Vastgesteld 3 juli 2019
De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat hebben op 29 mei 2019 overleg gevoerd met mevrouw Kaag, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, over:
– de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 13 december 2018 inzake publiek-private samenwerking internationaal ondernemen: Trade&Innovate NL, NLinBusiness, De Werkplaats en Global Stars (Kamerstuk 34 952, nr. 40);
– de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 14 februari 2019 inzake internationaal financieren in perspectief: kansen pakken, resultaten boeken (Kamerstuk 34 952, nr. 44);
– de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 25 april 2019 inzake beantwoording vragen commissie over Internationaal financieren in perspectief: kansen pakken, resultaten boeken (Kamerstuk 34 952, nr. 63);
– de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 19 november 2018 inzake Dutch Fund for Climate and Development (DFCD) (Kamerstuk 31 793, nr. 183).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, De Roon
De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat, Diks
De griffier van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, Van Toor
Voorzitter: Veldman
Griffier: Meijers
Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Amhaouch, Bouali, Diks, Van Haga, Ouwehand, Veldman en Voordewind,
en mevrouw Kaag, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.
Aanvang 15.04 uur.
De voorzitter:
Dames en heren, goedemiddag allemaal. Ik kijk nog even de zaal in of de mensen die net bij het AO Maritiem zaten, inmiddels allemaal zijn vertrokken. Iedereen die er nu nog zit, van harte welkom bij dit algemeen overleg van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Het onderwerp van vandaag is handelsbevordering. Welkom aan de Minister en haar ondersteunende troepen. Uiteraard welkom aan de leden. We hebben tot 17.30 uur. We lopen het risico dat we ergens richting het eind onderbroken worden vanwege stemmingen. Mijn doel zou daarom zijn om klaar te zijn voordat de stemmingen – vanmiddag in de plenaire zaal – plaatsvinden. Er staat een viertal punten op de agenda, maar u heeft ook gemerkt dat u afgelopen maandag nog een brief van de Minister ontvangen heeft, waarin zij zelf de suggestie doet om die eventueel in dit AO mee te nemen. Dat staat u uiteraard vrij, maar ik meld de leden vast dat deze brief volgende week ook gewoon op de agenda zal staan van de procedurevergadering met het advies om die te betrekken bij het AO Imvo. Het staat u uiteraard vrij om daar vanmiddag al iets over te zeggen.
Dan kijk ik als eerste naar de heer Bouali. Ik zou met de leden willen afspreken om ongeveer maximaal vijf minuten te gebruiken. U kent mij: ik ben niet al te streng. Ook kent u mijn credo: het gaat om de kwaliteit, niet om de kwantiteit. De heer Bouali, namens D66, gaat uw gang.
De heer Bouali (D66):
Dank u wel, voorzitter. Een voorzitter met een goed credo; dat is mooi!
Voorzitter. Handel. Het is een van de belangrijkste inkomstenbronnen van ons land. We verdienen een derde van ons nationaal inkomen aan export. 2,2 miljoen Nederlandse banen zijn ervan afhankelijk. Handel is niet alleen voor het bedrijfsleven belangrijk, maar ook vergroot handel ons welzijn en draagt handel bij aan het betaalbaar houden van de sociale voorzieningen, onderwijs en gezondheidszorg.
Voorzitter. Ik noem deze cijfers vaak. Dat is niet zo gek, want ze laten zien hoe belangrijk internationale handel voor Nederland is. Vandaag ga ik dus ook alleen maar in op de zogenaamde bedrijfslevenkant. Binnenkort spreken we met de Minister over imvo en zal ik aandacht besteden aan zaken als mensenrechten, klimaat, duurzame handelsketens en sociale verantwoordelijkheden van bedrijven. Nu ga ik dus in op handel.
Allereerst mijn complimenten. Sinds wij vorig jaar over handelsbevordering spraken, is er onder Minister Kaag veel in gang gezet. Dat is mooi en hard nodig. Ik zie namelijk drie belangrijke trends. Ten eerste kent de internationale markt onzekerheden, zoals de handelsoorlog die door president Trump is ingezet, de brexit en onvoorspelbare landen in de Europese Unie, zoals Italië momenteel. Ten tweede winnen nieuwe grote spelers aan terrein, zoals China, maar ook Latijns-Amerika: Brazilië en Mexico. Ten derde is de focus op zowel klimaat als circulaire economie niet meer weg te denken uit de internationale handelspolitiek.
Zoals gezegd heeft Minister Kaag eerste goede stappen gezet wat betreft handelsbevordering. Ik noem onder andere de excellente dienstverlening voor het mkb en start-ups als een terecht speerpunt. D66 blijft de effectiviteit hiervan wel kritisch volgen. Is de Minister bereid deze excellente dienstverlening periodiek te monitoren en de Kamer hierover te informeren? Een veelgehoorde klacht is namelijk de versnippering van de dienstverlening en de wirwar aan regelingen. Herkent de Minister deze signalen? Ziet zij kans om dit beter te stroomlijnen?
Daarnaast zie ik dat het Nederlandse mkb nog weinig de markten buiten Europa weet te bereiken. Kan de Minister aangeven hoe het mkb en start-ups hierin geholpen en gestimuleerd kunnen worden?
Ten slotte over het mkb. Ik vraag me af of er al positieve trends te zien zijn als gevolg van de voorlopige toepassing van delen van het CETA, het handelsverdrag met Canada. Hoe profiteert het mkb hiervan? Graag een reactie.
Naast de vele handelsmissies startte deze Minister ook NLinBusiness, Trade&Innovate Nederland en De Werkplaats. Er zijn ook zes pilots voor Holland Houses. Als klap op de vuurpijl is er de Global Entrepreneurship Summit, die volgende week plaatsvindt hier in Nederland. Duizenden ondernemingen komen naar Nederland. Naar verwachting wordt voor tientallen miljoenen aan investeringen gedaan in met name Nederlandse bedrijven. Dat is fantastisch.
Dit zijn allemaal goede en mooie initiatieven om het Nederlandse bedrijfsleven internationaal te stimuleren. Uiteraard moeten wij de Minister de tijd geven dit ook allemaal te laten beklijven. Wel wil ik vragen of de Minister bereid is, wanneer bijvoorbeeld een NLinBusiness succesvol blijkt te zijn, er in de toekomst extra middelen mogelijk zijn om dit soort initiatieven verder uit te breiden.
Voorzitter. Eerder vroeg ik met mijn CDA-collega per motie de regering de economische functie van het postennet uit te breiden en daarbij speciale aandacht te besteden aan landen waar binnenkort handelsakkoorden mee gesloten worden. Kan de Minister hiervan een stand van zaken geven?
Voorzitter. Dan het klimaat. Deze regering besloot tot een klimaatfonds van jaarlijks 40 miljoen. Ik zie zojuist in een berichtje dat ik krijg dat die aanbesteding inmiddels rond is. Het is goed dat de voorwaarden en doelstellingen hierbij door deze Minister breed geformuleerd zijn. Is zij ook bereid de Kamer periodiek te informeren over de inzet en de resultaten van dit fonds?
Niet vaak genoeg kan ik hierbij het tegengaan van ontbossen benoemen. De Amazone, de longen van de wereld, waar ontbossing in 2018 helaas een nieuw hoogtepunt heeft bereikt; «dieptepunt» moet ik eigenlijk zeggen. Juist Nederland kan zich met de aanwezige specifieke kennis wereldwijd inzetten om ontbossing tegen te gaan en duurzaam landgebruik te bevorderen. Vorig jaar diende ik hiertoe een motie in om daarnaast specifiek te onderzoeken hoe het voornemen van het Wereldnatuurfonds kan worden ondersteund om de Amazone in 2020 voor ten minste een derde tot beschermd gebied te maken. Kan de Minister de uitvoering hiervan eventueel toelichten?
Tot slot de inmiddels aangenomen Wet Invest-NL. Kan de Minister al aangeven hoe het investeringsdeel van deze wet, bedoeld voor het buitenland, zal worden ingevuld? Op welke wijze speelt zij hierbij een rol naast het Ministerie van EZK?
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik het woord aan de heer Amhaouch namens het CDA.
De heer Amhaouch (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Zoals de heer Bouali aangekondigd heeft, is het goed dat we vandaag over handel en over zakendoen praten. Ik zal mij focusseren op de brug slaan naar Afrika. Tijdens de rondetafel Nieuwe markten en kansen hebben we al gesproken over onze kansen met betrekking tot Afrika. Met name Afrika is voor het CDA een absoluut focuspunt als het gaat om handelsbevordering en een eerlijke economische groei, een win-win voor alle betrokken partijen. De twintigste eeuw wordt de eeuw van de VS genoemd, de eenentwintigste eeuw de eeuw van China. Alles wijst erop dat Afrika de volgende in rij is. Wij, Nederland en Europa, hanteren standaarden die over de hele wereld gelden, zetten in op multilaterale samenwerkingsverbanden en zijn bij uitstek een soft power, een economische macht dus. Afrika is het continent met een potentiële markt van 2,5 miljard inwoners in 2050. Intensief samenwerken met Afrika is niet nodig, maar op termijn noodzakelijk vanwege de strijd tegen de klimaatverandering, het beheersbaar houden van migratie, het geopolitieke belang en ten slotte om de welvaart op beide continenten te bevorderen. Natuurlijk is hierop door het kabinet al geanticipeerd. In het regeerakkoord wordt de focus op Afrika gelegd. Dit heeft de Minister ook gedaan door haar focusregio's in Afrika te situeren. Maar uit de handelsbrief vind ik nog niet duidelijk genoeg blijken hoe de Minister de handel met onder andere de focusregio's gaat versterken. Ook de EU heeft het afgelopen jaar van Afrika een topprioriteit gemaakt. De nieuwe Europese Commissie zal zeker hiermee aan de slag gaan. Nederland moet daarin vooroplopen. Welke strategie hanteert de Minister hierbij?
Dan de brug naar Afrika. Tijdens de begrotingsbespreking heb ik opgeroepen in reactie op de Chinese expansie in Afrika te werken aan een aansluitende infrastructuur tussen Amsterdam en Kaapstad. Hiermee bedoel ik dat we de relatie tussen Europa en Afrika met spoed moeten intensiveren en verdiepen. De relatie met de Afrikaanse Unie is daarbij van groot belang met het oog op gelijkwaardigheid. Op initiatief van de AU is in 2018 de African Continental Free Trade Area opgericht, zeg maar het Afrikaanse vrijhandelsakkoord. 52 van de 55 Afrikaanse landen hebben zich aangesloten bij deze enorme interne markt. Het gaat om meer dan 1 miljard consumenten. Nederland moet dus ambitieus, proactief en assertief zijn. Hier moeten we de juiste instrumenten en de juiste netwerken op richten. We moeten ons huiswerk hebben gedaan als we binnenkort met de EU aan tafel gaan en actief handelsbelemmeringen wegnemen.
Ook Afrika geeft zelf aan dat het is gebaat bij een hechte relatie met Europa. Wij hanteren andere waarden in het zakendoen dan bijvoorbeeld de Chinezen. Consequent maken mensenrechten- en duurzaamheidsclausules onderdeel uit van onze Europese handelsverdragen. Dat moet ook zo blijven. Hoe we de behoeften van Afrikaanse landen omzetten in kansen voor het bedrijfsleven in Nederland, is de belangrijkste vraag. Graag een reactie van de Minister.
Het bedrijfsleven in Europa is op dit moment nog de grootste handelspartner van Afrika, als we dat afzetten tegen de VS en China. Toch blijven de Nederlandse investeringen achter in Afrika. Nederlandse bedrijven lopen tegen problemen aan als financiering en markttoegang. Het gaat ook weer over hoge risico's en vaak langetermijnafschrijvingen. Is de Minister hiervan op de hoogte? Deelt de Minister de mening van het CDA dat het van belang is dat de Europese bedrijven in eerste instantie werken via Europese financieringen?
Ook de beleidsmatige benadering van Afrika blijkt nogal eens af te wijken van de praktijk. Kan de Minister in kaart brengen waar dat het geval is en daarbij aangeven welke rol de overheid kan spelen om problemen weg te nemen, en dan specifiek ingaan op de sectoren waarin we als Nederland excelleren en het verschil kunnen maken? Denk hierbij aan agrifood, healthcare, energie, water en infra. Ik vind het belangrijk dat we leren van de ervaring van de Nederlandse pioniers, ondernemers, mkb'ers of grootbedrijf, die jarenlang lef en ondernemerschap hebben getoond. Ik heb ze zelf bij een bezoek aan Ethiopië en Uganda mogen ontmoeten.
De potentie van de Afrikaanse markt voor Nederland is dus enorm. Er liggen economische kansen en ontwikkelingsverantwoordelijkheden die elkaar versterken. Nederland moet een actievere en meer samenhangende strategie op Afrika gaan voeren. De oprichting van de Afrikaanse Free Trade Area kan als nulmeting dienen. Om deze kansen te benutten, de vragen die ik nu stel te beantwoorden en daar ook werkelijk iets mee te doen, vraag ik de Minister de regie te nemen en onze handelsrelatie met Afrika op korte termijn aanzienlijk te intensiveren. In een VAO zal ik de Minister vragen om in aanvulling op de initiatieven die er al zijn in de private sector zo spoedig mogelijk een taskforce handelsbevordering Nederland-Afrika op te richten waarin het bedrijfsleven, de overheid, de ngo's en de wetenschap vertegenwoordigd zijn. Is de Minister bereid een dergelijk platform op korte termijn vorm te geven?
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik het woord aan de heer Voordewind namens de ChristenUnie. O, eerst nog een interruptie van de heer Van Haga.
De heer Van Haga (VVD):
Geen interruptie maar wel een vraag, want ik ondersteun dit pleidooi voor Afrika van harte. We hebben natuurlijk gezien dat het kabinet met een Chinastrategie is gekomen. Pleit u dan ook voor een Afrikastrategie van het kabinet naast de taskforce?
De heer Amhaouch (CDA):
Nee. Ik vraag de Minister om die taskforce in te stellen, juist met die vier sectoren of stakeholders: de overheid, het bedrijfsleven, de ngo's... Je ziet dat verschillende ngo's opschuiven van traditionele ontwikkelingssamenwerking naar «waar kunnen we het ook in handel, in productie». Organisaties als IDA, Solidaridad en Wereldnatuurfonds doen daar allemaal aan mee, en natuurlijk ook de wetenschap. We hebben de kennisinstellingen als bijvoorbeeld Wageningen op agro en food. Ik vraag de Minister om die taskforce in te stellen en op niet al te lange termijn te komen met concrete aanbevelingen en eigenlijk een verdieping van de handelsagenda die het kabinet heeft gemaakt.
De voorzitter:
Dat was het. Geen vervolgvraag, zie ik. Dan is nu wel het woord aan de heer Voordewind namens de ChristenUnie.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter. Goed dat we over de handelsagenda van deze Minister kunnen spreken. Die handelsagenda is ambitieus. We zien duidelijk de uitbreiding van de fondsen en we zien ook de focus op de SDG's. Daar is mijn fractie, de fractie van de ChristenUnie, erg blij mee. De ChristenUnie heeft samen met de collega's een aantal moties in stemming gebracht de afgelopen maanden die eventueel ook richting gaven aan de invulling van een aantal van die fondsen. Daar zal ik in mijn bijdrage op terugkomen.
Voorzitter. Handel wil je bevorderen, maar sommige handel wil je juist niet bevorderen. Daarom vraag ik aan de Minister of ze het met mij eens is dat bepaalde sectoren die weigeren een imvo-convenant op te stellen, uitgesloten moeten worden van bepaalde buitenlandfaciliteiten zoals de exportkredietverzekeringen, subsidies uit de fondsen, DGGF, DTIF en DRIVE. Ik begrijp nu dat dat het geval is voor de steenkolen-, olie- en gassector, maar zijn er ook andere sectoren waarvan de Minister nu al zegt: daar gaan wij straks niet mee in zee? Ik hoor dat graag van haar.
Dan – ik noemde het al – de fondsen die onze warme belangstelling hebben: het Challenge Fund, de opvolger van Addressing Root Causes of Migration. We zijn er heel dankbaar voor dat dat fonds nu van start gaat. We begrijpen dat er een aanbestedingsprocedure is voor een fondsmanager. Ik vraag de Minister wel of maatschappelijke organisaties nog de gelegenheid krijgen om hun visie te geven op de criteria voor de subsidietoekenning, als er straks een bredere tender komt. Kortom, komt er nog een consultatieronde? Ik begrijp dat die tender in het vierde kwartaal moet worden uitgezet. Zijn daar nog maatschappelijke organisaties bij betrokken?
Voorzitter. De ChristenUnie acht het van groot belang dat straks bij de beoordeling van de subsidievoorstellen ook rekening gehouden wordt met de volgende punten. Ik noem ze nog maar eens; de motie ging daar voor een groot gedeelte over. Ten eerste: betrokkenheid van lokale ondernemers en organisaties. Ten tweede: flexibiliteit in de financiële ondersteuning, ook met kleinere bedragen voor startende ondernemers. Zijn die straks ook mogelijk? Is het werk dat gecreëerd wordt van deze fondsen ook daadwerkelijk decent werk? Dat moet uiteraard voldoen aan de OESO-richtlijnen, maar wordt daar ook op toegekeken? En wordt er ook op toegekeken dat er leefbaar loon wordt uitbetaald? Gaat de Minister erop toezien dat deze criteria en de punten die ik net noemde straks daadwerkelijk als beoordelings- en toetsingskader worden gebruikt?
Dan het Fonds Bestrijding Kinderarbeid, een van de andere 22 fondsen die nu weer gaan lopen. Het is goed dat het fonds wordt voortgezet: tot en met 2022 35 miljoen, gericht op het bedrijfsleven, om de productieketens aan te pakken als het gaat om het verwijderen van kinderarbeid. Veel steun voor dit initiatief. Kan de Minister ook uiteenzetten welk soort acties hier specifiek mee worden gefinancierd bij bedrijven? Wordt dit fonds ook maximaal benut door het bedrijfsleven? Is er een onderbesteding of wordt het volledig opgesoupeerd?
Voorzitter. Dan een vraag over het vrijmaken van de tweede 35 miljoen die toebedeeld is – daar waren wij ook zeer verheugd over – aan de alliantie Child Labor Free Zones en Stop Kinderarbeid. Ik mocht daar afgelopen donderdag bij zijn, samen met een medewerker van het Ministerie van Buitenlandse Zaken omdat we daar Stop Kinderarbeid 15 jaar vierden. Daar kwam de heuglijke mededeling dat de 35 miljoen toegewezen werd aan de alliantie; iets waar wij als ChristenUnie ons eerder voor hebben hardgemaakt. Ik ben ook blij dat het is toegewezen aan die alliantie, dat de organisaties niet als concurrenten tegen elkaar moeten spelen als het gaat om de tender en dat de kwaliteit die er is gebundeld wordt in die alliantie.
Ten slotte het Klimaatfonds. Allereerst zou ik graag een reactie van de Minister willen op de opmerkingen van de Algemene Rekenkamer, die zegt dat de effecten van de klimaatinvesteringen niet duidelijk genoeg zijn. Graag een reactie van de Minister op dat punt.
Ook zou ik willen weten van de Minister hoe zij gaat garanderen dat nu de fondsbeheerder bekend is – FMO samen met twee of drie andere partners – FMO ook de ngo's voldoende in stelling gaat brengen, de vrouwen en de kleine ondernemers. Komen die straks voldoende aan bod via deze fondsbeheerder? Waarom is de keuze gevallen op FMO? Zijn er geen andere aanvragen ingediend door sterkere en beter gekwalificeerde private partijen die juist uitblinken op het gebied van klimaat, ontwikkeling en het bevorderen van ontwikkeling in verafgelegen arme gebieden? Hoe wordt met de keuze van FMO rekening gehouden met de motie-Voordewind/Kuik/Bouali die vraagt het fonds in te zetten voor het bevorderen van ontwikkeling in lage-inkomenslanden, de LDC's?
Voorzitter, ik ga afronden. De eerste 40 miljoen uit het fonds gaan naar Access to Energy. Dat is goed en dat is belangrijk, maar ik zou ook willen vragen hoe het staat met de mitigatie. Uiteindelijk moeten we ook hier weer de root causes van het klimaat aan gaan pakken. Ik hoor graag de reactie van de Minister op deze punten.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik het woord aan de heer Van Haga namens de VVD.
De heer Van Haga (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Vandaag spreken we over drie belangrijke zaken, ten eerste handelsbevordering, waarover we overigens al een zeer nuttig rondetafelgesprek hebben gehad, met dank aan de collega's Amhaouch en Bouali. We spreken over de financieringsbrief en over het Klimaatfonds. Ik ga me voornamelijk richten op de twee genoemde brieven, aangezien mijn fractiegenoot Wörsdörfer tijdens het notaoverleg over de proactieve handelsagenda hier al het nodige over zal zeggen.
Een goed financieringsinstrumentarium en een gelijk speelveld zijn van groot belang, zeker nu ons verdienvermogen onder druk staat. In 1995 hadden de OESO-landen nog een economisch gewicht van 60% van de wereldeconomie. Twintig jaar later was dat nog maar 45% en dat cijfer daalt nog steeds. De vraag is wat ons antwoord daarop is en of deze financieringsbrief helpt om ons concurrentievermogen te versterken.
In de financieringsbrief geeft de Minister aan de financiering van steenkolenprojecten en de exploratie en ontwikkeling van nieuwe voorraden olie en gas per 2020 uit te faseren. Voor steenkolen is dat natuurlijk volstrekt begrijpelijk, maar bij de exploratie hiervan zijn Nederlandse bedrijven allang niet meer betrokken. Daarentegen is voor Nederland de olie- en gassector juist van groot belang. In deze sector zijn naast de bekende olie- en gasbedrijven heel veel mkb-toeleveranciers actief met tussen de 17 miljard en 24 miljard euro omzet per jaar. Een achtste van de wereldbevolking heeft geen toegang tot energie en veel ontwikkelingslanden maken op dit moment de transitie door van steenkool naar aardgas. Dit heeft een enorm gunstig effect op de CO2-uitstoot. Daar kunnen wij bij helpen, mits ons financieringsinstrumentarium daaraan meewerkt. Dat gaat niet als de overheid te snel stopt met het faciliteren van dit soort financieringen. De position paper van Nederland Maritiem Land spreekt wat dit betreft boekdelen. Deelt de Minister de vrees dat door de uitfasering per 2020 de rol van aardgas als belangrijke transitiebrandstof met name voor opkomende economieën wordt gemarginaliseerd en dat deze landen zo de mogelijkheid wordt ontnomen om op de meest efficiënte en schone wijze de transitie te maken naar een duurzame energievoorziening? Is de Minister bereid een adequatere transitieperiode mogelijk te maken, zodat de Nederlandse olie- en gassector concurrerend kan blijven? Is de Minister bereid om een uitzondering te maken voor aardgas, CH4, methaan voor de kenners, voor het uitfaseren van de financiering van fossiele projecten?
Dan de uitsluiting. Voor het DGGF (Dutch Good Growth Fund) en het DTIF hanteert Onze Minister op dit moment de zogenaamde FMO-uitsluitingslijst. Deze lijst benoemt zaken die worden uitgesloten. Voorbeelden hiervan zijn kinderarbeid en sterkedrank. Wat niet benoemd wordt, is dat ook onze veiligheidssector wordt uitgesloten, alsof dat gelijkstaat aan kinderarbeid. Dat is onverteerbaar. Deze sector maakt producten die ons veilig moeten houden. Denk aan radarapparatuur, nachtkijkers en kustwachtschepen. Deze sector is essentieel voor ons innovatievermogen. En dan lees ik ook nog dat de FMO-uitsluitingslijst van toepassing is op deelname aan handelsmissies. Is de Minister bereid de veiligheidssector niet langer uit te sluiten van exportfinanciering? Collega Amhaouch heeft al een VAO aangevraagd en ik overweeg een motie op dit punt.
Dan het benchmarken. De VVD hecht grote waarde aan een gelijk speelveld. Juist nu is het van groot belang om de concurrentie in de gaten te houden. Dit kan bijvoorbeeld via een tweejaarlijkse benchmark. Is de Minister bereid om aan de hand van een tweejaarlijkse benchmark met bijvoorbeeld Duitsland, Frankrijk, Groot-Brittannië en een groot aantal andere landen inzicht te geven in onze concurrentiepositie, zodat ook de Kamer beschikt over deze informatie?
Voorzitter. De loketten voor ondersteuning zijn nu veel te gefragmenteerd. U kent mijn positie hierover, want ik heb er ook al iets over gezegd bij de proactieve handelsagenda. Ik reken erop dat Onze Minister zich niet alleen inzet voor één loket, maar ook voor een simpeler toegang en simpeler voorwaarden.
Dan het Klimaatfonds. De Algemene Rekenkamer publiceerde recentelijk een aantal heftige conclusies over de effectiviteit en de transparantie van de internationale klimaatfinanciering. U kunt zich voorstellen dat deze conclusies ons dwingen tot extra oplettendheid bij het voorliggende voorstel. Hoe gaat de Minister garanderen dat de Kamer goed inzicht krijgt in de resultaten? Hoe gaat het fonds zich verhouden tot andere internationale klimaatfinanciering vanuit dit ministerie? Kunnen andere fondsen nu worden afgebouwd?
Mijn volgende vraag was wie de subsidieprocedure, de tenderprocedure, had gewonnen, maar de PA van de Minister is sneller dan ik vragen kan stellen, dus dat is inmiddels bekend.
In de brief lees ik van alles over gender en armste groepen, maar hoe zit het met de rol van ons eigen bedrijfsleven en de mate waarin ons bedrijfsleven de mogelijkheid krijgt om projecten in het kader van dit fonds uit te voeren? In de brief staat dat bedrijven Nederlands, internationaal of lokaal mogen zijn. Komt er nog een voorkeursbeleid voor Nederlandse bedrijven? Ik verwijs in dit kader naar mijn motie over het aandeel van het Nederlandse bedrijfsleven in de ODA-bestedingen.
Voorzitter, ik neem aan dat ik redelijk binnen mijn spreektijd ben gebleven.
De voorzitter:
U bent er ietsje overheen, maar vooruit. De heer Voordewind heeft een vraag voor u.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Het ging even over de steenkool-, olie- en gassector. De VVD sloeg aan op en stelde vragen over de uitsluiting van verschillende fondsen. Als we het hebben over imvo-criteria, als we het hebben over kinderarbeid – Van Haga noemde zelf sterkedrank; daar sloeg hij gelukkig niet op aan – dan gaat het om uitsluitingsgronden. Als we met dit kabinet, waarin ook de VVD zit, willen inzetten op het terugdringen van fossiele brandstoffen, waarom heeft de heer Van Haga er dan bezwaar tegen dat de steenkool-, olie- en gassector, de fossielebrandstoffensector, wordt uitgesloten en dus niet wordt gestimuleerd? De uitvoering van de klimaatakkoorden van Parijs is een belangrijke opgave voor dit kabinet. Ik begrijp de aarzeling van de heer Van Haga dus niet.
De heer Van Haga (VVD):
De VVD geeft toe dat we blij zijn met het streven om uiteindelijk van fossiel af te gaan. Dat zal misschien in 2050 of in 2100 zijn; dat weten we niet. Maar op de korte termijn moeten we CO2-reductie laten plaatsvinden. Dat moet je dan zo slim mogelijk doen door in ieder geval kolen te bannen. Maar de overstap van kolen naar aardgas zorgt in veel landen nog voor een enorme verbetering in de CO2-uitstoot. Dus om de dingen technisch slim aan te pakken, moet het volgende gebeuren. Het kan zijn dat je door het uitsluiten van gaswinning juist een verslechtering in de CO2-uitstoot bewerkstelligt. Slimmer zou zijn om bijvoorbeeld aardgas weer in te sluiten – want het wordt nu uitgesloten – in die gevallen waarin dat een verbetering van ons klimaat oplevert. Daarom sloegen we hierop aan.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Als ik het goed begrijp, zouden steenkolen er wel onder kunnen vallen, maar de gassector zou hij niet willen uitsluiten. Maar ook gas is natuurlijk een fossiele brandstof. Daarmee souperen we de grondstoffen van de aarde op korte termijn op. De vraag is of we dat zouden moeten stimuleren met dit soort investeringsmaatregelen vanuit Nederland. Ziet de VVD ook niet in dat als we echt die transitie in Nederland willen maken, we datzelfde beleid moeten voorstaan in het buitenland? Het zou raar zijn als we hier de gaskraan verder dichtdraaien en tegen anderen via onze industrie zeggen: gaat u rustig verder met gaswinning. Vindt u dat niet dubieus?
De heer Van Haga (VVD):
Nee. Misschien heb ik het net niet goed uitgelegd, dus ik probeer het nog een keer.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Het is paradoxaal.
De heer Van Haga (VVD):
Nee, het is ook niet paradoxaal. Als je in een bepaalde transitieperiode op weg naar een volledig fossielvrije situatie een vermindering van je CO2-uitstoot kunt realiseren door over te schakelen van kolen op gas, dan is het natuurlijk absoluut technisch slim om dat te doen. Dan begrijp ik de vraag die u twee keer heeft gesteld eigenlijk niet, maar ik heb het nu twee keer uitgelegd. Ik wil het na deze vergadering graag nog een keer uitleggen, maar volgens mij is het wel duidelijk.
De voorzitter:
Dank u. Dan komen we bij mevrouw Diks namens GroenLinks.
Mevrouw Diks (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. Handel leidt vaak tot meer welvaart en meer welvaart leidt tot meer welzijn. Er zit echter wel een grens aan wat welvaart ons aan goeds kan brengen, zeker wanneer die welvaart wereldwijd niet eerlijk wordt verdeeld... Ik verzoek de heren naast mij om de discussie misschien na deze bijdrage voort te zetten. Ja? Fijn.
Als ieder land zo welvarend zou zijn als Nederland, zouden we meerdere aardes nodig hebben. Een eerlijke verdeling en eerlijke kansen voor iedereen zijn dus cruciaal. In dat kader heb ik ook de brief gelezen over de 10 miljoen euro, die besteed zal worden aan het bevorderen van internationaal ondernemen. Dat is an sich natuurlijk geen enorm bedrag, afgezet tegen de gehele begroting, maar het is wel belastinggeld dat naar bedrijven vloeit. Het is dan ook terecht dat de Minister aangeeft dat de projecten die hiermee worden gestart, zeker moeten bijdragen aan de Sustainable Development Goals. De Minister geeft ook aan dat dit een substantiële bijdrage daaraan levert. Onduidelijk is mij echter nog aan welke SDG's deze bijdrage dan geleverd wordt en hoe deze dan zullen worden behaald. Kan de Minister dat nader toelichten? Want voor projecten als het schoonmaken van de Ganges en primaire gezondheidszorg in Kenia ligt de bijdrage mijns inziens voor de hand, maar voor smart industry in Duitsland en kustbewaking in Vietnam zag ik het nog niet meteen. Hoezo moeten wij aan deze organisaties bijdragen?
Het instrumentarium dat door Nederland is opgetuigd om de internationale handel te bevorderen, is echter veel breder dan dat. Wie de lange brief over internationaal financieren in perspectief leest, zou het best weleens een beetje kunnen gaan duizelen vanwege alle verschillende fondsen, organisaties en afkortingen. Ik kan het gelukkig terugbrengen tot iets simpels. Voor GroenLinks geldt namelijk: publieke financiering van bedrijven kan alleen als dit het halen van de SDG's ten goede komt. Daarom is het altijd fijn om te lezen dat bij de verstrekking van de financiering in ieder geval aan de OESO-richtlijnen voor verantwoord ondernemen wordt getoetst. Het bedrijfsleven heeft recentelijk in een brief aangegeven de vorm die door de Minister nu gekozen wordt, te stevig en te verplichtend te vinden. Eerlijk gezegd is dat voor GroenLinks juist een reden om op deze weg voort te gaan. Wel zou nog beter in beeld gebracht kunnen worden wat de consequenties zijn als bedrijven zich er niet aan houden. De Minister schrijft dat men inzet op verbetering in plaats van uitsluiting bij geconstateerde misdragingen. Daar valt natuurlijk wat voor te zeggen, want iedereen verdient een tweede kans. Maar aan die tweede kans moet mijns inziens wel een grens zitten, want twee keer geel is rood. Zinnen als «indien een verbetertraject niet wordt uitgevoerd, kán dit de beëindiging van de steun betekenen» boezemen mij dan ook weinig vertrouwen in. Kan de Minister een situatie schetsen waarin een bedrijf weigert een verbetertraject van de RVO uit te voeren en de steun toch wordt doorgezet? En is het wel verstandig om die mvo-toets door de RVO te laten uitvoeren? Zou het niet beter zijn om hiervoor een onafhankelijke toezichthouder in te richten, zoals het MVO Platform aanbeveelt en overigens ook het bedrijfsleven? Deelt de Minister de visie dat niet alleen het uitgevoerde project aan de mvo-standaarden moet voldoen, maar eigenlijk ook de hele bedrijfsvoering?
Voorzitter, tot slot het Dutch Fund for Climate and Development, het Klimaatfonds. Fijn dat we het daar eindelijk over kunnen hebben. De brief die wij hierover hebben gekregen, is vrij summier en roept bij mij eigenlijk veel vragen op. Het Klimaatfonds zou wat GroenLinks betreft tot doel moeten hebben om de hoeveelheid CO2 en CO2-equivalenten in de atmosfeer te verminderen door gerichte activiteiten die leiden tot vastlegging van CO2 in natuurlijke ecosystemen, door het vermijden van CO2-emissies door aantasting of kap van bossen, wetlands, zeegrasvelden enzovoorts en door de introductie van veel klimaatvriendelijkere landbouwsystemen. Slechts 3% van de financiering van klimaatmitigatie gaat nu naar bossen en wetlands, terwijl we juist die natuurlijke CO2-buffer zo hard nodig hebben. Als we serieus werk willen maken van investeringen in een natuurlijke CO2-buffer, moeten we ons tegelijk ook afvragen hoe revolverend dit fonds dan eigenlijk moet zijn. Want beheer en behoud, het aanplanten van nieuw bos en het onderhoud van wetlands hebben natuurlijk een groot maatschappelijk rendement, maar waarschijnlijk weinig financieel rendement. En in de brief lees ik niets over de eisen die aan de projecten worden gesteld wat dit betreft. Kan de Minister daarop ingaan?
Anders bestaat volgens ons het risico dat het fonds zich voornamelijk zal richten op de meer gangbare energieprojecten, en daar is natuurlijk in de markt al voldoende financiering voor te vinden. Met een focus op ecosystemen kan dit fonds echt impact maken. Bovendien kan hiermee ook heel goed invulling worden gegeven aan een echte hulp- en handelsagenda, of beter een ontwikkelings- en handelsagenda.
Een andere manier om een serieuze impact te maken, is door veel meer lokale organisaties en het maatschappelijk middenveld te betrekken. Ik betreur het dat dit bijzondere fonds nu niet gericht is op het mobiliseren en betrekken van maatschappelijke actoren, inclusief vrouwen en hun organisaties en andere organisaties zoals energiecoöperaties en milieubewegingen, die lokaal juist goed ingebed zijn. Kan de Minister daarop reageren?
Tot slot zou ik willen vragen of er ook een ondergrens komt aan het bedrag voor subsidieverstrekkingen. Want GroenLinks, evenals een paar voorgaande sprekers, dacht ik beluisterd te hebben, pleit ervoor om juist ook in te zetten op de mogelijkheid voor kleine subsidies, zodat ook kleine en middelgrote bedrijven er zinvolle projecten mee kunnen opstarten. Zo wordt zo'n fonds niet in één klap leeggegeten door enkele partijen. Hoe ziet de Minister dat? Graag een reactie.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Er is een vraag van de heer Bouali.
De heer Bouali (D66):
Ik hoorde van mijn GroenLinkscollega veel kritische vragen. Dat ben ik ook gewend van mijn collega. Maar ik heb ook een vraag aan haar, want het gaat hier toch over handelsbevordering. We hebben hier al eens eerder over gesproken. Uw partijleider heeft gepleit voor het verhogen van de importtarieven in de Europese Unie. Ik denk dat dit ook een belangrijk onderwerp is bij de handelsbevordering. Is dat nog iets wat u actief gaat uitdragen? Gaan we de importtarieven in de Europese Unie verhogen? Of ziet u daar toch van af?
Mevrouw Diks (GroenLinks):
Nou, het zou heel prachtig zijn als mijn partijleider ervoor kon zorgen dat in de Europese Unie de importtarieven voor het een en ander omhoog zouden gaan. Dat zou ik echt heel bijzonder vinden. Sowieso is dit natuurlijk iets wat in de Europese Unie besproken moet worden. Ik heb u de vorige keer in een algemeen overleg ook al aangegeven dat het wat mij betreft een combinatie is van twee dingen. Het eerste is iets wat u zelf ook heel erg belangrijk vindt, namelijk het stimuleren van het produceren van duurzaam en eerlijk geproduceerde goederen. Daar zou je de heffing vanaf kunnen halen, of je zou zelfs een bonus kunnen organiseren voor dit soort producten. En ten tweede zou je voor producten die onduurzaam geproduceerd zijn, bijvoorbeeld een heffing kunnen inrichten. Zo maak je onduurzame producten duurder, waardoor ze minder naar Europa komen. Want dat is wat je wil, en overigens ook dat ze wereldwijd minder worden geproduceerd. En duurzame goederen worden op deze manier wereldwijd gestimuleerd.
De voorzitter:
Een korte vervolgvraag van de heer Bouali.
De heer Bouali (D66):
Ik hoorde inderdaad duidelijk dat u een onderscheid maakt, maar u bent dus per definitie wel voorstander van die importtarieven. Uiteindelijk is dat een belasting, ook voor bedrijven en voor burgers. We hebben gezien wat dat in de Verenigde Staten heeft veroorzaakt onder president Trump, die de importtarieven heeft verhoogd. Dat is het beleid dat u ook graag zou willen. Dat heeft de burgers gewoon 7,8 miljard gekost. Hoor ik nu goed dat u dat eigenlijk weer herhaalt en weer bepleit?
Mevrouw Diks (GroenLinks):
Dit is nu de vierde keer dat ik u dit uitleg. Het kan ook aan mijn uitleg liggen hoor, maar volgens mij zeg ik heel nadrukkelijk dat je moet stimuleren wat juist, eerlijk en duurzaam is, en dat je moet tegenwerken, so you will, wat onduurzaam en oneerlijk is. Wat president Trump in de Verenigde Staten vergeet, is om die bonus ook te organiseren. Hij organiseert niks voor producten die duurzaam geproduceerd zijn. Hij organiseert alleen maar dat überhaupt producten duurder worden, en dat is totaal niet wat wij voorstaan. Dus als u denkt dat ik het beleid van Trump hiermee ondersteun, zit u er flink naast.
De voorzitter:
Dank u wel, dan komen we bij de laatste spreker van de zijde van de Kamer, mevrouw Ouwehand namens de Partij voor de Dieren.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Voorzitter. Een wijs mens heeft een keer opgemerkt dat veel mensen de wereld wel willen veranderen en verbeteren, maar dat maar heel weinig mensen zichzelf willen veranderen. Dat is mooi, want dat legt wel de vinger op het gegeven dat iets wat je zelf doet, iets moois kan betekenen voor anderen, maar ook enorme schade kan toebrengen. Dat zien we helaas ironisch genoeg terug in de samenvoeging van de portefeuilles van Buitenlandse Handel en van Ontwikkelingssamenwerking. Het is ook niet voor niks dat het eerst Buitenlandse Handel is en daarna Ontwikkelingssamenwerking.
Dat symboliseert het beleid, dat nu al jaren aan de gang is, dat we eerst allerlei dingen doen die niet goed zijn voor de wereld en waar kwetsbare mensen harde klappen van moeten opvangen, en we er daarna achteraan gaan rennen met onze goede bedoelingen, zoals een Klimaatfonds en ontwikkelingssamenwerking. De Partij voor de Dieren is daar heel erg voor, maar constateert ook dat dat niet kan goedmaken wat we aan de voorkant kapotmaken. Ik vraag mensen weleens wat de grote zorgen van deze tijd zijn, en de problemen die we echt moeten oplossen. Ik heb nog nooit iemand gesproken die zei: nou, het allerbelangrijkste is dat er te weinig handel is; daar moeten jullie nou écht iets aan gaan doen in Den Haag. Nee, de uitdaging is de aarde leefbaar houden voor toekomstige generaties, voor mens en dier, en voor de mensen die nu al de klappen moeten opvangen van de klimaatverandering die zij niet zelf hebben veroorzaakt. Die is veroorzaakt door rijke landen als Nederland, die maar blijven handelen in producten waarvan ze weten dat ze ten koste gaan van het regenwoud en dat ze klimaatverandering veroorzaken, en die daarachteraan rennen met een soort halfhartig Klimaatfonds en klimaatbeleid. Ja, zo werkt het dus niet.
De heer Van Haga (VVD):
Ik vraag me af of u het rapport van de Copenhagen Consensus heeft gelezen. Daarin hebben een aantal knappe koppen bij elkaar gezeten en uitgerekend wat nou het beste is om te doen om ontwikkelingslanden te helpen. Daaruit komt met grote afstand handel naar voren – 1 dollar levert 2.000 dollar op – dus vrijhandelsverdragen, handelsbarrières slechten; eigenlijk een beetje het VVD-verhaal. En pas heel erg veel later komen uw voorstellen. Ik wil het u dus graag overhandigen, maar misschien heeft u het al gelezen. Als u het al gelezen heeft, kunt u er misschien op reflecteren.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Nee, ik heb dat rapport niet gelezen. Wat ik wel gelezen heb, is de Monitor Brede Welvaart. Daaruit blijkt dat het Nederlandse economische systeem, het Nederlandse economische beleid, ten koste gaat van waarden die dit kabinet ook voorstaat. Dat lijkt me een dilemma; laat ik het voorzichtig zeggen. Dat lijkt me ingewikkeld voor een Minister die ik wel degelijk vertrouw op haar enorme vuur en haar betrokkenheid bij mensenrechten, bij de positie van vrouwen en meisjes en bij het behoud van de natuurlijke rijkdommen. Die natuurlijke rijkdommen zijn voor kwetsbare mensen direct van levensbelang, en voor mensen op de hele wereld van groot belang om in de toekomst ook nog een beetje een leefbare aarde te hebben. Dat rapport heb ik dus heel goed gelezen. Ook is er een motie aangenomen waarin staat dat we die Monitor Brede Welvaart moeten betrekken bij het handelsbeleid. Ik zie daar nog niet zo heel veel uit voortkomen.
De voorzitter:
Een vervolgvraag van de heer Van Haga.
De heer Van Haga (VVD):
Nou, niet zozeer een vraag. Ik begrijp deze reactie niet helemaal. Het is toch vrij duidelijk dat de beste manier om de hele wereld te helpen, is zorgen dat er overal een bloeiende economie is, waarin het natuurlijk volgens de regels gaat. Die heb je in heel veel landen nu niet. Ik heb dus nog niet echt een antwoord gehoord op mijn eerste vraag: bent u het met mij eens dat als we gewoon gezond gaan handelen met al die landen, op een verantwoorde manier, dat waarschijnlijk de beste manier is om zo snel mogelijk te bewerkstelligen dat iedereen het even goed krijgt als wij hier?
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Maar bij «gezond en verantwoord» zijn we nog lang niet in de buurt. Ik denk dat het ook goed is om te wijzen op de rapporten van de mensenrechtenrapporteur van de Verenigde Naties, de rapporteur voor het recht op voedsel. Die wijst erop dat een regionale voedselvoorziening waarin vrouwen en meisjes een betere positie krijgen en een belangrijke rol spelen, juist in ontwikkelingslanden de eerste basis is voor het veiligstellen van de mensenrechten. Als je daarnaast met handel zo'n economie nog wat verder kan helpen, maar dan niet aan die kernwaarden inboet, dan is er natuurlijk geen probleem. Maar we zijn zo uit balans dat ik denk dat we het mensenrechtenperspectief voorop moeten stellen en daarna pas moeten denken: wat zou handel kunnen bijdragen en waar kan het inderdaad gezond en verantwoord? Nu is het: handel is de oplossing voor alles, en de problemen die dat veroorzaakt moeten we dan misschien proberen op te lossen of te verminderen. Maar we zien dat dat gewoon niet goed gaat. Zowel de mensenrechten als de leefbaarheid van de aarde komen ernstig in de knel.
De voorzitter:
Dank u wel. Gaat u verder met uw betoog. Nee, nog niet; de heer Amhaouch heeft ook nog een vraag.
De heer Amhaouch (CDA):
Een mooi betoog van mevrouw Ouwehand. Ze stelt dat ze nooit iemand tegenkomt die van handel het probleem maakt. Ze zegt: ik kom nooit iemand tegen die vindt dat wij problemen hebben met handel. Ik zou mevrouw Ouwehand willen vragen om de volgende keer dat ze die mensen weer tegenkomt, eens te vragen: «Vindt u uw pensioen belangrijk? Vindt u het belangrijk dat we 80 miljard per jaar investeren in de zorg? Vindt u het belangrijk dat uw kinderen in Nederland naar school kunnen voor 75 miljard per jaar?» Dat geld verdienen we juist door de inkomsten. Meer dan een derde komt al door de export. We maken zaken. Als u de volgende keer nou die vraag stelt, dan zou ik graag het antwoord willen weten. U maakt er een karikatuur van dat wij terughoudend zouden moeten zijn of niks zouden moeten doen op het gebied van handel, en alleen maar rekening zouden moeten houden met een aantal duurzaamheidszaken. Het klopt dat wij moeten investeren in duurzaamheid, maar dat kan een welvarend land als Nederland alleen maar doen als het ook geld verdient. Dan moet je dat ook in een juist perspectief plaatsen. Ik zou mevrouw Ouwehand willen zeggen: plaats Nederland nou eens ten opzichte van een aantal andere landen, als het gaat om de manier waarop zij met duurzaamheid en internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen omgaan en hun verantwoordelijkheid nemen. Mijn vraag aan mevrouw Ouwehand is dus of ze, de volgende keer dat ze die mensen tegenkomt, die vraag net iets anders wil stellen. Dan hebben we misschien een beter debat.
De voorzitter:
We gaan kijken of mevrouw Ouwehand dat gaat doen.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Mensen die dit verhaal willen horen, zal ik doorverwijzen naar de heer Amhaouch. Het punt is dat het een kwestie van prioriteiten is. Handel zou op zichzelf best kunnen, maar handel boven alles heeft gezorgd voor een aarde die er niet heel erg florissant voor staat. De heer Amhaouch weet ook dat er in de coalitie nu toch behoorlijke spanningen zijn over de urgentie die gevoeld wordt ten aanzien van het oplossen van het klimaatprobleem. Dat klimaatprobleem is niet uit de lucht komen vallen; dat heeft ergens een oorzaak. Als ik met mensen spreek, zijn ze het dus meestal wel eens over de simpele constatering dat we één aarde hebben en dat we het daarmee moeten doen, en dat het, als onze economie de draagkracht van de aarde overschrijdt, verstandiger is om ons economische systeem aan te passen dan te denken dat we er wel een aarde bij kunnen bestellen als we deze kapot hebben gemaakt. De meeste mensen snappen wel dat dát niet gaat werken.
De voorzitter:
De heer Voordewind heeft nog een vraag.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Ik ga ook een heel eind mee met het betoog van mevrouw Ouwehand. Ik kan me niet helemaal vinden in de reactie van de collega van de VVD, die zegt: als we de markt nou maar z'n gang laten gaan, dan creëren we vanzelf wel die banen die daar zo hard nodig zijn. Als er iets duidelijk wordt uit al die onderzoeken, ook die van de Wereldbank, is het dat dat trickledowneffect helemaal naar beneden niet vanzelf gaat. Je hebt echt wel die ondersteuning van boven nodig.
Mijn vraag is: wat vindt mevrouw Ouwehand dan van het programma dat voor ons ligt? Er zit een annex bij van de 22 fondsen die nu lopen. Dat gaat van 3 miljoen tot 700 miljoen. Ik ben ze nog eens nagegaan, en het merendeel is grotendeels gericht op de SDG's, innovatie, de bestrijding van kinderarbeid, het Klimaatfonds, het bevorderen van jongerenwerkgelegenheid in landen waar migratie vandaan komt enzovoort. Er zijn een stuk of twaalf fondsen die er speciaal op gericht zijn om de meest kwetsbaren een duwtje in de rug te geven. Wat vindt mevrouw Ouwehand daar dan van?
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Daar ben ik voor. Ik ben ook voor een verhoging van het budget voor ontwikkelingssamenwerking. Maar we zeggen erbij: het is altijd het meest pijnlijk wanneer je jezelf tot de orde moet roepen. Iets goeds doen is altijd makkelijker. € 5 overmaken naar een milieuorganisatie is makkelijker dan je eigen auto laten staan. Ik vind dat Nederland – het kabinet is daarvoor verantwoordelijk – ook die keuze moet maken. We moeten ons eigen gedrag aanpassen, zodat we het mensen die het toch al moeilijk hebben, niet nóg moeilijker maken. Ik leg daar zo veel nadruk op, omdat het kennelijk heel moeilijk is om dat voor elkaar te krijgen. Naast ervoor zorgen dat we geen schade toebrengen, hebben we natuurlijk ook een morele plicht. Ik denk dat het gewoon goed is om als mens te helpen waar dat nodig is. Als we alleen maar stoppen met schade toebrengen, zijn er nog steeds mensen die het moeilijk hebben. Laten we ze helpen. Laten we dat alsjeblieft doen. Maar laten we ook stoppen met schade toebrengen. Dat is mijn pleidooi.
De voorzitter:
Een korte vervolgvraag van de heer Voordewind.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
We moeten natuurlijk altijd naar onszelf kijken. Hoe kunnen we het beter doen? Ik ben nu ook weer aan het kijken naar een plug-in elektrische auto, maar ze zijn nog vreselijk duur.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Neem de fiets!
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Het is een beetje ver fietsen vanuit Amsterdam. Ik doe het nu met de trein. We kunnen anderen helpen. Daar hebben misschien een beetje een discussie over in der Kamer, bijvoorbeeld als het gaat om de steenkool-, olie- en gassector. Daar vindt mevrouw Ouwehand de Minister aan haar kant, want die zegt dat je juist niet moet investeren in de sector van de fossiele brandstoffen. Daar zou je juist niet deze faciliteiten moeten aanbieden. Kan mevrouw Ouwehand zich dan juist vinden in de agenda van de Minister? Zij zegt namelijk dat we het goede voorbeeld moeten geven en de verkeerde sectoren niet moeten stimuleren.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Prima. Daar ben ik helemaal voor. Ik zal mijn betoog voortzetten, want eigenlijk wilde ik het vooral hebben over het meest cruciale deel van de handelsagenda, namelijk Nederland als agrarisch exportland. Dat zou toch eigenlijk ter discussie moeten komen te staan als we de mensenrechten, de voedselverdeling en de duurzame wereld serieus nemen?
Voorzitter. Een partijgenoot van de Minister, Winnie Sorgdrager, heeft onderzoek gedaan naar de fipronilcrisis. Het grappige is dat zij tot de verbazingwekkende conclusie kwam dat Nederland zo'n enorme agrarische export heeft. Zij zei: dat is wel een beetje gek als je ziet hoe klein ons land eigenlijk is. De simpele reflectie is: hoe kun je als land met zo weinig grond – Nederland is én klein én we wonen hier met veel mensen, dus er blijft weinig landbouwgrond over – de tweede agrarische exporteur van de wereld zijn? Dat is toch raar? Nou, dat komt, omdat we leunen op landbouwgebieden elders. De vraag is dus of het verstandig is om zo zwaar in te zetten op landbouwproducten als kern van het Nederlandse handelsbeleid. Landbouw zou uit de handelsbevordering en uit de handelsverdragen gehaald moeten worden. Want zelfs als het alleen maar om plantaardige producten gaat, is het nog steeds risicovol omdat je monoculturen stimuleert. Het zijn kwetsbare ketens: doe het niet!
Een ander groot onderdeel van de Nederlandse agrarische export zijn natuurlijk de dierlijke producten. Ik zit op dit moment tegelijkertijd in een debat over de vraag hoe het kan dat de melkveehouderij toch weer niet onder het fosfaatplafond blijft. Dat is zo, omdat Nederland zo nodig de melkboer en slager van Europa moet zijn. En dan is er ook nog het gesleep met levende dieren. De Minister en de Minister-President waren blij met de kalfsvleesdeal met China, maar ik zou hun graag even voor willen houden hoe Nederland eigenlijk aan kalfsvlees komt. Dat zijn én de kalfjes die geboren worden in de Nederlandse melkveehouderij en binnen een paar uur bij hun moeder weggehaald worden en afgevoerd naar de kalvermesterij, én pasgeboren kalfjes uit Ierland die op de vrachtwagen en de boot naar Europa worden gezet. We hebben twee weken geleden gezien dat ze dan in Frankrijk op een verzamelplaats in elkaar worden geslagen. Dan gaan ze nog een keer de vrachtwagen in om in Nederland te worden vetgemest en vervolgens te worden geslacht. En dat zetten we dan op het vliegtuig naar China!
Iedereen met een beetje hart en een beetje gevoel zal zeggen: misschien moeten we ophouden met dat gesol met kwetsbare dieren. We moeten ophouden met het bevorderen van dit soort handel. Mijn pleidooi is: ik ga deels mee in de handelsbevordering. Want misschien kan dat geen kwaad als het duurzaam en verantwoord kan. Maar we moeten ophouden met de handel in landbouw, met de handel in dierlijke producten en zeker met de handel in levende dieren. Is de Minister bereid om zich te verdiepen in de morele problemen die er op dat vlak liggen? Dat is mijn vraag.
De voorzitter:
Dank u wel. Dat leidt dan weer tot een vraag van de heer Bouali.
De heer Bouali (D66):
Alleen een hele korte verduidelijkende vraag. U onderschrijft de handelsagenda als die duurzaam is. Dan maakt u een stapje naar landbouw en dan trekt u hem meteen door. Dan gaat u naar het negatieve en zegt u: geen landbouw et cetera. Maar wilt u ook geen duurzame landbouw? Is dat niet iets wat u wilt bepleiten? Landbouw is internationaal een belangrijke factor voor heel veel landen. Dat heeft te maken met voedselzekerheid en voedselveiligheid. Maar als die dan duurzaam is, zoals u in het eerste deel van uw betoog positief neerzet, is dat dan wel iets wat we mee kunnen nemen?
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Je moet in elk geval ophouden met handelsbevordering in de landbouw. Handelsdeals met landbouwproducten lijken mij dus niet goed. De allereerste zet zou moeten zijn dat je zorgt voor zo regionaal mogelijk geproduceerd voedsel waarbij de mensenrechten zijn gerespecteerd en mensen een normale boterham kunnen verdienen. Als er dan nog ruimte is voor verantwoorde handel in landbouwproducten, prima. Maar op dit moment zie je dat het gaat om massaproductie. Neem alleen al palmolie. Dat is een enorme monocultuur geworden in Indonesië, nog even los van alle andere nadelen. We hebben hetzelfde gezien in de Nederlandse tuinbouw. Je kan wel zeggen dat je dé expert wordt in de export van paprika's naar Rusland, maar als Rusland zegt daar even geen zin meer in te hebben, dan ben je superkwetsbaar. Dus er zitten fundamentele nadelen in het specialiseren in landbouwproducten voor de handel. Dus zorg nou dat je voedselsysteem zo regionaal en zo divers mogelijk is. Als er daarnaast nog iets te handelen valt, prima. Maar volgens mij hebben wij geen bevordering nodig van een handel die we eerst nog regionaler en duurzamer moeten krijgen.
De heer Van Haga (VVD):
Het is goed om te horen dat u in ieder geval gedeeltelijk met de handelsagenda meegaat als dat duurzaam en verantwoord kan gebeuren. Volgens mij is dat een basisvoorwaarde. Maar denkt u ook niet dat wij juist invloed kunnen uitoefenen op andere landen in die zin dat wij die landen kunnen bewegen naar onze hoge landbouw- en veeteeltstandaarden?
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Laat ik even mijn pleidooi nuanceren. Ik laat mijn bezwaren tegen de rest van de handelsagenda even voor wat ze zijn. Dat betekent nog niet dat ik ervan overtuigd ben dat de rest van de handel inderdaad duurzaam en verantwoord is, maar ik sluit niet uit dat dat kan; laat ik het zo zeggen. Het grote bezwaar zit hem in de handel in landbouwproducten. We moeten constateren dat de redenering van de heer Amhaouch zojuist een gevalletje wensdenken is geweest, namelijk: je moet eerst geld verdienen en dan kun je pas wat voor het milieu of andere goede dingen doen. Dat geldt ook voor wat de heer Van Haga nu zegt, namelijk: als wij handelen, dan kunnen wij anderen stimuleren om onze normen na te leven. We hebben vanavond een debat over de import van vervuild vlees uit Brazilië. Dat heeft dus niet gewerkt. De vraag is welke resultaten wij hebben gezien in die zin dat de duurzaamheidsstandaarden in andere landen door het handelen daadwerkelijk dusdanig zijn opgeschroefd dat we nu van de klimaatproblemen of van de biodiversiteitscrisis af zijn. Volgens mij werkt het zo niet en heeft u geen bewijzen dat het daadwerkelijk de duurzaamheid dichterbij brengt, die we echt nodig hebben.
De voorzitter:
Korte vervolgvraag. De heer Van Haga.
De heer Van Haga (VVD):
Je kunt toch in een handelsverdrag afspreken wat je standaarden zijn en dat die over en weer moeten worden gerespecteerd? Als iemand zich daar niet aan houdt, zoals met dat vervuilde vlees uit Brazilië, dan is dat een fout. Dat is evident. Dat vinden wij allemaal, maar je kunt afspraken maken. Dat kan beter zijn dan het gemiddelde van die twee landen tot op dat moment.
De voorzitter:
Korte beantwoording. Mevrouw Ouwehand.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Maar het is én marginaal en het is niet te controleren. Kijk eens naar het totale effect van de import van vlees uit Brazilië. Dat moet hier ook nog heen. Het is sowieso al dierlijk. Dat is slecht voor het klimaat. Dan moet het helemaal naar Nederland worden verscheept, alsof we hier te weinig vlees hebben. Dat is niet aan de hand. Waarom zou je dat doen? Wat is per saldo de duurzaamheidswinst van het over de hele wereld slepen van dierlijke producten? Daar moet je dan toch nog al die CO2-uitstoot van het vervoer bij optellen? Dan houd je uiteindelijk toch niks over?
De heer Amhaouch (CDA):
De Partij voor de Dieren maakt weer een beetje karikaturen van een sector waarmee wij het verschil kunnen maken in de wereld als het gaat om het voeden. Ik heb het net gehad over Afrika in 2050. Daar krijg je een verdubbeling van het aantal mensen naar 2,5 miljard. In Azië zie je dat ook. Overal waar Nederland komt, zijn die landen en die mensen enthousiast over wat wij inbrengen, of het nou producten zijn of kennis is over het voeden van de mensen in de wereld. Mevrouw Ouwehand maakt er een karikatuur van, net of sector, de kalverveehouderij, als hobby zou hebben het in elkaar slaan van kalveren; alsof dat dé sector vertegenwoordigt. Wat heeft mevrouw Ouwehand erop tegen als twee landen in wederkerigheid zeggen: wij brengen de uien naar Senegal en wij halen de mango's uit Colombia, waar handel op en neer gaat in producten die wij hier wel of niet kunnen maken? Waar zit uw principiële probleem als het vanuit wederkerigheid gaat, de landen ermee instemmen en de mensen ermee instemmen? U vroeg: hoe kan Nederland dat doen? Nederland is gewoon een heel productief land als je ziet wat wij omzetten per hectare. Ik weet ook wel dat wij niet heel Afrika gaan voeden door alles in Nederland te maken, en dat wij de zaden, de machines of kennis gaan brengen. Maar waar zit uw fundamentele probleem om zover te gaan dat u de bijl zet in de beste sector die wij hebben, en dat u zegt: het agrofood moet uit de handelsakkoorden of uit het handelsbeleid?
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Het fundamentele probleem is dat er veel te grote schade wordt toegebracht aan de aarde, de biodiversiteit, het klimaat, maar ook aan de mensenrechten. Ook zit het een regionale voedselproductie in de weg waarbij mensen een eigen bestaan kunnen opbouwen, waarbij de positie van vrouwen en meisjes wordt versterkt en waarbij er niet zo veel kwetsbaarheid zit in de voedselketens. Als Senegal afhankelijk wordt van de uien in Nederland en er een probleem ontstaat, dan hebben die mensen toch een enorm voedseltekort? Help mensen hun eigen voedselproductie op te bouwen. Laten we ze vooral helpen met de kennis die we hebben. Dan sturen wij het Louis Bolk Instituut en niet Wageningen, dat mensen wijsmaakt dat landbouwgif gebruiken dé manier is om voedsel te verbouwen. Daarnaast zou je het kunnen aanvullen met handel, maar nu is het andersom. Dus mijn pleidooi is: stop met de bevordering van handel in landbouwproducten. Laten we eerst een pas op de plaats doen en ervoor zorgen dat de voedselvoorziening in de wereld op orde komt.
De voorzitter:
Helder. Korte vervolgvraag. De heer Amhaouch.
De heer Amhaouch (CDA):
De vraag is of het een probleem is om afhankelijk te zijn. Laat Senegal de uien importeren. Laten wij andere zaken importeren. Juist handel brengt de mensen dichter bij elkaar. Dat moeten wij toch stimuleren? Als ik de lijn van mevrouw Ouwehand zou doortrekken, dan zouden wij ons achter de dijken moeten verschuilen. Ik begrijp niet dat u dat zo blindelings zegt. U zou ook kunnen zeggen dat er verbetering moet optreden in de sector of dat wij daartoe plannen maken. De Minister van Landbouw is bezig met een circulaire landbouweconomie. Dat zou u toch moeten ondersteunen in plaats van volkeren uit elkaar te drijven en geen handel met elkaar te drijven?
De voorzitter:
Mevrouw Ouwehand, korte reactie.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Nou, nou, nou! Je pleit voor regionalisering van de voedselproductie en ineens ben je iemand die volkeren uit elkaar drijft. Ik dacht het even niet. Ik dacht het even niet! Het CDA staat altijd vooraan om er schande van te spreken dat er goedkoop vlees uit andere landen in Nederland wordt verkocht, maar dan moet je daar ook consequenties aan verbinden. Wij hebben vanavond een debat over de import van vervuild vlees uit Brazilië. Op de rol staat een handelsdeal met Mercosur. Ik heb in de agrarische pers gelezen dat de Minister zegt «laten we daar vooral mee opschieten», terwijl iedereen al boos is over de import van goedkoop kippenvlees uit Oekraïne. Dat is klein bier vergeleken bij de Mercosur-deal. Dus wat gaat het CDA zeggen tegen al die boeren die er straks last van hebben als goedkoop kippenvlees en goedkoop rundvlees uit de Mercosur-landen gewoon in de Nederlandse supermarkten mogen worden verkocht? Als je daar schande van spreekt, dan moet je ook erkennen dat dit soort handelsbevordering gewoon niet bijdraagt aan de doelen die wij hier hebben: een goede boterham voor de Nederlandse boeren en geen verwoesting van klimaat en biodiversiteit. Want daar komt het toch op neer.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik denk dat de heer Amhaouch daar misschien in zijn tweede termijn nog op gaat reageren, maar voor nu laten wij het hier even bij. Hiermee beëindigen wij de eerste termijn van de Kamer. De Minister heeft tien minuten nodig om zich voor te bereiden.
De vergadering wordt van 16.02 uur tot 16.14 uur geschorst.
De voorzitter:
Mevrouw Ouwehand laat zich verontschuldigen, ondanks dat zij een aantal indringende vragen gesteld heeft. Zij moest zelf naar een ander overleg, maar ik begreep van haar dat haar medewerker nog meekijkt naar dit debat. Het woord is aan de Minister voor Buitenlandse Handel. Gaat uw gang.
Minister Kaag:
Dank, meneer de voorzitter. Dank aan de Kamerleden voor de vragen, opmerkingen en suggesties. Het is een mooi moment om een aantal belangrijke elementen en componenten van het geïntegreerde handelsbeleid van dit kabinet te bespreken. Ik wilde graag proberen om in twee minuten nog weer even een algemeen beeld te schetsen. Dan zal ik meteen doorgaan per thema. Ik zal dan ook de kopjes noemen die ik ga bespreken en onder welke ik de vragen heb georganiseerd.
Uitgangspunt is natuurlijk dat Nederland een derde van de welvaart verdient over de grens. Dat is een enorm goede uitgangspositie die we verder willen uitbouwen op een duurzame, inclusieve manier. We hebben daar een aantal middelen voor. In de financieringsbrief, de publiek-private samenwerking en het Dutch Fund, het Nederlandse fonds, wordt uitvoering gegeven aan de beleidsnota van Handel en Ontwikkelingssamenwerking. We kijken dus altijd naar duurzame, inclusieve groei wereldwijd en tegelijkertijd kijken we juist nu – want dat is de rigueur – naar de versterking van ons internationaal verdiende vermogen.
We zijn goed op weg. Er zijn een aantal instrumenten die ik zo de revue zal laten passeren. We tonen daarmee aan dat je kunt verdienen aan en met de SDG's en tegelijkertijd ook duurzame, inclusieve ontwikkeling elders kunt bevorderen. Je kunt zo banen creëren en voldoen aan de verwachtingen van mensen elders. Direct en indirect lever je zo een bijdrage aan stabiliteit en aan het transformatievermogen van mensen in andere landen.
Wij doen dit onder andere door de bundeling van publieke en private krachten. Wij positioneren het Nederlandse bedrijfsleven effectiever in het buitenland, maar we verwachten natuurlijk ook dat eenieder daarin een eigen rol kiest. Het is vooral zaak om op een uniek Nederlandse wijze te blijven werken, op een poldermanier of met netwerken. Zelfs dat is geloof ik een exportmodel, als je kijkt naar hoe vaak de SER wordt gevraagd om advies om juist ook te leren polderen in het buitenland.
Wij vergroenen het instrumentarium bewust vanuit een element van beleidscoherentie in de visie van dit kabinet. Dit is zojuist ook al besproken onder de Kamerleden. We ondersteunen juist ook ondernemers die actief willen zijn op het terrein van klimaat en energie in ontwikkelingslanden. Dit gebeurt zoals ik net noemde onder andere via het DFCD, het Dutch Fund for Climate and Development. Dit is ook afgesproken in het regeerakkoord. Wij kijken naar klimaat en ontwikkeling, maar met name naar klimaatadaptatie.
In de financieringsbrief gaat het, zoals u hebt kunnen opmerken, om het inzetten van kennis, kunde en kapitaal van het bedrijfsleven om meer private investeringen te mobiliseren met het oog op de SDG's. Een herziening van het instrumentarium was nuttig. Het is een compleet instrumentarium, dat internationaal nog steeds concurrerend is en goed is ingericht. We hebben wel gekeken naar intensiveringen, bijvoorbeeld op het terrein van klimaat, innovatie en energie. Over het klimaat heb ik net al het nodige gemeld. Op het terrein van innovatie is bijvoorbeeld het Innovatiefonds opgericht. Voor energie is een nieuw subsidiefonds opgericht. En natuurlijk is er het Fonds Verantwoord Ondernemen. Dat is ook echt in de geest en richting van dit kabinet, zoals ook besproken onder de leden. Er zullen meer financieringsmogelijkheden zijn met het oog op het midden- en kleinbedrijf en start-ups. Dat is ook de kracht van de Nederlandse economie. Daar zit veel innovatie. Daar worden ook de nieuwe banen gecreëerd. Als je kijkt vanuit de agenda Toekomst van werk liggen er juist binnen deze groeisector in alle vakken en alle technieken hele mooie kansen voor Nederland om nog weer te blijven groeien.
De zorgen over oneerlijke concurrentie proberen we op allerlei terreinen aan te pakken. Het gaat niet alleen om het creëren van een gelijk speelveld binnen de EU, maar we willen ook het niveau omhoogtrekken in plaats van omlaag. We zoeken niet de laagste gemene deler, maar de kwalitatief hoogste gemene deler. Maar we zijn natuurlijk realistisch, ook als je kijkt naar de rol van landen als China of anderen. De internationale instelling naast Invest-NL die vooralsnog Invest International heet, geeft een extra impuls om juist de versnippering van instrumenten te voorkomen. We kijken via Invest International naar maatwerkfinanciering van ook complexere projecten.
De publiek-private samenwerking in internationaal ondernemen is gedaan vanuit een strategische aanpak. Hierbij is het goed om te verwijzen naar de eigen rol van de actoren en het netwerk dat kan bijdragen aan een geïntegreerde aanpak. Privaat gaat dat via NLIB, voor nog niet internationaal actieve ondernemers die behoefte hebben aan marktexpertise en voorbereiding of opvolging van missies. Publiek is dat natuurlijk het TINL. Ik moet de afkortingen zelf ook weer even opzoeken, meneer de voorzitter. Ik vraag nu zelfs even om een spieklijstje voor mezelf. Het is makkelijker om de afkorting te herhalen dan het uitgesproken woord. Ik kom erop terug. Praktisch is er natuurlijk de bekende werkplaats voor consortiavorming ten behoeve van complexe projecten. Cleaning the Ganges River is al veelvuldig gepasseerd. En het internationaal strategisch overleg is er puur voor overleg op niveau. Het bedrijfsleven zit op die manier via de vele kanalen en instrumenten zelf aan tafel met maatschappelijke organisaties en de politiek, om elkaar te informeren en uiteindelijk veel beter voorbereid samen de kansrijke markten op te gaan.
Voordat ik inga op de vragen wil ik wat betreft het Dutch Fund for Climate and Development nog even benoemen dat de fondsbeheerder is geselecteerd via een subsidietender. Daar is uitgekomen een consortium van het FMO, het Wereld Natuur Fonds, de SNV en Climate Fund Managers. Het is dus een consortium dat een compositie is van de samenleving. De gestelde voorwaarden waren dat alleen volledig klimaatrelevante projecten in ontwikkelingslanden in aanmerking zouden komen. Het gaat om minstens 25% in lage-inkomenslanden en om 25% in de focusregio's, gesteld in de BHOS-nota. Er wordt gestreefd naar 65% klimaatadaptatie en het moet natuurlijk passen bij de gestelde doelen conform het akkoord van Parijs en de nationally determined contributions, de nationaal gestelde bijdragen van landen. Uiteraard wordt voldoende aandacht gevraagd voor vrouwen en meisjes, maar in het grotere kader voor de armsten. Meestal zijn dat vrouwen en meisjes, etnische minderheden of anderszins mensen met een afstand tot een toch al heel beperkte arbeidsmarkt. En het mag geen marktverstoring veroorzaken. Binnen het voorstel past dus dit consortium. Er wordt ingezet op water, landbouw en bosbeheer, met dus een focus op ontwikkelingsrelevantie en kwetsbare groepen. Die inzet op water, landbouw en bosbeheer is juist gedaan omdat daar eigenlijk vanuit klimaatfinanciering nog te weinig aandacht voor is. Het fonds beoogt dus ook een verandering te bewerkstelligen waar dat nog heel lastig blijkt. Het fonds zal ook juist inzetten op het mobiliseren van privaat kapitaal. Er kan gemobiliseerd worden van 500 miljoen euro tot 1 miljard euro.
Er zijn dus heel veel instrumenten beschikbaar, die Nederland helpen positioneren zowel qua inhoud en doelstelling en qua bedrijven en maatschappelijke organisaties die wij hier een rol en een kans willen geven. Maar de meetbaarheid wordt weergegeven in een aparte brief, die ik hierover een jaar na de inzet zal sturen.
Dan ga ik nu graag verder met de vragen die gesteld zijn, meneer de voorzitter. De kopjes zijn als volgt. Ik wilde nog een aantal vragen beantwoorden over het instrumentarium. Dan een tweede kopje, midden- en kleinbedrijf en publiek-private samenwerking. Dan kopje drie, internationaal maatschappelijk ondernemen. Kop vier is het continent Afrika. Kopje vijf is klimaat en kopje zes is afbouw fossiel. Daarna volgt wat nog verder ter tafel zal komen. Dank.
De eerste vraag die valt onder het kopje instrumentarium is van de heer Van Haga. We springen meteen in de veiligheidssector. De vraag was of ik bereid zou zijn om de veiligheidssector niet langer uit te sluiten van exportfinanciering. De stelling dat de veiligheidssector generiek is uitgesloten, is niet correct. De veiligheidssector is natuurlijk een breed begrip. Het kan gaan om munitie, om opleidingen, om computers of om investeringen in technologie. Ik ben me er wel van bewust dat een groot deel van het midden- en kleinbedrijf in Nederland via onderzoek en hele nieuwe producten heel concurrerend is, en dat er veel banen van afhankelijk zijn. Het FMO kent een uitsluitingsgrond voor het Dutch Good Growth Fund en het DTIF-investeringsloket. Alle ontwikkelingsbanken en financiële instellingen werken met dezelfde uitsluitingslijst. Dus meteen opspringen en zeggen dat DTIF en DGGF moeten worden geschrapt, of dat de FMO-uitsluitingsgrond zou moeten worden geschrapt, is juist daarom niet akkoord.
Wij zijn als kabinet wel in gesprek op basis van de Defensie Industrie Strategie, om te kijken welke delen van het instrumentarium van handelsbevordering open kunnen worden gesteld op basis van de Defensie Industrie Strategie. Dat zou eventueel ook nieuwe kansen bieden voor elementen of onderdelen van de bredere tak van de defensie-industrie, die daarvoor in aanmerking zouden kunnen komen. Je kunt denken aan het PIB of aan de afsluiting van memoranda of understanding, die op politiek niveau een hele mooie opening bieden voor veel bedrijven, juist als men van regering tot regering weet dat daar kansen liggen. Er is op mijn initiatief een onderzoek gestart op ambtelijk niveau tussen de verschillende ministeries, om inzage te hebben in hoe op dit moment het instrumentarium wordt toegepast en welke criteria nu wel hun weg zouden kunnen vinden op basis van de nieuwe Defensie Industrie Strategie. Het voorstel dat het nu gedaan wordt, loopt dus misschien een beetje op de zaken vooruit. Wij doen hier degelijk onderzoek naar wat past en wat niet past. Uiteraard zoeken we geen uitzonderingen waar alle internationale banken en instellingen al een goede lijst hanteren. Dit wil ik wel duidelijk blijven stellen.
Ik spring nu naar een heel andere tak, namelijk het fonds...
De voorzitter:
Dan stel ik voor dat we eerst nog even een interruptie doen van de heer Van Haga.
De heer Van Haga (VVD):
Ik weet niet helemaal goed of ik dit als heel positief moet interpreteren, maar ik hoop het wel. Volgens mij is het nu zo dat je onder de uitsluitingslijst valt als er 10% defensiegerelateerde artikelen worden geproduceerd. Begrijp ik nou goed dat de Minister hier zegt dat ze met een voorstel komt om te kijken hoe we dat kunnen veranderen zodat dat onder bepaalde voorwaarden niet zo is?
Minister Kaag:
De 10%-regeling is, zoals ik zei, de FMO-uitsluitingsgrond. Die is internationaal gangbaar. Wat ik zeg, is niet een voorstel. Ik informeer de Kamer erover dat er op dit moment intern onderzoek wordt gedaan op basis van de nieuwe Defensie Industrie Strategie, naar welke elementen of onderdelen van het handelsbevorderend instrumentarium eventueel beschikbaar kunnen worden gesteld. Ik doe dus geen voorstel tot een wijziging. We doen een onderzoek met een positieve insteek, vanuit het kabinet, omdat er een Defensie Industrie Strategie is, om te kijken wat van toepassing is en wat niet.
De voorzitter:
Een korte vervolgvraag van de heer Van Haga.
De heer Van Haga (VVD):
Nee, oké, u doet een intern onderzoek. Dan is mijn enige vraag eigenlijk: wanneer krijgen we de resultaten van dat onderzoek te zien?
Minister Kaag:
Dit is een intern onderzoek, dus dat is niet meteen met de intentie om dat naar de Kamer te sturen. Er moet eerst over worden beraadslaagd. Ik kan even geen datum geven. Ik kan in de tweede termijn zeggen wanneer ons eigen onderzoek klaar is, maar dan wordt het een kwestie van weging door het kabinet om te kijken welke delen worden opengesteld. Als er een verandering is, of sowieso een conclusie, dan zal ik die gaarne delen met deze Kamer, maar dit betreft het Ministerie van Defensie en de Staatssecretaris van Economische Zaken.
De voorzitter:
Helder. Mevrouw Diks voor een interruptie.
Mevrouw Diks (GroenLinks):
Op zich is dit punt natuurlijk helder. De Minister geeft ook aan dat deze brief, ik neem aan na ampel beraad, naar ons toe zal komen. Ik geef nog wel het volgende mee. We proberen volgens mij met de handelsbevordering te kijken naar een eerlijkere wereld, met kansen voor meer mensen dan vandaag. Dat is althans de indruk die ik heb. Dan is de defensie-industrie natuurlijk ook een variant die uiteindelijk weer leidt tot meer onveiligheid en instabiliteit. Dus ik neem aan dat dat een afweging is die u ook in uw handelsbevorderingsbrief zult meenemen.
Minister Kaag:
Ik heb met veel meer slachtoffers van oorlog en geweld te maken gehad dan mij lief is. Ik ben mij inderdaad terdege bewust van de onveiligheid die de verspreiding van wapens kan bevorderen. Tegelijkertijd kan deterrence ook een heel goed middel zijn om conflicten te voorkomen. Dus het kabinet kijkt er op een hele gebalanceerde, genuanceerde en zuivere wijze naar. Daarom doe ik ook geen enkele toezegging. Ik wil weten wat ons goede onderzoek kan bieden aan mogelijkheden en kansen. Er zal nog steeds een principiële weging gemaakt worden, maar dat is op basis van feiten en een zorgvuldige internationale analyse, en ook op basis van de waarden die dit kabinet blijft uitdragen.
De voorzitter:
Dank u. Dat is voldoende voor mevrouw Diks, dus gaat u verder.
Minister Kaag:
Dan ga ik direct door naar de vragen van de heer Voordewind over het Fonds Bestrijding Kinderarbeid. Welke specifieke acties worden ondersteund en wordt het hele budget uitgegeven? Dit laatste kan ik met veel vreugde beamen, want er zijn zo veel aanvragen binnen dat de budgetten voor zowel 2018 als 2019 naar verwachting volledig worden uitgeput. Dat is goed nieuws. Maar het is ook niet zo goed nieuws, omdat er dus nog heel veel werk aan de winkel is om kinderarbeid te bestrijden. Bedrijven en ngo's kunnen een aanvraag doen om grondoorzaken aan te pakken, ook voor lokale projecten in de keten. Als de grondoorzaken niet bekend zijn, kan ook een aanvraag ingediend worden voor een onderzoek. Dus het wordt breed gespeeld. Ik denk dat dat belangrijk is.
De heer Voordewind vroeg ook wat het Challenge Fund for Youth Employment doet. Hij vroeg of er nog voldoende consultatietijd is voor rondes onder maatschappelijke organisaties voor de inrichting van het fonds. In het najaar zijn de bouwstenen voor dit fonds aangedragen door een extern adviesbureau. In die periode zijn alle betrokken partijen geconsulteerd, waaronder belangrijke maatschappelijke organisaties. Het kabinet acht deze ronde dus af, maar in dit soort processen moet je altijd openstaan voor nieuwe impulsen en ideeën uit de praktijk. Dus dit is een leerproces dat wij samen doorlopen. Zoals u weet is de Europese aanbesteding voor de fondsmanager op 14 mei gepubliceerd. De doelstelling blijft dat wij 200.000 jongeren halen. De opzet van dit fonds is onderdeel van de aanbesteding. Het gaat echt om degelijke, fatsoenlijke banen.
In het kader van jeugd wil ik ook benoemen dat de jeugdambassadeur die ik benoemd heb, onlangs is aangetreden. Die is aan de slag gegaan om een jeugdstrategie in detail uit te werken, want wij hebben jeugd benoemd als een thema van waaruit wij in de focusregio's alle thema's bekijken in onze thematische aansturing vanuit de Buitenlandse Handel en OS-agenda. Om het nog meer focus te geven is de jeugdambassadeur aan de gang gegaan met een heel gedetailleerde strategie die uitvoering moet geven aan de bredere beleidsintenties in de nota. Wanneer die klaar is, zal ik die gaarne delen. Ik zal ook voorstellen dat de ambassadeur een technische briefing geeft aan deze commissie, omdat wij al bezig zijn met dit thema. Het is dit kabinet dat het thema jeugd sowieso op de agenda heeft gezet. Die is verbonden met veel andere zaken, zoals werk, het aanpakken van klimaatverandering en grondoorzaken in brede zin.
De voorzitter:
Dat roept nog een vraag op bij de heer Voordewind.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Dank voor het aanbod om een technische briefing te krijgen van de jeugdambassadeur. Dat lijkt me zeer interessant. Ik denk dat onze commissie dat in beraad moet nemen. Ik dank de Minister voor de opening die zij biedt om te kijken of belangrijke spelers die het Challenge Fund moeten gaan uitvoeren, geconsulteerd kunnen worden. Ik begrijp dat er eerst een tenderprocedure loopt voor de fondsmanager en dat daarna, als dat rond is, pas de tenders uitgaan voor de aanvragers. Op die manier is er misschien nog wel wat tijd.
Mijn vraag gaat over de eerste opmerking in mijn bijdrage, namelijk over het uitsluiten van de steenkolen-, olie- en gassector en de vraag of dat ook geldt voor anderen. Wij hebben het over de convenanten gehad, maar er zijn ook sectoren die geen convenant willen afsluiten. Zijn die dan uitgesloten van de financieringsmogelijkheden van deze Minister? Dat zou ik alleen maar aanmoedigen, want het kan een aanmoediging zijn om wel een convenant aan te gaan.
Minister Kaag:
Ik had dit onder het kopje internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen geschaard. Ik heb de vragen niet per Kamerlid gegroepeerd, meneer de voorzitter, maar per thema.
De voorzitter:
Dan houden wij de vraag nog even in de lucht. Die wordt vast dadelijk beantwoord. Zo niet, dan kunt u uw vraag alsnog stellen. Ik zie geen andere vragen, dus ik stel voor dat u verdergaat.
Minister Kaag:
Voorzitter. Onder het kopje instrumentarium is gevraagd in welke landen Invest International actief zal worden en onder welke voorwaarden financiering beschikbaar zal zijn. Er is geen geografische afbakening voor Invest International. Het is wel belangrijk dat de instelling additioneel aan de markt gaat werken en daar gaat instappen waar commerciële banken dit vooralsnog niet doen. Dat betekent meer risico, maar natuurlijk ook nieuwe kansen. Er wordt nu gewerkt aan het investeringsbeleid van Invest International. In het najaar krijgt deze Kamer een brief over de stand van zaken, waarin alle details verder kunnen worden uitgewerkt.
Meneer de voorzitter. Dan ga ik nu door op het kopje midden- en kleinbedrijf en publiek-private samenwerking. Er is een vraag van de heer Bouali over de dienstverlening. Zijn adjectief «excellente» bij dienstverlening herhaal ik graag, ten voordele van de ambtenaren die dit uitvoeren, de mensen op de posten en de collega's van de RVO. We willen inderdaad later dit jaar meer inzage geven in de activiteiten die al zijn uitgevoerd of zullen worden uitgevoerd binnen de handelsagenda. We willen dit ook openbaar maken. Het gaat zowel om kwantitatieve gegevens, zoals het aantal handelsaanvragen, het gebruik van het handelsinstrumentarium door bedrijven en de waardering van de overheidsdienstverlening in de brede zin van het woord, als om de bijdrage van handelsmissies aan de doelstellingen van ondernemers. We hebben die doelen gesteld in de nota daarover van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, en we hebben ook een paar criteria toegevoegd, zoals u zich kunt herinneren, aan de handelsbrief. Dat is de eerste handelsagenda die heel specifiek wordt opgesteld. Dat was een initiatief van het kabinet en dit is ondersteund door de motie van mevrouw Becker destijds. Over die kwantitatieve meting zal worden gerapporteerd. Ik ben van plan dit één keer per jaar te doen, maar de eerste keer zal het vrees ik nog een beetje variabel zijn, omdat het natuurlijk werk in uitvoering is.
De heer Bouali heeft gevraagd naar de vermeende versnippering van dienstverlening en de wirwar aan regelingen, en of wij het perspectief delen dat dit verbeterd kan worden, onder andere door stroomlijning. Ik denk dat we dit al vaak hebben besproken. We herkennen dit natuurlijk en werken aan de verbetering van het aanbod, zodat ondernemers sneller weten waar ze aan toe zijn en betere begeleiding krijgen in de voorfase bij de indiening. Zo zal binnenkort alles op één centrale website worden aangeboden: internationaalondernemen.nl. Alle publieke en private partners kunnen hier gebruik van maken. Invest-NL is natuurlijk ook een verder antwoord om één winkel, één portaal, één voordeur te creëren waar ondernemers met al hun specifieke vragen verder kunnen worden geholpen. Ik wil niet de suggestie wekken dat dan alle ellende voorbij is, dat niet, maar ik denk dat we door dit toe te passen een enorme sprong zullen maken. Verder blijft het natuurlijk aan de ondernemers zelf om aan de bel te trekken als het niet lukt. De hele overheid staat met mens en macht klaar om hen te begeleiden, te helpen en te faciliteren. Zoals u weet organiseren wij volgende week een hele grote handelsconferentie. Dat is een hele grote handelsmissie, maar dan in Nederland, met wel 2.000 deelnemers.
Dan is er nog de vraag hoe het midden- en kleinbedrijf en start-ups gestimuleerd kunnen worden juist de markten buiten Europa op te zoeken. Het is nog steeds het geval dat een klein deel van het mkb actief is buiten de grenzen van de Europese Unie, ondanks de stimulans en aanwezige instrumentaria. We zijn erop gericht juist hen te stimuleren om nog verder te internationaliseren. We doen dit gericht in de oproepen voor deelname aan handelsmissies, en natuurlijk ook door het financieel instrumentarium verder aan te passen. Voor de start-ups hebben we denk ik al heel veel terrein weten te winnen, niet alleen via StartupDelta, die binnenkort een andere naam zal krijgen, maar er zijn ook prioritaire hubs, er zijn start-upliaisonmensen benoemd en we doen speciale hub-reizen. Ik heb zelf een handelsmissie geleid naar Silicon Valley. We willen natuurlijk een verdere internationalisering van juist start-ups, want daar ligt ook vaak de nexus tussen technologie en SDG's: verdienen aan grote maatschappelijke uitdagingen, waar je heel vaak klein kunt beginnen en heel snel kunt doorgroeien. Dat is het hele interessante van de huidige economie.
Hoe kunnen we de aanbevelingen uit het onderzoek voor ondersteuning van het midden- en kleinbedrijf verder uitvoeren zodat ze meer kunnen profiteren van handelsakkoorden? Er is ook de vraag gesteld of we al weten hoe het midden- en kleinbedrijf heeft kunnen profiteren van het CETA nu dat voorlopig al wordt toegepast. Ik heb al eerder gezegd dat we al heel veel doen. Er zijn ook veel evenementen. De RVO heeft veel contacten met ondernemers over internationaal ondernemen en voorziet ook in de bredere informatievoorziening. Er worden speciale bijeenkomsten georganiseerd, ook over hoe ondernemers gebruik kunnen maken van handelsakkoorden. Die vraag werd gesteld door de heer Amhaouch. Op 28 maart is er bijvoorbeeld een event georganiseerd over handelen met Canada en de voordelen van CETA, dat plaatsvond in Arnhem. Er wordt dus echt niet van uitgegaan dat men naar de Randstad komt. De RVO zoekt de ondernemers echt op in de verschillende provincies en streken en in de grotere steden in andere delen van het land. Er is ook additioneel informatiemateriaal opgesteld over hoe het mkb en andere bedrijven gebruik kunnen maken van CETA. Er wordt specifiek ingegaan op belangrijke kwesties zoals oorsprongsregels, tariefverlagingen en quota. Wij wijzen het mkb er natuurlijk ook op dat ze kunnen profiteren van afgeschafte invoerrechten en de versimpelde douaneprocedures. We hebben nog geen volledig beeld van het financiële plaatje, maar wij werken eraan om dat op een gegeven moment te kunnen leveren.
De heer Bouali heeft een vraag gesteld over Trade & Innovate NL, de Werkplaats en de zes pilots voor Holland Houses. Daar zitten een hoop Engelse termen in, maar goed, zo heet het echt. Hij vroeg of ik nog mogelijkheden zie om dit soort initiatieven te verbreden. Wij kijken natuurlijk altijd of het werkt en waar het het beste kan werken. We zoeken dus geen blinde kopieermethode van een formule die misschien succesvol is in land A, maar misschien in land B niet gaat slagen. We kijken naar de ingrediënten en de factoren die succes mogelijk maken. We proberen natuurlijk ook altijd focus te houden, maar verwelkomen initiatieven die vanuit het bedrijfsleven zelf komen. Zoals de heer Bouali als geen ander weet, is Holland House in bijvoorbeeld Columbia in grote mate een succes, omdat het echt wordt gedragen door de Kamer van Koophandel en de bedrijven zelf. Dit is dan een soort kroontje erbovenop. Wij staan daar altijd open voor.
Mevrouw Diks heeft gevraagd aan welke SDG's publiek-private samenwerking een bijdrage levert. Waarom moeten wij dat betalen, vroeg zij. De Werkplaats zet in op complexe projecten die bijdragen aan de SDG's. U noemde zelf al een aantal voor zichzelf sprekende voorbeelden. Per project en per land is dit verschillend. In Vietnam is het programma bijvoorbeeld gericht op kustbescherming van de eilanden en is er een relatie met klimaat en bestendigheid. In Duitsland kijken we naar smart industry oftewel slimme industrie en de toepassing van – ik kan niets aan de Engelse termen doen – 3D printing, hightech en micro-elektronica. Dit is zeer breed inzetbaar in de gezondheidszorg. Het gaat dus om alle SDG's. Ik neem aan dat ik geen overhoring krijg over welk SDG bij welk programma hoort, maar meestal raakt een sector of een tak van sport in een bedrijf meer dan één SDG.
De voorzitter:
Daarmee bent u aan het eind van dit blokje?
Minister Kaag:
Ja.
De voorzitter:
Dan was er nog een vraag van de heer Bouali.
De heer Bouali (D66):
Zoals ik al zei, heb ik veel waardering voor alle instrumenten die er zijn en die de Minister al aangaf in haar beleidsnotitie. Ik somde er al een aantal op: NLinBusiness, Trade&Innovate NL en de Werkplaats. Ik gaf al aan dat het allemaal moet beklijven. We moeten de tijd nemen om te kijken of deze instrumenten goed werken. Mijn specifieke vraag was of de Minister mogelijkheden ziet, over een jaar of over twee jaar, om meer financiële ruimte te creëren voor NLinBusiness?
Minister Kaag:
Ik meen me te herinneren – ik moet dat even verifiëren – dat NLinBusiness al een tamelijk hoog bedrag heeft ontvangen. Het werkt er natuurlijk hard aan. Het budget voor handelsvorming, dat ambtelijk gezien van de DGBEB is, is zeer beperkt. Ik heb dus geen financiële ruimte. Dat is geen gebrek aan wil, maar er is geen ruimte voor in de begroting van BHOS. Ik weet ook niet of dat de oplossing is, want we hebben tal van instrumenten. Als het eenmaal werkt, gaan we daar steeds efficiënter en effectiever mee om. In de tweede termijn zal ik nog bevestigen wat het budget was voor NLinBusiness. Ik meen dat dat 10 miljoen euro was. Dat is een goed bedrag. Op een gegeven moment moet het zichzelf natuurlijk ook terugverdienen.
De voorzitter:
Duidelijk. Mevrouw Diks nog voor een vraag, of is die vervlogen?
Mevrouw Diks (GroenLinks):
Nee, nee, nee, maar ik dacht even dat de stemmingsbel klonk. Ik dank de Minister voor haar beantwoording. Met die vragen ging het mij er natuurlijk om hoe wij met deze instrumentaria gaan bijdragen aan de SDG's. Mijn punt is dat wij – over marktverstoring gesproken – geen zaken moeten gaan financieren met Nederlands belastinggeld die gewoon uit de markt zouden moeten komen of door de markt betaald zouden kunnen worden. Het gaat ons er natuurlijk heel nadrukkelijk om dat we projecten doen die bijdragen aan een betere wereld, om het maar even kort samen te vatten. Ik begrijp uit de woorden van de Minister dat zij, een jaar na de inzet, een brief hierover gaat sturen. Heb ik dat goed begrepen? Ik vraag me af of de Minister in die brief wel gespecificeerd gaat aangeven aan welke SDG's dit alles heeft bijgedragen, want anders blijft het toch een beetje een heksenketel waar alles in gegooid wordt. Ik neem aan dat er positieve effecten zullen zijn, maar wij willen wel graag toetsen op welke SDG's die van toepassing zijn, want ik mis er soms een aantal, bijvoorbeeld als het gaat om ecosystemen en de versterking van biodiversiteit wereldwijd.
Minister Kaag:
Ik heb het over de uitvoering van de handelsagenda gehad. Daar hebben we meetbare doelstellingen in gezet. Over een jaar – dat is binnenkort al – zullen we rapporteren hoe dat heeft gewerkt. Er zijn natuurlijk een aantal nieuwe initiatieven gekomen. Binnenkort zal de Kamer een digitaliseringsbrief ontvangen. Die is ook relevant voor zowel handel als ontwikkelingssamenwerking. Dat is werk in uitvoering. Ik vrees dat ik toch wat van mening verschil met mevrouw Diks. Ik denk dat alle SDG's erin zullen voorkomen, want het hangt van het land af en van de ontwikkelingsdoelstellingen. In dit geval: de handelsdoelstellingen, want verdienen aan de SDG's valt onder de handelsbrief. We kijken dan natuurlijk ook naar de globale bijdrage aan de SDG's. Nederland moet ook rapporteren over de SDG's. Als we op een gegeven moment via allerlei relevante programma's en investeringen op zeventien SDG's uitkomen, dan is daar niets mis mee. Dat is geen versnippering. Het hangt af van het profiel van een land of de bedrijven die erop hebben ingezet, een verandering of een transformatie bewerkstelligen. Van tevoren kan ik absoluut niet zeggen of dat alleen maar over SDG 5 of SDG 7 zal gaan.
De voorzitter:
Een hele korte vervolgvraag.
Mevrouw Diks (GroenLinks):
Dan was ik misschien onduidelijk. Met mijn opmerking bedoelde ik dat ik een aantal zaken mis in het huidige SDG-beleid, om het maar even zo te noemen. We zetten nu nog niet heel erg in op de versterking van ecosystemen en de versterking van biodiversiteit. Dat is ook de achterliggende reden van een andere vraag die ik had gesteld. Het idee dat er versnippering is, kwam volgens mij niet uit mijn mond maar uit die van de heer Bouali. Het gaat mij erom hoe we die rapportage gaan zien. Ik zie hier inderdaad wel een hele matrix van hoe u zich voorstelt dat al die gelden vervolgens over de SDG's worden verdeeld, maar hoe gaat onze controlemogelijkheid er dan uitzien? Worden dat ook matrixen? Worden het tabellen? Hoe ziet u dat voor zich?
Minister Kaag:
Dat is een detailvraag. Op dit moment kan ik die technische financiering en terugrapportage niet beschrijven. Er is de jaarrapportage en er is de HGIS-rapportage. Er zijn natuurlijk heel veel momenten van bespreking. Over deze brief, met de instrumenten, zullen wij rapporteren. Dat is totaal nieuw, dus we zijn dat aan het opzetten. Dat wordt een heel gedegen, gedetailleerde rapportage. Het is natuurlijk wel werk in uitvoering en het is na één jaar, dus ik weet niet of we meer het proces zullen beschrijven of de daadwerkelijk gewogen en gemeten resultaten. Het zal in een aantal gevallen beginnen met een contract en niet per se met een ontwikkelingsresultaat, want dat is pas na vele jaren echt meetbaar.
De voorzitter:
Oké, dank u wel. Ik geef iedereen een kleine winstwaarschuwing in de zin dat wij waarschijnlijk om 17.45 uur gaan stemmen. De Minister heeft drie blokjes gehad en heeft er nog drie te gaan. Als we allemaal kort en bondig zijn, gaat het ons misschien wel lukken om om 17.15 uur klaar te zijn, zodat we niet na de stemmingen hoeven terug te komen. Ik stel dus voor dat wij met gezwinde spoed verdergaan.
Minister Kaag:
Een aanmoediging; dank u, meneer de voorzitter.
Zijn er sectoren die zich niet houden aan imvo? Worden die buitengesloten, vroeg de heer Voordewind. Op zich kent het kabinet geen sector die zich bewust niet houdt aan internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen. Wij stellen vooralsnog niet voor om een hele sector uit te sluiten op basis van een generieke aanpak. We gaan altijd in gesprek met een sector en moedigen aan tot onderhandelingen over convenanten, zoals u heeft gelezen. Bij de recente appreciatie van het kabinet van het rapport over de olie- en gassector werd er gesuggereerd dat de sector zelf ook met een plan van aanpak moet komen. We hoeven dat niet eens een convenant te noemen, maar een verbeteraanpak. Verder gaan we natuurlijk in gesprek met alle bedrijven. Dat doen we voorafgaand aan en tijdens missies, als er zich problemen voordoen en als er een rapportage is uit het veld of van maatschappelijke organisaties.
Ken ik een voorbeeld dat er een negatief advies over een bedrijf was en dat dat bedrijf toch mee mocht? Dat was een vraag van mevrouw Diks van GroenLinks. Vooralsnog zijn er geen bedrijven uitgesloten van handelsmissies, maar zoals ik net zei, wordt elke situatie besproken en wordt een bedrijf hierop aangesproken. Vaak zijn er problemen met wat kleinere bedrijven die het nog lastig vinden of de capaciteit niet hebben om alles meteen op orde te hebben, maar er is een enorme openheid. Ik kom geen bedrijven tegen die zeggen zich niet aan de OESO-richtlijnen te willen houden en niet te willen meewerken, verre van. Ze zoeken vaak steun om het beter te begrijpen en het beter te kunnen toepassen.
Mevrouw Ouwehand vroeg naar de toetsing van de OESO-richtlijnen. Via de monitoringcyclus houdt het ministerie bij of multinationale ondernemingen voldoende voortgang boeken op de OESO-richtlijnen. Dit is gestart met de nulmeting van 2017. Er zijn twee tussenmetingen gepland: dit jaar over 2018 en in 2021 over 2020. De resultaten van de tussenmetingen bepalen de verdere communicatiestrategie. Zoals met alles blijft ook dit maatwerk, maar ofwel neem ik hier zelf contact over op ofwel gebeurt dit op hoog ambtelijk niveau door de directeur-generaal of andere ambtenaren.
Mevrouw Diks heeft gevraagd waarom er geen toezichthouder is om te beoordelen of een bedrijf...
Mevrouw Diks (GroenLinks):
Mijn vraag was of het verstandig is om de RVO de toezichthouder te laten zijn.
Minister Kaag:
Dat is een hele goede vraag, die ik mijzelf ook heb gesteld. Ik weet dat dit bij mevrouw Diks de indruk kan wekken dat de slager het eigen vlees keurt. In dit geval echter is de RVO een onafhankelijke partij. Het enige doel is om te kijken of de OESO-criteria goed worden uitgedragen, goed worden begrepen en goed worden uitgevoerd. In dit geval lijkt het ons logisch dat de RVO ook gaat over de toetsing, want wij zijn geen belanghebbende partij behalve dat de OESO-richtlijnen goed worden uitgevoerd. Met «wij» bedoel ik «de overheid».
De voorzitter:
Nog een laatste vraag?
Mevrouw Diks (GroenLinks):
Ik vind dit wel een belangrijk punt, want het MVO Platform, een heel breed gedragen platform, en het brede bedrijfsleven hebben aangegeven dat zij hier een probleem mee zien. U wilt toch ook een gedragen voorstel doen, neem ik aan.
Minister Kaag:
Excuus, ik was even afgeleid. Ik hoorde niet wie er een probleem mee had.
Mevrouw Diks (GroenLinks):
Hoe onafhankelijk is de RVO in dit verband, omdat zij toch wel stimuleren en adviezen geven aan het bedrijfsleven? VNO-NCW en het MVO Platform hebben in hun brief nadrukkelijk aangegeven dat zij daar moeite mee hebben en zich voorstellen dat er misschien een andersoortige toezichthouder komt.
Minister Kaag:
Deze brief heb ik niet ontvangen, dus ik denk dat ik eerst maar eens in gesprek ga met VNO-NCW en het MVO Platform om beter te begrijpen wat die zorg dan is.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Minister Kaag:
Er is een vraag gesteld over de imvo-voorwaarden. Wordt er alleen gekeken naar projecten waarvoor bedrijven steun krijgen of wordt naar de gehele bedrijfsvoering gekeken? Wij verwachten dat bedrijven het integraal aanpakken over de gehele bedrijfsvoering. Het gaat uiteindelijk ook over de gehele keten. Je kunt niet een onderdeel ervan pakken en doen alsof men dan «in naleving is met». Zoals mevrouw Diks weet, heeft het kabinet voor het eerst een 90%-doelstelling gesteld voor de grotere bedrijven. Wij moeten dit dus nog steeds uitdragen en kijken of de uitvoering goed gaat. Het uitvoeringsbeleid wordt proportioneel toegepast. Bedrijven krijgen het advies een verkennende studie te doen met steun van de overheid en om onderzoek te doen in de eigen bedrijfsketen. Als ze gaan investeren in het buitenland, is er eenzelfde traject. Ik denk dat er al heel veel vorderingen zijn geboekt. Ook denk ik dat veel bedrijven bij zusterbedrijven kunnen kijken hoe dit wordt aangepakt. Er is veel meer kennis over een goede toepassing en doorlichting van ketens, over risico-uitsluiting en over de aanpak van risico's dan een aantal jaren geleden.
Meneer de voorzitter. Ik ga door naar het kopje «het continent Afrika». Daarover is één suggestie gedaan, die ik zie als ondersteuning van de uitvoering van het beleid van het kabinet, zowel qua buitenlandse handel als qua ontwikkelingssamenwerking. We hebben een drietal focusregio's in Afrika: de Hoorn, de Sahel en Noord-Afrika. Er is inderdaad een toenemende belangstelling van het Nederlandse bedrijfsleven. Ik ben het ook helemaal eens met de stelling van de heer Amhaouch over een breed overleg. Er zijn bedrijven die al veel ervaring hebben en, ook in conflictperiodes, als pioniers in veel landen hebben gewerkt en zijn blijven werken. Zij hebben als geen ander begrip voor het belang en de mogelijkheden om werk te creëren op een duurzame manier, waar ook het verdienvermogen ligt. Dit zijn bedrijven die daar vaak ook hun familiesporen hebben verdiend. Er is veel begrip, veel aanvaarding en ook vaak respect voor mensen die lange jaren in veel landen op het Afrikaans continent hebben gewerkt. Ik zal niet alle handelsmissies gaan noemen die ikzelf ga leiden naar delen van het Afrikaans continent, maar ik vind het een goed voorstel. Er zijn al een aantal overlegkanalen, ook via VNO-NCW. Ik stel voor dat het ministerie met iedereen in gesprek gaat om te kijken of we kunnen hergroeperen om op een scherpere manier uitvoering te geven aan het kabinetsbeleid, met iedereen aan tafel, en om te operationaliseren wat we plannen. Dan kunnen we ook de jeugdagenda meenemen, alsmede natuurlijk de aspecten van klimaatverandering en hoe financiering daarbij past. Daarmee kunnen we een geografische focus geven, in een nog grotere mate dan al was voorzien.
Ik ga door naar het kopje klimaat. Ik ben blij met de vraag van de heer Voordewind om een reactie te geven op het rapport van de Rekenkamer. Daarover werd gerapporteerd op een manier die een verkeerde indruk zou wekken, maar niet door de Rekenkamer. Om het even simpel te stellen: de Rekenkamer heeft advies gegeven aan het kabinet. Het is heel helder dat er goed wordt gerapporteerd over wat het kabinet doet via de HGIS-nota, de jaarverslagen en de periodieke verslaggeving. Wat blijkt is dat we de optelsom van alle verschillende projecten die een klimaatbevorderend aspect hebben, nog duidelijker of herleidbaarder moeten maken. Er is dus geen sprake van onduidelijkheid, maar het is wel lastig. Binnen het ministerie hebben we natuurlijk goed zicht op waar de belastinggelden naartoe zijn gegaan en hoe ze worden besteed, maar het moet eigenlijk in één oogopslag herleidbaar zijn. Dat vergt iets meer werk en daar zijn we nu mee aan de slag, voor de duidelijkheid en natuurlijk ook voor de transparantie richting de Tweede Kamer en de belastingbetaler.
Er is gevraagd of ik toelichting kan geven op de motie van D66 over het tegengaan van ontbossing en over duurzaam landgebruik. Zoals u weet zijn we in dialoog met de Braziliaanse overheid op de thema's landbouw, duurzaamheid, ontbossing en klimaat. Die dialoog is geïntensiveerd, omdat dat helaas noodzakelijk is, bilateraal en in andere fora. Wij hebben ook overleg met ngo's zoals het World Wildlife Fund in Brazilië om te kijken hoe we het beste uitvoering kunnen geven aan deze motie. Wij wachten nog even de conclusies af. In het grotere kader van de besluiten en de richting van de regering-Bolsonaro moeten we heel scherp blijven opletten en kijken wat de mogelijkheden zijn. Hierin moeten we eventueel ook met gelijkgezinde landen gaan optrekken. Verder doen we veel via het Amsterdam Declarations Partnership, dat ook door Nederland wordt gefinancierd. Veel Nederlandse ngo's doen daaraan mee.
De heer Voordewind heeft gevraagd hoe we uitvoering geven aan zijn motie over de voorwaarden voor het Klimaatfonds. Wij willen natuurlijk een gecombineerde aanpak van klimaat en ontwikkeling bewerkstelligen. Het gaat om het behoud van vitale ecosystemen en het bevorderen van sociaaleconomische ontwikkeling in lage-inkomenslanden. Daarom is voor het Dutch Fund vooraf de eis gesteld dat minimaal 50% – het streven is 65% – van de middelen moeten worden besteed aan klimaatadaptatie, dus het bevorderen van klimaatbestendigheid. Dat is een gecombineerde aanpak van klimaat en ontwikkeling. Het mag alleen projecten betreffen in ontwikkelingslanden met de minimumeis dat ten minste 25% van de armste landen wordt gefinancierd. De adaptatiecomponent is al eerder beschreven: het gaat om water-, landbouw- en bosbeheer en het behoud van ecosystemen; juist omdat daar nog te weinig aandacht voor bestaat, zoals ook in het subsidiekader staat. Mocht dit goed werken, dan is er in de toekomst altijd een moment om te bekijken of er nog meer geld via dat fonds moet gaan.
De heer Voordewind en mevrouw Diks hebben gevraagd of er meer aandacht voor mitigatie moet zijn, in het bijzonder om ontbossing tegen te gaan en de wetlands te beschermen, en daarbij gebruik te maken van lokale organisaties en te kijken naar de minst ontwikkelde landen. Volgens mij heb ik deze vraag al eerder behandeld in het kader van het instrumentarium. Ik heb het landgebruik, het bosbeheer en de herbebossing al genoemd. Er is aandacht voor mitigatie. Ik heb dat net al besproken, tenzij er nog een additionele vraag is.
In het kader van het Klimaatfonds, waarover we al eerder hebben gesproken, is de vraag gesteld of de FMO de ngo's voldoende in stelling brengt. In mijn opening heb ik al gezegd dat het een consortium is. De FMO is zeker niet alleen gedwongen, maar is ook zeer welwillend. De constructie van het consortium is dat een aantal ngo's sowieso aan tafel zit. Er is een samenwerking met de fondsmanager van het nieuwe Klimaatfonds, een ontwikkelingsbank, een ngo op het gebied van natuur en milieu, een ontwikkelingsorganisatie en een private financier op het gebied van klimaat. Wij denken dat deze combinatie van publiek, privaat en maatschappelijk middenveld juist de beste resultaten zal boeken. De FMO is de penvoerder van dit consortium.
Gevraagd is of de FMO de juiste partij is. De FMO is de penvoerder, maar zoals ik net meldde, is het een consortium. Het is een heel zorgvuldig proces geweest langs de vooraf gestelde criteria. Iedereen had een gelijke kans. Er is een blinde keuze gemaakt; er is geen kanaal gekozen. Op basis van het voorstel is de keuze gemaakt. Ik denk dat de criteria helder zijn.
De heer Van Haga vroeg hoe we kunnen garanderen dat de Kamer goed inzicht krijgt in de resultaten die het Klimaatfonds beoogt. Over de resultaten wordt gerapporteerd op basis van afgesproken indicatoren, per kwartaal en via de jaarverslagen. Ik zal u natuurlijk op de hoogte houden via de begrotingscyclus, het begrotings- en jaarverslag, over de sleutelindicatoren en, uitvoeriger, in de online resultatenrapportage. Er zijn veel bronnen, maar het hoort ook bij transparantie dat er een veelvoud aan kanalen is. Mochten er nog additionele behoeften zijn, dan ben ik gaarne bereid de Kamer daar apart over in te lichten. Maar ik denk dat we eerst moeten kijken hoe we rapporteren en wat we rapporteren.
De voorzitter:
Als u aan het einde van dit blokje bent, is er nog een vraag van de heer Voordewind.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Naar aanleiding van de breed aangenomen motie over lage-inkomenslanden en het Klimaatfonds geeft de Minister aan dat minimaal 25% van die landen erin zou zitten. Ik weet dat het een revolverend fonds is en dat het niet makkelijk is om revolverend te zijn in lage-inkomenslanden. Dat is natuurlijk het dilemma: als je dat te veel doet, krijg je niets meer terug. Maar het was wel een aandachtspunt in de breed aangenomen motie. 25% is naar mijn inschatting wat laag gezien de intentie van de motie, namelijk om te kijken of je zo veel mogelijk ODA-achtige fondsen kunt inzetten voor de klimaatfinanciering.
Minister Kaag:
Ik weet niet goed of ik de opmerking goed heb begrepen. Als ik het goed begrijp, is de zorg dat 25% te laag is voor de minst ontwikkelde landen. Heb ik dat goed begrepen?
De voorzitter:
De heer Voordewind knikt.
Minister Kaag:
Ik denk dat het meer aan de perceptie ligt. We hebben sowieso 25% voor de minst ontwikkelde landen. Dan is er nog minimaal 25% voor de focusregio's. Dat is nog een additionele inzet. Daar zitten ook heel veel van de minst ontwikkelde landen en conflictgebieden in. Ik denk dat we even moeten kijken hoe dit zal uitpakken in de uitwerking. Ik deel volledig de intentie, want de gevolgen van klimaatverandering treffen de armste landen en de armen het meest. Maar het merendeel van de armen leeft tegenwoordig niet per se in de minst ontwikkelde landen, maar in middeninkomenslanden. Dat zijn ook vluchtelingen die elders zijn. Ik denk dus dat we even moeten kijken of onze weging past. Ik ben gaarne bereid om na een jaar, op basis van feiten, in de rapportage te kijken of we bijvoorbeeld veel voorstellen hebben moeten laten liggen die over de minst ontwikkelde landen gingen en te kijken hoe dit uitpakt.
De voorzitter:
Korte vervolgvraag.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Nou, dan dank ik de Minister dat ze daar specifiek aandacht voor wil hebben en dat ze dat in de gaten wil houden, want uiteindelijk willen we de meest kwetsbare mensen in die landen helpen. Als we inderdaad op die 50% uitkomen, inclusief de focuslanden, dan zou het alweer een beter percentage zijn dan die 25.
De voorzitter:
Dank u. Ik hoor daar geen vraag in. Dan ga ik naar de heer Van Haga, die ook nog een vraag heeft over het blokje klimaat.
De heer Van Haga (VVD):
In dit blokje had ik nog een vraag gesteld over de rol van de Nederlandse bedrijven en eventueel voorkeursbeleid in relatie tot mijn motie over het Nederlandse bedrijfsleven in de ODA-bestedingen.
Minister Kaag:
Dit is een veelvoorkomende vraag. Het antwoord blijft hetzelfde: we voldoen daar gewoon aan. We hebben laatst ook schriftelijk een dergelijk antwoord gegeven. De ODA-criteria van OESO-DAC zijn heel duidelijk. We doen niet aan conditionele positionering van het Nederlandse bedrijfsleven. In de praktijk blijkt dat het Nederlandse bedrijfsleven heel veel baat heeft van Nederlandse fondsen omdat zij toevallig de beste zijn. We willen uiteindelijk ook dat de beste uitvoerder meedoet met dit soort aanbestedingen. De bijzonder relevante expertise die het Nederlandse bedrijfsleven heeft te bieden op het gebied van water en landbouw, maakt dat ze meestal ook nog worden gekozen, maar het blijft een competitief proces. We krijgen, ook weer via het fonds, heel veel kansen om klimaatrelevante investeringen te doen.
De voorzitter:
Dat is helder. Dan is er nog een kleine omissie mijnerzijds. De heer Amhaouch wilde eigenlijk nog een vraag stellen bij het vorige blokje, Afrika. Ik heb hem toen niet de ruimte gegeven. Dat doe ik bij dezen alsnog.
De heer Amhaouch (CDA):
Heeft de Minister dit blokje afgerond? Want dan kan ik inderdaad even terug naar Afrika.
De voorzitter:
Ja, stel uw vraag over het blokje Afrika.
De heer Amhaouch (CDA):
De vraag in het kader van het Afrikabeleid is de volgende. Europa is daar ook actief mee bezig. Heeft de Minister een idee hoe dat proces in Europa loopt? Waar staan wij daar? Want Juncker heeft uitspraken gedaan. De Commissie heeft uitspraken gedaan. Ik verwacht dat het dadelijk, na het vormen van de nieuwe Europese Commissie, weer hoog op de agenda komt.
Minister Kaag:
Dat klopt, maar ik merk het zelf ook: iedere keer dat ik die uitspraken lees, vraag ik me af of ik iets heb gemist, maar dat is helaas niet zo. Er wordt nog steeds voortgebouwd op de EU-Afrikatop. Dus het is in mijn ervaring meer retoriek dan daadwerkelijk een nieuwe aanpassing. Ik denk dat er een besef is van het belang van Afrika op alle terreinen en dat wij met de nieuwe Commissie heel hard aan de gang gaan om te kijken hoe we dat kunnen operationaliseren. Daarom is de suggestie van de heer Amhaouch ook zeer nuttig. Wij zijn er klaar voor. Wij kunnen dan ook een leidende rol nemen en een stem zijn in die gesprekken aldaar.
De voorzitter:
Oké. Gaat u verder met het laatste blokje. Dat is het blokje fossiel, als het goed is.
Minister Kaag:
Meneer de voorzitter, ik heb nog vier vragen liggen. Ik probeer echt mijn best te doen, maar er komen ook vragen op vragen, en ik houd de tijd zelf niet bij.
De voorzitter:
Oké. Gaat u verder.
Minister Kaag:
Ik praat al snel, geloof ik. Er was nog een vraag van de heer Bouali om periodiek te informeren over de inzetresultaten. Die heb ik benoemd.
De heer Van Haga vroeg of andere fondsen kunnen worden afgebouwd. Dat is niet zo. Klimaat zal alleen maar meer aandacht en investeringen vragen en ook meer kansen bieden, helaas, want ik zou willen dat we niet een dusdanige klimaatuitdaging zouden hebben, maar het is zo. Er is ontzettend veel werk aan de winkel. Het klimaatfonds is een bewuste intensivering.
Mevrouw Diks had een vraag over de ondergrens van projecten. Er is geen ondergrens maar het zullen meestal de grotere projecten worden vanwege de complexiteit van de materie. Maar kleine ondernemers, middelgrote entiteiten en sociale ondernemers kunnen natuurlijk meedoen. Het gaat er ook om om kansen te creëren. Ik ben ook erg geïnteresseerd in de rol van sociaal ondernemerschap. U zult die overigens ook aantreffen als genodigden bij de GES. Zij zijn op competitieve basis uitgenodigd.
Dan ga ik door naar het volgende kopje: afbouw fossiel. De heer Van Haga vroeg of ik bereid ben een uitzondering te maken voor aardgas bij het uitfaseren van financiering van fossiele projecten, omdat aardgas in de transitieperiode juist een gunstig effect zou hebben op het internationale klimaat. Per 2020 is er geen financiële steun meer aan steenkolenprojecten en de exploratie en ontwikkeling van nieuwe voorraden olie en gas in het buitenland. Het gaat om voorraden die, theoretisch gezien, pas over enige tijd op de markt zouden komen. Het gaat niet om voorraden die inzetbaar zijn voor de transitie. Dus die uitzondering met het oog op de energietransitie is in feite al gemaakt.
Daarbij wil ik ook nog de aantekening maken dat we juist stappen hebben genomen om het level playing field te behouden. Het gaat dus alleen om de afbouw van financiële steun voor steenkolenexploratie en ontwikkeling. Het betreft per jaar minder dan 0,5 miljoen euro. Het gaat om de studies die eventueel gedaan worden. De ekv is uitgezonderd. Het gaat ons om het op een coherente manier versterken van een op de toekomst gerichte, duurzame energiesector. Het helpt onze industrie ook om met internationale trends voorop te lopen. Ik kom in de hele sector mensen tegen die inderdaad bang zijn dat kansen mogelijk worden belemmerd vanwege het wegvallen van die 0,5 miljoen euro waar we het dan over hebben, maar ik kom net zo veel bedrijven tegen die een technologie hebben ontwikkeld gericht op duurzame energie, waar heel veel kansen voor zijn op de markt. Ik wijs ook op de Wereldbank en andere instellingen die hetzelfde beleid uitvoeren. Veel andere landen overwegen dit ook.
Nog een vraag van de heer Van Haga, en dit is tevens de laatste vraag van het blokje afbouw fossiel: deel ik de vrees dat de uitfasering per 2020 de rol van aardgas marginaliseert en dat er kansen worden ontnomen? Ik heb het antwoord al gegeven, maar ik kreeg dezelfde vraag terug.
Ik ga door naar het laatste blokje. Ik hoop voor kwart over vijf klaar te zijn, meneer de voorzitter.
De voorzitter:
Er is nog een vraag van de heer Van Haga.
De heer Van Haga (VVD):
Ik begrijp nu dat de exploratie-, de onderzoekskosten naar olie en gas worden uitgesloten en niet de bestaande productie. Maar het ligt er natuurlijk wel een beetje aan hoe lang die hele transitie gaat duren. Je hebt toch een stabiele energievorm nodig. Stel dat het 30 jaar gaat duren, dan is het misschien toch wel handig om de exploratie naar aardgas niet uit te sluiten. Ik vraag me af hoe de Minister dat dan ziet.
Minister Kaag:
Het beleidsbesluit is na rijp beraad genomen. Het past in het beleid van het kabinet dat we inzetten op adaptatie en versnelling. Er zijn ontzettend veel kansen, juist ook voor Nederlandse bedrijven, door nieuwe technologie in te zetten. Ik heb bijvoorbeeld een zakenmissie geleid. Denk aan wind op zee en tal van andere zaken. Dit is het besluit en we kijken nu naar de uitvoering.
Verder is er een vraag van mevrouw Ouwehand... Het was meer een politieke filosofie over hoe je de economie wil inrichten. Van het bruto nationaal product maakt handel nog steeds 32% uit. Diensten is een hele grote component binnen onze totale handelscomponent. De industrie maakt er 19% van uit, diensten 79% en landbouw 2%. Ik hoop echt dat dit klopt, want dit laatste klinkt opeens heel weinig. Maar we verdienen heel veel aan de doorvoer; dat wordt vergeten. Ik denk dat het gesprek over de inrichting van de internationale economische productie en consumptie ook op een ander moment gevoerd kan worden.
De voorzitter:
Dank u wel. Zoals u hoort gaat de bel. Voor de kenners: één minuut lang. Dat betekent dat we moeten gaan stemmen. Ik stel voor dat we de vergadering even schorsen. Naar ik begrepen heb, is de stemmingslijst kort, dus kunnen we hier op redelijk korte termijn weer terug zijn. Na de stemmingen hervatten we het debat.
De vergadering wordt van 17.11 uur tot 17.24 uur geschorst.
De voorzitter:
De Kamerleden zijn weer terug van hun duty om te stemmen. De Minister was nog bezig en had bij de beantwoording nog een paar vragen te gaan. Ik geef het woord dus opnieuw aan de Minister.
Minister Kaag:
Dank, meneer de voorzitter. Ik heb nog een paar bevestigingen. Ik wil nog even terugkomen op de vraag van de heer Bouali of ik kans zie om NLIB te verruimen. Nog even een bevestiging: NLIB heeft aan de publieke kant 6 miljoen per jaar, over een periode van vijf jaar 30 miljoen euro. Daarna wordt NLIB geacht zelfvoorzienend te zijn en vraagsturend uit de markt. Er is ook nog 4 miljoen per jaar aan de private kant. Dat is dus inderdaad een bevestiging van de 10 miljoen.
Ik kom ook terug op de discussie die we hadden over de relatieve onafhankelijkheid van de RVO. De RVO toetst onafhankelijk, zoals u kunt begrijpen. Eén loket wordt belangrijk geacht, juist ook voor het midden- en kleinbedrijf, maar de RVO heeft op andere gebieden vaak ook een stimulerende rol en een toezichthoudende rol. Het is dus niet ongebruikelijk, maar zoals ik eerder zei, ben ik niet bekend met de brief die door VNO-NCW zou zijn gestuurd. Ik zal de ambtenaren dus vragen om daar eens naar te laten kijken. Mocht dat reden tot herziening geven, dan kom ik daarop terug.
Dan nog even over de minimale 25% in de armste landen. Ik wil nog even bevestigen dat het sowieso mijn intentie is dat we te zijner tijd op basis van ervaringen en resultaten nog altijd kunnen kijken of dat anders en beter kan, maar bijvoorbeeld het verminderen van de CO2-uitstoot doen we niet in Niger, want daar is geen industrie. Daar wordt geen CO2 uitgestoten. We moeten dus inderdaad goed kijken waar we het Klimaatfonds goed kunnen inzetten voor adaptatie en mitigatie. Als we alleen de armste landen doen, dan worden de gelden niet goed besteed voor aanpak van klimaatverandering. Maar we zoeken de balans. Ik denk dat ik de intentie van de heer Voordewind deel, maar het gaat ook om de realiteit bij het uitvoeren.
Dat was het, meneer de voorzitter.
De voorzitter:
Dat was het. Dan bedank ik de Minister voor het beantwoorden van de vragen in de eerste termijn, maar de heer Van Haga heeft nog een laatste vraag.
De heer Van Haga (VVD):
Ik mis maar één antwoord op een vraag van mij, namelijk de vraag over het benchmarken via het financieringsinstrumentarium: is de Minister bereid aan de hand van een tweejaarlijkse benchmark inzicht te geven in onze concurrentiepositie? Het antwoord daarop heb ik niet gehoord.
De voorzitter:
Die vraag was blijven liggen. Ik kijk de leden even aan: is er behoefte aan een tweede termijn? We weten dat de heer Amhaouch in zijn eerste termijn al een VAO heeft aangekondigd of gevraagd. Hij kan straks melden of hij dat verzoek overeind houdt. Ik stel voor dat we even een soort inhaalrondje doen voor dingen die nog zijn blijven liggen. Kunnen de leden uit de voeten met een spreektijd van een minuut à anderhalve minuut? Ik hoor dat een minuutje moet kunnen. We beginnen bij de heer Bouali.
De heer Bouali (D66):
Dank u wel, voorzitter. Ik heb niet echt een tweede termijn nodig, maar ik wil de Minister in ieder geval bedanken voor de beantwoording van alle vragen. Het is heel hoopgevend om te zien wat er allemaal gebeurt in de handelsbevordering. Het is een positieve agenda, met ook veel aandacht voor het klimaat. Ik heb eigenlijk alleen een clarificatie nodig, want één ding is mij nog onduidelijk. Waarschijnlijk heb ik niet goed geluisterd. Het heeft te maken met Invest-NL. De Minister heeft een antwoord gegeven, maar heb ik het goed begrepen dat zij in het najaar komt met een brief over het buitenlanddeel van Invest-NL? Of heb ik dat verkeerd begrepen?
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Amhaouch.
De heer Amhaouch (CDA):
Voorzitter. Daarbij aansluitend: bij EZ hebben we Invest-NL afgerond; de wet is al behandeld in de Kamer. We zijn gelijk begonnen. Wat komt er dan in die brief? En wanneer gaan we het implementeren? Want het is 800 miljoen en dat is veel geld.
Ten tweede: ik had inderdaad een VAO aangekondigd. Daarin zouden we ons verzoek graag iets meer duiding willen geven.
Ik wil de Minister bedanken voor de beantwoording van alle vragen maar ook voor de inzet die we als Kamer en als kabinet plegen op het punt van de handelsagenda.
De voorzitter:
Dank u. Heeft de heer Voordewind nog behoefte?
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Nee, voorzitter, mijn vragen zijn naar tevredenheid beantwoord. Ik wacht met name af hoe het Challenge Fund zich gaat ontwikkelen, want ik neem aan dat we in het najaar een verslag krijgen over hoe dat vormgegeven gaat worden.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Van Haga.
De heer Van Haga (VVD):
Ook mijn dank voor het beantwoorden van bijna alle vragen. Het is altijd indrukwekkend om te zien hoe toch al die verschillende vragen weer op een zeer listige manier worden beantwoord, zodat ik eigenlijk ontwapend zo'n AO verlaat. Maar goed,...
Het is goed om te zien dat er een lichtpuntje lijkt te zijn voor de defensie-industrie voor wat betreft de uitsluiting. Ik kijk dus uit naar de resultaten van dat interne onderzoek. Het moet me toch van het hart dat bedrijven die meebouwen aan de F-35, uitgesloten worden.
Aardgas hebben we, denk ik, extensief behandeld. We blijven daarover van mening verschillen.
De enige onbeantwoorde vraag heb ik net gesteld en ik hoop die dus zo beantwoord te krijgen.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan mevrouw Diks.
Mevrouw Diks (GroenLinks):
Het kan kort, voorzitter. Ik heb nog een opmerking over de rol die de RVO zou moeten spelen in die toetsing. Ik heb net even de brief, die wij hebben ontvangen van VNO-NCW, ook aan u gegeven, zodat... Nou, laat ik het zo zeggen: ik vind het fijn dat u ervoor openstaat om er gewoon nog eens opnieuw naar te kijken, want ik denk echt dat het van belang is dat het een gedragen voorstel is. Als én het bedrijfsleven én het MVO Platform gezamenlijk aangeven dat dit niet helemaal de route is die zij voor zich zien, dan zou ik daar gewoon zelf nog eens even naar kijken.
Een ander punt dat ik heb gemaakt, is dat nu slechts 3% van de klimaatmitigatie naar bossen en wetlands gaat, terwijl we in mijn beleving die natuurlijke CO2-buffer ontzettend hard nodig hebben. Verder heb ik ook nog een vraag over het onderhoud en het beheer van dat soort wetlands. Als je kijkt naar de revolverendheid van het fonds, heeft dat waarschijnlijk een niet zo heel groot financieel rendement. Er zijn projecten die uiteindelijk een ongelooflijke rol kunnen spelen bij het in het kader van klimaatadaptatie organiseren van mensen die goed kunnen blijven wonen in de gebieden waar ze nu wonen. Hoe gaan we dat soort projecten financieren als we alleen maar kijken naar rendement en revolverendheid?
De voorzitter:
Dank u wel. Dan kijk ik opnieuw naar de Minister voor de beantwoording van de gestelde vragen.
Minister Kaag:
Dit is de categorie «Tom Poes, verzin een list». In het algemeen hebben wij de vragen op inhoud beantwoord, meneer de voorzitter. En de inhoud is, denk ik, uiteindelijk altijd heel sterk in het debat.
De vraag van de heer Van Haga. We zijn bereid tot een benchmark. Daar krijgt u al een rapport over. Er komt namelijk binnenkort een brief van de Staatssecretaris van Financiën, mede namens mij, over de ontwikkelingen rondom alle exportkredietverzekeringsinstrumenten. Daarin zal komen te staan dat wij een nieuwe benchmark gaan ontwikkelen, want het kabinet blijft natuurlijk altijd meekijken naar hoe het gaat met het gelijke speelveld. We kijken dan bijvoorbeeld naar hoe Duitsland, Frankrijk, Groot-Brittannië, Denemarken, Zuid-Korea en Japan dit doen. Japan is mijns inziens een beetje een andere categorie, maar wij kijken natuurlijk naar het gelijke speelveld en het concurrentievermogen. Maar ik zei al eerder dat we dat ook op waarden en kwalitatief doen.
Invest-NL is een aparte staatsinstelling en er komt dus ook een Invest-International. De heer Amhaouch zei terecht dat het al behandeld is, maar Invest-International komt in het najaar. Het is een aparte staatsdeelneming en er komt dus ook een wetstraject. Dat wordt allemaal in het najaar goed vormgegeven, inhoudelijk maar natuurlijk ook voor het debat met de Kamer.
Ik heb net inderdaad een toezegging gedaan over de RVO. Ik hoop nog een brief van VNO-NCW aan ons te vinden binnen het ambtelijk apparaat. Het is goed dat we tegelijkertijd dezelfde zorgen hebben of horen over dezelfde zorgen.
De uitvoering van de klimaatactie en het fonds. Wij starten bijvoorbeeld een geïntegreerd project in de Sahel op de terreinen die mevrouw Diks heeft genoemd. Dat is natuurlijk ook weer uitvoering van de bredere Buitenlandse Handel/OS-nota. Het kan ook zijn dat dit uit het Klimaatfonds wordt gefinancierd, maar dat hoeft niet. Dat is ook beetje het dilemma dat werd aangegeven in de terugkoppeling van de advisering van de Algemene Rekenkamer. We zetten op verschillende trajecten in, die soms ook ten behoeve komen van klimaatadaptatie en -mitigatie. In het regeerakkoord zijn speciale fondsen toegekend om klimaatactie te financieren, maar dit is niet het enige pad of het enige middel dat het kabinet heeft. Als je wat doet aan niet-duurzame landbouw, dan doe je ook wat aan klimaatverandering, ook al ging het ons misschien in eerste instantie om kwalitatief betere landbouw, waarbij technologie wordt ingezet. Het is dan en-en. Er zijn vele manieren om op een aantal terreinen klimaatactie tegen te gaan en dat was het dilemma waar we voor stonden. Dus dat wordt helderder gemaakt.
Dat was het.
De voorzitter:
Dank u wel. Daarmee zijn voor nu alle vragen beantwoord. Wij weten dat de heer Amhaouch een VAO heeft aangevraagd en dat zal gepland gaan worden.
Ik kan u mededelen dat ik in ieder geval drie formele toezeggingen heb geteld, namelijk:
Zodra die klaar is, wordt de strategie van de jeugdambassadeur met de Kamer gedeeld. De Minister biedt ook aan om daar een technische briefing over te organiseren.
In het najaar komt er een brief dan wel een wet over de stand van zaken van de ontwikkeling van Invest-International.
Een jaar na de start van het Klimaatfonds wordt er een brief gestuurd over de voortgang met onder andere specifieke aandacht voor de minst ontwikkelde landen.
Minister Kaag:
Meneer de voorzitter, dat is de uitvoering van de handelsagenda.
De voorzitter:
Dat is een goede verbetering: de handelsagenda.
Dan heb ik, zeg maar, een niet-formele toezegging. Dat is de mededeling van de Minister dat zij de brief over de RVO zal gaan lezen, waar mevrouw Diks het over had. Wellicht dat dat nog tot vervolgacties leidt. Zoals u weet, is dat geen formele toezegging, maar u heeft het nu wel in uw achterhoofd zitten.
Ik zie dat de heer Van Haga nog een opmerking wil maken.
De heer Van Haga (VVD):
Ik zie dat de Minister ook iets wil zeggen. Zij gaat waarschijnlijk nog een andere toezegging...
De voorzitter:
Dan kijken we eerst naar de Minister. Als u daarop wilt wachten, dan...
Minister Kaag:
Dank u wel, meneer de voorzitter. Misschien een herformulering: het is niet de strategie van de jeugdambassadeur. Het is de kabinetsstrategie voor jeugd, maar de jeugdambassadeur is daarmee bezig.
De voorzitter:
Met die verbetering noteren we dat als herstelde toezegging. Dan zie ik toch nog een vraag bij de heer Van Haga.
De heer Van Haga (VVD):
Ik heb nog een toezegging genoteerd over het interne onderzoek naar de uitsluitingen. Daar krijgen we nog een terugkoppeling over. Er is een intern onderzoek gaande en... Dat noteerde ik als een toezegging. Verder had ik volgens mij net een toezegging te pakken over de benchmark.
De voorzitter:
Misschien is het goed om nog eens te expliciteren wat een toezegging precies is. Het feit dat de Minister bevestigt dat u op een punt gelijk heeft of dat ze met iets bezig is, is nog niet per se een toezegging. Een toezegging is dat de Kamer ook een formeel document gaat ontvangen, dat ook geagendeerd kan worden. Er zit soms wat licht of lucht tussen hoe een toezegging ervaren wordt. De drie die ik u genoemd heb, hersteld na een bijdrage van de Minister, zijn de formele toezeggingen. Waar u op wijst, voelt ook voor mij meer als een geste die de Minister in uw richting maakt op een vraag die u gesteld heeft, maar niet als een formele toezegging aan de Kamer.
De heer Van Haga (VVD):
Ik verstond bij de benchmark in ieder geval dat we een brief krijgen. Dat is wel een formele toezegging. Bij de uitsluiting van de veiligheidssector is het inderdaad zo dat het een beetje in het midden gelaten werd, maar er vind een intern onderzoek plaats en als dat onderzoek is afgerond, zou ik graag willen dat de Kamer daarover wordt geïnformeerd. En volgens mij werd daar positief op gereageerd en dan zie ik dat toch ook als een toezegging.
De voorzitter:
Ik kijk even naar de Minister. Die kan vast helderheid scheppen over hoe zij dit ziet.
Minister Kaag:
Wat betreft de benchmarks: ik heb de Kamer geïnformeerd over het feit dat er mede namens mij een brief van de Staatssecretaris aankomt. Daarin wordt uitleg gegeven over hoe het ekv-instrumentarium wordt bezien en wordt melding gemaakt van een nieuwe benchmark. Het is dus iets wat al wordt gedaan en ik weet niet of dat als een toezegging moet worden beschouwd. Dat is één. Het tweede is dat ik uit volledigheid en transparantie de Kamer heb geïnformeerd dat wij bezig zijn met interne gesprekken en een intern onderzoek. Mocht dat op een gegeven moment leiden tot een aanpassing, dan zal daar uiteraard breder over geïnformeerd worden. Maar ik zou dat op dit moment niet willen beschouwen als een toezegging. Het is uiteraard werk in uitvoering. Als er op een gegeven moment een aanpassing van de instrumenten plaatsvindt, dan neem ik aan dat dat ook een goed moment is om de Kamer samen met het Ministerie van Defensie en de Staatssecretaris van Economische Zaken te informeren over hoe het instrumentarium eventueel wordt opengesteld. Dit is wat mij betreft, voorzitter, een beetje sui generis.
De voorzitter:
Wat mij betreft is het een hele heldere toelichting waardoor duidelijk is dat het geen toezeggingen zijn. Als de Kamer of Kamerleden nog de behoefte hebben om dat explicieter te maken, dan zou mijn advies zijn om het VAO daarvoor te gebruiken en de Kamer een expliciete uitspraak te laten doen over iets wat de Minister dan zou moeten aanleveren.
De heer Amhaouch voor een laatste opmerking.
De heer Amhaouch (CDA):
Over de tweede toezegging over Invest-NL. Ik hoor nu «brief», maar volgens mij zei de Minister net dat wij in het najaar de wet krijgen en dat wij dus concrete voorstellen krijgen. Dat is dus niet hetzelfde als een brief.
Minister Kaag:
Er komt eerst een brief, meneer de voorzitter. Maar ik merk dat wij nog zelf even de details wat scherper moeten hebben. Ik wil u graag even apart heel kort informeren over wat het traject is. Ik hoor niet wat er geroepen wordt, voorzitter, maar...
De heer Amhaouch (CDA):
Ik zei «graag». Dank u wel.
De voorzitter:
Dan heeft de heer Amhaouch het voor mekaar dat er een vierde toezegging komt, want dit is wel een toezegging.
– Er komt een brief naar de Kamer waarin het traject wordt geschetst. Hoe ziet het traject voor de Kamer eruit om Invest-International te gaan bespreken? We weten – dat is de tweede toezegging – dat er in het najaar in ieder geval een brief met inhoud komt, zodat u weet hoe het traject eruit gaat zien.
Ik stel voor om hiermee dit algemeen overleg te beëindigen. Ik sluit dit overleg onder dankzegging aan de Minister voor haar aanwezigheid en voor het beantwoorden van alle vragen. Uiteraard ook dank aan alle leden, maar meer in het bijzonder ook aan alle mensen op de publieke tribune en alle mensen die het overleg elders hebben gevolgd.
Ik sluit de beraadslaging. Dank u wel.
Sluiting 17.40 uur.