Vastgesteld 5 juni 2018
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat over het Jaarverslag Ministerie Infrastructuur en Milieu 2017, onderdeel klimaat. (Kamerstuk 34 950 XII, nr. 1)
De Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft deze vragen beantwoord bij brief van 4 juni 2018. Vragen en antwoorden, voorzien van een inleiding, zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Agnes Mulder
De adjunct-griffier van de commissie, Schuurkamp
Inleiding
Uw Kamer heeft bij het Jaarverslag 2017 van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat vragen gesteld over het begrotingsonderdeel klimaat. De werkzaamheden en budgetten van dit onderdeel zijn per 2018 overgeheveld naar het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat.
Aangezien de vragen voornamelijk betrekking hebben op het lopende begrotingsjaar, stuur ik u hierbij de antwoorden toe.
Beantwoording vragen Jaarverslag 2017 Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat – onderdeel klimaat
58
Hoe gaat de trend van een stijgende CO2-uitstoot op korte termijn doorbroken worden? Wat zegt het over het huidige beleid dat de CO2-uitstoot in het eerste kwartaal van 2018 hoger was dan in hetzelfde kwartaal van vorig jaar?
Antwoord
In de NEV 2017 wordt aangegeven dat met het voorgenomen beleid tot mei 2017 de broeikasgasemissies naar verwachting dalen tot 170 Mton CO2-equivalenten in 2020. Ondanks deze dalende trend kan de uitstoot door incidentele effecten zoals een koude winter in hetzelfde kwartaal in opeenvolgende jaren stijgen.
De daling van bijna 26 megaton CO2-equivalenten onder voorgenomen beleid tussen 2015 en 2020 wordt voor ruim 18 megaton CO2-equivalenten veroorzaakt door ontwikkelingen in de energie- en industriesector.
De elektriciteitsproductie met kolen en gas in Nederland neemt in deze periode naar verwachting af door een combinatie van factoren, waaronder vermindering van het opgestelde opwekkingsvermogen (waaronder het sluiten van enkele oude kolencentrales conform het Energieakkoord) en groei van hernieuwbare elektriciteitsproductie in Nederland en in de landen om ons heen.
Verder dalen de CO2-emissies uit de gebouwde omgeving onder voorgenomen beleid naar verwachting tussen 2015 en 2020 met ruim 2 megaton CO2-equivalenten, die in het verkeer met ruim 2 megaton CO2-equivalenten en die uit het energieverbruik in de glastuinbouw en uit andere landbouwactiviteiten met bijna 1 megaton CO2-equivalenten.
Ten slotte verwachten we in de periode 2015–2020 ook een daling van de uitstoot van niet-CO2 broeikasgassen met ruim 1 megaton CO2-equivalenten. Dat komt onder meer door een verdergaande afname van de methaanemissies uit stortplaatsen.
59
Kan worden toegelicht en onderbouwd in hoeverre het Emissions Trading System (ETS) het behalen van de klimaatdoelen dichterbij heeft gebracht?
Antwoord
Het ETS beperkt de uitstoot van ongeveer 11.000 elektriciteitscentrales en industrieën in de EU. Dit beslaat ongeveer 45% van de broeikasgasemissies in de EU.
Het ETS werkt met een emissieplafond dat jaarlijks met een vast percentage daalt, zodat tenminste een reductie van 21% in 2020 en 43% in 2030 ten opzichte van 2005 in de ETS-sectoren wordt gehaald. Op basis van de emissiereductie die tot nu toe in het ETS is gerealiseerd, zal het ETS in 2020 naar verwachting meer dan 21% reduceren.
60
Op welke wijze en in welke begroting worden de kosten voor de onderhandelingen en onderzoek inzake de klimaattafels en het daarop volgend akkoord verantwoord?
Antwoord
Via de incidentele suppletoire begroting van maart 2018 is de 2018-reeks van de klimaatenveloppe van € 300 miljoen per jaar uit het regeerakkoord toegevoegd aan de begrotingen van de betreffende ministeries. Aan de begroting van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat is onder andere een bedrag van € 4,2 miljoen toegevoegd voor de kosten van het af te sluiten klimaat- en energieakkoord (Kamerstuk 34 901, nr. 2).
Deze middelen staan op artikel 4 van de begroting 2018 van Economische Zaken en Klimaat en volgen daarmee de reguliere budgettaire verantwoordingscyclus.
61
Kan worden toegelicht hoe de onderhandelingen aan de verschillende klimaattafels verlopen? Op welk moment in de zomer worden de resultaten met de Kamer gedeeld?
Antwoord
Ik zal u binnenkort informeren over de voortgang van het Klimaatakkoord, inclusief de opzet en voortgang van alle sectortafels. Hierin zal ook worden aangegeven op welk moment in de zomer de Kamer zal worden geïnformeerd over het pakket aan maatregelen dat ter doorrekening aan het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) zal worden gestuurd.
62
Welke bijsturing in de klimaatopgaaf is per sector mogelijk wanneer de «tafels» hun onderhandelingsresultaat presenteren? Met andere woorden, hoe «vast in steen» zijn de plannen op het moment dat deze naar de Kamer worden gestuurd? Hoe flexibel kan er worden ingespeeld op nieuwe inzichten, zoals bij de uitkomst van het te verwachten IPCC-rapport dit najaar?
Antwoord
Ik heb u bij brief van 26 april jl. geïnformeerd over de herziene indicatieve opgave voor de sectortafels voor 2030, naar aanleiding van de PBL-notitie «Kosten Energie- en Klimaattransitie in 2030 – Update 2018» (Kamerstuk 32 813, nr. 186). Invulling van deze opgave moet leiden tot 49% CO2-reductie in 2030.
In deze brief heb ik ook aangegeven dat het van belang is om stabiliteit te bieden aan alle partijen die uitvoering moeten geven aan het klimaatbeleid. Daarom vinden mogelijke aanpassingen – bijvoorbeeld naar aanleiding van nieuwe inzichten – niet jaarlijks plaats. Hiervoor wordt aangesloten bij de plan- en actualiseringscyclus die voortvloeit uit het Klimaatakkoord van Parijs en het Integraal Nationaal Energie en Klimaatplan, voortkomend uit EU-regelgeving.
63
Op welke wijze wordt geborgd dat de rekening van de transitie niet eenzijdig bij de huishoudens wordt gelegd? Kan dit worden toegelicht?
Antwoord
De klimaat- en energietransitie kan alleen draagvlak genieten als deze voor iedereen betaalbaar is en blijft. Daarom zet het kabinet in op een zo kosteneffectief mogelijke transitie. Op deze manier blijven de kosten zo laag mogelijk voor iedereen, ongeacht de verdeling. Om dit in beeld te brengen zal het CPB de effecten op de lasten en de inkomenseffecten van de afspraken uit het Klimaatakkoord gaan doorrekenen. Hierdoor ontstaat een beeld van het effect dat specifieke maatregelen op burgers en bedrijven en op burgers onderling zal hebben.
Uiteindelijk zal jaarlijks tijdens de augustusbesluitvorming het resulterende koopkrachtbeeld tegen het licht worden gehouden en eventueel worden gerepareerd.
64
Kan worden toegelicht hoe het principe «de vervuiler betaalt» in het nieuwe Klimaat- en Energieakkoord uitgewerkt zal worden?
Antwoord
Het adagium «de vervuiler betaalt» staat bij het Klimaatakkoord voorop, maar daarbij moet wel rekening gehouden worden met eventuele negatieve economische gevolgen voor het op de export gerichte bedrijfsleven. Met name wanneer door weglek van CO2 het klimaat hier niet bij gebaat is.
66
In hoeverre ligt de uitvoering van de gemaakte afspraken «op stoom» om de klimaatdoelen ook daadwerkelijk te realiseren? Wat is er aan aanvullende maatregelen binnen de Europese Unie nodig om de doelen uit het Parijsakkoord te realiseren?
Antwoord
In de rapportage van de doorrekening van het Regeerakkoord van ECN en PBL staat aangegeven dat het doel van 49% emissiereductie in lijn is met 95% emissiereductie in 2050 en passend is bij het realiseren van de doelstelling uit Parijs-akkoord om de temperatuurstijging te beperken tot ruim onder de 2 graden. Binnen de Europese Unie is een aanscherping van het doel van ten minste 40% reductie in 2030 (t.o.v. 1990) nodig om als EU een bijdrage te leveren aan het realiseren van doelen van het Parijsakkoord. Daarom zet dit kabinet ook in op een aanscherping van de Europese ambitie van 55% emissiereductie in 2030 (t.o.v. 1990).