerleden: wilt u nog een tweede termijn? Dat is het geval. Is één minuut per fractie goed? Ik zie dat u dat goedvindt. Ik zal geen interrupties toestaan. We beginnen bij de heer Voordewind.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik begrijp goed wat de Minister zegt over Lesbos, maar de situatie is daar onverminderd schrijnend, dus ik ga via u, voorzitter, een VAO aanvragen om hierover plenair een motie in te dienen.
Dan had ik nog een vraag gesteld over Libië en wat Nederland nog zou kunnen doen om de evacuaties uit de detentiekampen daar te bespoedigen. Misschien kan de Minister daar nog op ingaan.
Met betrekking tot de innovatieprojecten hebben we het in de Kamer eerder weleens gehad over GreenfieldCities. De Minister heeft een haalbaarheidsstudie laten uitvoeren en daar is een nieuw project uit voortgekomen, het youth business campus concept. Is dat de innovatie die de Minister voor ogen heeft als het gaat om opvang in de regio? Kunnen we die zo structureler en beter organiseren dan tot nu toe het geval is? Kunnen we kijken of we daar nieuwe, innovatieve projecten à la die campus zouden kunnen financieren als een soort pilot om zo de positie van de vluchtelingen die nog in die kampen zitten, en soms in tentjes, te upgraden? Ik hoor graag de reactie van de Minister op dat punt.
De voorzitter:
Dank u wel. Meneer Bouali.
De heer Bouali (D66):
Dank u wel, voorzitter. Zeer veel dank aan de Minister voor haar inzet op heel veel terreinen en bij heel veel crises in de wereld. Zij heeft een duidelijke agenda. Ik had nog één vraag gesteld over het synchroon laten lopen van de inspanningen of het proberen om in EU-verband op te trekken: hoe is de aansluiting van de Nederlandse financiële middelen op de inspanningen die in de EU worden gedaan en de financiële middelen die daar beschikbaar zijn? Ik hoor graag van de Minister of die er is.
Ten slotte. Als we het over Venezuela hebben, hebben we het over grote aantallen vluchtelingen. Dat klopt. Dat gaf de Minister aan en daar dank ik haar voor. Inmiddels gaat het om 4 miljoen mensen. In het VAO dat inmiddels door mijn collega is aangevraagd, zal ik daar een motie over indienen.
De voorzitter:
Dank u, meneer Bouali. Mevrouw Kuik.
Mevrouw Kuik (CDA):
Voorzitter. Ik dank de Minister voor de heldere beantwoording. Zoals ik in een interruptie aangaf, is het voor ons belangrijk om te horen over de good practices en te horen hoe vrouwen concreet beschermd worden in de verschillende programma's. Voor de rest – dat was ik vergeten te zeggen – speelt schaamte bij psychisch-sociale hulp natuurlijk ook een grote rol; je gaat niet zomaar naar een centrum voor psychische hulp. Ook daarbij is een integrale aanpak dus erg van belang. Het is goed om dat nog even te noemen.
Tot zover.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Kuik. Meneer Van Haga.
De heer Van Haga (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Heel goed dat er gesproken wordt van snelle en efficiënte noodhulp. Het is mij nog niet helemaal duidelijk hoe de controle verloopt. We besteden geld aan noodhulp. Is er dan daadwerkelijk een terugrapportage, zoals u zegt, en heeft die terugkoppeling dan daadwerkelijk tot gevolg dat er verschillende iteraties zijn, waardoor het systeem uiteindelijk verbetert? Als het misgaat – daar zijn voorbeelden van – wordt dat teruggekoppeld, maar heeft dat dan ook gevolgen voor het systeem? Dat was mijn vraag.
Dan de humanitaire innovatie. Ik ben heel blij om te horen dat daarop wordt gefocust. Ik vroeg meer naar de balans bij de besteding van geld, maar die vraag is min of meer beantwoord. Een extra punt dat ik wil maken, is dat er ook innovaties in het bedrijfsleven zijn die in eerste instantie niet voor de humanitaire sector zijn bedoeld, maar daar wel voor gebruikt kunnen worden. Een algoritme van bol.com om pakjes te verspreiden kan misschien heel goed doorontwikkeld worden. Wordt dat dan ook op de een of andere manier ingezet in de humanitaire sector?
De voorzitter:
Dank, meneer Van Haga. Mevrouw Van den Hul.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Dank, voorzitter. Ik dank de Minister voor haar toezeggingen en beantwoording in de eerste termijn. Ik heb nog één punt waar ik toch nog even aandacht aan wil besteden en dat is het humanitair oorlogsrecht. Volgens de verdragen van Genève is humanitaire toegang echt een heel groot goed, maar we zien dat dat wereldwijd onder druk staat, steeds meer. Dat hoef ik de Minister niet te vertellen, want die heeft dat helaas van heel nabij moeten constateren. Die toegang staat onder druk, ook door de krimpende ruimte voor het maatschappelijk middenveld, en dreigt nog verder onder druk te komen door eerder genoemde wetgeving, die ook in Nederland op de rol staat. In Australië is in dat licht inmiddels in de wet vastgelegd dat bijvoorbeeld het Internationale Rode Kruis een uitzonderingspositie heeft in die wetgeving. Ik vraag de Minister om daar toch nog eens naar te kijken, om nader te beschouwen of zo'n uitzonderingspositie ook in de Nederlandse wetgeving mogelijk dan wel zinvol geacht wordt. Ik vraag ook om daarbij mee te wegen hoe dat zich verhoudt tot de positie van VN-personeel, want wij vinden het ook van het grootste belang dat zij toegang krijgen.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u, mevrouw Van den Hul. Mevrouw Diks, tot slot.
Mevrouw Diks (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. Er wordt soms heel veel gezegd, dus ik heb het misschien niet gehoord, maar ik had een specifieke vraag gesteld over de vluchtelingen die vanuit Venezuela naar Colombia gaan en die chronisch ziek zijn en bijvoorbeeld kanker, hiv/aids of diabetes hebben. Wat wij begrijpen uit Colombia is dat iemand die met die achtergrond op pad gaat, eigenlijk ten dode is opgeschreven, want in Colombia is die hulp er niet. Dat hebben we ook kunnen constateren.
Dat geldt ook voor mensen met een lhbti-achtergrond die vluchten, een heel ander punt. In Colombia hebben we meegekregen dat er voor deze mensen geen ondersteuning is. Sterker nog, het is juist heel onveilig, ook vanuit de regering. Zou Nederland daar meer aan kunnen of willen doen? Dat is mijn eerste punt.
Een ander punt betreft het earlywarning- en earlyactionsystem dat we hebben. Zouden we niet een systeem moeten hebben met een permanente staat van paraatheid? Ik moest even denken aan iets wat wij vroeger hadden, al snap ik dat het geen vergelijking is, namelijk de BB-bunkers. Dat waren locaties waar allerhande goederen stonden; kranen en bulldozers, en noem maar op. In geval van nood, een grote overstroming, brand, oorlog, wat dan ook, kon daar meteen een beroep op worden gedaan. Ik snap dat het geen vergelijking is met Afrika of Azië, maar goed, dat is de gedachte.
Het tegengaan van politisering van hulp...
De voorzitter:
Kunt u afronden?
Mevrouw Diks (GroenLinks):
Ja, sorry. Ik heb in eerste termijn ook geen antwoord op deze vragen gekregen, dus daarom stel ik ze nu even opnieuw. Zou de Minister erop in kunnen gaan hoe zij dat tegengaan van politisering van hulp precies ziet? Je moet soms wel praten met militante groepen om überhaupt toegang tot een gebied te krijgen om hulp te kunnen verlenen. In die zin is dat natuurlijk politiek.
Dank alvast voor het sturen van informatie over de invulling van die VN-resolutie over voedselzekerheid.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank, mevrouw Diks. Het woord is aan de Minister.
Minister Kaag:
Er was nog een vraag van de heer Voordewind – ik dacht dat ik die al in eerste termijn had beantwoord – om te bekijken of wij meer kunnen doen voor de terugkeer of bescherming van vluchtelingen en migranten uit detentiecentra. Dat had ik gezegd: een mogelijk additionele bijdrage aan UNHCR. We wachten nog een inschatting af hoe werkbaar het is, want het is heel moeilijk om toegang te hebben. Zoals de heer Grandi zelf heeft gezegd, slurpt de aanwezigheid van UNHCR helaas enorm veel geld op van alle bijdragen vanwege de veiligheidsvereisten van de VN zelf. Dat is iets van 30% of 40% van het programmabudget.
GreenfieldCities is een groep van Nederlandse ondernemers die een jeugdkamp zullen bouwen in Jordanië, in Mafraq. Wij financierden het onderzoek naar de mogelijkheden. Verder is er geen financiële steun gekomen van mogelijke donoren. Het voorstel heeft de tender voor opvang in de regio niet gehaald, dus we zijn niet van plan om er vervolgfinanciering aan te geven. We hebben de studie naar de mogelijkheid gefinancierd. Het is nu aan de club zelf om te kijken wie erin kan investeren. Het voorstel zelf heeft het niet gehaald, op basis van de criteria die zijn toegepast.
Ik dacht dat ik de vraag van de heer Bouali over het synchroon lopen van de hulpverlening van Nederland en de EU ook had beantwoord. Ik had eerder gemeld dat wij nauw optrekken met het Directoraat-generaal ECHO, op politiek niveau, in New York, in Genève, bij de landensituaties. Er zijn waar mogelijk gezamenlijke bezoeken. Waar een Nederlandse ambassade en een EDEO-vertegenwoordiger is, wordt ook samengewerkt, dus we doen dit al. Ik had deze vraag ook al beantwoord, maar misschien nog niet duidelijk genoeg.
Dan nog over de uitzonderingspositie van Australië als het gaat om het risico op strafbaarstelling van hulpverleners als zij een terroristisch gebied betreden of daar werken. De VN is uitgezonderd, inderdaad. Dat heeft natuurlijk ook te maken met de protocollen en de al langer bestaande verdragen. Het gaat ons er echt om ervoor te zorgen dat snelle toegang wordt geregeld. Dat is eerst nog een kwestie van debatten in de Kamer.
Ik weet niet of er nog een andere vraag van mevrouw Van den Hul was over bescherming van vrouwen en meisjes en strafbaarstelling van misbruik. Nee? Oké, dan was ik zelf met iets anders bezig bij strafbaarstelling.
Ter verdere illustratie van de vraag van de heer Van Haga over de controle op de besteding van het geld en de efficiëntie bij de humanitaire hulpverlening, heb ik al monitoring, veldbezoeken en rapportages achteraf genoemd. Er is ook thematische rapportage. Er zijn audits. Alles verloopt via open data via IATI.
Als het gaat om versnelling, om ervoor te zorgen dat er gebruik wordt gemaakt van algoritmetechnologie en platforms om bijvoorbeeld humanitaire hulp zo snel mogelijk van A naar B te krijgen, dat wordt al gedaan door veel organisaties. Daarom zijn we ook niet meer in de periode van de bunkers of opslagruimtes waar alles ligt. Veel organisaties kunnen de kosten drukken door open sourcing, om in land A de tent te halen en in land B iets anders, conform criteria. Verder wordt altijd een poging gedaan om zo veel mogelijk lokaal of binnen de regio aan te kopen en te besteden, want dat helpt ook bij opvang in de regio, zowel politiek als voor de economie van landen die opvang in de regio moeten verzorgen. Als je dan ook nog goederen vanuit het buitenland gaat leveren, dan voelen de meeste gastlanden zich erg slecht behandeld.
Mevrouw Diks (GroenLinks):
Een opmerking. In mijn stuk had ik nergens gezegd dat ik het vanuit het buitenland wilde brengen naar landen in nood. Dat was helemaal niet het idee, maar het idee was dat het daar al klaar lag. Waar ik toch nog weer van schrok, zoals ik in eerste termijn ook heb gezegd, is dat we Idai aan zagen komen in Mozambique. Dan komt het aan land, dan zien we de ramp zich voltrekken en een week later waren mensen echt nog in acute nood en moesten zich in boomkronen vastklampen omdat ze nergens naartoe konden en totaal omgeven waren door water. Ik denk dat er rampen genoeg zijn die we niet zien aankomen, maar deze toevallig wel, en dan nog blijkt dat we een of twee weken niet in staat zijn om mensen adequaat te helpen. Ik zat erover na te denken of we daarin parater kunnen zijn.
Minister Kaag:
Dat is aan de humanitaire hulporganisaties. Die doen dat vaak. Die doen aan prepositioning van humanitaire goederen, zoals dat heet. Dat kunnen ook reddingsmiddelen zijn. In heel veel landen zoals Mozambique zijn de wegen sowieso al weinig begaanbaar. Als alles onbereikbaar wordt, is het niet meer een kwestie van prepositionering van goederen, maar die zijn totaal niet bereikbaar. Dan heb je vliegtuigen of helikopters nodig, maar die kunnen weer niet landen, dus het is wat complexer, vrees ik.
De Wereldvoedselorganisatie en anderen hebben juist regionale centra waar veel van dit soort middelen sowieso standaard aanwezig zijn. Daar wordt uit getrokken. Er worden geen hele lange vluchten afgelegd. Soms heb je militaire assets nodig van NAVO-landen, die dat heel snel op schaal kunnen leveren en dat gebeurt dan ook, maar dat is afhankelijk van het lokale inzicht. Verder is het aan de overheid om een nationaal noodpunt en coördinatiecentrum te hebben, zoals in India. Dat hangt van de overheid af, maar bij een normale, nationale reddingsoperatie moet er planning voorhanden zijn. Niet alles is internationaal, veel moet juist nationaal of lokaal geregeld zijn en dat is het ook wel vaak.
De laatste vraag was of we voor degenen in bijzondere nood meer kunnen doen aan medische voorzieningen of medische steun. Deze is niet voorhanden in Colombia. Via humanitaire partners als het Rode Kruis wordt gewerkt aan medische hulpverlening. Wij dragen weer bij via het Rode Kruis. Dat is de meest efficiënte en optimale manier om dat te doen. Het is helaas altijd zo dat in crisissituaties en situaties van ontheemding mensen met een chronische ziekte of met een noodzakelijke kankerbehandeling helaas in eerste instantie niet aan bod komen vanwege de hoogte van de kosten en de gespecialiseerde hulp. Dat zien we ook in Libanon en Jordanië. Dat is een tragisch gegeven in alle crisissituaties. Er wordt naar gekeken maar dit zijn kosten die donoren niet willen dragen, dat kan ik u verzekeren.
De voorzitter:
Dan dank ik de Minister voor de beantwoording in de tweede termijn. We zijn gekomen aan het eind van dit algemeen overleg. Er zijn twee toezeggingen genoteerd. Die ga ik nu voorlezen, om te zien of dat klopt.
– De eerste toezegging luidt dat de Minister de Kamer schriftelijk zal informeren over de voortgang van de uitvoering van de resolutie van de VN-Veiligheidsraad op nummer 2417, voor zover betrekking hebbend op het thema honger als oorlogswapen. Dat klopt.
– Dan de tweede toezegging. De Minister gaat in gesprek met de Nederlandse noodhulporganisaties over wat wordt aangeduid als gendersensitief programmeren en monitoren van de uitvoering. De Minister komt terug op dat verbetertraject in de volgende noodhulprapportage. Dat is ook goed, van beide kanten. Dan is dat aldus genoteerd.
Dan maak ik er melding van dat het verslag van dit algemeen traject zal worden aangemeld voor plaatsing op de plenaire agenda, met als eerste spreker het lid Voordewind.
Ik dank de leden voor hun inbreng in dit overleg, de Minister voor de beantwoording van de gestelde vragen en iedereen voor de belangstelling om dit te volgen. Dank u wel.
Sluiting 17.56 uur.