Kamerstuk 34950-XII-1

Jaarverslag Ministerie van Infrastructuur en Milieu 2017

Dossier: Jaarverslag en slotwet Ministerie van Infrastructuur en Milieu 2017

Gepubliceerd: 16 mei 2018
Indiener(s): Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34950-XII-1.html
ID: 34950-XII-1

Nr. 1 JAARVERSLAG VAN HET MINISTERIE VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU (XII)

Aangeboden 16 mei 2018

Gerealiseerde uitgaven naar beleidsterrein voor 2017 (bedragen x € 1.000)

Gerealiseerde uitgaven naar beleidsterrein voor 2017 (bedragen x € 1.000)

Gerealiseerde ontvangsten naar beleidsterrein voor 2017 (bedragen x € 1.000)

Gerealiseerde ontvangsten naar beleidsterrein voor 2017 (bedragen x € 1.000)

INHOUDSOPGAVE

   

blz.

A.

ALGEMEEN

6

 

1.

Aanbieding van het jaarverslag en verzoek tot dechargeverlening

6

 

2.

Leeswijzer

9

     

B.

BELEIDSVERSLAG

13

 

3.

Beleidsprioriteiten

13

 

4.

Beleidsartikelen

29

   

Artikel 11 Integraal waterbeleid

28

   

Artikel 12 Waterkwaliteit

46

   

Artikel 13 Ruimtelijke ontwikkeling

47

   

Artikel 14 Wegen en verkeersveiligheid

62

   

Artikel 15 OV-keten

69

   

Artikel 16 Openbaar vervoer en spoor

70

   

Artikel 17 Luchtvaart

80

   

Artikel 18 Scheepvaart en havens

93

   

Artikel 19 Klimaat

99

   

Artikel 20 Lucht en geluid

110

   

Artikel 21 Duurzaamheid

117

   

Artikel 22 Omgevingsveiligheid en milieurisico’s

126

   

Artikel 23 Meteorologie, seismologie en aardobservatie

187

   

Artikel 24 Handhaving en toezicht

141

   

Artikel 25 Brede doeluitkering (BDU)

144

   

Artikel 26 Bijdrage Investeringsfondsen

146

 

5.

Niet-beleidsartikelen

151

   

Artikel 97 Algemeen departement

151

   

Artikel 98 Apparaatsuitgaven kerndepartement

153

   

Artikel 99 Nominaal en Onvoorzien

157

 

6.

Bedrijfsvoeringparagraaf

158

       

C.

JAARREKENING

170

 

7.

Departementale verantwoordingsstaat

170

 

8.

Samenvattende verantwoordingsstaat baten-lasten agentschappen

171

 

9.

Jaarverantwoording baten-lastenagentschappen per 31 december 2017

172

   

Rijkswaterstaat

172

   

Inspectie Leefomgeving en Transport

186

   

Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut

195

   

Nederlandse Emissieautoriteit

204

 

10.

Saldibalans

212

 

11.

WNT-verantwoording 2017 van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu

220

       

D.

BIJLAGEN

222

   

Bijlage 1: Toezichtrelaties en Zelfstandige Bestuursorganen en Rechtspersonen met een Wettelijke Taak

222

   

Bijlage 2: Afgerond evaluatie en overig onderzoek

232

   

Bijlage 3: Overzicht niet-financiële informatie over inschakeling van externe adviseurs en tijdelijk personeel (externe inhuur)

251

   

Bijlage 4: Rapportage correspondentie

253

   

Bijlage 5: Lijst van afkortingen

254

A. ALGEMEEN

1. AANBIEDING VAN HET JAARVERSLAG EN VERZOEK TOT DECHARGEVERLENING

Aan de voorzitters van de Eerste en de Tweede Kamer van de Staten-Generaal.

Hierbij bied ik, mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, het departementale jaarverslag van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (XII) over het jaar 2017 aan.

Onder verwijzing naar de artikelen 2.37, tweede en derde lid, en 2.40 van de Comptabiliteitswet 2016 verzoek ik de beide Kamers van de Staten-Generaal de Minister van Infrastructuur en Waterstaat decharge te verlenen over het in het jaar 2017 gevoerde financiële beheer.

Voor de oordeelsvorming van de Staten-Generaal over dit verzoek tot dechargeverlening stelt de Algemene Rekenkamer als externe controleur op grond van artikel 7.14, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2016 een rapport op. Dit rapport wordt separaat door de Algemene Rekenkamer aan de Staten-Generaal aangeboden. Het rapport bevat de bevindingen en het oordeel van de Rekenkamer op basis van artikel 7.12, van de Comptabiliteitswet 2016, over:

  • a. de financiële verantwoordingsinformatie in de jaarverslagen, bedoeld in artikel 3.8 van de Comptabiliteitswet 2016;

  • b. de totstandkoming van de niet-financiële verantwoordingsinformatie in de jaarverslagen, bedoeld in artikel 3.9 van de Comptabiliteitswet 2016;

  • c. de financiële verantwoordingsinformatie in het Financieel jaarverslag van het Rijk, bedoeld in artikel 2.35 van de Comptabiliteitswet 2016;

  • d. het gevoerde begrotingsbeheer, het financieel beheer en de materiële bedrijfsvoering, bedoeld in de artikelen 3.2 tot en met 3.4 van de Comptabiliteitswet 2016 en de daartoe bijgehouden administraties van het Rijk;

  • e. de centrale administratie van de schatkist van het Rijk van het Ministerie van Financiën.

Bij het besluit tot dechargeverlening dienen verder de volgende, wettelijk voorgeschreven, stukken te worden betrokken:

  • a. het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2017;

  • b. het voorstel van de slotwet dat met het onderhavige jaarverslag samenhangt;

  • c. het rapport van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot het onderzoek van de centrale administratie van ’s Rijks schatkist en van het Financieel jaarverslag van het Rijk;

  • d. de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot de in het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2017 opgenomen rekening van uitgaven en ontvangsten van het Rijk over 2017, alsmede met betrekking tot de Saldibalans van het Rijk over 2017 (de verklaring van goedkeuring, bedoeld in artikel 7.14, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016).

Het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de betrokken slotwet is aangenomen en voordat de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer is ontvangen.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, mede namens de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga

Dechargeverlening door de Tweede Kamer

Onder verwijzing naar artikel 2.40 van de Comptabiliteitswet 2016 verklaart de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal dat de Tweede Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van

De Voorzitter van de Tweede Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 2.40, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2016 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, ter behandeling doorgezonden aan de voorzitter van de Eerste Kamer.

Dechargeverlening door de Eerste Kamer

Onder verwijzing naar artikel 2.40 van de Comptabiliteitswet 2016 verklaart de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal dat de Eerste Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van

De Voorzitter van de Eerste Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 2.40, vierde lid, van de Comptabiliteitswet 2016 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, doorgezonden aan de Minister van Financiën.

2. LEESWIJZER

Algemeen

In het constituerend beraad van 26 oktober 2017 zijn de portefeuilles van het beëdigde kabinet vastgesteld en heeft er een departementale herindeling plaatsgevonden. In de onderstaande tabel wordt aangegeven hoe de portefeuilleverdeling en verantwoordelijkheid in 2017 vanaf dat moment verdeeld waren voor de begrotingsartikelen en -onderdelen van de begroting van HXII. Tevens is de naamgeving van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu gewijzigd naar het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (Stcrt. 2017, 62720). De herverkavelingen tussen departementen worden niet voor het verslagjaar 2017 doorgevoerd. Daarom wordt voor het Jaarverslag 2017 de naam Infrastructuur en Milieu aangehouden en staan ook de overgehevelde onderwerpen nog in dit jaarverslag.

Verantwoordelijkheidsverdeling ministers

Artikel (onderdeel)

Omschrijving

Beleidsverantwoordelijke ministers

Opmerking

 

Beleidsartikelen

   

11

Integraal Waterbeleid

Minister van IenW

 

13.01

Ruimtelijk Instrumentarium

Minister van BZK

 

13.02

Geo-informatie

Minister van BZK

 

13.03

Gebiedsontwikkeling

Minister van BZK

 

13.04

Ruimtegebruik bodem

Minister van IenW

Deel Structuurvisies naar BZK

13.05

Eenvoudig Beter

Minister van BZK

 

14

Wegen en Verkeersveiligheid

Minister van IenW

 

16

Openbaar Vervoer en Spoor

Minister van IenW

 

17

Luchtvaart

Minister van IenW

 

18

Scheepvaart en Havens

Minister van IenW

 

19

Klimaat

Minister van EZK/IenW

 

19.01

Tegengaan Klimaatverandering

Minister van EZK

 

19.02

Internationaal beleid, Coördinatie en Samenwerking

Minister van IenW

Deel Klimaat

naar EZK

20

Lucht en Geluid

Minister van IenW

 

21

Duurzaamheid

Minister van IenW

 

22

Omgevingsveiligheid en milieurisico’s

Minister van IenW

 

23

Meteorologie, seismologie en aardobservatie

Minister van IenW

 

24

Handhaving en Toezicht

Minister van IenW

 

25

Brede Doeluitkering

Minister van IenW

 

26

Bijdrage Investeringsfondsen1

   
 

Niet-beleidsartikelen

   

97

Algemeen Departement

Minister van IenW

 

98

Apparaatsuitgaven kerndepartement

Minister van IenW

 

99

Nominaal en Onvoorzien

Minister van IenW

 
X Noot
1

De beleidsverantwoordelijke Minister op het Infrastructuurfonds en het Deltafonds wordt toegelicht in het Jaarverslag 2017 van respectievelijk het Infrastructuurfonds en het Deltafonds.

Voor u ligt het Jaarverslag 2017 van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM), Hoofdstuk XII van de Rijksbegroting. In dit Jaarverslag 2017 wordt verantwoording afgelegd over de gerealiseerde uitgaven, ontvangsten en aangegane verplichtingen ten opzichte van de begroting 2017.

Overgangsrecht Comptabiliteitswet

Op grond van het overgangsrecht in artikel 10.2 van de Comptabiliteitswet 2016 blijven voor de jaarverslagen en slotwetten over 2017 de bepalingen uit de Comptabiliteitswet 2001 en de daarop berustende bepalingen van toepassing zoals deze golden voor de inwerkingtreding van de Comptabiliteitswet 2016 per 1 januari 2018. Om die reden moet telkens bij de verwijzingen naar de bepalingen van de Comptabiliteitswet 2016 worden gelezen de artikelen van de Comptabiliteitswet 2001 conform de transponeringstabel bij de Comptabiliteitswet 2016, Stb. 2017, 139. Het betreft met name de volgende artikelen:

Artikelen in CW 2016 en CW 2001

Art. in CW 2016

Art. in CW 2001

3.2 – 3.4

19, eerste lid; 21, eerste en tweede lid

3.5

22, eerste lid; 26, eerste lid

3.8

58, eerste lid, onderdeel a, en derde lid; 61, derde lid

3.9

58, eerste lid, onderdeel b en c

2.37

60, tweede en derde lid; 63, eerste en vierde lid

2.35

61, tweede tot en met vierde lid

2.40

64

7.12

82, eerste lid; 83, eerste lid

7.14

82, vijfde lid; 83, tweede tot en met vierde lid

Opbouw

Het Jaarverslag IenM 2017 bestaat uit de volgende onderdelen:

  • A. Een algemeen deel: hierin is naast deze leeswijzer de officiële aanbieding van het Jaarverslag aan de Staten-Generaal en het verzoek tot dechargeverlening opgenomen.

  • B. Het beleidsverslag 2017 van IenM: hierin wordt ingegaan op de resultaten die in 2017 zijn geboekt. Het beleidsverslag bestaat uit vier onderdelen: het verslag over de beleidsprioriteiten, de beleidsartikelen, de niet-beleidsartikelen en de bedrijfsvoeringparagraaf.

  • C. De Jaarrekening 2017 van IenM: deze bestaat uit de departementale verantwoordingstaat van IenM en de samenvattende verantwoordingsstaten van de agentschappen Rijkswaterstaat (RWS), Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT), Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) en de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa). Tevens bevat dit deel de departementale saldibalans van IenM, de balansen van de agentschappen en de opgave van Topinkomens.

  • D. De bijlagen bestaan uit:

    • 1. het overzicht inzake het toezicht op de zelfstandige bestuursorganen (zbo’s) en de rechtspersonen met een wettelijke taak (rwt’s)

    • 2. het overzicht van afgerond evaluatie- en overig onderzoek

    • 3. het overzicht van niet-financiële informatie over inschakeling van externe adviseurs en tijdelijk personeel (externe inhuur)

    • 4. de rapportage correspondentie

    • 5. de lijst van afkortingen

Naast dit Jaarverslag, Hoofdstuk XII van de Rijksbegroting, kent IenM ook de Jaarverslagen van het Infrastructuurfonds en het Deltafonds, respectievelijk Hoofdstuk A en J van de Rijksbegroting. In deze fondsen worden de concrete investeringsprojecten en programma’s geraamd en verantwoord.

Met het Infrastructuurfonds wordt invulling gegeven aan de doelstellingen zoals genoemd in de Wet op het Infrastructuurfonds (Stb. 1993, nr. 319), te weten het bevorderen van een integrale afweging van prioriteiten en het bevorderen van continuïteit van middelen voor infrastructuur.

Het Deltafonds kent zijn oorsprong in de Waterwet (Stb. 2009, nr. 107). In de Waterwet is als doel van dit fonds opgenomen de bekostiging van maatregelen, voorzieningen en onderzoeken op het gebied van waterveiligheid en zoetwatervoorziening.

Normering Jaarverslag

De financiële informatie in het beleidsverslag (onderdeel B) wordt gepresenteerd door middel van de tabellen «Budgettaire gevolgen van beleid». Hierin worden opmerkelijke verschillen tussen de budgettaire raming en de realisatie in het verslagjaar toegelicht. De opzet en structuur van de onderliggende begroting voor Hoofdstuk XII is gebaseerd op de Rijksbegrotingsvoorschriften 2018 van het Ministerie van Financiën. In de Rijksbegrotingsvoorschriften 2018 zijn onderstaande uniforme ondergrenzen opgenomen, die worden gehanteerd bij het toelichten van begrotingsmutaties op het niveau van financiële instrumenten.

Norm bij te verklaren verschillen

Omvang begrotingsartikel

Beleidsmatige mutaties

Technische mutaties

(stand ontwerpbegroting)

(ondergrens in € miljoen)

(ondergrens in € miljoen)

in € miljoen

   

< 50

1

2

=> 50 en < 200

2

4

=> 200 < 1.000

5

5

=> 1.000

5

5

Betreffende de niet-financiële informatie moet worden vermeld dat IenM bij het verkrijgen van deze indicatoren voor een deel afhankelijk is van verzameling door externe partijen zoals het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). De praktijk is zodanig dat deze gegevens in een aantal gevallen later beschikbaar komen. Dit leidt ertoe dat niet in alle gevallen de gegevens over het verslagjaar 2017 ten tijde van het opstellen van het jaarverslag beschikbaar waren.

Focusonderwerp financiële verplichtingen

Groeiparagraaf

In de departementale jaarverslagen over 2017 krijgen de twee thema’s: «Toetsbare beleidsplannen» en «Verplichtingen: pijler van het budgetrecht» extra aandacht. Deze twee thema’s zijn door de Tweede Kamer benoemd als focusonderwerpen voor het jaarverslag 2017.

Het budgetrecht van de Kamer rust op twee pijlers: de financiële verplichtingen en de uitgaven die uit de verplichtingen voortkomen. Nieuwe plannen voor Nederland betekenen ook nieuwe financiële verplichtingen en mogelijk het «openbreken» van bestaande verplichtingen. Dit alles moet op een goede, transparante en controleerbare wijze aan de Staten-Generaal worden voorgelegd. Om dit inzichtelijk te maken en het budgetrecht te bestendigen heeft de commissie «Verplichtingen: pijler van het budgetrecht» als focusonderwerp ingesteld. Hieraan is invulling gegeven door in het Financieel Jaarverslag Rijk (FJR) specifiek aandacht te geven aan het onderwerp financiële verplichtingen. De uitwerking van dit focusonderwerp leidt niet tot aanpassingen in Hoofdstuk XII, het Infrastructuurfonds en het Deltafonds.

Focusonderwerp toetsbare beleidsplannen

De Kamer constateert dat het evalueren van beleid makkelijker wordt als daarmee rekening wordt gehouden bij het maken van nieuwe beleidsplannen. Het moet duidelijk zijn welke doelen met het beleid worden nagestreefd, wat de financiële gevolgen zijn en, waar mogelijk, welke doelmatigheid wordt verwacht. Deze ambitie blijkt onder meer uit de aanpassingen in de Comptabiliteitswet 2016 die voorziet (artikel 3.1) in de noodzaak tot het treffen van waarborgen aan de voorkant.

De operationalisering ervan voorziet bij nieuw beleid en intensivering ervan in stringente toepassing van de zogenaamde IAK-vragen die eerst moeten worden beantwoord. De op dit Integraal Afwegingskader (IAK) gerichte vragen geven vooraf inzicht in probleem, instrumenten en verwachte gevolgen. Het IAK bestaat als zodanig reeds sinds 2010 maar voor het eerst in 2017 maakt dit ook deel uit van de financiële toets bij de beoordeling van de enveloppes bestedingsplannen. Dergelijke op IAK gebaseerde bestedingsplannen zijn inmiddels vervaardigd op het terrein van Infra en Fiets, Waterkwaliteit en Natuur en Cybersecurity.

De ambitie is om in het kader van de Rijksbrede operatie Inzicht in Kwaliteit verdere verbeteringen door te voeren. IAK geldt dan ook als één van de speerpunten van de Stuurgroep Goed Geregeld. Verder wordt doorgegaan op een al eerder ingeslagen weg. Dit betekent consequenties van nieuw beleid inzichtelijk maken in memories van toelichting van wetgeving, in maatschappelijke kosten-batenanalyses (MKBA’s) en in bijdragen van planbureaus. De criteria voor nieuwe investeringen zijn in bestuurlijke overleggen MIRT aan de orde geweest en eind 2017 aan de Tweede Kamer in het kader van de Begroting 2018 van het Infrastructuurfonds gemeld.

Overig nieuw beleid uit het Regeerakkoord wordt uitgewerkt en door het departement en door het Ministerie van Financiën expliciet getoetst op de doeltreffendheid en doelmatigheid.

B. BELEIDSVERSLAG

3. BELEIDSPRIORITEITEN

Inleiding

2017: een jaar vol verandering

Voor IenM was 2017 een bewogen jaar. De kabinetsformatie resulteerde in een interdepartementale herverkaveling die ook op dit departement van toepassing was. Ze leidde tot de verplaatsing van klimaat, ruimtelijke ontwikkeling en de omgevingswet naar respectievelijk EZK en BZK. Omdat deze thema’s in 2017 nog onder de IenM-begroting vielen, zullen ze deze keer nog in dit beleidsverslag aan bod komen. Een naamsverandering maakte ook deel uit van dit proces. Omdat het grootste deel van de onderstaande activiteiten nog onder IenM tot stand is gekomen, zal in dit verslag van IenM worden gesproken.

De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) heeft in 2017 verder gebouwd aan haar koerswijziging en een nieuwe organisatie, waarvan effectiviteit en selectiviteit centrale pijlers zijn. Ze werkt vanuit een risicogebaseerde benadering aan veiligheid, duurzaamheid, zekerheid en vertrouwen in transport, infrastructuur, milieu en wonen.

Voortgang op diverse terreinen

Inhoudelijke speerpunten voor IenM in 2017 waren onder andere transities op het gebied van klimaat en energie, klimaatadaptatie, slimme en groene mobiliteit, circulaire economie en leefbare en bereikbare steden. Daarbij heeft IenM zich bijvoorbeeld gericht op innovatieve mobiliteit en het op orde brengen van de infrastructuur. Dit hebben we gedaan door het beter benutten van bestaande infrastructuur en het waar nodig uitbreiden van deze infrastructuur. Maar ook aan de hand van het uitwerken van de mogelijkheden voor nieuwe concepten zoals de zelfrijdende auto en truck platooning. Daarnaast hebben we ons ingezet voor het klimaat en milieu en voor een gezonde en veilige leefomgeving, bijvoorbeeld door de emissie van NOx in de zeevaart terug te dringen. De Internationale Maritieme Organisatie heeft de Noordzee uitgeroepen tot emissiebeheersgebied. In de luchtvaart en bij het wegverkeer wordt ook flink gewerkt aan het terugdringen van de CO2-uitstoot, aan de hand van mondiale afspraken en samenwerking binnen Europa. Op het gebied van klimaat en energie is de laatste tijd veel werk verzet. Er is verder invulling gegeven aan het klimaatakkoord van Parijs, het emissiehandelssysteem wordt herzien en ook op het gebied van klimaatadaptatie en waterveiligheid hebben we weer heel wat bereikt. Ook op het gebied van ruimtelijke ordening zat het ministerie niet stil; de voortgang rondom de in 2016 aangenomen Omgevingswet is daarvan een pregnant voorbeeld.

Verlenging looptijd fondsen voor toekomstige investeringen

Om reeds bestaande en toekomstige bereikbaarheidsvraagstukken adequaat te kunnen aanpakken zijn in de Begroting 2017 het Infrastructuurfonds en het Deltafonds verlengd tot en met 2030 en worden beide fondsen jaarlijks verlengd. De beschikbare middelen worden ingezet voor beheer en onderhoud van bestaande infrastructuur en voor (nieuwe) ambities, investeringen en afdekking van risico’s. De jaarlijkse verlenging biedt financiële zekerheid en draagt bij aan de financiering van de langetermijnopgaven, waarbij het wel van belang is om het geld adaptief te bestemmen. Het implementeren van de in de kabinetsreactie benoemde acties naar aanleiding van het interdepartementaal beleidsonderzoek «Flexibiliteit in infrastructurele planning»1 heeft geleid tot aanpassingen in de systematiek van het MIRT en de fondsen, zoals invoering van de flexnorm, beter inzicht in planflexibel en planinflexibel budget en 75% zicht op financiering bij de start van een MIRT-verkenning. Deze aanpassingen bieden meer mogelijkheden voor flexibiliteit en bijsturing. Om deze doorgevoerde verbeteringen verder te verankeren is de Tweede Kamer geïnformeerd2 over het voorstel voor een apart begrotingsartikel voor de flexibele financiële middelen die in de Begroting van 2019 geëffectueerd wordt.

Hierna volgen per inhoudelijk speerpunt de belangrijkste mijlpalen van het afgelopen jaar.

Mijlpalen per speerpunt

Klimaat- en energietransitie

Verbetering van de luchtkwaliteit

Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is verlengd tot inwerkingtreding van de Omgevingswet3. Uit de jaarlijkse monitor van het NSL blijkt dat de luchtkwaliteit de afgelopen jaren is verbeterd. Er resteert nog een beperkt aantal NO2-knelpunten langs een aantal drukke straten in binnensteden. De norm voor PM10 wordt lokaal nog overschreden in gebieden met intensieve veehouderij en industrie. In 2017 is gestart met de voorbereidingen van het Nationaal Actieplan Luchtkwaliteit. Met dit actieplan zetten we, conform het Regeerakkoord, in op een permanente verbetering van de luchtkwaliteit.

De rechtbank Den Haag heeft op 7 september 2017 uitspraak gedaan in het kortgeding in de zaak die Milieudefensie tegen de Staat heeft aangespannen wegens het overschrijden van de luchtkwaliteitsnormen voor NO2 en PM10. Om invulling te geven aan het vonnis is in 2017 gestart met de voorbereidingen om het NSL te wijzigen. Het (tussen)vonnis in de bodemprocedure dat door de rechtbank op 27 december 2017 is uitgesproken, heeft niet geleid tot aanvullende eisen voor de Staat.

Daarnaast is een verbod ingevoerd op het verwijderen van roetfilters en katalysatoren die noodzakelijk zijn om emissies van schadelijke stoffen te beperken. Vanaf mei 2018 zal bij de APK visueel worden gecontroleerd op de aanwezigheid van het roetfilter, waarvoor in 2017 de registratie van fijnstofgegevens in het kentekenregister is verbeterd. Verder wordt gewerkt aan de ontwikkeling van een testmethode om op termijn in het kader van de APK de goede werking van het roetfilter te kunnen controleren. Ook de mogelijkheden tot manipulatie van SCR-katalysatoren bij vrachtwagens zijn samen met stakeholders in kaart gebracht.

Internationale inspanningen klimaatbeleid

In 2017 is op het terrein van Klimaat en Energie veel werk verzet, op mondiaal, Europees en nationaal niveau.

Op mondiaal niveau is verder invulling gegeven aan de Overeenkomst van Parijs. Hierover zijn tijdens de 23e Conferentie van Partijen (COP23) bij het VN-klimaatverdrag (UNFCCC) de onderhandelingen voortgezet over onder meer de verdere invulling van het vijfjaarlijkse ambitiemechanisme en over transparantie van de geleverde inspanningen. Hierover zullen eind 2018, tijdens de COP24 in Katowice in Polen, besluiten worden genomen. Daarnaast zijn afspraken gemaakt over de vormgeving van de faciliterende dialoog, die in 2018 plaatsvindt. Tijdens deze dialoog zal gekeken worden naar de wijze waarop partijen collectief bijdragen aan de doelen van de overeenkomst.

Op Europees niveau is in 2017 overeenstemming bereikt over het pakket aan wetsvoorstellen waarmee het EU-broeikasgasdoel voor 2030 van tenminste 40% emissiereductie (t.o.v. 1990) wordt geïmplementeerd. Met de herziening van het EU-emissiehandelssysteem (ETS) zal het aantal beschikbare rechten jaarlijks sneller dalen, in lijn met het EU-doel voor 2030. Daarnaast wordt vanaf 2023 via een marktstabiliteitsreserve een deel van het heersende overschot aan rechten blijvend vernietigd.

De nieuwe Effort Sharing Regulation (ESR) schrijft bindende reductiepercentages voor die lidstaten moeten realiseren in de sectoren die niet onder het ETS vallen. De ESR zal er voor zorgen dat alle EU-lidstaten in de periode 2021–2030 maatregelen inzetten om hun emissies te reduceren, en houdt daarbij rekening met de verschillende uitgangspunten van lidstaten. Voor Nederland is het reductiedoel vastgesteld op 36% t.o.v. 2005, hetgeen in lijn is met de doelen van ons omringende landen.

De nieuwe LULUCF4-verordening stelt de boekhoudregels vast voor de landgebruik sector. Daarnaast is als doel vastgelegd dat de balans tussen koolstofopname en uitstoot van broeikassen door landgebruik op lidstaatniveau niet mag verslechteren. Hierbij is de keuze gemaakt om vijfjaarlijks de balans op te maken, hetgeen recht doet aan de sterke fluctuaties die in de landgebruiksector kunnen voorkomen.

Verder is in 2017, op nationaal niveau, verder uitwerking gegeven aan de Energieagenda, die het kabinet in december 2016 aan de Tweede Kamer heeft aangeboden. De uitwerking zal mede input vormen voor het Klimaatakkoord, dat conform het Regeerakkoord in 2018 met alle betrokken partijen zal worden afgesloten.

Inspanningen per vervoersmodaliteit

Voor wat betreft de luchtvaart heeft Nederland in ICAO-verband (International Civil Aviation Organisation) ook dit jaar opnieuw actief meegewerkt aan de invulling van het ontwerp voor het Carbon Offsetting and Reduction Scheme for International Aviation (CORSIA). De huidige planning is dat CORSIA met ingang van 1 januari 2021 in werking treedt. Daarnaast is in 2017 een compromis bereikt tussen de Raad, het Europees Parlement en de Europese Commissie om de uitzondering onder het Europees Emissiehandelssysteem (EU ETS) van vluchten van en naar Europa te continueren. Met dit besluit blijft het EU ETS (in ieder geval) tot 31 december 2023 voor intra-Europees vliegverkeer van toepassing.

Voor wat betreft scheepvaart is Nederland, in de Internationale Maritieme Organisatie (IMO), actief lid van een progressieve groep landen die werkte aan een ambitieuze initiële strategie voor het reduceren van broeikasgasemissies door de internationale zeevaart. De IMO heeft in 2017 definitief besloten om de Noordzee uit te roepen tot NOx(stikstofoxide) emissiebeheersgebied. Alle nieuwe schepen die op de Noordzee varen moeten vanaf 1 januari 2021 voldoen aan de nieuwe NOx-norm. De norm wordt ruim 70% strenger dan de huidige norm en levert daarmee een belangrijke bijdrage namens de scheepvaart voor de luchtkwaliteit in Nederland. In de IMO is eerder besloten dat schepen vanaf 2020 wereldwijd alleen nog brandstof mogen gebruiken met maximaal 0,5% zwavel. Nederland heeft bijgedragen aan overleggen hoe deze afspraak in Europees en mondiaal verband kan worden gehandhaafd. In CCR-verband is gewerkt aan de implementatie van de EU-richtlijn NRMM (Non-Road mobile machinery, EU 2016/1628) in de binnenvaartwetgeving. Vanaf 2020 moeten nieuwe motoren aan veel strengere emissie-eisen voldoen.

Met betrekking tot het wegtransport is in 2017 de actieagenda van de duurzame brandstoffenvisie transport in gang gezet met alle betrokken stakeholders en zijn investeringen gedaan in meer alternatieve tank- en laadinfrastructuur in Nederland. Dit betreft onder meer de uitvoering van de Green Deals voor Zero Emissie Stadslogistiek en het Bestuursconvenant Zero Emissie Bussen en de samenwerking met de innovatieplatforms voor alternatieve brandstoffen. Daarnaast is ook een ondersteuningsregeling uitgebracht met als doel nieuwe innovaties voor CO2-reductie in de transportsector aan te jagen: de Demonstratieregeling Klimaat Innovaties Transport.

In 2017 is de wetsbehandeling in de Tweede Kamer geweest van de implementatie van de ILUC-richtlijn. Voorts zijn de EU-onderhandelingen gestart over de RED2 (Renewable Energy Directive), waarvan de doelstellingen voor hernieuwbare energie voor vervoer na 2020 onderdeel uitmaken.

Aangezien een groot deel van het transport een internationale component heeft, wordt ook samengewerkt met de andere Benelux-landen, met andere buurlanden in Europa en mondiaal met koplopers zoals Californië. Doel hiervan is de uitrol van alternatieve brandstoffen en energiedragers en de bijbehorende tank- en laadinfrastructuur zo goed mogelijk af te stemmen en gezamenlijk vraagaggregatie naar meer schone zero-emissiebrandstoffen en -voertuigen te bewerkstelligen. Eind 2017 hebben de Benelux-landen en brancheverenigingen uit de drie landen intentieverklaringen ondertekend voor samenwerking ter bevordering van grensoverschrijdend elektrisch rijden. Samen met marktpartijen en brancheorganisaties wordt gewerkt aan betaalgemak in het buitenland (overal laden met één laadpas), informatievoorziening over laadpunten en gebruikersidentificatie.

De Europese Commissie heeft op 8 november 2017 (later dan aanvankelijk werd verwacht) het voorstel voor nieuwe CO2-normen voor personen- en bestelauto’s gepubliceerd. De Nederlandse inzet is verwoord in het BNC-fiche dat op 13 december 2017 met de Tweede Kamer is besproken5.

Ten slotte is voor de OV- en spoorsector in 2017 het Platform Duurzaam OV en Spoor ingericht om met de belangrijkste stakeholders een «roadmap» op te stellen. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de afspraken die zijn vastgelegd in de CO2-visie OV en Spoor 2050. Daarnaast is in de beleidsprioriteitenbrieven aan de concessiehoudende partijen (ProRail en NS) aandacht gevraagd om het meenemen en meewegen van maatregelen op het gebied van duurzaamheid in de volledige breedte. In de beheer- en vervoerplannen voor 2018 hebben deze partijen hun plannen opgenomen hoe aan deze verzoeken gehoor te geven. Als laatste stuurt IenM op de energieprestaties van zowel ProRail en NS in het verband van de MJA3-Rail (onder regie van EZK).

Een klimaatbestendige inrichting van ons land

Verdere verbetering van de waterveiligheid

Zoals ook aangekondigd in de Beleidsagenda zijn de nieuwe normen voor waterveiligheid in werking getreden per 1 januari 2017, nadat in 2016 het wijzigingsvoorstel van de Waterwet zowel in de Eerste als in de Tweede Kamer met algemene stemmen is aangenomen. Ook is de onderliggende regelgeving aangepast. Zo zijn sinds 1 januari 2017 de gewijzigde Regeling subsidies hoogwaterbescherming en de nieuwe Ministeriële Regeling veiligheid primaire waterkeringen van kracht. Op basis van de laatstgenoemde regeling en met behulp van de het beschikbaar gestelde instrumentarium zullen beheerders van 2017 tot en met 2023 de eerste wettelijke beoordelingsronde van de primaire keringen uitvoeren. Keringen die nog niet aan de nieuwe norm voldoen, kunnen, nadat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) heeft gecontroleerd of conform de regeling is gewerkt, worden aangemeld bij het Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP). In 2017 is ca. 10% van de keringen beoordeeld. Voor 5% van de keringen is de rapportage aangeboden aan de ILT. In het HWBP 2018–2024 is geanticipeerd op de nieuwe normen. Zo zijn de keringen die beoordeeld zijn en niet aan de nieuwe norm voldoen al opgenomen. De meest urgente versterkingsmaatregelen zullen als eerste worden getroffen.

Waterkwaliteit

Het jaar 2017 stond in het teken van de invulling van de Intentieverklaring Delta-aanpak Waterkwaliteit en Zoetwater (16 november 2016). Van de 120 acties uit deze intentieverklaring zijn er meer dan honderd in uitvoering. Deze uitvoering gebeurt in intensieve samenwerking met alle betrokken overheden, drinkwaterbedrijven, belangenorganisaties, de industrie en de kennisinstellingen. Zo is in juli 2017 een Structurele Aanpak Opkomende Stoffen naar de Tweede Kamer gestuurd6, om van incidentenbeleid naar een meer structureel beleid te komen waar het gaat om het aantreffen van chemische stoffen in drinkwater. De problematiek rond de GenX-concentraties in oppervlaktewater en bij een aantal drinkwaterbedrijven heeft in 2017 veel aandacht gevraagd. Samen met alle stakeholders is gezamenlijk opgetrokken om ervoor te zorgen dat er geen risico’s waren voor de drinkwaterkwaliteit. In 2018 zal deze Structurele Aanpak verder worden uitgewerkt.

Goede voortgang is geboekt met de ketenaanpak medicijnresten uit water. Jaarlijks komt ruim 140 ton aan medicijnresten terecht in ons oppervlaktewater. Inmiddels werken de meeste Nederlandse gemeenten mee aan gescheiden inzameling van medicijnresten. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat is in gesprek met ziekenhuizen over preventieve maatregelen om te voorkomen dat medicijnresten in het water terechtkomen. Eén van de oplossingen is het plaatsen van een pharmafilter. Binnen de keten wordt samen met industrie en waterschappen gekeken naar zowel bronmaatregelen als naar end-of-pipe maatregelen.

Eind 2017 is een bestuursovereenkomst getekend om tot betere bescherming van drinkwaterbronnen te komen in 40 grondwaterbeschermingsgebieden. Hierin werken Rijk, provincies, drinkwaterbedrijven en LTO Nederland samen aan het terugdringen van nitraatuitspoeling door de landbouw.

Water internationaal

De Internationale Waterambitie is in 2017 verder geconsolideerd en inzet vanuit het Interdepartementaal Watercluster (IWC) heeft bijgedragen aan meer focus en synergie van de inzet op waterveiligheid en waterzekerheid in de wereld. Samenwerking was met name gericht op 10 focuslanden (Indonesië, Vietnam, Myanmar, Colombia, Egypte, India, Verenigde Staten, Zuid-Afrika, Bangladesh en Mozambique). Inzet vanuit IenM richtte zich met name op de eerste zes landen. Bilaterale en multilaterale relaties zijn aangehaald in de vorm van uitgaande missies van Minister Schultz van Haegen naar Egypte (Waterpanel), Bangladesh (Joint Steering Committee), Myanmar (Joint Steering Committee), VS (Wereldbank en VN) en Zweden (Waterweek/HELP). Het nieuwe programma Partners voor Water (geïnitieerd in 2016) is op stoom en heeft via het subsidieprogramma twee calls succesvol in de markt gezet. Bijgedragen is aan concrete vormgeving van deltaplannen in Myanmar en Bangladesh. In Vietnam is samen met de Wereldbank gewerkt aan verdere implementatie van het Mekong Deltaplan en realisering van een op Nederlandse leest geschoeid deltamanagement. Concrete samenwerking is geïnitieerd met de Filipijnse overheid rondom Manilla Bay waar Nederlandse expertise gevraagd is ten aanzien van duurzame kustbescherming. De Delta Coalitie is succesvol geoperationaliseerd. In 2017 is een doorstart van het Disaster Risk Reduction Team gerealiseerd waarbij vier missies zijn uitgevoerd in Bolivia (droogte), Guinee (kusterosie), Guatemala (watervervuiling) en Filipijnen (arseen). De bijdragen aan internationale organisaties in 2017 betroffen de jaarlijkse contributie voor de internationale riviercommissies van de Rijn, Maas, Schelde en Eems/Niedersachsen. Daarnaast betrof het de bijdragen aan de OESO en VN-organisaties, die onder andere het gevolg zijn van een tweetal Memoranda of Understanding. Voor het waterdomein is in het licht van het klimaatakkoord van Parijs (adaptatie), de 2030 agenda VN ontwikkelingsdoelen (SDG’s) en Sendai (DRR) ingezet op het creëren van de benodigde randvoorwaarden voor de implementatie van de gemaakte afspraken en het aanjagen hiervan.

Een schoon, intelligent en toegankelijk vervoerssysteem voor iedereen

Beter Benutten

In het kader van Beter Benutten worden er in samenwerking met regionale overheden, werkgevers, vervoerders en verladers in twaalf regio’s concrete pakketten maatregelen uitgevoerd. Op de peildatum van 1 oktober 2017 zijn verdeeld over deze regio’s ruim 460 maatregelen in uitvoering. Dit betreft zowel infrastructurele wegaanpassingen als maatregelen op gebied van logistiek, fiets, ITS/incidentmanagement, OV en inzet op multimodaal vervoer.

Alle maatregelen worden zo veel mogelijk in samenhang geïmplementeerd. De pakketten zijn in elke regio op basis van maatwerk afgestemd op de specifieke problematiek van de desbetreffende regio, waardoor het tempo en het aantal te behalen spitsmijdingen per regio verschillen. Eind 2017 is circa 75% van het totale gebiedsprogramma afgerond. Het programma heeft laten zien dat de werkwijze een effectieve aanvulling is op de aanleg en uitbreiding van infrastructuur.

Innovatieve technieken

Aanvullend op de 12 regionale programma’s worden op het gebied van ITS-maatregelen op bovenregionale schaal geïmplementeerd. Het gaat daarbij om innovatieve thema’s, zoals de Integrale Mobiliteits Management Architectuur (IMMA), Blauwe Golf, Logistieke ITS en het Talking Traffic programma. Als vervolg op de Declaration of Amsterdam heeft IenM begin 2017 een succesvolle high level meeting (HLM) georganiseerd met betrekking tot connected and automated driving. Tijdens deze HLM zijn o.a. stappen gezet ten aanzien van het oprichten van een data-taskforce onder leiding van Nederland met andere lidstaten en de industrie om veiligheidsgerelateerde data uit de auto uit te wisselen met de wegbeheerders. Daarnaast ondersteunt iedereen de gezamenlijke interpretatie van het Verdrag van Wenen dat nu nog in de weg staat van zelfrijdende voertuigen. Eind 2017 is het wetsvoorstel Experimenteerwet zelfrijdende auto’s naar de Tweede Kamer gestuurd. Deze wet treedt, afhankelijk van de parlementaire behandeling, op 1 juli 2018 in werking. Vanaf dat moment kan de Minister vergunningen afgeven voor tests op de openbare weg met bestuurders op afstand (en dus met lege, zelfrijdende voertuigen). Denk hierbij aan zelfrijdende pods in krimpgebieden.

Investeringen in infrastructuur

Wegen en verkeersveiligheid

In de vorige kabinetsperiode is de geplande 717 km aan rijstroken aangelegd. In 2017 zijn onder andere de A1/A6 als onderdeel van Schiphol-Amsterdam-Almere opengesteld, de A9 tussen knooppunt Raasdorp en knooppunt Badhoevedorp aangelegd en de rotonde bij knooppunt Joure is vervangen door ongelijkvloerse verbindingen bij de A6 en A7.

Het Tracébesluit van de Ring Utrecht is vervroegd (eind 2016) vastgesteld. In 2017 is het Tracébesluit van de A12/A15 Ressen-Oudbroeken (ViA15) vastgesteld. Hiermee is de planstudie van deze projecten afgerond en wordt overgegaan tot realisatie van deze projecten. De A16 Rotterdam en de Blankenburgverbinding bevinden zich al in de realisatiefase waarvan de Blankenburgverbinding al is gegund aan de aannemer.

Van de overig projecten zijn de tracébesluiten grotendeels volgens planning genomen. Alleen het Tracébesluit voor de A27 Houten-Hooipolder is niet vastgesteld. De (economische) levensduur van verschillende bruggen op dit traject bleek slechter dan eerder gedacht. De vervangingsoperatie van deze bruggen is binnen dit project opgenomen, waardoor vaststelling van het Tracébesluit is vertraagd.

Luchtvaart

Wat betreft de actieagenda Schiphol: in de MIRT-verkenning multimodale knoop Schiphol (MKS) is geconcludeerd dat er binnen de huidige scope geen toekomstvaste oplossing te realiseren is. Daarom wordt als onderdeel van het Gebiedsgerichte Bereikbaarheidsprogramma «van, naar en in de Metropoolregio Amsterdam (MRA)» gestart met een MIRT-onderzoek naar de integrale bereikbaarheid van de zuidwestkant van Amsterdam vanaf 2030/2035. Voor de tussenliggende periode gaan Rijk en regio verder met de MIRT-verkenning multimodale knoop Schiphol (MKS), waarbij besloten is onder andere te kijken naar het bieden van een veilige knoop waarmee de groei tot 135.000 trein-in/uit/overstappers kan worden opgevangen.

Verder heeft in 2017 het gebruik van de selfservice paspoortcontrole een hoge vlucht genomen. Het aantal van deze zogenoemde «e-gates» is uitgebreid tot 78. De sector overlegt met de overheid over de mogelijkheden van «seamless flow», waarbij een passagier het hele proces van inchecken doorloopt tot en met het aan boord gaan door zich slechts eenmaal met biometrische gegevens te identificeren.

Voorts heeft 6 april 2017 de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) het rapport Veiligheid vliegverkeer Schiphol gepubliceerd. In dit rapport doet de OVV aanbevelingen aan de sector en aan het ministerie. Op 11 oktober 2017 heeft het ministerie een reactie op de aanbevelingen aan de OVV gezonden. Met de aanpak die is opgenomen in deze brief versterkt het ministerie de rol als eindverantwoordelijke voor de veiligheid van het vliegverkeer op Schiphol. Deze brief is samen met de reactie van de sectorpartijen op de aanbevelingen die aan hen zijn gericht aan de Tweede Kamer aangeboden7.

Op 17 februari 2017 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de gewijzigde planning voor Lelystad Airport8. De openingsdatum van Lelystad Airport is uitgesteld naar 1 april 2019 en LVNL en CLSK hebben aangegeven in mei 2017 het selectieproces van de aansluitingen op het hogere luchtruim af te ronden. Van 5 oktober tot en met 2 november 2017 heeft een internetconsultatie plaatsgevonden over de ontwerp aansluitroutes. Daarnaast zijn deze voorgelegd aan luchtruimgebruikers en een bewonersdelegatie. Op 1 december 2017 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de opbrengsten van deze consultatietrajecten9.

Op 16 oktober 2017 is de Tweede Kamer geïnformeerd over geconstateerde onvolkomenheden in de invoergegevens voor de geluidberekeningen in de MER voor Lelystad Airport10. De planning voor het herstellen daarvan is op 18 december 2017 aan de Tweede Kamer verzonden11.

Openbaar vervoer en Spoor

Er is hard gewerkt aan de intensivering van het spoorwegnet. Zo is in 2017 het Tracébesluit Extra Sneltrein Groningen-Leeuwarden vastgesteld. Hiermee wordt een extra sneltrein tussen Groningen en Leeuwarden gerealiseerd, evenals een spitstrein tussen Zuidhorn en Groningen. In overleg met de provincies Groningen en Fryslân is besloten dat de provincies vanaf 1 januari 2018 integraal verantwoordelijk zijn voor het project. De werkzaamheden starten in 2018 en duren tot eind 2020. De extra treinen moeten per dienstregeling 2021 gaan rijden. Met de dienstregeling van 2018 is bovendien de hoogfrequente dienstregeling tussen Amsterdam en Eindhoven van start gegaan (PHS) en er zijn verbeteringen doorgevoerd op de trajecten Meppel-Zwolle, Gouda-Alphen en Zwolle-Kampen.

Er is verder gewerkt aan een breed pakket aan maatregelen voor de korte en middellange termijn ten behoeve van de verbetering van de betrouwbaarheid en veiligheid van het spoorsysteem en om het openbaar vervoer voor meer reizigers aantrekkelijk te maken. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om ERTMS, Zwolle-Herfte inclusief een extra perronspoor te Zwolle voor de treindienst Zwolle-Enschede in de spits, Zuidasdok, diverse regionale spooruitbreidingen, de aanpak van overwegen en het goederenvervoer (zoals de Calandbrug).

Daarnaast is ook voortgang geboekt in het stedelijk OV. Zo is in Amsterdam en Rotterdam hard gewerkt aan nieuwe metroverbindingen die in 2018 in gebruik worden genomen (Noord/Zuidlijn, Hoekse lijn). Ook is veel geïnvesteerd in fietsenstallingen en zijn grote stappen gezet op het gebied van duurzaamheid, ook door vervoerders en regio’s. Zo rijden sinds 2017 alle elektrische treinen in Nederland volledig op groene stroom (dat komt neer op 1% van het Nederlandse elektriciteitsverbruik en het elektriciteitsverbruik van alle Amsterdamse huishoudens per jaar). Ook bussen worden steeds schoner.

Op het gebied van het grensoverschrijdend spoorvervoer zijn er belangrijke stappen gezet naar de realisatie van een directe treinverbinding tussen Eindhoven en Düsseldorf vanaf 2025. Met de Provincie Noord-Brabant zijn afspraken gemaakt over de cofinanciering van kleine infrastructurele maatregelen rond station Eindhoven die nodig zijn voor deze directe trein naar Düsseldorf. Daarnaast is IenM in overleg met de Duitse verkeersautoriteit Verkehrsverbund Rhein-Ruhr (VRR) over het verder invullen van de voorwaarden om te komen tot een rechtstreekse treindienst.

Vaarwegen

In 2017 is er ook flink gewerkt aan de vaarwegen. De realisatie van de sluis Terneuzen is in 2017 gestart. Voor sluis Eefde zijn in 2017 de voorbereidende werkzaamheden gestart, in 2018 wordt gestart met de bouw van de tweede sluiskolk. Vanwege risico’s rond grondwaterbeheersing is de aanbesteding voor de verruiming van de Twentekanalen ingetrokken. De aanbesteding zal in 2018 opnieuw opgestart worden. De gevolgen voor de planning worden daarbij bezien. Overnachtingshaven Lobith; de modernisering van de huidige haven Tuindorp is in 2017 opengesteld. De projectbeslissing voor de nieuwe haven bij Spijk is genomen, maar voortgang hier is mede afhankelijk van het oordeel van de Raad van State in 2018. Voor de ligplaatsen Beneden-Lek is de projectbeslissing genomen en eind 2017 is het bestemmingsplan goedgekeurd. De verruimde vaargeul Eemshaven en de schutsluis Zwartsluis zijn in 2017 opengesteld.

Circulaire economie

Het Rijk heeft de ambitie om te komen tot een reductie van het nationale verbruik van primaire grondstoffen van 50% in 2030, als tussenstap naar een volledig circulaire economie in 2050. Dit staat zo beschreven in het Rijksbrede programma «Nederland Circulair in 2050». Met dit programma draagt de overheid bij aan de transitie naar een circulaire economie. Het programma is 14 september 2016 naar de Tweede Kamer gezonden12.

Het Grondstoffenakkoord is op 24 januari 2017 ondertekend door 188 partijen; inmiddels is de teller opgelopen tot 360. Dit was het startschot om samen met bedrijven, kennisinstellingen, milieubewegingen, de vakbeweging en andere overheden uit te werken hoe we de Nederlandse economie in de toekomst kunnen laten draaien op herbruikbare grondstoffen. Afgelopen jaar stelden we voor de prioriteiten biomassa en voedsel, kunststoffen, maakindustrie, bouw en consumptiegoederen concrete plannen vast, de transitieagenda‘s. Doel van de transitieagenda’s is inzichtelijk te maken hoe in deze sectoren de transitie naar de circulaire economie versneld kan worden. De transitieagenda’s zijn op 15 januari 2018 naar de Tweede Kamer gezonden13. Alle partijen die het Grondstoffenakkoord hebben ondertekend, zijn nu uitgenodigd om voor de zomer van 2018 te reageren op de agenda’s en aan te geven welke acties zij willen oppakken.

Het verpakkende bedrijfsleven, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Rijk hebben in de Raamovereenkomst Verpakkingen 2013–2022 afspraken gemaakt om voor de keten van verpakkingen een circulaire economie te realiseren14. Deze overeenkomst is in 2017 geëvalueerd. Hieruit blijkt dat er goede resultaten zijn geboekt. Nederland heeft de EU-recycledoelen gehaald en loopt hier voorop in Europa. De gemeenten hebben grote vorderingen gemaakt bij de (gescheiden) inzameling van huishoudelijk afval en de inzameling van kunststof verpakkingsafval en het bedrijfsleven bij het verduurzamen van verpakkingen. Toch liggen er nog uitdagingen. De belangrijkste daarvan zijn de kwaliteit van het kunststof verpakkingsafval en de recyclebaarheid van de verpakkingen. Een andere uitdaging is de aanpak van zwerfafval, zowel in verband met de gevolgen daarvan voor ecologie (plastic soep) en leefbaarheid als in relatie met de circulaire economie. In het voorjaar van 2018 ontvangt de Tweede Kamer een brief waarin de Staatssecretaris in gaat op de conclusies van de tussenevaluatie en op de aanpak van zwerfafval. De circulaire economie is ook relevant voor Caribisch Nederland. Voorwaarde daarvoor is een goed functionerend afvalbeheer. Het Ministerie van IenM ondersteunt daartoe de lokale overheid aldaar.

Gezonde en veilige leefomgeving

Uitbannen van gevaarlijke stoffen in de leefomgeving

In Europees verband heeft Nederland in 2017 bijgedragen aan het vergroten van de kennis over chemische stoffen en aan de completering van het Europese stoffenbeleid. In de hele EU is het aantal stofregistraties gedurende 2017 gestegen van ca. 15.000 tot ruim 17.000. Nederland heeft daarnaast voor ruim 20 potentieel meer gevaarlijke stoffen intensievere studies verricht (de zogenaamde stofevaluaties, restrictie-, SVHC- en classificatiedossiers). Een voorbeeld hiervan is het restrictiedossier waarin Nederland werkt aan een veilige Europese norm voor PAKs (polycyclische aromatische koolwaterstoffen) in rubbergranulaat. De inzet is hierbij gericht op het garanderen dat de toepassing veilig is en ook blijft door veilige normen te stellen voor de aanwezige zeer zorgwekkende stoffen.

Het Europese stoffenbeleid werd eind 2017 verder gecompleteerd door de introductie van criteria voor hormoonverstorende stoffen, voor gewasbeschermingsmiddelen en biociden, zodat nu aan de concrete toepassing gewerkt kan worden15. Om de effecten van stapeling en combinaties van blootstelling aan zorgwekkende stoffen beter te kunnen adresseren heeft Nederland een studie laten uitvoeren en op basis daarvan een voorstel om dit goed mee te kunnen wegen aan de Europese Commissie en andere lidstaten voorgelegd16.

De door Nederland gecoördineerde Europese NANoREG1- en ProSafe-projecten konden in 2017 worden afgerond17, hetgeen een vervolgvoorstel aan de Europese Commissie en de lidstaten in 2018 mogelijk maakt.

Asbest

Een van de stoffen waar we de afgelopen jaren op hebben ingezet is asbest. Het saneren van alle asbestdaken in Nederland vereist een inspanning van vele partijen. In 2017 is daar een flinke stap in gezet, doordat in dat jaar 10,8 miljoen vierkante meter aan asbestdaken is verwijderd. Daarvan is 5,6 miljoen vierkante meter met inzet van de subsidieregeling verwijderd. In 2016 en 2017 is ruim 10 miljoen vierkante meter is gesaneerd. Om een asbestdakenverbod mogelijk te maken is op 2 februari 2017 een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer aanhangig gemaakt18. Het actieplan dat in de beleidsagenda werd aangekondigd is op 6 december 2016 aan de Tweede Kamer toegezonden19 en over de voortgang is in de brief van 21 december 2017 gerapporteerd20. Als tegemoetkoming aan niet-arbeidsgerelateerde asbestslachtoffers is in 2017 (op grond van de TNS-regeling) aan 119 personen uitgekeerd.

Biotechnologie

Eind december 201621 heeft het kabinet aangegeven dat, in het licht van de voortschrijdende snelle ontwikkelingen in de biotechnologie, het noodzakelijk is het veiligheidsbeleid en de regelgeving tegen het licht te houden en te moderniseren. Een toekomstbestendig biotechnologiebeleid moet meegroeien met de technologische ontwikkelingen, moet maatschappelijk gedragen worden en moet het benutten van de kansen van biotechnologie faciliteren, waarbij tegelijkertijd de veiligheid is gewaarborgd.

Om dat te bereiken is ingezet op Europese agendering van de noodzakelijke modernisering en het betrekken van stakeholders en het bredere publiek bij die modernisering. Om die Europese agendering te realiseren hebben in 2017 meerdere internationale overleggen plaatsgevonden. Daarnaast is in september een door Nederland uitgewerkt voorstel voor discussie over nieuwe plantveredelingstechnieken publiek gemaakt en, tijdens een door Nederland georganiseerde bijeenkomst in Brussel, besproken. Om stakeholders en het bredere publiek te betrekken bij die modernisering zijn in 2017 meerdere bijeenkomsten georganiseerd met Nederlandse stakeholders, is een publiekswebsite met informatie ontwikkeld en is een onderzoek uitgevoerd naar publieksopvattingen over moderne biotechnologie en de maatschappelijke waarden die daaraan ten grondslag liggen. Hierdoor kunnen zoveel mogelijk relevante aandachtspunten vroegtijdig in het moderniseringsproces mee worden genomen.

Vervoer gevaarlijke stoffen

In juli 2017 hebben het Ministerie van IenM en AkzoNobel een gezamenlijke intentieverklaring ondertekend om te komen tot een beëindiging van de incidentele chloortransporten van en naar AkzoNobel en een aanpassing van de chlooropslag op de locatie van AkzoNobel in het Botlekgebied te Rotterdam. In het vervolg op deze intentieverklaring zal in het eerste kwartaal 2018 een convenant worden gesloten tussen betrokken partijen. De onderhandelingen hierover zijn inmiddels in een vergevorderd stadium. In de intentieverklaring is opgenomen dat zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk in 2021 de volledige beëindiging van de nog resterende, incidentele chloortransporten plaats zal vinden. Vanaf uiterlijk 2021 zullen dus geen chloortransporten van AkzoNobel, ook geen incidentele, meer door Nederland plaatsvinden.

Naar aanleiding van Kamervragen hebben de Minister en de Staatssecretaris op 10 oktober 2016 gemeld dat van de tien D-tunnels er zeven stadstunnels zijn22. De overige drie zijn in het hoofdwegennet gelegen. Voor deze tunnels zijn nog geen concrete plannen. Wel is er overleg met de sector over het nut en de noodzaak van een opwaardering. Daarbij speelt het ontzien van woonkernen en de aanwezigheid van alternatieve routes een rol. Op het hoofdwegennet gaat het om drie tunnels: de Heinenoordtunnel (A29 bij Barendrecht, opwaardering leidt juist tot meer vervoer langs Barendrecht), de Velsertunnel (A22 bij IJmuiden, opwaardering leidt juist tot meer vervoer langs Velzen/Beverwijk) en de Botlektunnel (A15 bij Spijkenisse). Voor de Botlektunnel geldt dat een opwaardering te kostbaar is en dat vooral ingezet wordt op het beperken van de storingen van de parallel liggende Botlekbrug, zodat het vervoer daar ongehinderd over kan plaatsvinden. Omrijden langs woonkernen is dan niet nodig.

Versterken veiligheid in de leefomgeving

Om te zorgen dat bedrijven in de chemische industrie blijven investeren in een sterke veiligheidscultuur worden Safety Deals gesloten. Met de regeling voor Safety Deals, voluit subsidieregeling Versterking Omgevingsveiligheid BRZO-sector, zijn in 2017 tien voorstellen vanuit het bedrijfsleven ingediend en inmiddels zes gehonoreerd. Drie voorstellen zijn per ultimo 2017 nog in behandeling, één is afgewezen. De voorstellen worden beoordeeld op hun bijdrage aan veiligheid, gemeten naar inhoud en omvang van de betrokken doelgroep en op het draagvlak binnen de BRZO-sector. De projecten ondersteunen onder andere de ontwikkeling van ketenverantwoordelijkheid, waarbinnen partners elkaar beoordelen op hun veiligheidscultuur en -prestaties en helpen om een hoger niveau van veiligheid te bereiken. Een voorstel, met leren van incidenten als thema, is gedaan in het kader van het programma Duurzame Veiligheid 2030, dat in 2017 tot uitvoering is gekomen.

Ruimtelijke ordening op maat

Stelselherziening omgevingsrecht & visie

In 2017 is aangekondigd dat de inwerkingtreding van de Omgevingswet in 2021 is voorzien. De AMvB’s onder de Omgevingswet zijn na voorhang in de Eerste en Tweede Kamer voor de zomer voor advisering aan de Raad van State aangeboden, tegelijkertijd met het wetsvoorstel Invoeringswet. Op 22 december 2017 is het advies van de Raad van State op de AMvB’s en het wetsvoorstel Invoeringswet binnengekomen; deze wordt nu voorzien van een reactie. Daarnaast is gewerkt aan het verder vormgeven van de Ministeriële Regeling en het Invoeringsbesluit.

Het wetsvoorstel voor de aanvullingswet natuur is in 2017 voor advies aan de Raad van State aangeboden. Over de aanvullingswetten geluid en bodem is in 2017 advies van de Raad van State ontvangen. Na verwerking van dit advies zal het wetsvoorstel aan de Kamer worden aangeboden. Voor grondeigendom is een internetconsultatie uitgevoerd. In 2018 vindt verdere uitwerking van de uitvoeringsregelgeving van de aanvullingswetten plaats.

De ontwerpregelgeving in het kader van de stelselherziening van het omgevingsrecht wordt steeds gedetailleerder. Dit vergt naast het bewaken van de samenhang tussen de verschillende sporen ook een steeds intensievere inzet van de medeoverheden, andere stakeholders en het parlement, zoals de voorhangprocedure van de AMvB’s in 2017 heeft laten zien. Gegeven het belang dit proces zorgvuldig vorm te geven en daarvoor de tijd te nemen die nodig is, is besloten de planning anders in te richten. De nieuwe datum van inwerkingtreding wordt 1 januari 2021. Deze datum is in goed overleg met de provincies, gemeenten en waterschappen vastgesteld. De datum heeft geen gevolgen voor de voorziene einddatum van de transitie in 2029.

NOVI

In februari 2017 is in opmaat naar de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) de startnota «De opgaven voor de Nationale Omgevingsvisie» naar de Tweede Kamer gestuurd23. Daarmee zijn de vier strategische opgaven voor de fysieke leefomgeving geagendeerd: naar een duurzame en concurrerende economie, naar een klimaatbestendige en klimaatneutrale samenleving, naar een toekomstbestendige en bereikbare woon- en werkomgeving en naar een waardevolle leefomgeving. In antwoord op door de Tweede Kamer gestelde vragen24 is aangegeven dat na een verdiepende verkenning van beleidsopties voor de vier strategische opgaven, keuzes worden gemaakt. Die worden in 2018 verder uitgewerkt tot de ontwerp-NOVI. Over de resultaten van de verdiepingsfase en de richting waarin de NOVI verder wordt uitgewerkt wordt de Kamer in het voorjaar geïnformeerd.

Kustpact

Op 21 februari 2017 hebben 59 partijen die betrokken zijn bij de ontwikkeling van de kust, het Kustpact ondertekend. In het Kustpact hebben partijen afspraken gemaakt over een goede balans van ontwikkelen en beschermen van de waarden van de kust, uitgaande van de bestaande bestuurlijke verhoudingen en passend binnen de nationale belangen van de waterveiligheid en de drinkwatervoorziening in het kustgebied. De provincies zijn op basis van het Kustpact gestart met zoneringsafspraken over waar wel, waar niet en waar onder voorwaarden nieuwe recreatieve bebouwing kan worden toegelaten. Het Kustpact is een goed voorbeeld van de manier waarop het Rijk een stimulerende rol kan hebben in het ruimtelijk beleid, ook daar waar de verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke kwaliteit decentraal is belegd. De Kamer is uitgebreid geïnformeerd over de omgang met zogeheten pijplijnplannen25.

IenM in het Caribisch deel van het Koninkrijk

In november 2017 heeft het kabinet budget beschikbaar gesteld voor de wederopbouw van de eilanden Sint-Maarten, Saba en Sint-Eustatius om de schade, veroorzaakt door de orkanen in september, te herstellen. Voor Saba en Sint-Eustatius gaat het om herstel van vooral de zeehavens, luchthavens en afvalverwerking. Om tempo te kunnen maken met de wederopbouw is na besluitvorming van het kabinet aan het eind van het jaar 2017 gewerkt aan de bestedingsplannen in afstemming met de eilanden en BZK. Voor Sint-Maarten heeft het Kabinet besloten dat de wederopbouw via de Wereldbank loopt.

Realisatie beleidsdoorlichtingen

In onderstaande tabel is de realisatie van de beleidsdoorlichtingen opgenomen.

Artikel

Naam artikel(onderdeel)

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Geheel artikel?

Vindplaats

11

Integraal waterbeleid

     

X

     

Ja

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-442254

12

Waterkwaliteit

X

     

X

   

Ja

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32861–1.html

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32861–16.html

13

Ruimtelijke ontwikkeling

     

X

     

Ja

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-442256

14

Wegen en verkeersveiligheid: leefomgeving

           

X

Ja

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32861–27.html

15

OV-keten

     

X

     

Ja

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-442259

16

Openbaar vervoer en spoor

             

Nee

 

17

Luchtvaart

           

X

Ja

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32861–28.html

18

Scheepvaart en havens

 

X

     

X

 

Ja

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32861–2.html

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32861–22.html

19

Klimaat

             

Nee

 

20

Lucht en geluid

         

X

 

Nee

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32861–17.html

21

Duurzaamheid

     

X

     

Ja

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-442260

22

Omgevingsveiligheid en milieurisico’s besluit externe veiligheid inrichtingen

X

           

Nee

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32861–4.html

23

Meteorologie, seismologie en aardobservatie

             

Nee

 

24

Handhaving en toezicht

             

Nee

 

Voor het meest recente overzicht van de programmering van beleidsdoorlichtingen, klik op deze link: http://www.rijksbegroting.nl/2018/voorbereiding/begroting,kst236766_4.html

Voor de realisatie van andere onderzoeken zie de bijlage «afgerond evaluatie- en overig onderzoek» (bijlage 2).

Toelichting

De beleidsdoorlichting van het complete beleidsartikel 16 is geprogrammeerd voor 2018. Klik op deze link naar het plan van aanpak https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32861–25.html. De beleidsdoorlichting van het complete beleidsartikel 19 is geprogrammeerd voor 2018. Klik op deze link naar het plan van aanpak https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32861–24.html. De beleidsdoorlichting luchtkwaliteit (artikel 20) is geprogrammeerd voor 2019. Klik op deze link naar de beantwoording van de commissievragen over de opzet en vraagstelling van deze beleidsdoorlichting https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30175–269.html.

De beleidsdoorlichting van het resterende deel van beleidsartikel 22 Externe veiligheid en risico’s is geprogrammeerd voor 2018. Klik op deze link naar het plan van aanpak https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32861–26.html.

De beleidsdoorlichting van het artikel 23 meteorologie, seismologie en aardobservatie en het artikel 24 handhaving en toezicht is geprogrammeerd voor 2019.

Overzicht garanties en achterborgstellingen

In het overzicht van risicoregelingen worden garanties en/of achterborgstellingen opgenomen die een departement verstrekt aan derden buiten de sector Overheid. Het Ministerie van IenM heeft één in 2016 beëindigde garantieregeling, te weten het Borgstellingkrediet Bodemsanering MKB, waarvan de lopende regelingen worden beheerd tot einde looptijd (2027). Het betrof de mogelijkheid voor een ondernemer in het midden- en kleinbedrijf, met onvoldoende middelen of te weinig zekerheden voor krediet bij een bank, om een borgstelling voor een gedeelte van het benodigde budget voor bodemsanering.

Een garantie is een voorwaardelijke financiële verplichting van de overheid aan een derde buiten de overheid, die pas tot uitbetaling komt als zich bij de wederpartij een bepaalde omstandigheid (realisatie van een risico) voordoet. Door het vervallen van garanties in 2017 is het uitstaande risico voor IenM afgenomen.

Invulling aangescherpte garantiekader

Het Borgstellingkrediet Bodemsanering MKB is in 2016 beëindigd. In de kabinetsreactie op het rapport van de Commissie Risicoregelingen is het garantiekader aangescherpt (Kamerstukken II 2013–2014, 33 750, nr. 13). Eén van de doelen is het afbouwen van niet-gebruikte plafonds en het stopzetten van slapende regelingen. Het verplichtingenplafond van het Borgstellingkrediet Bodemsanering MKB is in lijn met de kabinetsreactie bij eerste suppletoire begroting 2014 verlaagd van € 65,3 miljoen naar € 15 miljoen. Overeenkomstig de aankondiging in de Begroting 2016 heeft er in 2016 een evaluatie plaatsgevonden naar de doeltreffendheid en doelmatigheid van de regeling bijzondere financiering Borgstellingkrediet Bodemsanering MKB. De conclusie van de evaluatie, uitgevoerd door EY, is dat hoewel de regeling bodemsaneringsborgstellingskrediet complementair is aan andere regelingen op het gebied van bodemsaneringen, de relevantie van de regeling gering is. In het MKB is beperkt behoefte aan een borgstellingskrediet voor bodemsanering. Wijzigingen in het bodembeleid en de komst van subsidieregelingen in 2006 (waaronder de bedrijvenregeling en cofinanciering), hebben ertoe geleid dat de relevantie van de regeling is afgenomen. Het Borgstellingkrediet Bodemsanering MKB is mede naar aanleiding van deze evaluatie in 2016 beëindigd.

Overzicht verstrekte garanties (bedragen x € 1.000)

Artikel

Omschrijving

Uitstaande garanties 2016

Verleend 2017

Vervallen 2017

Uitstaande garanties 2017

Garantieplafond

Totaal plafond

Totaalstand risicovoorziening

Artikel 13

MKB Krediet

397

 

34

363

0

0

0

 

Totaal

397

0

34

363

0

0

0

Overzicht uitgaven en ontvangsten garanties (bedragen x € 1.000)

Artikel

Omschrijving

Uitgaven 2015

Ontvangsten 2015

Saldo 2015

Uitgaven 2016

Inkomsten 2016

Saldo 2016

Totaalstand mutatie volume risicovoorziening t en t-1

Artikel 13

MKB Krediet

0

0

0

0

0

0

 
 

Totaal

0

0

0

0

0

0

 

4. BELEIDSARTIKELEN

Beleidsartikel 11 Integraal waterbeleid

Algemene Doelstelling

Het op orde houden van een duurzaam watersysteem tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten, waardoor Nederland droge voeten heeft, over voldoende zoetwater beschikt en schoon (drink)water heeft en kan blijven gebruiken, nu en in de toekomst.

(Doen) uitvoeren

Rollen en Verantwoordelijkheden

Vanuit de begroting Hoofdstuk XII wordt bijgedragen aan het Deltafonds (zie extracomptabele verwijzingen). Vanuit het Deltafonds worden maatregelen en voorzieningen op het gebied van waterveiligheid (artikel 1), zoetwatervoorziening (artikel 2), beheer, onderhoud en vervanging (artikel 3) en waterkwaliteit (artikel 7) bekostigd. De rol (doen) uitvoeren heeft betrekking op taken binnen de beleidsdomeinen waterveiligheid, zoetwatervoorziening, waterkwaliteit en waterkwantiteit:

  • Waterveiligheid. Het waarborgen van de bescherming door primaire waterkeringen langs het kust- en IJsselmeergebied en de rivieren volgens het wettelijk niveau; alsmede het dynamisch handhaven van de kustlijn op het niveau 2012, conform herziene basiskustlijn 2012 en handhaving kustfundament.

  • Waterveiligheid en Zoetwatervoorziening. Het (doen) uitvoeren van verkenningen en planuitwerkingen.

  • Waterveiligheid en Waterkwaliteit. Het (doen) uitvoeren van aanlegprojecten, zoals het Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP), Ruimte voor de Rivier, de Maaswerken (alle waterveiligheid) en het Verbeterprogramma Waterkwaliteit Rijkswateren (waterkwaliteit).

  • Waterveiligheid, Waterkwantiteit en Waterkwaliteit. Het (doen) uitvoeren van beheer, onderhoud en vervanging.

Regisseren

De Minister is verantwoordelijk voor de vormgeving van het integrale waterbeleid, voor het Deltaprogramma en het toezicht op de uitvoering van de gerelateerde wet- en regelgeving. Ook is de Minister verantwoordelijk voor het verbeteren van de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de bestuurlijke organisatie en het instrumentarium ten behoeve van het waterbeleid.

De rol «regisseren» heeft in dit artikel betrekking op taken binnen de beleidsdomeinen waterkwantiteit, zoetwatervoorziening, waterkwaliteit en innovatie en exportbevordering.

  • Waterkwantiteit en Zoetwatervoorziening. Het zorgen voor het ontwikkelen en implementeren van integraal waterbeleid in een aanpak gericht op de gebieden met grote Rijkswateren. Het realiseren van een maatschappelijk afgewogen verdeling van water en het daartoe zo te beheren hoofdwatersysteem dat wateroverlast en -tekort worden voorkomen. Het zorgen voor kaders en instrumentarium voor regionale afwegingen om het regionale watersysteem op orde te brengen en te houden. Deze aanpak is onder andere terug te vinden in het Nationaal Waterplan 2016–202126 en het Beheer- en Ontwikkelprogramma voor de Rijkswateren 2016–202127.

  • Waterkwaliteit. Het ontwikkelen van beleid ten behoeve van het bereiken van een goede ecologische en chemische waterkwaliteit van de oppervlaktewateren in de Rijkswateren van de stroomgebieden van de Rijn, Maas, Schelde, Eems. De uitvoering gericht op het behalen van een goede chemische en kwantitatieve toestand van de grondwateren in de vier stroomgebieden conform de voorschriften zoals opgenomen in de Kaderrichtlijn Water (KRW), om in drie planperiodes uiterlijk in 2027 aan de Europese verplichtingen te voldoen.

  • Nederlands deel van de Noordzee. Het gaat hier om het ontwikkelen van beleid om de nodige maatregelen te nemen die tot het bereiken en behouden van een goede milieutoestand in het Nederlandse deel van de Noordzee. Dit gebeurt in samenwerking en samenhang met de andere Noordzeelanden, conform de vereisten zoals opgenomen in de Kaderrichtlijn Mariene Strategie. Daarnaast geldt ten aanzien van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM) dat de coördinerende verantwoordelijkheid ligt bij de Minister van IenM, tezamen met de Minister van EZ voor zover het aangelegenheden betreft die mede tot zijn verantwoordelijkheid behoren.

  • Innovatie en exportbevordering. Het ontwikkelen van beleid, onder andere ten behoeve van de Topsector Water, gericht op het ontwikkelen van kennis, het bevorderen van innovatie en het versterken van de samenwerking tussen het bedrijfsleven, de kennisinstellingen en de overheid (de gouden driehoek) om de internationale concurrentiekracht van het Nederlandse bedrijfsleven te versterken. Hierbij wordt een sterke thuismarkt (kennis en innovatie) gekoppeld aan een concurrerend Nederland in het buitenland. Voor dit laatste gaat het daarbij onder meer om het ontvangen van buitenlandse delegaties en het organiseren en uitvoeren van bilaterale handelsmissies.

  • Daarnaast regisseert de Minister de afstemming van het waterbeheer met de landen rondom de Noordzee en met de buurlanden bovenstrooms gelegen in de stroomgebieden van Rijn, Maas, Schelde en Eems.

  • Ten slotte is de Minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de ILT op de beleidsterreinen waterkwantiteit en waterkwaliteit (zie beleidsartikel 24 Handhaving en toezicht).

Indicatoren en Kengetallen

Waterkwantiteit

Hieronder zijn beleidsmatige indicatoren en kengetallen voor waterkwantiteit opgenomen. In productartikelen 1, 2 en 3 van het Deltafonds zijn de aan dit beleidsartikel gerelateerde productindicatoren en/of -kengetallen opgenomen.

Ongeveer 60% van ons land zou regelmatig onder water staan als er geen dijken en duinen zouden zijn. In dit gebied wonen negen miljoen mensen en wordt 70% van ons BNP verdiend. Maatschappelijk gezien is aandacht voor de waterveiligheid dus van cruciaal belang voor de leefbaarheid en de economie van Nederland (Kamerstukken II 2012–2013, 33 400, nr. 19). Per 1 januari 2017 gelden nieuwe normen voor de 3.449 km dijken, duinen en dammen langs rivieren, kust en grote meren (de primaire waterkeringen). Deze normen zijn per 2017 opgenomen in de gewijzigde Waterwet28 waarin de implementatie van een nieuw stelsel waterveiligheid is vastgelegd, die uiteindelijk ook worden ingepast in de Omgevingswet.

Indicator één en twee: waterveiligheid: (droge voeten)

De indicator geeft weer hoe het is gesteld met het aantal kilometers dijken en duinen. Sinds 1 januari 2017 vormen de kunstwerken integraal onderdeel van de dijktrajecten, die zorgen voor waterveiligheid in Nederland. Conform de Waterwet wordt iedere twaalf jaar beoordeeld in hoeverre de primaire waterkeringen voldoen aan de wettelijke veiligheidsnormen. Deze beoordeling wordt door de beheerder uitgevoerd volgens het door de Minister vastgestelde wettelijk beoordelingsinstrumentarium. Het eerste landelijke beeld van de beoordeling op basis van de normen die sinds 1 januari 2017 van kracht zijn, wordt in 2023 gerapporteerd aan de Eerste en Tweede Kamer. Wanneer deze resultaten bekend zijn kan ook de indicator waterveiligheid worden geactualiseerd. Inmiddels is circa 10% van de primaire keringen in 2017 beoordeeld en is 5% aangeboden aan de ILT.

Als uit een veiligheidsoordeel blijkt dat het beschermingsniveau van de primaire kering onder de signaleringswaarde is gezakt, gaat de beheerder aan de slag met verbeteringen om ervoor te zorgen dat de kering uiterlijk in 2050 wel aan de norm voldoet. Vaak zal hij de verbetering van de waterkering ook aanmelden voor het Hoogwaterbeschermingsprogramma. Daarin wordt de financiële bijdrage aan verbeteringen van keringen die in beheer zijn van een waterschap geprioriteerd op basis van urgentie van de verbetering. In het HWBP 2017–2022 is in de prioritering al rekening gehouden met de nieuwe normen. In het vigerende programma 2018–2023 zijn de meest urgente trajecten opgenomen. In het HWBP zijn ook projecten opgenomen die op basis van de Derde Toetsronde (2011) en Verlengde Derde Toetsronde (2014) uitgevoerd moeten worden en niet binnen HBWP2 konden worden uitgevoerd. De opgave bestaat op dit moment uit de verbetering van in totaal 1.302 kilometer dijk en 799 kunstwerken. De verbetering van 748 kilometer dijk en 275 kunstwerken is onderdeel van het Hoogwaterbeschermingsprogramma.

De voortgang daarvan wordt jaarlijks in het Deltaplan Waterveiligheid gerapporteerd. De verkenning en uitvoering van deze projecten wordt gebaseerd op de nieuwe normen. De rest van de veiligheidsopgave is onderdeel van andere uitvoeringsprogramma’s zoals HWBP2, Ruimte voor de Rivier en Maaswerken.

Kengetal: Dijken en duinen (in kilometers)

Kengetal: Dijken en duinen (in kilometers)

Bron: Inspectie Leefomgeving en Transport, 2014

Kengetal: Kunstwerken (aangemerkt als primaire waterkering in aantallen)

Kengetal: Kunstwerken (aangemerkt als primaire waterkering in aantallen)

Bron: Inspectie Leefomgeving en Transport, 2014

Beschikbaarheid streefpeilen

Ten behoeve van een goede verdeling van water zodat Nederland over voldoende zoetwater kan beschikken wordt peilbeheer op het hoofdwatersysteem toegepast. Hiervoor dienen de streefpeilen van drie belangrijke watersystemen (het Noordzeekanaal/Amsterdam-Rijnkanaal, het IJsselmeer en het Haringvliet) op het afgesproken niveau te worden gehouden. Stuwen en spuien/gemalen zijn nodig om dit peil te beïnvloeden.

Kengetal: Beschikbaarheid streefpeilen voor Noordzeekanaal/Amsterdam-Rijnkanaal, IJsselmeer en Haringvliet
   

Realisatie

Realisatie

Realisatie

Kengetal

Eenheid

2015

2016

2017

Beschikbaarheid streefpeilen voor Noordzeekanaal/ Amsterdam-Rijnkanaal, IJsselmeer en Haringvliet

%

100%

100%

100%

Bron: Rijkswaterstaat, 2017

De norm is dat 90% van de tijd (24-uursgemiddelde) de afgesproken (streef)peilen, onder normale omstandigheden, binnen de operationele marge worden gerealiseerd. De streefpeilen van het Haringvliet, Amsterdam-Rijnkanaal, Noordzeekanaal en IJsselmeer (alleen zomerpeil telt mee) waren in 2017 de gehele periode binnen de marge.

Waterkwaliteit (schoon (drink)water)

De Tweede Kamer wordt vanaf 2016 jaarlijks geïnformeerd over de ecologische en chemische kwaliteit van de oppervlaktewateren in de stroomgebieden van de Rijn, Maas, Schelde en de Eems en het bereiken van een goede chemische en kwantitatieve toestand van de grondwateren in de vier stroomgebieden. Dit is ook in 2017 gebeurd via «De Staat van Ons Water» (www.staatvanonswater.nl) (Kamerstukken II 2015–2016, 27 625, nr. 350).

Afgelopen jaar bleek op basis van 30 jaar verspreidingsgegevens dat de snoek – een belangrijke graadmeter voor een goede waterkwaliteit – weer helemaal terug is in ons oppervlaktewater29. Omdat de Kaderrichtlijn Water werkt met planperiodes van 6 jaar is een volledige beschrijving van de toestand alleen om de zes jaar mogelijk. Het PBL heeft op verzoek van de Minister van IenM in het Compendium voor de Leefomgeving op basis van de beschikbare gegevens over waterkwaliteit gerapporteerd30 in 2017. Daarnaast is de Tweede Kamer geïnformeerd over de kwaliteit van het drinkwater in Nederland (Kamerstukken II 2017–2018, 27 625, nr. 411). Hierbij wordt ook verwezen naar de beleidsconclusie.

Integraal waterbeleid

Over de voortgang in de uitvoering van het waterbeleid – ook voor de grote Rijkswateren – wordt jaarlijks gerapporteerd in «De Staat van Ons Water». Dat geldt bijvoorbeeld voor waterveiligheid, waterkwaliteit en zoetwatervoorziening. Meer specifieke informatie over de wateren die in beheer zijn bij de waterschappen wordt jaarlijks gepubliceerd op (www.waterschapsspiegel.nl).

Beleidsconclusies

Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar conform de verwachtingen. Er zijn geen grote afwijkingen of een noodzaak tot bijstelling aan het licht gekomen. Dit blijkt ook uit de brief voor het Wetgevingsoverleg Water van november 2017, over de voortgang van de resultaten van de Delta-aanpak Waterkwaliteit en Zoetwater (Kamerstukken II 2016–2017, 27 625, nr. 379). Alle betrokken partners, overheden, maatschappelijke organisaties en kennisinstituten zijn positief over de extra aandacht en betere samenwerking die leiden tot meer inzet en verdere verbetering van de chemische en ecologische waterkwaliteit. De uit de Rijksbegroting bekostigde acties zijn onderdeel van de programmatische Delta-aanpak.

Voor wat betreft het realiseren van de doelstelling «droge voeten», is met het starten van de nieuwe beoordelingsronde primaire waterkeringen in 2017, een belangrijke stap voorwaarts gezet. De beheerder voert de beoordeling uit volgens het door de Minister vastgestelde wettelijk beoordelingsinstrumentarium (WBI). Tevens zijn er nieuwe projecten geprogrammeerd in het hoogwaterbeschermingsprogramma. De verkenning en uitvoering van deze projecten worden gebaseerd op de nieuwe normen die zijn vastgelegd in de per 1 januari gewijzigde Waterwet. De rest van de veiligheidsopgave is onderdeel van andere uitvoeringsprogramma’s zoals HWBP2, Ruimte voor de Rivier en Maaswerken. Er is in 2017 goede voortgang geboekt met het verbeteren van dijken en kunstwerken en er is een groot aantal projecten afgerond. Zo wordt de voortgang bij het realiseren van «droge voeten» zichtbaar gemaakt. Formeel wordt over het landelijk beeld met betrekking tot «droge voeten» echter pas in 2023 gerapporteerd aan de Tweede Kamer. Voor een nadere toelichting over de uitvoeringsprogramma’s wordt verwezen naar het jaarverslag van het Deltafonds.

De in 2017 opgeleverde Beleidsverkenning Waddengebied (Kamerstukken II 2016–2017, 29 684, nr. 152) heeft bouwstenen opgeleverd voor een beleidsontwikkelingstraject dat uiteindelijk leidt tot de implementatie in het instrumentarium van de Omgevingswet, zoals de Nationale Omgevingsvisie. In de Beleidsverkenning zijn drieëntwintig kernaanbevelingen gedaan, deze worden meegenomen in het vervolg.

Het aan de Tweede Kamer voor het eerste kwartaal van 2018 toegezegde uitvoeringsprogramma van de Nationale Adaptatie Strategie (NAS) is voorbereid; dit uitvoeringsprogramma bevat een uitgebreid overzicht van de in 2017 in NAS-verband uitgevoerde activiteiten. Daaronder de start van een viertal klimaatadaptatiedialogen op weg naar actieplannen: hitte en gezondheid; verzekerbaarheid (niet-vitale) risico’s; landbouw, waterbeheer en verzekeringen; natuur en klimaatverandering. Op 27 november 2017 is de NAS besproken in de Vaste commissie Infrastructuur en Waterstaat.

De Internationale Waterambitie (IWA) is in 2017 verder geconsolideerd. Via het interdepartementaal watercluster (IWC) is ingezet op focus en synergie op waterveiligheid en waterzekerheid in de wereld. Bijgedragen is aan concrete vormgeving en uitvoering van deltaplannen in Myanmar, Bangladesh en Vietnam Verder is concrete samenwerking geïnitieerd met de Filipijnse overheid rondom Manilla Bay waar Nederlandse expertise gevraagd is ten aanzien van duurzame kustbescherming. De Delta Coalitie is geoperationaliseerd.

In 2017 is de nieuwe strategie Human Capital langs de vier hoofdlijnen 1) onderwijs en innovatie; 2) leven lang leren; 3) imago en instroom; 4) internationalisering verder in uitvoering gebracht. Onder andere is gewerkt aan het onderwerp strategische personeelsplanning, is er in samenwerking met de andere topsectoren het succesvolle concept learning communities gelanceerd en zijn binnen het thema Imago en instroom weer talrijke studiebeurzen uitgereikt aan talentvolle studenten, die als waterambassadeur aan de slag gaan. Verder is er een nieuw communicatieplatform Water, Wereld Werk, gebouwd en in gebruik genomen.

Evaluaties

Evaluatie van de Meststoffenwet

In 2017 heeft het Planbureau voor de Leefomgeving het syntheserapport van de evaluatie van de Meststoffenwet gepubliceerd31. IenM heeft bijgedragen aan de evaluatie vanwege de relatie tussen het mestprobleem en de KRW-doelen. De evaluatie komt voort uit artikel 46 van de Meststoffenwet dat bepaalt dat de Staten-Generaal eens in de vijf jaar een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk ontvangt. De uitkomsten van deze evaluatie zijn mede betrokken bij het tot stand komen van het 6e Actieprogramma Nitraatrichtlijn. De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft dit actieprogramma mede namens de Minister en Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat met een brief van 22 december 2017 aan de Staten-Generaal aangeboden (Kamerstukken II 2017–2018, 33 037, nr. 250). In de bijlage van deze brief is tevens de «Kabinetsreactie op de evaluatie van de Meststoffenwet 2016» opgenomen.

Budgettaire gevolgen van beleid

Overzicht van de budgettaire gevolgen van beleid artikel 11 Integraal waterbeleid (x € 1.000)
           

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 
   

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

 

Verplichtingen

37.457

40.756

32.289

54.638

89.248

60.825

28.423

1

Uitgaven

41.021

40.075

34.852

48.869

50.701

56.206

– 5.505

 

11.01

Algemeen waterbeleid

35.591

34.016

29.857

36.167

38.330

44.543

– 6.213

 

11.01.01

Opdrachten

1.812

1.527

2.147

6.629

8.624

14.729

– 6.105

2

11.01.02

Subsidies

12.259

11.809

8.722

11.358

9.545

11.361

– 1.816

 
 

– Partners voor Water (HGIS)

11.615

11.788

8.597

11.308

9.251

11.311

– 2.060

3

 

– Overige subsidies

644

21

125

50

294

50

244

 

11.01.03

Bijdrage aan agentschappen

20.993

19.908

18.169

17.325

19.374

16.453

2.921

 
 

– waarvan bijdrage aan RWS

20.265

19.350

17.643

16.801

18.874

16.043

2.831

4

 

– waarvan bijdrage aan KNMI

728

558

526

524

500

410

90

 

11.01.04

Bijdrage aan medeoverheden

527

772

819

855

787

2.000

– 1.213

5

11.02

Waterveiligheid

3.338

3.225

2.788

3.001

3.057

2.889

168

 

11.02.01

Opdrachten

3.338

3.225

2.788

3.001

3.057

2.889

168

 

11.03

Grote oppervlaktewateren

2.092

2.834

2.207

2.575

2.390

2.727

– 337

 

11.03.01

Opdrachten

2.092

2.834

2.207

2.575

2.390

2.727

– 337

 

11.03.05

Bijdrage aan internationale organisaties

0

0

0

0

0

0

0

 

11.04

Waterkwaliteit

0

0

0

7.126

6.924

6.047

877

 

11.04.01

Opdrachten

0

0

0

4.002

3.638

3.148

490

 

11.04.02

Subsidies

0

0

0

478

436

391

45

 

11.04.04

Bijdrage aan medeoverheden

0

0

0

972

350

741

– 391

 

11.04.05

Bijdrage aan internationale organisaties

0

0

0

1.674

2.500

1.767

733

 
 

Ontvangsten

78

73

24.357

248

1.226

3.000

– 1.774

6

Verplichtingen (ad 1)

Toelichting op de financiële instrumenten

De hogere realisatie aan verplichtingen op dit artikel wordt met name veroorzaakt door het vastleggen van het programma Partners voor Water deel 3 2017–2021 (circa € 35 miljoen). Naast deze ophoging van verplichtingen zijn er ook verplichtingen uit 2017 verplaatst naar 2016 om verplichtingen voor de Afsluitdijk aan te gaan (€ 6 miljoen).

11.01 Algemeen waterbeleid
11.01.01 Opdrachten (ad 2)

De Staat van Ons Water

In mei 2017 is voor de tweede keer de «Staat van Ons Water» gepubliceerd en aangeboden aan de Tweede Kamer. Hierin is gerapporteerd over de uitvoering van het Nationaal Waterplan 2016–2021, het Bestuursakkoord Water (2011) en het uitvoeringsprogramma van de Beleidsnota Drinkwater. Ook is verslag gedaan over de voortgang van de uitvoering van de Europese richtlijnen over waterkwaliteit, overstromingsrisico’s en de mariene strategie. De Staat van Ons Water is gepubliceerd op de website www.staatvanonswater.nl.

Nationaal Kennis- en Innovatieprogramma Water en Klimaat (NKWK)

In 2017 is in het NKWK verder voortgang geboekt bij de 13 onderzoekslijnen (zie www.waterenklimaat.nl). Er is gewerkt aan het versterken van de verbinding met de Europese netwerken en Research & Development programma’s. Ook is in 2017 is gewerkt aan vier projecten binnen het ERA-net cofund WaterWorks 2014. In 2017 is een voortgangsrapportage opgeleverd.

Building with Nature (BwN)

Voor het dossier BwN is in 2017 door Stichting Ecoshape ingezet op een zestal thema’s om de resultaten uit de pilotprojecten uit te dragen, te verbreden en te verdiepen: INTERREG Building with Nature, CO2-board, Guideline-ontwikkeling, Concept-ontwikkeling, Onderwijs, en Communicatie. De BwN Guidelines en het Book of Concepts zijn verder ontwikkeld. In samenwerking met UNDP, Deltares en de Wereldbank is een set ontwerpprincipes gemaakt en een online platform met voorbeeldprojecten dat begin 2018 wordt gelanceerd.

De Watercoalitie

Vanaf 2016 ligt de focus van de Watercoalitie op Klimaatvriendelijke Tuinen en initiatieven in de samenleving die tuinenbezitters stimuleren om hun tuin te vergroenen. Er is een netwerk van bedrijven, overheden en maatschappelijke partners dat zich inzet voor minder verharding en meer groene tuinen. In 2017 heeft de Watercoalitie initiatieven ondersteund gericht op aandacht en actie voor klimaatadaptatie bij kinderboerderijen, tuincentra en woningcorporaties. De Watercoalitie zet zich daarnaast in voor het delen van kennis over gedragsbeïnvloeding en best practices.

Waterbewustzijn

Speerpunten van het netwerkprogramma Ons Water in 2017 waren o.a.: vernieuwd publieksonderzoek dat tot op lokaal niveau inzicht geeft in factoren die benut kunnen worden om waterbewustzijn te versterken; het netwerk is verder uitgebreid met nieuwe partnerships zoals met watermusea, het Rode Kruis, de jonge watersporters en waterstudenten genaamd Dutch Wavemakers. Er is tweemaal een Week van Ons Water georganiseerd waar dit jaar opnieuw meer partners aan hebben meegedaan. Ten aanzien van watereducatie is onderzocht hoe lespakketten zijn te ontwikkelen en te benutten en hoe de website www.watereducatie.nl, www.onswater.nl en de praktijk van bijvoorbeeld de waterschappen daarbij goed zijn in te zetten.

Helpdesk Water

De Helpdesk Water is een kennistransferpunt tussen uitvoering en beleid en heeft tevens een rol bij het advies over de toetsing volgens de nieuwe normering voor waterkeringen. In 2017 is de informatievoorziening voor de Omgevingswet voorbereid en in 1 jaar tijd zijn ruim 500 inhoudelijke vragen beantwoord. De mobiele helpdesk is er circa 30 keer op uitgetrokken. In juni en december zijn nieuwe releases van de hulptool Riskeer uitgebracht. Tevens is het opleidingsprogramma nieuwe normering van start gegaan. Er zijn daarvoor circa 25 voorbeelden verzameld en circa 22 factsheets uitgebracht en via de Helpdesk Water beschikbaar gesteld.

Icoon Afsluitdijk

In 2017 is het project Icoon Afsluitdijk afgerond. Voor het beheer en onderhoud is een bijdrage van € 1,8 miljoen aan RWS verstrekt. Van de regionale partners is in 2017 € 1 miljoen ontvangen. In 2018 volgt de financiële afwikkeling.

Bestuursakkoord Water

Het in mei 2011 getekende Bestuursakkoord Water (Kamerstukken II 2010–2011, 27 625, nr. 204) wordt uitgevoerd. Jaarlijks worden deze afspraken gemonitord. De resultaten van de uitgebreide driejaarlijkse evaluatie uit 2016 zijn begin 2017 gepresenteerd in de Staat van Ons Water 2016. Hieruit blijkt dat op één na alle acties uit het Bestuursakkoord Water zijn uitgevoerd of niet meer relevant als gevolg van verdere beleidsontwikkeling. Alleen de actie over het bereiken van de doelmatigheidswinst loopt nog door tot 2020. Het onderzoek bevestigt dat de voortgang van de doelmatigheidswinst zoals afgesproken in het Bestuursakkoord Water voorligt op de geplande koers en dat de prestaties op niveau blijven of zijn verbeterd in de periode 2010–2016. De verwachting dat ook de beoogde doelmatigheidsdoelstelling zal worden gerealiseerd.

Modernisering zuiveringsheffing

Door de Unie van Waterschappen is de Commissie Aanpassing Belastingstelsel waterschappen, CAB, ingesteld. In dat kader wordt onder meer gekeken naar de modernisering van de zuiveringsheffing. Samen met de STOWA is een onderzoek gestart naar de vuillast afkomstig van huishoudens. Dit vormt de basis voor de heffingsformules voor zowel de zuiverings- als verontreinigingsheffing. Ook is een verkenning uitgevoerd naar de gevolgen van de plannen van de CAB voor de tabelbedrijven. De resultaten worden meegenomen in de eindrapportage van de CAB.

De lagere uitgaven in 2017 worden met name veroorzaakt door de overheveling van het onderhoudsbudget (€ 4,8 miljoen) van de Icoon Afsluitdijk naar de Agentschapsbijdrage aan RWS en de compensatie van de voorgefinancierde kosten (€ 1 miljoen) van de werkzaamheden van Icoon Afsluitdijk in 2016.

11.01.02 Subsidies (ad 3)

In 2016 is het nieuwe programma Water Internationaal HGIS Partners voor Water (PvW) 2016–2020 gestart als opvolger van het programma HGIS Partners voor Water 3. Dit betreft het centrale uitvoeringsprogramma van de interdepartementale Internationale Water Ambitie (IWA). Het programma wordt aangestuurd vanuit het Interdepartementale Water Cluster, waarin de drie ministeries BZ, EZ en IenM samenwerken. De uitgaven voor het programma Water Internationaal zijn via de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS) gefinancierd. Voor de uitvoering van het programma PvW 2016–2021 is mandaat verleend aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Het budget dat is ingezet werd onderverdeeld in een deel voor lange termijn samenwerking met 7 Deltalanden, een subsidiedeel ten behoeve van marktbetrokkenheid en samenwerking met kansrijke nieuwe landen en Holland promotie. Twee aanbestedingsronden zijn succesvol uitgevoerd in 2017. Een belangrijke doelstelling in 2017 binnen de IWA was om het PvW-instrument inclusief het subsidie-instrument beter te verbinden met het overige instrumentarium. Daarvoor is het beschikbare instrumentarium nader in beeld gebracht en is nadere afstemming in gang gezet.

Voor de op 16 december 2013 verstrekte subsidiebeschikking inzake de realisatie LiveDijk-projecten aan de stichting FloodControl IJkdijk, die met 1 jaar is verlengd tot 31 december 2017, is in december 2017 de eindrapportage ontvangen.

Aan het Instituut Fysieke Veiligheid/IFV is een subsidie verleend ten behoeve van het ontwikkelen van een structurele aanpak waarmee de veiligheidsregio’s kunnen zorgen voor een adequate rampenbeheersing bij overstromingen. Deze subsidie van in totaal € 150.000 is verleend voor de periode van 1 juni 2015 tot en met 31 mei 2017 en is gelijkelijk verdeeld over de jaren 2015, 2016 en 2017. In 2017 heeft de laatste betaling plaatsgevonden.

In 2017 is een subsidie toegekend aan het Waternoodmuseum van € 0,4 miljoen voor het inrichten van het 4e caisson met een expositie die volledig in het teken zal staan van waterbewustzijn. De betaling vindt plaats in de periode 2017–2019 waarvan € 0,15 miljoen in 2017.

Hiertoe is besloten door de Minister vanuit het belang van het vergroten van waterbewustzijn.

In 2017 is een subsidie toegekend aan Deltares van in totaal € 3,1 miljoen voor de bouw van een nieuwe Geocentrifuge. Het totaalbedrag wordt gelijkmatig betaald over drie jaar in 2018, 2019 en 2020. De GeoCentrifuge is van groot belang voor de instandhouding van de (inter)nationale kennisinfrastructuur op het terrein van water en bodem.

Het saldo op het HGIS-budget is veroorzaakt door ontvangsten die de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland na afronding van het HGIS-programma Partners voor Water deel 3 heeft teruggestort naar IenM, alsmede door vertraagde facturering door RVO voor Partners voor Water 2016–2020.

11.01.03 Bijdragen aan agentschappen (ad 4)

Voor KNMI is er € 40.000 bij Voorjaarsnota 2017 en € 50.000 bij Najaarsnota 2017 overgeboekt. Deze bijdrage heeft betrekking op beleidsadvisering, vertegenwoordiging in internationale werkgroepen, opstelling van rapportages en evaluaties en begeleiding van opdrachten aan de markt en aan Deltares. Hiervoor wordt jaarlijks een opdracht aan RWS verstrekt. Tot deze opdracht behoren onder andere de bijdragen aan de uitwerking van de MIRT-onderzoeken waterveiligheid en zoetwatervoorziening.

Aan het KNMI zijn diverse onderzoeken en analyses gevraagd omtrent wind op de Noordzee, verbeterde windmodellen, het klimaat in het Rijn- en Maasstroomgebied, het weer in de toekomst en risicoanalyses ten aanzien van het samenvallen van extreme weerssituaties. De resultaten van deze analyses dragen bij aan projecten voor windenergie op zee, adaptatie onder het Deltaprogramma en het waterveiligheidsbeleid in het algemeen.

Voor RWS is er € 581.000 bij Voorjaarsnota 2017, € 2,2 miljoen bij Najaarsnota 2017 en € 80.000 bij Slotwet 2017 overgeboekt. De Agentschapsbijdrage aan RWS is verhoogd voor de onderhoudskosten van de Icoon Afsluitdijk (€ 1,8 miljoen) en voor de benodigde capaciteit van RWS voor de werkzaamheden die op basis van het BOA-protocol worden uitgevoerd (€ 0,9 miljoen). Daarnaast heeft een aanvullende financiering aan het KNMI plaatsgevonden voor de uitvoering van werkzaamheden inzake de Klimaateffectatlas (€ 0,1 miljoen).

11.01.04 Bijdragen aan medeoverheden (ad 5)

Sinds 1 januari 2012 mogen lokale overheden op grond van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 bij het bepalen van het netto besteedbaar inkomen in het kader van de kwijtschelding rekening houden met de netto kosten van kinderopvang. Ter compensatie van de gederfde inkomsten van de gemeenten en waterschappen heeft het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid € 10 miljoen per jaar beschikbaar gesteld. Op grond van de Tijdelijke subsidieregeling kwijtschelding door waterschappen van 12 maart 2013 gaat het voor de waterschappen om € 2 miljoen per jaar tot 1 januari 2018. Dit geld wordt via het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid beschikbaar gesteld aan het Ministerie van IenM dat de regeling voor wat betreft de waterschappen uitvoert. De regeling is 1 april 2013 in werking getreden en vervalt met ingang van 1 januari 2018. Tot 1 januari 2018 hebben zes waterschappen van deze regeling gebruik gemaakt. Aangezien het bedrag door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ter beschikking is gesteld met een specifiek doel, wordt jaarlijks het niet gebruikte deel aan het ministerie teruggestort.

Bijdrage aan de bekostiging van de deelname van de waterschappen aan de Commissie Bepalingen regeling Beleidsvoorbereiding en Verantwoording Waterschappen. Sinds 2014 draagt het Ministerie van IenM de helft bij vanwege de betrokkenheid van de commissie met de waterschappen. De bijdrage bedraagt € 35.695 per jaar, lopend tot en met 2018. Het secretariaat van de Commissie werd tot 2017 uitgevoerd door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), vanaf 2017 door het Ministerie van BZK, en betaald door de ministeries van BZK en IenM. Het Ministerie van BZK betaalt het secretariaat voor de rol van de Commissie ten aanzien van gemeenten en provincies, het Ministerie van IenM vanwege de rol van de Commissie ten aanzien van de waterschappen.

Aan de Unie van Waterschappen is een bijdrage geleverd van € 50.000 ten behoeve van het onderzoek verkenning aanpassingen belastingstelsel waterschappen. Dit onderzoek wordt verricht door de eerdergenoemde Commissie Aanpassing Belastingstelsel.

Het resterende budget voor de tijdelijke subsidieregeling «Compensatie kinderopvang» voor lokale overheden is teruggeboekt naar SZW. In 2017 zijn er geen nieuwe aanvragen ontvangen.

11.02 Waterveiligheid
11.02.01 Opdrachten

De overstromingsrisico- en gevaarkaarten en de overstromingsrisicobeheerplannen onder de Richtlijn Overstromingsrisico (ROR) kennen een zesjaarlijkse cyclus. De overstromingsrisicobeheerplannen voor de vier stroomgebieden Eems, Rijn, Maas en de Schelde zijn in 2016 aan de Europese Commissie gerapporteerd. Doel is om in 2019 de risicokaarten en in 2021 de plannen te hebben geactualiseerd. Voor de actualisatie van de risicokaarten en de plannen is opdracht gegeven voor ondersteuning, ontwikkeling en beheer. Deze opdracht loopt minstens nog tot eind 2019.

In 2017 is gewerkt aan de eerste ronde beoordelen van de primaire waterkeringen op basis van de nieuwe normen. De beheerders hebben circa 10% van de keringen beoordeeld en 5% van de keringen ingediend bij de ILT. Voor deze beoordeling zijn nog diverse opdrachten verstrekt ter ondersteuning waterkeringbeheerders.

Daarnaast zijn opdrachten verstrekt om kennis ten aanzien van waterveiligheid te ontwikkelen en ook vast te leggen. Voor de kust zijn in 2017 opdrachten verstrekt voor verdere kennisontwikkeling, o.a. over zeespiegelstijging. De resultaten hiervan worden verwerkt in het advies over de toekomstige suppletiehoeveelheden, dat mede gebaseerd zal zijn op de resultaten van het onderzoeksprogramma Kustgenese 2.0, dat in 2020 zal verschijnen.

In 2017 is de herziening van de ligging van de Basiskustlijn afgerond. Dit heeft geresulteerd in een achttal lokale aanpassingen. Het betreft vijf recent versterkte locaties, de voormalige zwakke schakels kust, waar de basiskustlijn zeewaarts verlegd wordt, om daarmee het voor de veiligheid aangebrachte zandvolume in stand te houden. Daarnaast zijn er drie zogeheten morfologische locaties, hier wordt de basiskustlijn verlegd om beter aan te sluiten bij de natuurlijke, reële ligging en vorm van de kust, zodanig dat de herziene ligging van de basiskustlijn weer de beoogde signaalfunctie terugkrijgt.

Voor de rivieren zijn in 2017 opdrachten verstrekt voor diverse verkenningen naar o.a. systeemwerking Maas en het effect van langsdammen, en is bijgedragen aan diverse MIRT-projecten in het rivierengebied. De resultaten staan te lezen bij het onderdeel Deltaprogramma.

11.03 Grote oppervlaktewateren
11.03.01 Opdrachten

Waddenzee

Het Ministerie van IenM heeft (mede namens het Ministerie van Economische Zaken) in juli 2017 zijn visie op de toekomstige ontwikkeling van het Waddengebied naar de Tweede Kamer gezonden (Kamerstukken II 2016–2017, 29 684, nr. 152). Bij de ontwikkeling van deze visie zijn de bevindingen betrokken van onder meer de Evaluatie van de SVW, de Beleidsverkenning en de Tussentijdse evaluatie van de Samenwerkingsagenda Verbetering Beheer Waddenzee. In 2017 is besloten om de voorgenomen Rijksvisie te vervangen door een samen met de regio te ontwikkelen Gebiedsagenda Wadden 2050. De ontwikkeling hiervan is in het najaar van 2017 gestart en zal naar verwachting circa een jaar in beslag nemen.

Eems Dollard

In 2017 is door Rijk en regio gewerkt aan de ecologische verbetering van de Eems-Dollard, door samenhangende inzet van middelen, maatregelen en onderzoeken op basis van een meerjarig adaptief programma.

Noordzee

In 2017 zijn de acties uit de Beleidsnota Noordzee 2016–2021 verder in uitvoering gebracht (Kamerstukken II 2014–2015, 31 710, nr. 35 bijlage blg-427951). Ook is er in samenwerking met betrokken departementen en belanghebbenden gewerkt aan de Noordzeestrategie 2030 waarin richting zal worden gegeven aan de beleidsdoelen en keuzes tot 2030 en (transitie)paden daarnaartoe, in aansluiting op de Noordzee Gebiedsagenda 2050.

Specifiek voor energietransitie/windenergie op zee is in 2017 gewerkt aan de uitwerking van de huidige routekaart windenergie op zee (in 2023 3,5 GW bovenop de 1 GW die er al staat) en is gewerkt aan de vervolgroutekaart voor de uitrol van windenergie op zee tot 2030 conform de ambitie en afspraken uit het regeerakkoord (installatie van 7 GW tussen 2024–2030). Tevens is gewerkt aan de beleidsimplementatie van doorvaart en medegebruik in de operationele windparken (m.u.v. Gemini).

Zuidwestelijke Delta

In het kader van de Scheldeverdragen werken Vlaanderen en Nederland samen in de Vlaams-Nederlandse Scheldecommissie (VNSC) aan een Agenda voor de Toekomst voor een integrale en duurzame ontwikkeling van het Schelde-estuarium. In het kader van deze toekomstagenda is in 2014 samen met de stakeholders een eerste onderzoeksprogramma gestart. In 2018 maakt de VNSC samen met de stakeholders de balans op van het eerste onderzoeksprogramma. Daarbij wordt de rapportage betrokken die in 2017 als concept beschikbaar is gekomen. Daarin worden de toestand en de ontwikkeling van het Schelde-estuarium geëvalueerd (de zogenoemde T2015-evaluatie).

In 2017 is het MIRT-onderzoek Integrale Veiligheid Oosterschelde (IVO) opgeleverd. Dat onderzoek focust op de gevolgen van de klimaatverandering op de veiligheidsstrategie van de Oosterschelde.

In 2017 is in het Programma Grevelingen en Volkerak-Zoommeer samen met de regio verder gewerkt aan het ontwikkelperspectief van de ontwerp-rijksstructuurvisie Grevelingen en Volkerak-Zoommeer.

11.04 Waterkwaliteit
11.04.01 Opdrachten

In 2017 is verder ingezet op het behalen van de Kaderrichtlijn Water (KRW) doelstelling van chemisch schoon water en het bereiken van een ecologisch gezond watersysteem. Ieder jaar wordt in De Staat van Ons Water over de voortgang van maatregelen gerapporteerd. De toestand, doelen en maatregelen worden verder zesjaarlijks aan de Europese Commissie gerapporteerd onder de KRW. Het werkprogramma voor de 3e stroomgebiedbeheerplannen (2022–2027)32 is opgesteld en per december 2017 ter inzage gelegd. Tevens is een bijdrage geleverd aan de verbetering van de database emissieregistratie; is de ketenanalyse voor de aanpak van medicijnresten uitgevoerd; zijn communicatiemiddelen voor een publiekscampagne opgeleverd; en heeft Nederland de plenaire vergadering van de Internationale Maascommissie georganiseerd.

De Europese Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM) kent, net als de KRW, een zesjarige plancyclus. In 2017 is de implementatie van het KRM-Programma van Maatregelen, onderdeel van het Nationaal Waterplan 2016–2021, voortgezet. Het betreft met name aanvullende maatregelen op vigerend beleid, op het terrein van terugdringen van zwerfvuil in zee (plastic soep) en bescherming van ecologisch waardevolle gebieden op de Noordzee. Daarnaast geeft het kabinet meer invulling aan zijn faciliterende rol ten aanzien van «kansen benutten» voor het samengaan van een duurzame economische groei en gebruik met een gezond systeem, en voor eventueel ecosysteemherstel. In 2017 zijn ook de resultaten uit het KRM-monitoringprogramma beoordeeld en wordt aanvullend onderzoek op gebied van vooral onderwatergeluid, zwerfvuil en microplastics uitgevoerd ten behoeve van het actualiseren van de beoordeling van de milieutoestand in 2018. Daarmee samenhangend vond de voorbereiding plaats voor het actualiseren van de beschrijvingen van de goede milieutoestand en beleidsdoelen in 2018. De uitvoering van de KRM vindt plaats in samenwerking met de Staatssecretaris van Economische Zaken. Er wordt ingezet op internationale afstemming en samenwerking (Noordzeeregio, OSPAR, EU), op samenwerking met kennisinstituten en belanghebbenden en op cofinanciering uit EU-fondsen als EFMZV en INTERREG.

11.04.02 Subsidies

In 2017 is het subsidieprogramma aan Stichting RIONED ten behoeve van vijftien kenniscoaches voor de waterketen afgerond. Ter beheersing van de waterplanten in de randmeren is een incidentele subsidie geleverd aan de Coöperatie Gastvrije Randmeren. Stichting De Noordzee ontving tot en met 2017 een incidentele subsidie voor de versterking van de kennisbasis binnen het netwerk van natuur- en milieuorganisaties en als verbinder bij besluitvormingsprocessen in het Noordzeebeleid.

11.04.04 Bijdragen aan medeoverheden

Het Synergieprogramma KRW is gericht op synergie tussen ruimtelijke maatregelen ten behoeve van de doelstellingen van de KRW en andere Rijksdoelen. Het Rijk was medeverantwoordelijk voor de financiering van de synergieprojecten in het stedelijk gebied tot en met 2016. In 2017 is dit programma financieel afgesloten. Tevens is in 2017 een bijdrage geleverd voor het samenwerkingsprogramma Lumbricus aan het Waterschapshuis en Waterschap Vechtstromen.

11.04.05 Bijdragen aan internationale organisaties

In 2017 zijn in het kader van verschillende internationale verdragen en afspraken bijdragen geleverd. Nederland is partij in de verdragen waarin de internationale riviercommissies voor de Rijn, Maas en Schelde zijn opgericht. In deze commissies bespreekt Nederland watervraagstukken op het gebied van kwaliteit, droogte en overstroming. De contributie voor deze commissies wordt jaarlijks vastgesteld. Voor coördinatie van de EU-richtlijnen Kaderrichtlijn water en Overstromingsrisico’s bestaat voor de Eems geen vaste riviercommissie, maar heeft Nederland apart een contract afgesloten met Flussgebietsgemeinschaft Ems in Nedersaksen, Duitsland.

Voor de internationale samenwerking en afstemming over vraagstukken op het gebied van mariene milieu, ecologie en biodiversiteit in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan, inclusief de Noordzee, bestaat het OSPAR-verdrag. Ook voor OSPAR is jaarlijks contributie verschuldigd.

Nederland ambieert een internationale profilering als centrum voor watervraagstukken. Dit is verwoord in de Internationale Waterambitie van het kabinet. Het streven van Nederland als Centre of Excellence wordt gedeeltelijk ingevuld door middel van twee Memoranda of Understanding (MoU), waarmee UNESCO wordt ondersteund. Het gaat hier om ondersteuning van het grondwaterinstituut IGRAC en om capacity building door UNESCO-IHE.

Water speelt een verbindende rol in de in VN-kader afgesproken Sustainable Development Goals (SDG’s). Er is reeds een specifiek SDG voor water afgesproken. In een van de subdoelen van de SDG dat zich richt op steden wordt specifiek de nadruk gelegd op het verminderen van risico’s van watergerelateerde rampen. Op dit moment is hiertoe de implementatiefase aangebroken. Hiervoor wordt met internationale organisaties en platforms samengewerkt en worden activiteiten ondersteund. Het betreft bijdragen aan Sendai, HELP, Aqueduct, Wereldbank Global Water Practice, OESO, Habitat III, de World Water Council en activiteiten van UNECE Water op het gebied van grensoverschrijdend waterbeheer.

Ontvangsten (ad 6)

De begrote bijdrage van de regionale partijen aan de kosten van het versterken van de icoonwaarde van de Afsluitdijk is niet geheel ontvangen. Een bedrag van € 2 miljoen die de regio vanuit het Waddenfonds wil financieren zal doorschuiven naar 2018.

Extracomptabele verwijzingen

Extracomptabele verwijzing naar artikel 1 Investeren in Veiligheid van het Deltafonds (x € 1.000)
   

2017

Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 1 Investeren in Veiligheid van het Deltafonds

264.800

Andere ontvangsten van artikel 1 Investeren in Veiligheid van het Deltafonds

193.127

     

Totale uitgaven op artikel 1 Investeren in Veiligheid van het Deltafonds

457.927

waarvan

   

1.01

Grote projecten waterveiligheid

272.598

1.02

Overige aanlegprojecten waterveiligheid

178.248

1.03

Studiekosten

7.081

Extracomptabele verwijzing naar artikel 2 Investeren in zoetwatervoorziening van het Deltafonds (x € 1.000)
   

2017

Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 2 Investeren in zoetwatervoorziening van het Deltafonds

11.397

Andere ontvangsten van artikel 2 Investeren in zoetwatervoorziening van het Deltafonds

0

     

Totale uitgaven op artikel 2 Investeren in zoetwatervoorziening van het Deltafonds

11.397

waarvan

   

2.01

Aanleg waterkwantiteit

 

2.02

Overige waterinvesteringen zoetwatervoorziening

9.327

2.03

Studiekosten

2.070

Extracomptabele verwijzing naar artikel 3 Beheer, onderhoud en vervanging van het Deltafonds (x € 1.000)
   

2017

Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 3 Beheer, onderhoud en vervanging van het Deltafonds

179.456

Andere ontvangsten van artikel 3 Beheer, onderhoud en vervanging van het Deltafonds

0

     

Totale uitgaven op artikel 3 Beheer, onderhoud en vervanging van het Deltafonds

179.456

waarvan

   

3.01

Watermanagement

7.162

3.02

Beheer, onderhoud en vervanging

172.294

Extracomptabele verwijzing naar artikel 7 Investeren in waterkwaliteit van het Deltafonds (x € 1.000)
   

2017

Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 7 Investeren in waterkwaliteit van het Deltafonds

6.889

Andere ontvangsten van artikel 7 Investeren in waterkwaliteit van het Deltafonds

133

     

Totale uitgaven op artikel 7 Investeren in waterkwaliteit van het Deltafonds

7.022

waarvan

   

7.01

Realisatieprogramma Kaderrichtlijn water

5.881

7.02

Overige aanlegprojecten waterkwaliteit

284

7.03

Studiekosten waterkwaliteit

857

Artikel 12 Waterkwaliteit

In het verlengde van de overheveling van KRW-middelen van artikel 12 Waterkwaliteit naar artikel 7 van het Deltafonds, heeft IenM bij Begroting 2015 aangekondigd om bij Begroting 2016 de artikelen 11 Waterkwantiteit en 12 Waterkwaliteit samen te voegen tot één integraal waterartikel, met behoud van het onderscheid tussen waterkwantiteit en waterkwaliteit. Hiertoe zijn de naam en algemene doelstelling van artikel 11 aangepast van «Waterkwantiteit» naar «Integraal waterbeleid». Artikel 12 Waterkwaliteit is geschrapt en maakt deel uit van het nieuwe artikel 11 Integraal waterbeleid als artikelonderdeel 11.04 Waterkwaliteit. Met dit integrale waterartikel wordt beoogd de samenhang tussen de artikelen te benadrukken, zonder af te doen aan de transparantie van de begroting.

Hieronder is de budgettaire tabel van artikel 12 Waterkwaliteit opgenomen. Door de samenvoeging van de beleidsartikelen 11 en 12 heeft deze alleen nog betrekking op de jaren 2015 en daarvoor. Voor de jaren 2016 en verder wordt verwezen naar artikel 11 Integraal waterbeleid.

Budgettaire gevolgen van beleid

Overzicht van de budgettaire gevolgen van beleid artikel 12 Waterkwaliteit (x € 1.000)

12

Waterkwaliteit

         

Realisatie

Vastgestelde

Begroting

Verschil

   

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

Verplichtingen

 

70.389

85.651

4.193

 

0

0

0

Uitgaven

 

78.565

84.827

5.915

0

0

0

0

12.01

Waterkwaliteit

 

78.565

84.827

5.915

0

0

0

0

12.01.01

Opdrachten

 

4.729

3.978

4.076

0

0

0

0

12.01.02

Subsidies

 

94

277

261

0

0

0

0

12.01.03

Bijdrage aan agentschappen

 

65.861

78.946

0

0

0

0

0

 

– waarvan bijdrage aan RWS

 

65.861

78.946

0

0

0

0

0

 

* Verbeterprogramma Waterkwaliteit rijkswateren

 

52.791

67.970

0

0

0

0

0

 

* Natuurcompensatie Perkpolder

 

7.325

7.372

0

0

0

0

0

 

* Natuurlijker Markermeer/IJ'meer

 

4.485

3.153

0

0

0

0

0

 

* Verruiming vaargeul Westerschelde

 

1.260

451

0

0

0

0

0

12.01.04

Bijdrage aan medeoverheden

 

6.557

0

460

0

0

0

0

12.01.05

Bijdrage aan internationale organisaties

 

1.324

1.626

1.118

0

0

0

0

 

Ontvangsten

 

0

0

0

0

0

0

0

Artikel 13 Ruimtelijke ontwikkeling

Algemene Doelstelling

Een ruimtelijk beleid voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, waarin sprake is van regionaal maatwerk, waarin de gebruiker voorop staat, waarin investeringen scherp worden geprioriteerd en waarin ruimtelijke ontwikkelingen, milieu en mobiliteit met elkaar zijn verbonden.

Rollen en Verantwoordelijkheden

Het Rijk is enerzijds verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening en stimuleert anderzijds de ruimtelijke investeringen en de kwaliteit daarvan. Daardoor heeft de Minister van IenM een stimulerende en een regisserende rol.

Stimuleren

IenM werkt aan meer eenvoudige regelgeving voor ruimtelijke ordening. Daarbij verwacht het Rijk dat medeoverheden zich eveneens inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Om dit doel te bereiken is goede samenwerking met en inzet door medeoverheden van groot belang. Het Rijksbeleid voor ruimtelijke ontwikkeling en ordening is beschreven in de in 2012 vastgestelde Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR; Kamerstukken II 2011–2012, 32 660, nr. 50). Dit ruimtelijk beleid kent een selectieve beleidsinzet op dertien nationale belangen. Bij deze dertien nationale belangen is het Rijk (mede) verantwoordelijk voor het behalen van deze doelen. Gebiedsontwikkeling wordt ingezet om bij te dragen aan een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland. Voor het onderdeel Ruimtegebruik Bodem is de algemene doelstelling om te komen tot een duurzaam en efficiënt beheer en gebruik van bodem en ondergrond. De (Rijks)structuurvisie Ondergrond vormt een belangrijke basis voor het ordenen van activiteiten in de bodem en ondergrond. De aanpak is onder meer beschreven in het Convenant Bodem en Ondergrond 2016–2020 en het Convenant Bodem en Bedrijven 2015.

Het Rijk bevordert de ruimtelijke investeringen en de kwaliteit daarvan door middel van:

  • Zorg dragen voor een gestructureerde afstemming met de regio in de vorm van het Bestuurlijk Overleg MIRT, waarin het Rijk en de regio afspraken kunnen maken over afgestemde acties en investeringsbeslissingen.

  • Het, via de gebiedsagenda’s, in kaart brengen van de inhoudelijke samenhang tussen de verschillende onderdelen van het ruimtelijk-fysieke domein (onder andere woningbouw, bereikbaarheid, economie, energie, natuur en waterveiligheid).

  • Het bevorderen van de duurzame kwaliteit van de ruimtelijke inrichting en het doelmatig gebruik van het bodem- en watersysteem (gebiedsontwikkeling).

  • Het ontwikkelen van nationale ruimtelijke visies, zoals een Visie op de ruimtelijke kansen voor duurzame energie-opwekking, -opslag en -transport in 2050.

  • De inhoudelijke inbreng vanuit het ruimtelijk beleid in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI).

  • Inbreng van ontwerp in ruimtelijke projecten en programma’s van IenM.

Regisseren

Daarnaast heeft de Minister van IenM – bij de onderwerpen Ruimtelijk Instrumentarium, Geo-informatie, Stelselherziening Omgevingsrecht en Ruimtegebruik Bodem – een systeemverantwoordelijkheid voor het goed laten verlopen van processen op het gebied van ruimtelijke ordening, ongeacht wie verantwoordelijk is voor het resultaat of welke doelen worden nagestreefd. De Minister van IenM is vanuit deze rolopvatting eerstverantwoordelijk voor:

  • het opstellen, onderhouden en coördineren van nationale en EU-kaders en wet- en regelgeving op ruimtelijk gebied en ten aanzien van interbestuurlijke geo-informatie en de daarbij behorende informatievoorziening.

  • het vertalen en implementeren van relevante Europese beleidskaders. Samenwerken met het bedrijfsleven en wetenschap in een topteam geo-informatie om de gezamenlijke opgestelde toekomstvisie GeoSamen te realiseren.

  • zorg dragen voor de stelselherziening van het omgevingsrecht, waarin de wetgeving met betrekking tot het fysieke domein wordt gebundeld en gestroomlijnd. De Minister en de andere overheden zijn verantwoordelijk voor de implementatie (invoeringsbegeleiding, digitale ondersteuning en infopunt) daarvan.

  • de coördinatie van het opstellen van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI).

  • het vanuit de ruimtelijke invalshoek bijdragen aan (de nieuwe) bestuurlijke structuren en inrichting.

  • zorg dragen voor de structurele verankering van het ruimtelijk ontwerp in de beleidsprocessen en projecten van de ruimtelijke ontwikkeling van medeoverheden.

  • de verdere ontwikkeling van kennis van de fysieke leefomgeving ten behoeve van beleid in relatie tot maatschappelijke opgaven en het faciliteren van de toepassing daarvan door de andere overheden.

  • het in staat stellen van de decentrale overheden om in 2030 de bodemverontreinigingproblematiek te beheersen.

  • Ten slotte is de Minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de ILT op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en toezicht).

Indicatoren en Kengetallen

De monitor Infrastructuur en Ruimte onderzoekt de realisatie van de dertien nationale belangen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), afgezet tegen de gestelde ambities. In de meeste gevallen is er daarbij sprake van een gewenste ontwikkelingsrichting en niet altijd van een kwantitatieve doelstelling. In 2016 is de tweede vervolgmeting verschenen.

Nationaal belang SVIR1

Doel SVIR

Voorlopige kengetallen Monitor Infrastructuur en Ruimte

Meting 2016

Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren

Versterken concurrentiekracht stedelijke regio’s

Internationale concurrentie Nederlandse regio’s

http://www.clo.nl/indicatoren/nl2150-economische-ontwikkeling-in-regios-met-concentratie-topsectoren?ond=20912

Doelrealisatie: Volgens het PBL doen de stedelijke regio's het economisch over het algemeen beter dan de overige delen van het land. Het bruto binnenlands product (bbp) per inwoner is het hoogst in de COROP-plusgebieden Haarlemmermeer en omgeving, Amsterdam en Stadsgewest Utrecht. Daarnaast heeft Overig Groningen vanwege de aardgaswinning een hoog bbp per inwoner. De regio's Amsterdam en Utrecht hebben naar verhouding veel arbeidsplaatsen.

Bereikbaarheid

Nabijheid wonen-werken

http://www.clo.nl/indicatoren/nl2134-nabijheid-wonen---werken?ond=20912

Doelrealisatie: De onderlinge nabijheid van wonen en werken in Nederland is voor de gemiddelde inwoner sinds 1996 en 2015 met circa 2,5% toegenomen. De regionale verschillen in nabijheid zijn groot.

Vestigingsklimaat

Fysiek vestigingsklimaat

http://www.clo.nl/indicatoren/nl2133-regionale-quality-of-living?ond=20912

Doelrealisatie: De Quality of Living van Nederland is bovengemiddeld goed in vergelijking met andere Europese regio's. Dat geldt zelfs in vergelijking met de 25 Europese regio's met het hoogste Bruto Regionaal Product. Ten opzichte van twee jaar geleden zijn er weinig veranderingen opgetreden.

       

Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie

Realisering netwerk SEV-III

Toename netlengte hoogspanningslijnen met spanning 220 kV en hoger

2.800 km (2008), 2.890 km (2012), 2.890 km (2015)

http://www.clo.nl/indicatoren/nl2135-hoogspanningsleidingen?ond=20912

Doelrealisatie: De toename van het aantal woningen in zones langs hoogspanningslijnen waar mogelijk ruimtelijke beperkingen gelden (indicatieve zones) is tussen 2000 en 2015 ongeveer 9.500 woningen.

Transitie duurzame energie

Verbruik hernieuwbare energie

http://www.clo.nl/indicatoren/nl0385-verbruik-van-hernieuwbare-energie?ond=20912

Doelrealisatie: Het aandeel hernieuwbare energie van het totale energieverbruik is in 2015 gestegen met een kwart procentpunt naar 5,8 procent (CBS, 2016a).

Doelstelling windenergie

Opgesteld vermogen windenergie op land en op zee

http://www.clo.nl/indicatoren/nl0386-windvermogen-in-nederland?ond=20912

Doelrealisatie: De elektriciteitsproductie van windmolens nam in 2015 met 19 procent toe, vooral door uitbreiding van de capaciteit. In 2015 kwam 52 procent van de productie van hernieuwbare elektriciteit uit windenergie (CBS, 2016).

Op land: 2 009 MW (2010) 2 205 MW (2012), 3031 MW (2015)

Op zee: 228 MW op zee (2012), 357 MW (2015)

       

Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen

Buisleidingen in gereserveerde stroken

Toename rode ontwikkelingen buisleidingstroken

http://www.clo.nl/indicatoren/nl2136-hoofdnetwerk-buisleidingen?ond=20912

Netlengte 18.406 km (2008),

Aantal woningen binnen gereserveerde buisleidingstroken 251 (2000), 250 (2012) 250 (2016)

Doelrealisatie: Het aantal woningen binnen buisleidingstroken ligt in de periode 2000–2012 rond de 250 en is in de periode 2000–2015 vrijwel onveranderd.

In 2008 bedraagt de lengte aan buisleidingen voor aardgas, olie en olieproducten en overige gevaarlijke stoffen, binnen de gereserveerde leidingstroken, in totaal 18.406 km. Daarnaast ligt er ongeveer 124.000 km aan gasleidingen voor lokale distributie. Sinds 2008 zijn geen gegevens beschikbaar over de ontwikkeling van het leidingennetwerk binnen de buisleidingstroken.

Efficiënt gebruik van de ondergrond

Winning opper-vlaktedelfstoffen verbinden met andere functies

Nog uit te werken op basis van structuurvisie ondergrond

Realisatiecijfers worden verwacht wanneer structuurvisie beschikbaar is.

Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten

Ladder voor duurzame verstedelijking

Ladder voor duurzame verstedelijking

http://www.clo.nl/indicatoren/nl2173-toepassing-ladder-duurzame-verstedelijking?ond=20912

http://www.clo.nl/indicatoren/nl2172-naleving-ladder-duurzame-verstedelijking?ond=20912

Aandeel ladderplichtige bestemmingsplannen waarbij de ladder volledig is toegepast 8% (nulmeting 2013) 43% (2016)

Doelrealisatie: Volledige toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking in ladderplichtige bestemmingsplannen nam de afgelopen twee jaar ten opzichte van de vorige periode toe van 8 naar 43 procent. Inclusief summiere of gebrekkige toepassingen is dat zelfs bij twee derde van de plannen het geval.

X Noot
1

Met betrekking tot artikel 13 zijn vijf belangen uit de Monitor SVIR van belang (Kamerstukken II, 2011–2012, 32 660, nr. A/50). Aangegeven wordt in hoeverre er sprake is van een gewenste ontwikkelingsrichting dan wel in hoeverre de doelstelling wordt gerealiseerd.

Bron: De kengetallen zijn afkomstig uit de Monitor Infrastructuur en Ruimte 2016, Planbureau voor de Leefomgeving (www.clo.nl)

Voor het Meerjarenprogramma Bodem wordt verwezen naar het Convenant Bodem en Ondergrond 2016–2020 (stcrt. 2015, 14854). In dit convenant is onder meer beschreven hoe de overheden de focus leggen bij de aanpak van de resterende verontreinigingen. Resterende verontreinigingen zijn verontreinigingen waarbij het risico voor mens, plant en dier het grootst is. De budgetten van het meerjarenprogramma Bodem worden over de bevoegde overheden ex Wet bodembescherming (ex Wbb) verdeeld via het provincie- en gemeentefonds.

Beleidsconclusies

Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren in het afgelopen jaar conform de verwachtingen zoals gemeld in de begroting 2017. Er zijn daarom geen grote afwijkingen of een noodzaak tot bijstelling aan het licht gekomen die leiden tot een aanpassing van het beleid.

De ontwerpregelgeving in het kader van de stelselherziening van het omgevingsrecht wordt steeds gedetailleerder. Dit vergt naast het bewaken van de samenhang tussen de verschillende sporen ook een steeds intensievere inzet van de medeoverheden, andere stakeholders en het parlement, zoals de voorhangprocedure van de AMvB’s in 2017 heeft laten zien. Gegeven het belang dit proces zorgvuldig vorm te geven en daarvoor de tijd te nemen die nodig is, is besloten de planning anders in te richten. De nieuwe datum van inwerkingtreding wordt 1 januari 2021. Deze datum is in goed overleg met de provincies, gemeenten en waterschappen vastgesteld. De datum heeft geen gevolgen voor de einddatum van de transitie. Deze is en blijft 2029.

Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) constateert33 dat de stedelijke regio's het economisch in het algemeen beter doen dan de overige delen van het land. De nabijheid van wonen en werken is sinds 1996 licht verbeterd, met name vanwege de groei van bevolking en werkgelegenheid in steden. De afstemming van maatregelen op het gebied van verstedelijking en infrastructuur is echter nog niet optimaal. Zo kwamen nieuwe arbeidsplaatsen voor een belangrijk deel terecht op autosnelweglocaties; deze locaties zijn met openbaar vervoer minder goed bereikbaar. De Quality of Living van Nederland is bovengemiddeld goed in vergelijking met andere Europese regio's. Verder is de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking in ladderplichtige bestemmingsplannen de afgelopen twee jaar sterk toegenomen.

In de Ruimtelijke Economische Ontwikkelstrategie wordt ingezet op versterking van de stedelijke regio’s. Op 23 november is het eerste Uitvoeringsprogramma van de Ruimtelijk Economische Ontwikkelstrategie (REOS) aan de Kamer op aangeboden. Dit uitvoeringsprogramma is de uitwerking van de bestuurlijke intentieverklaring REOS van juni 2016. Het uitvoeringsprogramma is gericht op de versterking van de concurrentiekracht van Nederland. Binnen het MIRT wordt reeds zorggedragen voor een goede afstemming tussen verstedelijking en infrastructuur. Bij de ontwikkeling van de Nationale Omgevingsvisie wordt ingezet op de verdere integratie en afstemming van verschillende sectorale beleidsterreinen. Op 1 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit ruimtelijke ordening, ten aanzien van de ladder voor duurzame verstedelijking, in werking getreden. Hiermee is de toepassing van de ladder eenvoudiger gemaakt.

In Caribisch Nederland is drinkwater duur door de kleinschaligheid en de hoge productiekosten voor drinkwater (ontzilten van zeewater). In het kader van de betaalbaarheid heeft IenM – conform de Wet elektriciteit en drinkwater BES – in 2017 subsidie verleend op de transportkosten voor drinkwater in Caribisch Nederland (Bonaire, Saba en Sint-Eustatius).

Evaluaties

In 2017 is de evaluatie Code Maatschappelijke Participatie uitgevoerd. Uit de evaluatie blijkt dat in alle onderzochte MIRT-trajecten participatie heeft plaatsgevonden. De participatie wordt veelal naar de geest van de Code ingericht, het bestaan van de Code is echter nog niet breed bekend. Tot de Omgevingswet van kracht wordt, zal worden zorggedragen dat participatie een belangrijk onderdeel blijft in MIRT-projecten en de Code meer bekendheid krijgt bij betrokkenen. De aanbevelingen uit dit rapport worden uitvoerig bestudeerd en worden meegenomen in het MIRT waar de aanbevelingen een nuttige bijdrage leveren

In het kader van de procedure tot beëindiging van de «grootprojectstatus» van RRAAM heeft in 2017 een eindevaluatie plaatsgevonden en vervolgens is de grootprojectstatus beëindigd (Kamerstukken II 2016–2017, 31 089, nr. 123). Hierin is onder meer geconcludeerd dat met de realisatie van de langetermijnambities van RRAAM nog maar net begonnen is en het daarom nog te vroeg is om zinvolle uitspraken te doen over de mate waarin de oorspronkelijke doelstellingen van het project zijn verwezenlijkt. Doordat de economie zich herstelt en er hard gewerkt wordt aan de uitvoering van RRAAM, mag verwacht worden dat de woningbouw en de werkgelegenheid in Almere een verdere positieve impuls zullen krijgen. De bereikbaarheid zal nog verder verbeteren en natuurmaatregelen zullen leiden tot een verbetering van de leefomgeving. Hierdoor kan Almere een substantiële bijdrage leveren aan de internationale concurrentiepositie van de Noordvleugel.

In 2017 is de evaluatie naar de doelmatigheid van de openbare drinkwatervoorziening34 uitgevoerd, zoals beschreven in de Drinkwaterwet. Hoofdstuk 5 stelt eisen aan de voorbereiding en uitvoering van de prestatievergelijking en de verbeterplannen van de drinkwaterbedrijven. Uit de evaluatie blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor investeringen van drinkwaterbedrijven op de korte termijn. Wel wordt aanbevolen om onderzoek te doen naar eventuele ongewenste effecten van (de methode van) het tweejaarlijks vaststellen van de gemiddelde gewogen vermogenskostenvoet. Er is volgens de onderzoekers nu geen reden om de rol van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) bij de totstandkoming van de tarieven te versterken. Conform de uitkomsten van de evaluatie wordt het protocol voor de prestatievergelijking aangepast en zal nader onderzoek worden uitgevoerd naar de vermogenskostenvoet die drinkwaterbedrijven moeten hanteren. Laatstgenoemde wordt tweejaarlijks door de Minister van IenM vastgesteld en heeft als doel «overwinsten» bij drinkwaterbedrijven te voorkomen.

In 2017 heeft is de «evaluatie signaleringsparameter nieuwe stoffen in drinkwaterbeleid»35 afgerond. De conclusie is dat de signaleringsparameter voor verreweg de meeste stoffen voldoende beschermend is en de parameter blijft daarom gehandhaafd.

De resultaten van de evaluatie van de Stichting Bodemcentrum uitgevoerd door EY Advisory zijn in maart 2017 beschikbaar gekomen. De resultaten zijn onder meer toegepast bij het verstrekken van de opdracht aan Stichting Bodembeheer Nederland, de opvolger van de Stichting Bodemcentrum. Geconcludeerd wordt dat de Stichting Bodemcentrum een goede bijdrage heeft geleverd aan de uitvoering van de bodemsaneringsoperatie.

Budgettaire gevolgen van beleid

Overzicht van de budgettaire gevolgen van beleid artikel 13 Ruimtelijke ontwikkeling (x € 1.000)
           

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 
   

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

 

Verplichtingen

35.851

101.410

69.162

119.401

160.868

90.220

70.648

1

Uitgaven

112.483

98.154

112.043

114.623

136.527

102.337

34.190

 

13.01

Ruimtelijk instrumentarium

12.920

7.728

12.065

8.261

10.786

9.081

1.705

 

13.01.01

Opdrachten

5.651

4.469

4.665

7.472

9.220

9.081

139

 
 

– Wabo

187

25

2

0

0

1.696

– 1.696

 
 

– Architectonisch beleid

1.543

1.800

1.744

1.933

2.285

2.920

– 635

 
 

– Overige opdrachten

3.921

2.644

2.919

5.539

6.935

4.465

2.470

2

13.01.02

Subsidies

4.868

1.770

4.472

789

1.376

0

1.376

3

13.01.03

Bijdrage aan agentschappen

1.948

1.451

2.436

0

0

0

0

 
 

– waarvan bijdrage aan RWS

1.948

1.451

2.436

0

0

0

0

 

13.01.04

Bijdrage aan medeoverheden

453

38

492

0

190

0

190

 

13.02

Geo-informatie

36.184

42.613

51.639

47.809

33.717

28.408

5.309

 

13.02.01

Opdrachten

2.554

2.676

2.385

3.087

5.329

2.510

2.819

4

13.02.02

Subsidies

5.060

11.494

12.532

10.571

1.967

690

1.277

5

 

– Basisregistraties

5.060

11.494

12.532

10.571

1.967

690

1.277

 

13.02.06

Bijdrage aan ZBO's en RWT's

28.570

28.443

36.722

34.151

26.421

25.208

1.213

6

 

– Kadaster

28.570

28.443

36.722

34.151

26.421

25.208

1.213

 

13.03

Gebiedsontwikkeling

16.345

13.603

3.422

7.671

9.473

10.993

– 1.520

 

13.03.01

Opdrachten

5.341

1.733

932

1.160

1.296

2.642

– 1.346

7

13.03.02

Subsidies

48

194

134

72

48

60

– 12

 

13.03.03

Bijdrage aan agentschappen

86

0

0

0

2.402

0

2.402

8

 

– waarvan bijdrage RVB

86

0

0

0

2.402

0

2.402

 

13.03.04

Bijdrage aan medeoverheden

10.870

11.676

2.356

6.439

5.727

8.291

– 2.564

9

 

– Projecten BIRK

4.823

11.676

2.288

3.889

3.177

4.432

– 1.255

 
 

– Projecten Nota Ruimte

6.047

0

68

0

0

1.309

– 1.309

 
 

– Projecten Bestaand Rotterdams Gebied

0

0

0

2.550

2.550

2.550

0

 

13.04

Ruimtegebruik bodem

42.609

28.438

32.367

25.737

18.723

40.721

– 21.998

 

13.04.01

Opdrachten

2.756

1.846

1.784

5.531

5.727

5.054

673

 

13.04.02

Subsidies

22.047

19.447

17.654

13.380

7.499

12.000

– 4.501

10

 

– Bedrijvenregeling

6.912

6.924

10.746

6.977

1.385

10.000

– 8.615

 
 

– Bodemsanering NS

4.538

4.538

4.538

0

0

0

0

 
 

– Subsidies Caribisch Nederland

0

0

0

4.372

4.114

0

4.114

 
 

– Overige subsidies

10.597

7.985

2.370

2.031

2.000

2.000

0

 

13.04.03

Bijdrage aan agentschappen

7.938

6.862

8.709

6.826

5.497

5.846

– 349

 
 

– waarvan bijdrage aan RWS

7.938

6.862

8.709

6.826

5.497

5.846

– 349

 

13.04.04

Bijdrage aan medeoverheden

1.500

283

1.900

0

0

17.821

– 17.821

11

 

– Meerjarenprogramma Bodem

0

0

1.900

0

0

14.910

– 14.910

 
 

– Programma Gebiedsgericht instrumentarium

1.500

283

0

0

0

2.911

– 2.911

 

13.04.07

Bekostiging

8.368

0

2.320

0

0

0

0

 
 

– Uitvoering klimaatadaptie

8.368

0

2.320

0

0

0

0

 

13.05

Eenvoudig Beter

4.425

5.772

12.550

25.145

63.828

13.134

50.694

 

13.05.01

Opdrachten

2.357

3.700

4.158

10.582

38.108

6.309

31.799

12

 

– Eenvoudig Beter

2.357

3.511

4.019

10.582

38.108

6.309

31.799

 
 

– OLO 3

0

189

139

0

0

0

0

 

13.05.02

Subsidies

0

0

0

0

9.000

0

9.000

13

13.05.03

Bijdrage aan agentschappen

2.068

2.072

8.392

14.563

16.720

6.825

9.895

14

 

– waarvan bijdrage aan RWS

2.068

2.072

8.392

14.563

16.720

6.825

9.895

 
 

Ontvangsten

6.938

2.901

6.371

23.057

12.248

3.824

8.424

15

Garanties

Op artikel 13 Ruimtelijke ontwikkeling zijn garanties verstrekt aan het Kadaster en voor de garantieregeling MKB krediet. Ultimo 2016 bedragen de uitstaande garanties € 25,4 miljoen.

Verplichtingen (ad 1)

Toelichting op de financiële instrumenten

De hogere verplichtingen in 2017 van circa € 70 miljoen zijn met name veroorzaakt door opdrachten in het kader van de implementatie Omgevingswet voor Eenvoudig Beter (€ 46,3 miljoen) waarvoor middelen van het Infrastructuurfonds naar de begroting Hoofdstuk XII zijn overgeheveld, RWS-activiteiten ten bedrage van € 21,6 miljoen voor het programma ADSO (Aan De Slag met de Omgevingswet) en een verplichtingenschuif bij Ruimtegebruik Bodem van 2018 naar 2017 van in totaal € 2,7 miljoen. Het betreft het aangaan van verplichtingen voor opdrachten in 2018 aan Rijkswaterstaat voor het leveren van capaciteit met kennis en expertise op het gebied van Duurzaam Stortbeheer en Serious Simulation.

13.01 Ruimtelijk instrumentarium
13.01.01 Opdrachten (ad 2)

Uitvoering Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

In 2017 zijn de financiële middelen voor een belangrijk deel ingezet ter voorbereiding van de Nationale Omgevingsvisie en de systeemverantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid. Er is verder gewerkt aan de realisatie van de SVIR en de kennisontwikkeling ten behoeve van de uitvoering (door derden) van de SVIR. Meer concreet zijn in 2017 de beleidsverkenningen «Circulaire economie en ruimte» en de beleidsverkenning «Cultuurhistorie en ruimte» uitgevoerd. Er is gestart met nader onderzoek naar de relatie tussen bereikbaarheid en ruimtelijk beleid. Bovendien zijn in 2017 wederom provincies en gemeenten in krimp- en anticipeerregio’s ondersteund door middel van het vergaren van kennis en het doen van experimenten.

Architectuur en Ruimtelijk Ontwerp

Met de Actieagenda Architectuur en Ruimtelijk Ontwerp hebben IenM en OCW hun inzet vastgelegd voor de periode 2017–2020. Hierbij staat de inzet van ontwerpkracht op de maatschappelijke opgaven zoals geagendeerd in de startnotitie voor de Nationale Omgevingsvisie, alsmede bij het opstellen en toepassen van omgevingsplannen en -visies, centraal.

Ruimtelijke Adaptatie en Klimaatadaptatie

In 2017 zijn een aantal pilots uitgevoerd en is de voortgang van de Nationale Adaptatiestrategie geëvalueerd. Op basis van de evaluatie is een agenda- en maatregelenpakket opgesteld en aan Brussel toegestuurd. De aanbevelingen uit de evaluatie zijn verwerkt in het Deltaprogramma 2018 (Kamerstukken II 2017–2018, 34 775 J, nr. 4) waarin het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie is opgenomen.

De hogere realisatie van de uitgaven met betrekking tot de overige opdrachten is toe te schrijven aan het beheer en onderhoud van het Omgevingsloket Online 2 (OLO) door Rijkswaterstaat. Hiervoor is ca € 1,7 miljoen overgeheveld van het WABO-budget naar een specifiek voor RWS aangemaakte budgetplaats binnen dit financieel instrument. Hiernaast zijn middelen ontvangen van diverse departementen (BZK, EZ en OCW) die als stakeholders van het Omgevingsloket Online bijdragen in de kosten.

13.01.02 Subsidies (ad 3)

Actieagenda Architectuur en Ruimtelijke Ontwerp (AAARO)

Het budget van 2017–2021 voor de Actieagenda Architectuur en Ruimtelijke Ontwerp is deels als een meerjarige subsidie uitgekeerd aan een aantal van de lead partners (waaronder het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie, Architectuur Lokaal en de Internationale Architectuur Biënnale Rotterdam), om zo goed mogelijk aan te sluiten op ontwikkelingen en concrete activiteiten in de praktijk.

Hiernaast is een 4-jarige projectsubsidie toegekend aan Stichting Geofort met het doel het vergroten van kennis, inzicht en bewustwording van het belang van de geo-informatie bij het publiek.

De hogere realisatie heeft te maken met de belasting van het juiste financiële instrument. Ten behoeve van bovengenoemde subsidietoekenningen is budget overgeboekt van het financiële instrument Opdrachten (13.01.01) naar het financiële instrument Subsidies.

13.01.04 Bijdragen aan medeoverheden

Het Innovatieprogramma Mooi Nederland met als doel verbetering van de ruimtelijke kwaliteit is in 2017 afgerond. De laatste voorbeeldprojecten zijn gerealiseerd en financieel afgewikkeld.

13.02 Geo-informatie
13.02.01 Opdrachten (ad 4)

De structurele middelen zijn ingezet voor exploitatie, beheer en onderhoud van de voorzieningen op basis van Europese verplichtingen, waaronder de Europese richtlijn INSPIRE, gericht op ontsluiting en harmonisatie van ruimtelijke gegevens. Hiernaast is in het licht van de beleidsuitvoering portefeuille geo-informatie opdracht verstrekt aan Geonovum. In het kader van de afronding van het programma Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT) zijn in 2017 nog enkele opdrachten verstrekt, met name voor monitoring van de transitie, afronding wetgeving, ontwikkeling toezichtsinstrumentarium en slotbijeenkomsten. Het programma BGT is medio 2017 succesvol afgesloten.

In 2017 zijn opdrachten verstrekt aan de ketenpartners voor het realiseren van: het bronhouderportaal, de landelijke voorziening (LV BRO) en de leveringsvoorziening (PDOK) en het inrichten van helpdeskfaciliteiten. Deze ketenvoorzieningen zijn bij de inwerkingtreding van de Wet BRO op 1 januari 2018 operationeel in beheer genomen voor de eerste tranche van registratieobjecten. Tevens is er samen met gebruikers in het kader van Value Management gewerkt aan diverse proeftuinen binnen het MIRT en het HWBP.

De hogere realisatie heeft betrekking op het programma Basisregistratie Ondergrond (BRO); voor de financiering van de uitgaven zijn middelen overgeboekt vanuit de Reservering BRO op het Deltafonds naar hoofdstuk XII waar de uitgaven worden verantwoord.

13.02.02 Subsidies (ad 5)

Met het oog op het uitvoeren van het basisprogramma op het terrein van geo-informatie en de geo-basisregistraties is een subsidie verleend aan de Stichting Geonovum. Hiernaast zijn voor de afronding van de laatste fase van de transitie naar de BGT en kwaliteitszorg BGT in 2017 subsidies verleend aan LSV GBKN (Landelijk Samenwerkingsverband Grootschalige Basiskaart Nederland) het SVB-BGT (Samenwerkingsverband Bronhouders Basisregistratie Grootschalige Topografie).

De hogere realisatie bij de subsidies heeft te maken met een overheveling van middelen van het financiële instrument Opdrachten naar het financiële instrument Subsidies ten behoeve van de afronding van de BGT en kwaliteitszorg BGT.

13.02.06 Bijdragen aan ZBO/RWT (ad 6)

Betreft een structurele bijdrage aan het Kadaster. Ook in 2017 was de bijdrage bestemd voor beheer en ontwikkeling van de landelijke voorzieningen van basisregistraties en het actueel houden van de inhoud. De bijdrage was tevens bestemd voor het beheer en de ontwikkeling van de gezamenlijke verstrekkingsvoorziening voor geo-informatie PDOK (Publieke Dienstverlening op de Kaart), het Nationaal Georegister (NGR) in relatie tot Europese richtlijn INSPIRE en het beheer van het landelijke online portaal voor ruimtelijke plannen.

De hogere realisatie op dit onderdeel heeft grotendeels te maken met de bijdrage van RWS en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat aan de kosten van de Publieke Dienstverlening op de Kaart PDOK.

13.03 Gebiedsontwikkeling
13.03.01 Opdrachten (ad 7)

De middelen uit dit budget zijn in 2017 ingezet als opdrachten in relatie tot de gebiedsontwikkelingen en hadden veelal een relatie met het MIRT. Het Rijk doet dit – voor onderwerpen in het ruimtelijk fysieke domein – samen met de regio’s en andere partijen aan de hand van de gezamenlijke gebiedsagenda’s. Hierin zijn zo veel mogelijk relaties tussen water, milieu, natuur, cultuur-historisch erfgoed en gebruiksfuncties in een ruimtelijk perspectief geplaatst en is op basis daarvan gewerkt aan een gezamenlijke adaptieve uitvoeringsagenda. Voor Noordzee is de afgelopen jaar als eerste gewerkt aan een gebiedsagenda. In 2016–2017 is begonnen met gebiedsagenda's voor IJsselmeergebied, Waddengebied en Zuidwestelijke Delta. De gebiedsagenda voor IJsselmeergebied wordt voorjaar 2018 afgerond.

Het saldo is hoofdzakelijk veroorzaakt door de overheveling naar het financiële instrument Bijdragen aan agentschappen voor de verplichting aan het Rijksvastgoedbedrijf.

13.03.02 Subsidies

Er is een subsidie verstrekt aan het Regiecollege Waddengebied (RCW). Het RCW is een strategisch overleg- en afstemmingsorgaan voor het Waddengebied. De belangrijkste belanghebbenden in dit gebied zijn vertegenwoordigd in het RCW.

13.03.03 Bijdrage aan agentschappen (ad 8)

De hogere realisatie is het gevolg van de overheveling van budgetten tussen het financiële instrument Opdrachten naar het juiste financiële instrument Bijdrage aan agentschappen. Dit betrof de verplichting aan het Rijksvastgoedbedrijf voor de producten en diensten die benodigd zijn ter ondersteuning van de Interdepartementale Commissie Rijksvastgoed.

13.03.04 Bijdragen aan medeoverheden (ad 9)

Projecten BIRK

Het Budget Investeringen Ruimtelijke Kwaliteit (BIRK) is ingezet ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit in stedelijke centra of stedelijke gebieden. Met een viertal BIRK-projecten, respectievelijk Breda Stationskwartier, Dordrecht, Provincie Zuid-Holland/Integrale Ontwikkeling Delft Schiedam (IODS) en Venlo Q4, bestaat er nog een subsidierelatie. In 2017 zijn betalingen geweest voor Breda en Zuid-Holland/IODS van respectievelijk € 1,3 miljoen en € 0,8 miljoen. De slotbetalingen voor alle BIRK-projecten zijn voorzien in 2019.

Nieuwe Sleutelprojecten (NSP)

Het budget in het kader van de Nieuwe Sleutelprojecten (NSP) is ingezet ter ontwikkeling en versterking van zes centra in nationale stedelijke netwerken. Thans bestaat alleen nog met Breda een subsidierelatie. In 2017 heeft een betaling plaatsgevonden van € 1,1 miljoen. De slotbetaling is voorzien in 2019/2020.

Projecten Nota Ruimte

Het Nota Ruimte budget is bedoeld als een extra impuls voor de versterking van de economische concurrentiepositie, krachtige steden en platteland, borging belangrijke ruimtelijke waarden en borging van veiligheid. Thans bestaat alleen nog met Rotterdam Stadshavens een subsidierelatie. In 2017 heeft het projectbureau Stadshavens zich nadrukkelijk ingespannen het project nader uit te werken. De slotbetaling aan dit project is thans voorzien in 2018/2019.

De lagere realisatie heeft te maken met een bij Voorjaarnota 2017 uitgevoerde kasschuif over de jaren 2017 en 2018 met betrekking tot het Budget Investeringen Ruimtelijke Kwaliteit (BIRK) waarbij het kasritme is aangepast. De omvang en scope van BIRK wijzigt hiermee niet.

13.04 Ruimtegebruik bodem
13.04.01 Opdrachten

De opdrachten betreffen beleidsondersteunend onderzoek op het gebied van bodem, ondergrond, drinkwater, de inbouw van bodem in de Omgevingswet en de uitvoering van wettelijke taken. Daarnaast zijn opdrachten uitgevoerd die samenhangen met de afspraken over het kennisprogramma uit het convenant Bodem en Ondergrond 2016–2020.

13.04.02 Subsidies (ad 10)

Bedrijvenregeling

Op grond van de Wet bodembescherming en het Besluit financiële bepalingen bodemsanering, worden subsidies ten behoeve van saneringsmaatregelen van bedrijven vastgelegd. Jaarlijks kunnen bedrijven via lokale overheden verzoeken tot subsidievaststelling indienen.

Programma Commissie voor de milieueffectrapportage (m.e.r.)

Sinds 1 juli 2014 brengt de Commissie voor de milieueffectrapportage de kosten van haar advies in rekening bij het bevoegd gezag dat het advies heeft gevraagd. Om de continuïteit van de Commissie m.e.r. niet in gevaar te brengen, is bij de Tweede Kamerbehandeling van het wetsvoorstel tarieven Commissie m.e.r. in 2013 toegezegd dat het Rijk in de jaren 2014–2017 een overbruggingsbudget van jaarlijks € 2 miljoen beschikbaar zal stellen. 2017 was het laatste jaar van deze overbruggingssubsidie. In 2017 is een evaluatie uitgevoerd naar de effecten van de Tarievenwet Commissie voor de m.e.r., om te bezien wat de invloed hiervan is geweest op het aantal gevraagde m.e.r.-adviezen. Deze evaluatie is begin 2018 naar de Tweede Kamer gestuurd. Daarnaast is in 2017 de gewijzigde EU-Richtlijn m.e.r. van kracht geworden. Ter invoering hiervan is op verzoek van de Tweede Kamer en de Commissie voor de m.e.r. een Handreiking Passende Scheiding van Functies opgesteld.

Caribisch Nederland

In 2017 is de structurele subsidie op de transportkosten voor drinkwater toegekend aan Bonaire, Sint Eustatius en Saba en is subsidie uitgekeerd aan de afvalwatervoorziening op Bonaire. Drinkwater op de BES-eilanden is vanwege kleinschaligheid en hoge productiekosten aanzienlijk duurder dan in Europees Nederland. De BES-eilanden beschikken niet over zoetwaterbronnen. Daarnaast heeft de ACM in 2017 kostprijsdekkende tarieven voorgesteld voor Sint Eustatius en Bonaire. Deze worden respectievelijk januari 2018 (Sint Eustatius) en april 2018 (Bonaire) ingevoerd. Het Ministerie van IenM zal de forse stijging die deze adviestarieven met zich meebrengen, zoveel mogelijk compenseren.

Voor de Bedrijvenregeling was het totaalbedrag aan ontvangen verzoeken tot subsidievaststelling in 2017 lager dan voorzien. Daarnaast is er subsidie uitgekeerd aan Caribisch Nederland zoals bovenstaand omschreven.

13.04.03 Bijdragen aan agentschappen

De Uitvoeringsorganisatie bodem en ondergrond bij RWS/WVL: dit betreft een opdracht aan het agentschap RWS. Concreet gaat het hierbij om het verrichten van uitvoerende wettelijke taken op grond van de Wet bodembescherming, ondersteuning van de beleidsontwikkeling op het gebied van bodem en ondergrond en ondersteuning bij de uitvoering van de afspraken van het bodemconvenant 2016–2020.

13.04.04 Bijdragen aan medeoverheden (ad 11)

Meerjarenprogramma bodem

Het bodembeleid voor de periode 2016–2020 is opgenomen in het Convenant Bodem en Ondergrond 2016–202036 (stcrt. 2015, 14 854). Dit convenant is ondertekend door het Rijk, het IPO, de VNG en de Unie van Waterschappen. Dit convenant vormt de basis voor het verstrekken van een bijdrage aan de andere overheden voor de financiering van de uitvoering van het convenant, inclusief de aanpak van verontreinigingen. Tevens vond de betaling van eerdere toezeggingen voor de aanpak van enkele specifieke verontreinigingen plaats. Dit betreft onder andere de rijksbijdrage aan het Rotterdamse gasfabriekenprogramma, de afkoop van de rijksbijdragen aan het Amsterdamse gasfabriekenprogramma, de Volgermeerpolder en de aanpak van asbest in het Gijmink in Overijssel. In 2017 is met BIJ12, de beheerorganisatie van de provincies, een driejarige afspraak gemaakt over medefinanciering van het Landelijk Grondwater Register, op basis van een ontwikkelplan voor de jaren 2017 tot en met 2019. Hierbij is een link gelegd met het Informatiehuis Water en de Basisregistratie Ondergrond (BRO).

Het saldo op dit financiële instrument wordt veroorzaakt door budgetoverheveling van het financiële instrument Bijdrage aan medeoverheden naar het Ministerie van BZK voor uitkering via het gemeente- en provinciefonds. Het betreft de uitgaven aan bodemsaneringsopgave (circa € 22 miljoen) via het provinciefonds van het terrein van de voormalige Vetgasfabriek te Amersfoort (€ 7,5 miljoen) en de asbestproblematiek in Goor en omgeving (Overijssel) (€ 5,5 miljoen). Daarnaast een bijdrage via het gemeentefonds van € 8,7 miljoen aan de bodemsaneringsopgave Vogelmeerpolder Amsterdam. Een deel van deze opgave (circa € 8 miljoen) is gedekt middels het lager uitvallen van subsidieverzoeken voor de bedrijvenregeling. Samen verklaart dit het saldo van circa € 14 miljoen.

Programma Gebiedsgericht instrumentarium

Het saldo op dit financiële instrument wordt veroorzaakt door budgetoverheveling naar het financiële instrument Subsidies Caribisch NL voor een subsidiebijdrage aan een aantal subsidies ten bate van de transportkosten drinkwater op de BES-eilanden van € 1,5 miljoen, een subsidie op de exploitatiekosten van de rioolwaterzuiveringsinstallatie op Bonaire van € 2,2 miljoen en een subsidie voor de verbetering van de drinkwatervoorziening op Saba van € 0,7 miljoen.

13.04.08 Garanties

Het Borgstellingkrediet Bodemsanering MKB is mede naar aanleiding van een evaluatie van deze garantieregeling in 2016 beëindigd. In 2017 werd alleen nog garant gestaan voor een lopende garantie ter grootte van € 397.000 waarvan gedurende het jaar 2017 € 34.000 is komen te vervallen. Daardoor eindigde 2017 met een totaal van € 363.000 aan openstaande garanties. De openstaande garanties lopen af naar nul over de looptijd tot en met 2027.

13.05 Eenvoudig Beter
13.05.01 Opdrachten (ad 12)

In 2017 zijn opdrachten aangegaan voor het nader uitwerken van de uitgangspunten van de Omgevingswet in de uitvoeringsregelgeving (AMvB’s en ministeriële regelingen) en de invoeringswetgeving, toetsing en consultatie, voor het omgevingsmanagement en voor het versterken van kennis en kunde via het programma NU al EB. Voorts zijn opdrachten aangegaan in het kader van het Digitaal Stelsel Omgevingswet.

In de 1e en 2e suppletoire begroting 2017 is toegelicht dat middelen op het Infrastructuurfonds en Deltafonds zijn vrijgemaakt voor de opdrachten voor de stelselherziening voor het omgevingsrecht. De vrijgemaakte middelen staan gereserveerd op artikelonderdeel 18.16 Reservering Omgevingswet van het Infrastructuurfonds en worden tranchegewijs naar begroting Hoofdstuk XII overgeheveld waar de uitgaven voor de stelselherziening van het omgevingsrecht worden verantwoord. Het verschil tussen de begroting en realisatie betreft de bij 1e en 2e suppletoire begroting 2017 toegelichte overboeking vanuit het Infrastructuurfonds artikel 18.16 Reservering Omgevingswet naar dit artikelonderdeel.

13.05.02 Subsidies (ad 13)

Het verschil tussen de begroting en realisatie betreft de bij 1e suppletoire begroting 2017 toegelichte overboeking vanuit het Infrastructuurfonds artikel 18.16 Reservering Omgevingswet naar dit artikelonderdeel ten behoeve van de collectieve (gemeentelijke) invoeringsondersteuning ter voorbereiding op de inwerkingtreding van de Omgevingswet bij de VNG en de Unie van Waterschappen.

13.05.03 Bijdrage aan agentschappen (ad 14)

Het verschil tussen de begroting en realisatie betreft de bij 1e suppletoire begroting 2017 toegelichte overboeking vanuit het Infrastructuurfonds artikel 18.16 Reservering Omgevingswet naar dit artikelonderdeel ten behoeve de capaciteitsinzet van Rijkswaterstaat in het kader van de implementatie van de Omgevingswet.

Ontvangsten (ad 15)

De hogere realisatie van ontvangsten houdt hoofdzakelijk verband met opbrengsten uit grondverkopen door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (€ 8,0 miljoen), de afwikkelingen van de subsidietoekenningen in het kader van de Actieagenda Architectuur en Ruimtelijk Ontwerp 2013–2016 (AAARO) en het programma Mooi Nederland die teruggevorderd zijn (€ 0,422 miljoen).

Artikel 14 Wegen en verkeersveiligheid

Algemene Doelstelling

Het Ministerie van IenM streeft ernaar om weggebruikers zo snel, verkeersveilig, betrouwbaar en duurzaam mogelijk van A naar B te laten reizen. Daarvoor worden verschillende instrumenten ingezet: regelgeving, investeringen, regisseren, uitvoering en toezicht. IenM werkt toe naar een modern en goed functionerend verkeerssysteem en ontwikkelt een hoofdwegennet dat bijdraagt aan de economische en ruimtelijke ontwikkeling van Nederland dat voldoet aan de milieunormen. Daarnaast wordt ingezet op een landelijke afname van het aantal verkeersslachtoffers. Om deze doelen te bereiken werkt IenM samen met medeoverheden, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties.

(Doen) Uitvoeren

Rollen en Verantwoordelijkheden

De Minister is verantwoordelijk voor een robuust mobiliteitssysteem van sterke verbindingen, sterke modaliteiten, voorspelbare reistijden en goede bereikbaarheid (zie ook artikelen 16 Openbaar Vervoer en Spoor). Voor het hoofdwegennet betekent dit dat de Minister zorgt voor:

  • regelgeving en afspraken over voorzieningen- en kwaliteitsniveaus bij infrastructuur in het kader van veiligheid, betrouwbaarheid, snelheden, doorstroming en duurzaamheid.

  • de besluitvorming over en uitvoering van infrastructuur in relatie tot gebiedsontwikkeling. Aanlegprojecten worden in het MIRT vastgelegd. De bijdragen zijn gerelateerd aan het Infrastructuurfonds (artikel 12 Hoofdwegen).

  • de financiering (via het Infrastructuurfonds) van het programma Beter Benutten.

  • de uitvoering van het beheer, onderhoud, verkeersmanagement en het oplossen van veiligheidsknelpunten door RWS als beheerder van het hoofdwegennet. Deze activiteiten zijn terug te vinden op het Infrastructuurfonds (artikel 12 Hoofdwegen).

  • het bevorderen van de bereikbaarheid en veiligheid en beperken van de kosten door verbetering van de reisinformatie en het verkeersmanagement: via inzet op de laatste technologieën en samenwerking tussen bedrijfsleven en wegbeheerders verbetert de reisinformatie voor de reiziger, die zich daardoor zowel beter kan voorbereiden op de reis, als de reis kan aanpassen.

  • het beheersen van de geluidproductie vanwege verkeer door middel van een jaarlijkse monitoring van de naleving van de geluidproductieplafonds langs het rijkswegennet en het aanpakken van hoge geluidbelastingen langs rijkswegen door middel van het Meerjarenprogramma Geluidsanering (MJPG).

  • het oplossen van de knelpunten voor luchtkwaliteit langs het rijkswegennet door middel van maatregelen (zowel generiek en locatiespecifiek) in het kader van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Regisseren

De Minister is verantwoordelijk voor de vormgeving en deels ook voor de uitvoering van het beleid inzake wegen en verkeersveiligheid, waaronder het toezicht op de uitvoering van de wet- en regelgeving. Via wet- en regelgeving, aansturing van RWS in het beheer van het wegennet en afspraken met het bedrijfsleven en andere maatschappelijke organisaties, zorgt IenM voor veilige infrastructuur en optimaal gebruik daarvan. Daarbij wordt ingespeeld op ontwikkelingen bij gebruikers, voertuigen en infrastructuur. Deze regierol wordt concreet ingevuld door:

  • het vervolg van Beter Benutten, landelijk is de volgende programma-ambitie afgesproken: tenminste 10% vermindering van de reistijd van deur tot deur op de belangrijkste gesignaleerde knelpunten in de spits op de weg in de periode 2015 tot en met 2017. Dit ten opzichte van een situatie zonder het vervolgprogramma Beter Benutten. In 2018 worden nog bijdragen aan de regio’s verstrekt voor maatregelen die na 2017 gereed komen of waarvan de administratieve afwikkeling pas na 2017 zal plaats vinden. Het programma Decentraal Spoor en ITS loopt tot en met 2020.

  • de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en de gebiedsagenda’s vormen de kaders voor de bereikbaarheidsopgaven. Maatschappelijke en technologische ontwikkelingen maken een andere aanpak van deze bereikbaarheidsopgaven op (middel)lange termijn nodig én mogelijk. Voortbouwend op de ervaringen van het programma Meer Bereiken wordt deze andere aanpak in de praktijk vormgegeven. Uitgangspunten hierbij zijn een gelijkwaardige samenwerking tussen Rijk, medeoverheden, bedrijfsleven en maatschappelijke partijen, het in samenhang bezien van bereikbaarheid met andere ruimtelijke opgaven (bijvoorbeeld wonen, natuur, leefbaarheid, veiligheid) en het onderzoeken van een brede set oplossingsrichtingen (innoveren, informeren, in stand houden, inrichten en investeren).

  • de inzet van het Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2008–2020 en de Beleidsimpuls Verkeersveiligheid. De plannen richten zich op verbetering van infrastructuur, voertuigen en gedrag van weggebruikers ter vermindering van het aantal verkeersdoden en ernstige verkeersgewonden. Samen met medeoverheden en maatschappelijke partners is met name aandacht voor de groeiende risicogroepen onder de verkeersdeelnemers: ouderen, fietsers, notoire overtreders en beginnende bestuurders.

  • samen met (internationale) overheden en marktpartijen te werken aan de marktcondities ten behoeve van veiligheid, bereikbaarheid en economie in het wegvervoer. Denk daarbij aan regelgeving over opleidingseisen, cabotage en maten en gewichten van het vrachtverkeer in Europa.

  • inzetten op verbeteren van data van verkeersongevallen en in samenwerking met de decentrale overheden onderzoeken hoe een risicogestuurde aanpak kan worden gebruikt als nieuwe basis voor de inzet van maatregelen.

  • Specifiek voor smart mobility wordt in (inter)nationale samenwerking met overheden en marktpartijen gewerkt aan het faciliteren en versnellen van de ontwikkeling van informatisering van het verkeersysteem en automatisering van het voertuig. Dit gebeurt bijvoorbeeld door testen en proeven met innovatieve systemen in Nederland ruim baan te geven. In samenwerking met sociale partners, de transportsector en maatschappelijke organisaties wordt ingezet op verbeterde duurzaamheid van mobiliteit.

Ten slotte is de Minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de Inspectie Leefomgeving en Transport op dit beleidsterrein (zie artikel 24 Handhaving en toezicht).

Indicatoren en Kengetallen

Hieronder zijn de beleidsmatige indicatoren en kengetallen voor Wegen en verkeersveiligheid opgenomen. In productartikel 12 van het Infrastructuurfonds zijn de aan dit beleidsartikel gerelateerde productindicatoren en/of -kengetallen opgenomen.

Indicator: acceptabele reistijd
 

Basiswaarde 2001

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Realisatie

2017

Streefwaarde 2020

Percentage trajecten waar de streefwaarde wordt gehaald.

86%

84%

83%

88%

92%

94%

93%

87%

83%

91%

100%

Bron: Publieksrapportage Rijkswegennet, Jaaroverzicht 2017, RWS/WVL 2018

Toelichting:

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bevat de streefwaarden uit de Nota Mobiliteit voor de reistijd op autosnelwegen in de spits. Op stedelijke ringwegen geldt een streefwaarde van 50 km/uur (2x zoveel als buiten de spits) en op verbindingssnelwegen 66 km/uur (1,5x zoveel als buiten de spits bij 100 km/uur). Hiervoor zijn 186 trajecten gedefinieerd. Het percentage trajecten waar de streefwaarde gehaald wordt is in 2017 toegenomen tot 91%. Belangrijkste reden hiervoor is de openstelling van 14 nieuwe weggedeelten in 2017, waaronder de A1 tussen knooppunt Muiderberg en het knooppunt Diemen, de verplaatsing van de A9 bij Badhoevedorp en de gerenoveerde Waalbrug in de A50. Daarnaast is de mobiliteitsgroei in 2017, en de filegroei, minder dan de afgelopen drie jaren (Publieksrapportage Rijkwegennet, Jaaroverzicht 2017, RWS/WVL 2018).

In de begroting 2017 is aangekondigd (en in de begroting 2018 aangevuld met de manier waarop), dat 2017 het laatste jaar is waarin over de indicator acceptabele reistijd wordt gerapporteerd. In het notaoverleg MIRT, d.d. 23 november 2015, heeft de Tweede Kamer ingestemd om in de eerstvolgende Nationale Markt- en Capaciteitsanalyse de indicator voor acceptabele reistijd te wijzigen. Dit is in de NMCA 2017, die 1 mei 2017 naar de Kamer is gestuurd, ook gebeurd. De indicator voor acceptabele reistijd uit de Nota Mobiliteit en de SVIR is hiermee komen te vervallen en is vervangen door de hoofdwegennet indicator. Met deze indicator worden de economische verlieskosten van toekomstige knelpunten in beeld gebracht, met als doel om die nieuwe projecten te prioriteren, die de meeste economische verlieskosten oplossen. Rijkswaterstaat zal in haar jaarlijkse Publieksrapportage Rijkswegennet Jaaroverzicht een file top 50 (kaart en tabel) opnemen met weggedeelten met de hoogste economische verlieskosten.

Indicator: lokale luchtkwaliteit NO2 en geluidsknelpunten langs hoofdwegen waarvoor nog een saneringsplan moet worden opgesteld
 

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Streefwaarde peildatum

Lokale luchtkwaliteit NO2

           

0 knelpunten langs rijkswegen

Geluidsknelpunten langs rijkswegen waarvoor nog een saneringsplan moet worden vastgesteld

8.700

8.650

8.600

8.300

8.300

5.550

0 knelpunten in 2020

Bron: RWS/WVL, 2017

Toelichting:

Luchtkwaliteit

In 2015 is nagenoeg (99,9%) op alle locaties langs rijkswegen voldaan aan de per 1 januari 2015 geldende grenswaarde voor stikstofdioxide (NO2). Komende jaren zal blijvend moet worden voldaan aan de normen voor luchtkwaliteit. Dat betekent dat nul knelpunten het streven blijft. Hierover zal in de jaarverslagen worden gerapporteerd op basis van de jaarlijkse monitoring over het gepasseerde jaar. Uit de monitoring van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is gebleken dat de doelstelling van nul knelpunten ook in 2016 is gehaald.

Geluid

De genoemde getallen voor geluid betreffen het aantal objecten (met name woningen) met een geluidbelasting op de gevel boven de maximale waarde van 65dB, waarvoor nog een geluidsaneringsplan moet worden opgesteld. De peildatum van 2020 hangt samen met de hiervoor in de Wet milieubeheer opgenomen einddatum voor het opstellen van een saneringsplan. In deze context is sprake van nul knelpunten als voor alle saneringsobjecten een saneringsplan is opgesteld. De termijn voor de uitvoering van de saneringsmaatregelen wordt in de saneringsplannen vastgelegd en zoveel mogelijk gecombineerd met reguliere vervanging van het wegdek en eventuele wegaanpassingen.

Zoals aangegeven in het Jaarverslag 2016 en de begroting 2018 over Hoofdstuk XII is het totale aantal knelpunten herijkt op basis van nieuw beschikbaar landelijk onderzoek dat, als gevolg van het voortschrijdende onderzoek, steeds gedetailleerder is dan de eerder beschikbare informatie. Daarnaast zijn de gegevens geactualiseerd aan de hand van genomen saneringsbesluiten en het realiseren van geluidschermen voorafgaand aan het treffen van saneerplannen in het kader van de PreNoMo-sanering, waardoor de geluidbelasting op de desbetreffende woningen onder de saneerdrempel is gebracht. Als gevolg daarvan is het in de begroting 2017 opgenomen aantal woningen van 8.300 in de begroting 2018 bijgesteld naar 5.600.

Afgelopen jaar zijn er 63 saneringsobjecten >65 dB gesaneerd als gevolg van sanering in projecten. Het aantal te saneren woningen komt daarmee op 5.537. In de tabel is afgerond op 50-tallen om recht te doen aan de onzekerheden in de raming.

Indicator: Ontwikkeling aantal verkeersslachtoffers
 

basiswaarde

         

realisatie

 

doelstelling

 

2002

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2020

Aantal verkeersdoden

1.066

661

650

570

570

621

629

N.n.b.

500

Ernstig verkeersgewonden

16.100

20.100

19.200

18.800

20.700

21.300

21.400

N.n.b.

10.600

Bron: Rijkswaterstaat/WVL 2017

Toelichting:

De gegevens over 2017 waren nog niet beschikbaar ten tijde van het drukken van dit jaarverslag. De cijfers omtrent het aantal verkeersdoden komen in mei beschikbaar en het aantal verkeersgewonden in december. Deze cijfers zullen apart worden aangeboden aan de Tweede Kamer.

Zowel het aantal doden als het aantal ernstige verkeersgewonden is toegenomen in 2016. Er is sprake van een negatieve ontwikkeling op het gebied van verkeersveiligheid. De toename is onder meer te verklaren door de toename van het aantal fietsers en oudere verkeersdeelnemers. In 2017 zijn de voorbereidingen gestart voor een nieuw Strategisch plan verkeersveiligheid 2018–2030. De risicobenadering staat hier centraal. Om hier goed uitvoering aan te kunnen geven, wordt dit vorm gegeven met medeoverheden.

Beleidsconclusies

Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar deels conform de verwachtingen, zoals vermeld in de begroting.

Beleidsdoorlichting beleidsartikel 14 Wegen en verkeersveiligheid

De beleidsdoorlichting van beleidsartikel 14 Wegen en Verkeersveiligheid is uitgevoerd en aan de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II 2017–2018 32 861 nr. 27). In de beleidsdoorlichting wordt vastgesteld dat het uitgevoerde beleid, waaronder de openstelling van de aangelegde wegen, heeft bijgedragen aan de versterking van de bereikbaarheid en de economie en dat bereikbaarheids-indicatoren over de periode 2011–2015 in bijna alle jaren een stijgende trend laten zien. Aanvullend is er geen inzicht in de ex-post doeltreffendheid en doelmatigheid van de bijdrage van aanlegprojecten aan de doelstelling op netwerkniveau. Wel is er in beperkte mate inzicht in de ex ante doeltreffendheid en doelmatigheid van afzonderlijke aanlegprojecten. Op het intensief gebruikte hoofdwegennet wordt een hoog niveau van instandhouding gehanteerd en is er een groot areaal voor verkeersmanagement, waarbij de bijbehorende kosten voor instandhouding en verkeersmanagement ook op een relatief hoog niveau liggen ten opzichte van ons omringende landen. De rapportage geeft aan dat de uitgaven aan Beter Benutten I, verkeersveiligheid en het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) doeltreffend en kosteneffectief zijn geweest. Voor Design, Build, Finance en Maintenance (DBFM) projecten wordt een belangrijke mate van doeltreffendheid en ex ante een goede doelmatigheid geconstateerd. Omdat beschikbaar evaluatiemateriaal niet altijd specifiek ingaat op de periode waar deze beleidsdoorlichting zich op richt, of omdat het materiaal geen specifieke uitspraken doet over doelmatigheid en doeltreffendheid geeft het onderzoeksbureau aan dat geen volledig beeld van de doelmatigheid en doeltreffendheid kan worden vastgesteld.

Beter Benutten

Op peildatum 1 oktober 2017 zijn verdeeld over de 12 regio’s in totaal ruim 460 maatregelen in uitvoering. In 2017 is circa 75% van het totale gebiedsprogramma afgerond; medio 2018 is naar verwachting circa 90% van het totale gebiedsprogramma gereed.

Geluid en luchtkwaliteit

De in de begroting voorgenomen inspanningen om luchtknelpunten langs rijkswegen op te lossen (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) zijn conform verwachtingen verlopen.

In 2017 is de sanering van 63 geluidknelpunten formeel afgehandeld. Hiermee is verder uitvoering gegeven aan de geluidsanering.

Budgettaire gevolgen van beleid

Overzicht van de budgettaire gevolgen van beleid artikel 14 Wegen en verkeersveiligheid (x € 1.000)
           

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 
   

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

 

Verplichtingen

31.318

26.712

40.149

63.115

33.639

31.892

1.747

1

Uitgaven

32.729

33.866

40.064

34.635

46.179

34.406

11.773

 

14.01

Netwerk

11.884

15.581

21.538

15.367

30.705

17.587

13.118

 

14.01.01

Opdrachten

8.332

11.494

16.980

11.025

24.066

11.790

12.276

 
 

– Beter Benutten

4.697

8.101

10.165

7.245

20.106

6.471

13.635

2

 

– BOA wegverkeersbeleid

     

1.320

1.641

2.165

– 524

 
 

– Wegverkeersbeleid

     

1.434

1.683

1.792

– 109

 
 

– Overige opdrachten

2.044

3.393

6.815

1.026

636

1.362

– 726

 

14.01.02

Subsidies

1.229

1.412

1.229

1.126

1.077

1.176

– 99

 

14.01.03

Bijdrage aan agentschappen

2.323

2.675

3.329

3.216

5.562

4.621

941

 
 

– waarvan bijdrage aan RWS

2 323

2 675

3.329

3.216

5.562

4.621

941

 

14.02

Veiligheid

20.845

18.285

18.526

19.268

15.474

16.819

– 1.345

 

14.02.01

Opdrachten

7.054

5.541

6.774

7.598

5.251

6.766

– 1.515

3

14.02.02

Subsidies

13.121

12.107

11.329

8.063

8.181

8.539

– 358

 
 

– VVN

3.523

3.620

3.619

3.660

3.523

3.744

– 221

 
 

– SWOV

3 879

3 729

3.737

3.781

3.878

4.020

– 142

 
 

– Overige subsidies

5.719

4 758

3.973

622

780

775

5

 

14.02.03

Bijdrage aan agentschappen

670

637

393

585

596

584

12

 
 

– waarvan bijdrage aan RWS

670

637

393

585

596

584

12

 

14.02.05

Bijdrage aan internationale organisaties

     

30

30

30

0

 
 

– Euro NCAP

     

30

30

30

0

 

14.02.06

Bijdrage aan ZBO's en RWT's

   

30

2.992

1.416

900

516

 
 

– CBR

   

30

2.992

1.416

900

516

 
 

Ontvangsten

5.236

4.253

2.504

3.149

5.279

6.782

– 1.503

4

Garanties

Toelichting op de financiële instrumenten

Op artikel 14 Wegen en verkeersveiligheid zijn garanties verstrekt aan de RDW, het CBR en Dienst Zuid-as. Ultimo 2017 bedragen de uitstaande garanties € 59,1 miljoen.

Verplichtingen (ad 1)

De hogere verplichtingenrealisatie wordt met name veroorzaakt door uitgaven van het project Beter Benutten. Het gaat hierbij om diverse onderzoeken op het gebied van communicatie, monitoring en evaluatie, gedrag- en vraagbeïnvloeding, fietsbeleid en ITS (Intelligente Transportsystemen). Het budget voor Beter Benutten staat op het Infrastructuurfonds (artikel 12 Rijkswegen). Voor de bovenstaande verplichtingen is budget overgeboekt van het Infrastructuurfonds. Daarnaast is in 2017 ook de verplichting voor de zbo-bijdrage 2018 aan het CBR vastgelegd (€ 0,9 miljoen).

14.01 Netwerk
14.01.01 Opdrachten (ad 2)

De hogere uitgaven voor Beter Benutten worden voornamelijk veroorzaakt door het innovatiepartnership Talking Traffic (€ 12,9 miljoen). Daarnaast zijn er diverse onderzoeken op het gebied van communicatie, monitoring en evaluatie, gedrag- en vraagbeïnvloeding, fietsbeleid en ITS (intelligente transport Systemen). Het budget voor Beter Benutten staat op het Infrastructuurfonds. Voor de bovenstaande uitgaven is een budget overgeboekt van het Infrastructuurfonds.

14.02 Veiligheid
14.02.01 Opdrachten (ad 3)

De lagere uitgaven voor opdrachten veiligheid houden o.a. verband met het feit dat er door de RDW minder is gefactureerd voor de uitvoeringstoets herziening codering en dat voor de opdracht Campagne op de weg er door de latere opdrachtverstrekking nog geen factuur is ontvangen

Ontvangsten (ad 4)

In 2017 is, net als voorgaande jaren, een tekort ontstaan van € 2 miljoen door het uitblijven van inkomsten uit de Buisleidingstraat Nederland (LSNed). Oorzaak is het uitblijven van nieuwe toetreders. Hiertegenover staan € 0,5 miljoen aan meer ontvangsten als gevolg van bestuurlijke boetes die aan chauffeurs zijn opgelegd voor het overtreden van de arbeidstijdenwetgeving.

Extracomptabele verwijzingen

Extracomptabele verwijzing naar artikel 12 Hoofdwegennet van het Infrastructuurfonds (x € 1.000)
   

2017

Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 12 Hoofdwegennet van het Infrastructuurfonds

2.080.671

Andere ontvangsten van artikel 12 Hoofdwegennet van het Infrastructuurfonds

150.898

     

Totale uitgaven op artikel 12 Hoofdwegennet van het Infrastructuurfonds

2.231.569

waarvan

   

12.01

Verkeersmanagement

4.498

12.02

Beheer, onderhoud en vervanging

595.154

12.03

Aanleg

429.918

12.04

GIV/PPS

638.739

12.06

Netwerkgebonden kosten HWN

563.260

12.07

Investeringsruimte

 

Artikel 15 OV-keten

In het voorjaar van 2014 is het tweede deel van de Lange Termijn Spooragenda naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II 2013–2014, 29 984, nr. 474). De kern van de ambitie zoals in de LTSA opgenomen is een optimale reis van deur tot deur binnen de Openbaar Vervoer en Spoorketen. De huidige begrotingsindeling sluit hier niet op aan, omdat er sprake is van een apart artikel voor Openbaar Vervoer en een apart artikel voor Spoor. Daarom heeft IenM bij Eerste suppletoire 2016 aangekondigd om bij Begroting 2017 de artikelen samen te voegen tot één nieuw artikel 16 Openbaar Vervoer en Spoor. Hiertoe wordt de naam en algemene doelstelling van artikel 16 aangepast van «Spoor» naar «Openbaar Vervoer en Spoor». Artikel 15 OV-keten wordt geschrapt en zal opgaan in het nieuwe artikel 16 Openbaar Vervoer en Spoor. Met dit integrale artikel wordt beoogd de samenhang tussen de artikelen te benadrukken. De samenvoeging is gemeld aan de Tweede Kamer middels een brief (Kamerstukken II 2015–2016, 34 300, nr. 73).

Hieronder is de budgettaire tabel van artikel 15 OV-keten opgenomen. Door de samenvoeging van de beleidsartikelen 15 en 16 heeft deze alleen nog betrekking op de jaren 2016 en daarvoor. Voor de jaren 2017 en verder wordt verwezen naar artikel 16 Openbaar Vervoer en Spoor.

Budgettaire gevolgen van beleid

Overzicht van de budgettaire gevolgen van beleid 15 OV-keten (x € 1.000)
           

Realisatie

Begroting

Verschil

Overzicht van de budgettaire gevolgen van beleid artikel (x € 1.000)

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

Verplichtingen

3.018

15.322

4.712

5.566

0

   

Uitgaven

8.200

15.528

5.673

4.745

0

0

0

15.01

OV-keten

8.200

15.528

5.673

4.745

0

0

0

15.01.01

Opdrachten

5.406

13.778

3.838

3.165

0

0

0

15.01.02

Subsidies

1.799

736

1.036

782

0

0

0

15.01.03

Bijdrage aan agentschappen

995

1.014

799

798

0

0

0

 

– waarvan bijdrage aan RWS

995

1.014

799

798

0

0

0

 

Ontvangsten

10

123

0

6.207

0

0

0

Artikel 16 Openbaar Vervoer en Spoor

Algemene Doelstelling

Om ervoor te zorgen dat reizigers veilig, betrouwbaar en betaalbaar kunnen reizen van A naar B ontwikkelt, beheert en stuurt IenM de benutting van de hoofdspoorweginfrastructuur aan en stelt zij decentrale overheden in staat het Openbaar Vervoer buiten de hoofdspoorweginfrastructuur hiertoe te ontwikkelen, beheren en benutten. Daarbij zorgt IenM tegelijkertijd dat verladers van goederen over het spoor de trein in toenemende mate als een aantrekkelijke vervoersoptie beschouwen.

IenM zet in op een hoofdspoorweginfrastructuur en Openbaar Vervoer dat bijdraagt aan de economische en ruimtelijke ontwikkeling van Nederland, aan het behalen van de milieunormen en de sociale functie van het Openbaar Vervoer. Om deze doelen, die ook beschreven staan in de Lange Termijn Spooragenda deel 2 (Kamerstukken II 2013–2014, 29 984, nr. 474), te behalen werkt IenM samen met medeoverheden, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties.

(Doen) Uitvoeren

Rollen en Verantwoordelijkheden

De Minister is verantwoordelijk voor een robuust mobiliteitssysteem van sterke verbindingen, sterke modaliteiten, voorspelbare reistijden en goede bereikbaarheid (zie ook artikel 14 Wegen en verkeersveiligheid). Voor het Openbaar Vervoer en Spoor betekent dit dat de Minister zorgt voor:

  • een concessie voor het vervoer over het hoofdrailnet (NS) waarin het aanbod van het reizigersvervoer op het hoofdrailnet is vastgelegd.

  • de uitvoering van het beheer, onderhoud en vervanging van railinfrastructuur, verkeersleiding, capaciteitsmanagement en het oplossen van veiligheidsknelpunten door ProRail onder aansturing van IenM (via de beheerconcessie). Deze activiteiten zijn terug te vinden op het Infrastructuurfonds (artikel 13).

  • de besluitvorming over en uitvoering van investeringen in de hoofdspoorweginfrastructuur (incl. stations) in relatie tot gebiedsontwikkeling. Aanlegprojecten worden in het MIRT vastgelegd. De middelen worden beschikbaar gesteld via het Infrastructuurfonds.

  • een bijdrage aan de financiering (via het Provinciefonds of de BDU) van het gedecentraliseerde Openbaar Vervoer.

  • een concessie voor de Waddenveren (met uitzondering van Texel).

  • de financiering (via het Infrastructuurfonds) van het programma Beter Benutten Decentraal Spoor.

  • het vormgeven (in saneringsplannen) en uitvoeren van de aanpak van hoge geluidsbelastingen langs het hoofdrailnet door middel van het Meerjarenprogramma geluidsanering (MJPG)

  • Om onder meer de veiligheid verder te verhogen wordt het European Railway Traffic Management System (ERTMS) ingevoerd. Voor 2018 is het de verwachting dat het programma ERTMS van de planuitwerkingfase over kan gaan naar de realisatiefase.

Regisseren

De Minister is verantwoordelijk voor de vormgeving van het beleid inzake openbaar vervoer (per trein, bus, tram, metro, taxi en waddenveren), waaronder het toezicht op de uitvoering van de wet- en regelgeving. IenM zorgt voor veilige infrastructuur en optimaal gebruik daarvan via wet- en regelgeving, aansturing van ProRail en NS in het beheer van de hoofdspoorweginfrastructuur en stations en afspraken met decentrale overheden, het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties. Uitvoering vindt plaats door middel van samenwerking in de gehele OV-keten en de gehele goederenketen. Het beleid stimuleert en faciliteert deze samenwerking.

Deze regierol wordt ingevuld door:

  • regelgeving en afspraken over voorzieningen- en kwaliteitsniveaus bij infrastructuur in het kader van veiligheid, betrouwbaarheid, doorstroming en duurzaamheid.

  • regelgeving en afspraken over concessieoverstijgende onderwerpen waar het voor de reiziger van belang is dat zaken uniform geregeld worden, ongeacht de vervoerder of concessie (zoals sociale veiligheid, toegankelijkheid, OV-chipkaart, taxivervoer en OV-data).

  • regelgeving en afspraken over de benutting van de Openbaar Vervoer infrastructuur en de ordening van de Openbaar Vervoer markt. Hierbij worden de aanbevelingen van de parlementaire enquête Fyra hierover betrokken.

  • het stimuleren van de samenwerking in de gehele OV-keten en de spoorgoederenvervoerketen, door het organiseren van platforms en tafels.

  • de inzet van de Beleidsimpuls railveiligheid (Kamerstukken II 2015–2016, 29 893, nr. 204), waarin de prioriteiten in de veiligheidsaanpak voor de komende jaren zijn benoemd, zoals het Landelijke Verbeterprogramma Overwegen, het programma niet-actief beveiligde overwegen (nabo), het STS-verbeterprogramma (reductie stoptonend seinpassages), suïcidepreventie en externe veiligheid langs het spoor en bij emplacementen.

Ten slotte is de Minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de ILT op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en toezicht).

Indicatoren en Kengetallen

Kengetal: Klanttevredenheid regionaal openbaar vervoer

Kengetal klanttevredenheid regionaal openbaar vervoer
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Algemeen oordeel

7,2

7,4

7,4

7,5

7,5

7,6

7,6

Informatie en veiligheid

7,5

7,6

7,6

7,6

7,7

7,8

7,9

Rijcomfort

7,3

7,4

7,5

7,5

7,6

7,6

7,6

Tijd en doorstroming

6,6

6,8

6,8

6,9

7,0

7,0

7,2

Prijs

5,9

6,2

6,3

6,4

6,6

6,7

6,7

Bron: CROW/KpVV – Klantenbarometer 2017

Toelichting:

De OV Klantenbarometer is het klanttevredenheidsonderzoek voor het regionale stads- en streekvervoer waarvoor de provincies en de metropoolregio’s verantwoordelijk zijn.

Het onderzoek wordt jaarlijks gehouden in de periode van eind oktober tot begin december.

Vanaf volgend jaar zal NS conform de motie van het lid Dik-Faber (Kamerstukken II 2013–2014, 29 984, nr. 502) met het oog op eenduidigheid en vergelijkbaarheid aansluiting zoeken bij de OV-klantenbarometer. Op dit moment meet NS de klantoordelen via een andere methode en worden zij hier in de concessie ook door IenM op beoordeeld. Bij de Indicator «Tijd en doorstroming en Algemeen klantoordeel» staan de realisatie in de afgelopen jaren en de gebruikte normen van het algemeen klantoordeel opgenomen. Ook de waddenveren zullen vanaf 2018 meegenomen worden in het klanttevredenheidsonderzoek.

Kengetal: Sociale veiligheid in het stads- en streekvervoer

Kengetal Sociale veiligheid in het stads- en streekvervoer
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Waardering veiligheidsgevoel in het voertuig als rapportcijfer

             

– Reizigers (1)

7,9

7,9

7,9

8

8

8

8,1

– Personeel (2)

nb

6,9

nb

7

nb

6,8

nb

Onveiligheidsincidenten in en rond het OV in %

             

– Reizigers (3)

nb

15

15

16

14

14

16

– Personeel (4)

nb

60

nb

60

nb

62

nb

Bron: CROW-KpVV Personeelsmonitor stads- en streekvervoer 2016 en CROW-KpVV OV-Klantenbarometer 2017

Toelichting: rapportages staan op www.crow.nl

Toelichting

  • Ad 1) Dit cijfer betreft het veiligheidsgevoel van de reizigers tijdens de rit.

  • Ad 2) Dit cijfer betreft het veiligheidsgevoel van het personeel zowel in als rond het openbaar vervoer. Dit cijfer wordt tweejaarlijks opgehaald. In het jaarverslag 2018 zal dit getal weer verschijnen.

  • Ad 3) Dit betreft het percentage reizigers dat slachtoffer is geworden van een incident. Het percentage in 2012 en verder is niet vergelijkbaar met voorgaande jaren omdat een andere vraagstelling heeft plaatsgevonden.

  • Ad 4) Dit is het percentage van het personeel dat één of meerdere keren slachtoffer is geweest van een incident. Dit cijfer wordt tweejaarlijks opgehaald. In het jaarverslag 2018 zal dit getal weer verschijnen.

Kengetal sociale veiligheid NS
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Klantoordeel sociale veiligheid

79,1%

78,3%

79,5%

80,2%

80,1%

87,1%

88,0%

Bron: NS Jaarverantwoording 2017

Toelichting:

Het Klantoordeel sociale veiligheid in de trein en op het station was over 2017 88%. Dit was 1 procentpunt hoger dan 2016 toen de realisatie 87% was. De realisatie van 2017 is hoger dan de progressiewaarde van 83,0%.

Indicator: Reizigerspunctualiteit en Algemeen klantoordeel
 

Realisatie

Realisatie

Realisatie

Realisatie

Realisatie

Realisatie

Realisatie

Bodem

waarde

Progressie

waarde

Streef

waarde

 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2015–2019¹

2017 ¹

2019¹

Reizigerspunctualiteit²

91,5%

91,5%

90,0%

90,5%

91,0%

90,6%

91,6%

88,9,0%

90,5%

91,1%

Algemeen klantoordeel³

74%

74%

75%

75%

74%

77,0%

80,0%

74%

76%

80%

Bron: NS Jaarverantwoording 2017

Toelichting:

  • 1) Met ingang van de nieuwe vervoerconcessie is de systematiek van jaarlijks veranderende grenswaarden gewijzigd in een systematiek van bodem- en streefwaarden. De bodemwaarde is de waarde waaronder NS niet mag presteren op straffe van een boete. De streefwaarde voor 2019 werkt met een bonus/malus-regime, waardoor er zowel een positieve als een negatieve prikkel is om de gewenste verbetering van de prestaties te realiseren. Voor elke prestatie-indicator geeft NS in het vervoerplan een zogeheten progressiewaarde voor het betreffende jaar waar de ambitie in zit. Progressiewaarden en realisaties moeten tezamen over het geheel gezien progressie tonen richting de streefwaarden voor 2019. In 2017 is o.a. de bodem- en streefwaarden voor Reizigerspunctualiteit 5 minuten HRN aangepast als gevolg van een meetwijziging.

  • 2) De Reizigerspunctualiteit 5 minuten HRN was over 2017 91,6%. Dit was 1 procentpunt hoger dan 2016 toen de realisatie 90,6% was. De score van 2017 is hiermee hoger dan de progressiewaarde van 90,5% en daarmee houden we de opwaartse trend vast.

  • 3) Het Algemeen Klantoordeel HRN was over 2017 80%. Dit was 3% hoger dan 2016 toen de realisatie 77% was. De realisatie van 2017 is hiermee hoger dan de progressiewaarde van 76%.

Spoorveiligheid (naar risicodrager)

Hieronder staan de indicatoren voor spoorveiligheid zoals die vanaf dit begrotingsjaar worden gehanteerd op basis van de Beleidsimpuls Railveiligheid. In 2016 is de Beleidsimpuls Railveiligheid aan de Tweede Kamer aangeboden. Dit betreft de ontwikkeling van de verschillende veiligheidsdoelstellingen voor de diverse risicodragers conform de Europese systematiek, zoals die ook wordt toegepast in de Derde Kadernota Railveiligheid. Risicodragers zijn actoren met verschillende rollen die binnen het spoorsysteem veiligheidsrisico’s lopen. Voor de ontwikkelingen rondom deze spoorveiligheidsindicatoren geldt het beleid van de Derde Kadernota Railveiligheid, namelijk dat we de veiligheid op alle fronten continu willen verbeteren. Er lopen verschillende veiligheidsverbeterprogramma’s om de gestelde doelstellingen te realiseren (onder andere het Landelijk Verbeterprogramma Overwegen en het STS (Stoptonend Sein-verbeterplan). De Beleidsimpuls Railveiligheid bevat de geactualiseerde beleidsagenda ten aanzien van railveiligheid. Hierin is aangekondigd voortaan te rapporteren op basis van onderstaande indicatoren.

Over de indicatoren wordt jaarlijks gerapporteerd op basis van het Jaarverslag Spoorveiligheid en het NSA Jaarverslag, opgesteld door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Hierin worden de indicatoren in samenhang met de achterliggende veiligheidsrisico’s nader toegelicht. Hiermee wordt de informatiewaarde van de jaarverslagen vergroot en ontstaat er een directere relatie tussen de bevindingen van de ILT en de beleidsontwikkeling.

In onderstaande tabel is voor de belangrijkste acht spoorveiligheidsindicatoren aangegeven wat de stand van zaken eind 2016 was op basis van de indicatoren. De stand van zaken 2017 komt in oktober 2018 beschikbaar.

Indicator: Spoorveiligheid (naar risicodrager)

Nr.

Risicodrager

Omschrijving indicator

2014

2015

2016

NRV

1

Veiligheidsrisico treinreizigers

SGEL onder reizigers/jaar/mld. reizigerskm’s

0

0,011

0

0,089

2

(Mogelijke) ongevallen met treinen

         

2.1

 

Aantal significante ongevallen/ miljoen treinkm’s

0,12

0,2

0,18

 

2.2

 

Aantal significante treinbotsingen/miljoen treinkm’s

0,02

0,01

0,01

 

2.3

 

Aantal significante ontsporingen/ miljoen treinkm’s

0,01

0,01

0

 

2.4

 

Aantal STS passages

112

100

100

 

3

Veiligheidsrisico spoorpersoneel

SGEL onder spoorpersoneel/jaar/mld. treinkm’s

0

1,28

13,965

5,97

4

Veiligheidsrisico overweggebruikers

SGEL onder overweggebruikers/jaar/mld. treinkm’s

47,58

84,70

19,68

127

5

Suïcides

Aantal spoorsuïcides

192

223

221

 

Bron: ILT Jaarverslag Spoorveiligheid 2016, Kamerstukken II, 2016/2017 29 893 nr. 215

Gebruikte afkorting in de tabel

SGEL = Slachtoffers en Gewogen Ernstige Letsels

NRV = National Reference Value, de in Europees kader vastgestelde referentiewaarde per lidstaat voor de betreffende indicator

Dit is een kwantificering van de gevolgen van ernstige ongevallen met doden en ernstige letsels, waarbij 1 ernstig letsel statistisch gelijk is aan 0,1 overledene.

Risicodragers = actoren met verschillende rollen die binnen het spoorsysteem veiligheidsrisico’s lopen.

Zoals in bovenstaande tabel te zien is de risicodrager «veiligheidsrisico overweggebruiker» aanzienlijk gedaald en daarmee ver onder de NRV. De risicodrager «veiligheidsrisico spoorpersoneel» ligt boven de NRV. Deze stijging wordt veroorzaakt door twee dodelijke ongevallen in 2016. Het aantal STS-passages en het aantal suïcides is nagenoeg gelijk gebleven t.o.v. 2015.

Kengetal aantal treinbewegingen goederentreinen per week
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Betuweroute (Meteren-Valburg)1

420

430

410

480

440

390

470

Zevenaar grens

480

490

490

540

470

400

470

waarvan Betuweroute1

420

430

410

480

440

380

460

Oldenzaal grens

60

60

70

60

100

130

110

Venlo grens

230

220

240

190

270

310

240

Maastricht grens

20

20

30

30

30

40

50

Roosendaal grens

120

110

110

110

130

140

150

Bron: ProRail Operatie, VL/PAB en ProRail Vervoer en Dienstregeling PV/POV

X Noot
1

Omdat eind 2015 de verbindingsboog bij Elst in gebruik is genomen, is er een verschil tussen het aantal goederentreinen op het drukste deel van de Betuweroute (Meteren-Valburg) en het aantal goederentreinen dat via de Betuweroute (Valburg-Zevenaar) en Zevenaar grens heeft gereden.

Toelichting

Het aantal goederentreinen (excl. losse locomotieven) op de grensbaanvakken en op de Betuweroute (A15 tracé, gemeten tussen Meteren en Valburg). De eenheid is het aantal goederentreinen per week in beide richtingen samen (reeds bij elkaar opgeteld; afgerond op 10-tallen), gebaseerd op het jaartotaal, gedeeld door 52 weken.

De meest opvallende verandering in 2017 t.o.v. 2016 is de toename van het aantal goederentreinen via de Betuweroute wat een gevolg is van de minder omvangrijke werkzaamheden t.b.v. het 3e spoor Zevenaar – Oberhausen. Hierdoor werd de route via Venlo minder als alternatieve route gebruikt.

Beleidsconclusies

Het op artikel 16 uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar grotendeels conform de verwachtingen zoals vermeld in de begroting. Er zijn geen grote afwijkingen of een noodzaak tot beleidsmatige bijstelling aan het licht gekomen.

Dit kan onder meer worden afgeleid uit de scores op de indicator Reizigerspunctualiteit en Klantoordeel en het kengetal sociale veiligheid NS die wederom een verbetering laten zien ten opzichte van het vorige jaar. Ook het kengetal Klanttevredenheid regionaal openbaar vervoer laat wederom een stijgende lijn zien op de indicatoren Informatie en veiligheid en Tijd en doorstroming. Daarnaast laat de indicator Spoorveiligheid bij de risicodrager «veiligheidsrisico overweggebruiker» een forse daling zien naar aanleiding van onder andere het verbeterprogramma overwegen. Bij de risicodrager Veiligheidsrisico spoorpersoneel is de waarde van 2016 hoger dan de NRV. Dit is onder andere veroorzaakt door twee dodelijke ongevallen in 2016.

Uit de vorig jaar uitgevoerde internationale benchmark blijkt dat het Nederlandse spoor op veel aspecten bovengemiddeld scoort (Kamerstukken II 2017–2018, 29 984, nr. 737). Zo heeft Nederland van alle vergeleken infrabeheerders en vervoerders de hoogste benutting van het netwerk in termen van het aantal reizigerskilometers per kilometer spoor. Daarbij is sprake van een bovengemiddelde trein- en reizigerspunctualiteit en relatief weinig verstoringen, terwijl de onderhouds- en vernieuwingskosten per treinkilometer lager dan gemiddeld zijn. De treinen van NS zijn gemiddeld nieuwer en rijden volledig op windenergie. Mede hierdoor scoort de vervoerder als een van de laagste van de vergelijkingsgroep op het energieverbruik en de CO2-uitstoot per reizigerskilometer.

Een externe partij heeft getoetst of de uitgangspunten waarop de programmabeslissing ERTMS wordt gebaseerd ook in 2017 nog stevig staan. De zorgen in de (goederen)sector die resteren over ERTMS zijn hierin meegenomen. In de Kamerbrief bij de beantwoording van de feitelijke vragen over de zevende voortgangsrapportage ERTMS (Kamerstukken II, 2017–2018, 33 652, nr. 61) is aangeven dat op basis van deze analyse zal worden besloten waar het programma ERTMS nu staat en wat nodig is om samen met de sector stap voor stap richting realisatiefase te gaan.

Budgettaire gevolgen van beleid

Overzicht van de budgettaire gevolgen van beleid artikel 16 Openbaar Vervoer en Spoor (x € 1.000)
           

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 
   

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

 

Verplichtingen

10.051

8.453

49.388

28.104

– 7.372

9.457

– 16.829

1

Uitgaven

60.350

39.471

24.603

18.896

18.804

32.910

– 14.106

 

16.01

OV en Spoor

60.350

39.471

24.603

18.896

18.804

32.910

– 14.106

 

16.01.01

Opdrachten

17.651

16.687

12.042

985

4.462

5.973

– 1.511

2

 

– ERTMS

   

10.417

0

47

0

47

 
 

– Overige opdrachten

17.651

16.687

1.625

985

4.415

5.973

– 1.558

 

16.01.02

Subsidies

42.493

22.710

12.388

15.544

11.053

23.562

– 12.509

3

 

– GSM-R

32.491

12.805

1.092

2.014

3.572

20.283

– 16.711

 
 

– Bodemsanering NS percelen

9.076

9.076

9.076

9.077

0

0

0

 
 

– Overige subsidies

926

829

2.220

4.453

7.481

3.279

4.202

 

16.01.03

Bijdrage aan agentschappen

137

74

44

44

912

1.022

– 110

 
 

– waarvan bijdrage aan KNMI

74

74

44

44

44

0

44

 
 

– waarvan bijdrage aan RWS

63

0

0

0

868

1.022

– 154

 

16.01.04

Bijdrage aan medeoverheden

     

2.252

2.297

2.253

44

 
 

– CLU Betuweroute en HSL

     

2.252

2.297

2.253

44

 

16.01.05

Bijdragen aan internationale organisaties

69

0

129

71

80

100

– 20

 
 

Ontvangsten

0

0

152

3

3.497

0

3.497

4

Verplichtingen (ad 1)

Toelichting op de financiële instrumenten

De lagere verplichtingenrealisatie komt voornamelijk door van een afboeking van de verplichting voor de subsidieregeling GSM-Rail interferentie door een lager aantal subsidieaanvragen (€ 22,3 miljoen), een hogere subsidie aan de NS ter dekking van het exploitatietekort voor de uitvoering van de Intercity Dordrecht – Breda (€ 3,8 miljoen) en een hogere subsidie aan het Verkehrsverbund Rhein-Ruhr voor het exploitatietekort dat zich voordoet op Nederlands grondgebied van de Regional Expres 13, Hamm-Düsseldorf-Venlo. De toezegging geldt voor de rest van de concessieduur t/m 2025 (€ 2,5 miljoen).

16.01.01 Opdrachten (ad 2)

Opdrachten betreffen voornamelijk (onderzoeks)opdrachten voor adviezen en audit ter ondersteuning van de beheer- en vervoerconcessie, Marktverkenning HSL-Zuid, railveiligheid, BSV uitbesteding SWUNG1-taken, NS compensatie Hoekse Lijn, Beheer en Implementatie van Standaarden voor het OV (BISON), indicatiestelling OV-begeleiderskaart, continue screening taxi en het Onderzoek Verplaatsingen in Nederland (OVIN).

Daarnaast maakt de jaarlijkse vergoeding aan de Autoriteit Consument en Markt (ACM) onderdeel uit van deze middelen, die een vergoeding is voor haar werk (het vervullen van toezichtstaken in het kader van de Spoorwegwet). De Vervoerkamer reguleert vooral de relatie tussen de beheerders en de gebruikers van het spoor. De lagere realisatie komt voornamelijk door een budgetoverheveling bij najaarsnota 2017 van € 1,5 miljoen naar het Ministerie van Economische Zaken ten behoeve van de toezichtstaken die de ACM uitvoert.

16.01.02 Subsidies (ad 3)

Er zijn in 2017 subsidie-uitgaven gedaan voor:

  • het OV-loket (ROVER)

  • beleidsondersteuning ROVER

  • het Landelijk Klachtenmeldpunt Taxi (Stichting LKT)

  • OV Klantenbarometer regionaal- en stads- en streekvervoer (Kennisplatform CROW)

  • Consumentenplatform Friese Waddenveren (Stichting ROCOV)

  • De subsidieregeling beheersing GSM-R interferentie.

  • de tijdelijke subsidieregeling spoorgoederenvervoer voor bijzondere omleidingskosten.

  • extra maatregelen voor sociale veiligheid. Met name voor de uitbreiding van flexibele veiligheidsteams bij NS. Dit naar aanleiding van een ernstig agressie-incident bij Landgraaf in februari 2016 (NS Reizigers B.V.).

  • het exploitatietekort dat zich voordoet op Nederlands grondgebied van de Regional Express 13, Hamm-Düsseldorf-Venlo aan het Verkehrsverbund Rhein-Ruhr.

  • de dekking van het exploitatietekort voor de uitvoering van de Intercity Dordrecht- Breda aan de NS.

De lagere realisatie op het instrument Subsidies komt voornamelijk door lagere uitgaven voor de subsidieregeling GSM-R interferentie door een lager aantal subsidieaanvragen (€ 16,7 miljoen), lagere uitgaven voor de subsidieregeling voor bijzondere omleidingskosten (€ 1,7 miljoen), uitgaven door extra maatregelen voor sociale veiligheid (€ 4,1 miljoen), uitgaven voor het exploitatietekort dat zich voordoet op Nederlands grondgebied van de Regional Express 13 (€ 0,5 miljoen) en uitgaven voor de dekking van het exploitatietekort voor de uitvoering van de Intercity Dordrecht-Breda aan de NS (€ 1,4 miljoen).

16.01.03 Bijdrage aan agentschappen

Aan het KNMI is een agentschapsbijdrage verstrekt voor adviserende taken bij de besluitvorming van de inzet van een landelijk aangepaste dienstregeling bij extreem weer ten behoeve van het «in control» houden van de treindienst. RWS ontvangt een jaarlijkse agentschapsbijdrage voor de beleidsondersteunende en adviserende taken voor het openbaar vervoer.

16.01.04 Bijdrage medeoverheden

Dit betreft een jaarlijkse bijdrage voor de Complete Lijn Uitschakeling (waarbij bijvoorbeeld bij een incident een tracé als geheel wordt uitgeschakeld) en de inzet van de 25kV Spanningstester (CLU+) op de Betuweroute en HSL in het kader van de daartoe gesloten overeenkomst met de betrokken Veiligheidsregio’s.

16.01.05 Bijdragen aan internationale organisaties

Deze uitgave betreft de contributie 2017 voor de Organisation pour les Transports Internationaux Ferroviaires (OTIF).

Ontvangsten (ad 4)

De hogere ontvangst wordt met name veroorzaakt doordat in 2017 van de NS een bedrag van € 2,7 miljoen is ontvangen. Dit is een overeengekomen bijdrage voor het economisch voordeel dat de NS door de pilot ERTMS Amsterdam-Utrecht heeft gekregen. Daarnaast is er een bedrag terugontvangen van de RVO voor haar dienstverlening in 2016 inzake de inzet voor de subsidieregeling GSM-R (€ 0,7 miljoen).

Extracomptabele verwijzingen

Extracomptabele verwijziging naar artikel 13 Spoorwegen van het Infrastructuurfonds (x € 1.000)
   

2017

Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 13 Spoorwegen van het Infrastructuurfonds

1.911.553

Andere ontvangsten van artikel 13 Spoorwegen van het Infrastructuurfonds

242.727

     

Totale uitgaven op artikel 13 Spoorwegen van het Infrastructuurfonds

2.154.280

waarvan

   

13.02

Beheer, onderhoud en vervanging

1.372.035

13.03

Aanleg

604.096

13.04

GIV/PPS

161.552

13.07

Rente en aflossing

16.597

13.08

Investeringsruimte

 
Extracomptabele verwijziging naar artikel 14 Regionaal, lokale Infrastructuur van het Infrastructuurfonds (x € 1.000)
   

2017

Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 14 Regionaal, lokale Infrastructuur van het Infrastructuurfonds

236.352

Andere ontvangsten van artikel 14 Regionaal, lokale Infrastructuur van het Infrastructuurfonds

0

     

Totale uitgaven op artikel 14 Regionaal, lokale Infrastructuur van het Infrastructuurfonds

236.352

waarvan

   

14.01

Grote regionaal/lokale projecten

148.786

14.02

Regionale mobiliteitsfondsen

 

14.03

RSP-ZZL: pakket bereikbaarheid

87.566

Extracomptabele verwijzing naar artikel 17.02 Betuweroute, 17.03 HSL en 17.07 ERTMS van het Infrastructuurfonds (x € 1.000)
   

2017

Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 17.02 Betuweroute, 17.03 HSL en 17.07 ERTMS van het Infrastructuurfonds

– 13.412

Andere ontvangsten van artikel 17.02 Betuweroute, 17.03 HSL en 17.07 ERTMS van het Infrastructuurfonds

34.440

     

Totale uitgaven op artikel 17.02 Betuweroute, 17.03 HSL en 17.07 ERTMS van het Infrastructuurfonds

21.028

waarvan

   

17.02

Betuweroute

1.289

17.03

HSL

154

17.07

ERTMS

19.585

Artikel 17 Luchtvaart

Algemene Doelstelling

Het versterken van de internationale concurrentiekracht van de Nederlandse luchtvaartsector en het realiseren van een efficiënt, veilig en duurzaam luchtvaartbestel voor goederen, passagiers en omwonenden.

Regisseren

Rollen en Verantwoordelijkheden

De Minister is verantwoordelijk voor de vormgeving van de kaders en voor het binnen deze kaders (doen) realiseren van de gewenste ontwikkeling van de Nederlandse luchtvaart. De rol «regisseren» heeft betrekking op de volgende taken:

  • Voor een veilig en duurzaam gebruik van netwerken stelt de Minister normen en handhaaft deze. Daarbij valt te denken aan de wetgeving voor het Nieuw Normen- en Handhavingsstelsel Schiphol om geluidshinder te beperken. Om de concurrentiekracht van de luchtvaart te versterken streeft de Minister internationaal naar een gelijk speelveld. Daarin passen een actief Nederlands lidmaatschap van de International Civil Aviation Organization (ICAO) en een gerichte bijdrage in de totstandkoming van Europese regelgeving inclusief een actieve rol in agentschappen als de European Aviation Safety Agency (EASA).

  • Voor het in stand houden en versterken van het luchtvaartnetwerk van verbindingen van Nederland met de rest van de wereld zijn internationale overeenkomsten cruciaal (multilateraal en bilateraal). De Minister sluit hiertoe overeenkomsten met de vanuit de Nederlandse luchtvaartpolitiek belangrijke landen.

  • Daarnaast wordt mede vanuit het oogpunt van verbetering van het milieu en van de kwaliteit van de leefomgeving de innovatie en de transitie naar een duurzame luchtvaart bevorderd.

  • IenM zorgt voor de regelgeving op het gebied van marktordening, passagiersrechten, veiligheid, milieu en security. Veel van deze regelgeving komt in internationaal of Europees kader tot stand. In deze kaders levert Nederland een actieve bijdrage gericht op de Nederlandse belangen.

  • De Minister richt zich nationaal en internationaal op het veiligstellen en verbeteren van de inrichting, beheer en gebruik van het luchtruim en op verbetering van de prestaties van de Luchtverkeersleiding Nederland en het Maastricht Upper Area Control Centre, intensievere samenwerking tussen civiele en militaire luchtverkeersleidingsorganisaties (colocatie) en betere samenwerking van internationale luchtverkeersleidingsorganisaties binnen het Functional Airspace Block Europe Central (FABEC).

  • De Minister geeft zoveel mogelijk ruimte voor ondernemerschap, met een maximaal beroep op de eigen verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven voor duurzaamheid en voor een permanente verbetering van de veiligheid door middel van introductie van veiligheidsmanagement en toezicht gebaseerd op risico’s en veiligheidsprestatie.

  • De Minister richt zich op het veilig stellen van voldoende nationale luchthavencapaciteit en geeft invulling aan de wettelijke taken en verplichtingen ten aanzien van inrichting en gebruik van luchthavens en de omgeving.

  • Voorts zet de Minister in op een intensivering en stroomlijning van de inspanningen van alle overheden, belangenorganisaties en sectorpartijen betrokken bij bovenstaande beleidsopgaven.

  • Tevens draagt de Minister zorg voor een actieve inzet van Nederland in internationale gremia waar discussies worden gevoerd en besluiten worden genomen die van invloed zijn op het Nederlandse (mainport)beleid, zoals in de Europese Raad van Transportministers.

  • Het behalen van de doelstelling hangt af van de betrokkenheid van en samenwerking met andere overheden en het bedrijfsleven. Daarnaast spelen het innovatieve vermogen van en technologische ontwikkelingen in de luchtvaartsector, de internationale ontwikkelingen en ontwikkelingen in internationale organisaties (EU, Eurocontrol, EASA, ICAO, e.a.) een rol alsmede economische ontwikkelingen in Nederland.

Ten slotte is de Minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de ILT op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en toezicht).

Indicatoren en kengetallen

Indicator: Creëren van luchthavencapaciteit Schiphol
 

Basiswaarde 2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Streefwaarde 2020

Gerealiseerde vliegtuigbewegingen t.o.v. plafond 500.000

390.000

386.000

420.000

423.000

426.000

438.300

450.679

479.000

497.000

500.000

 

78%

77%

84%

84%

85%

88%

90%

96%

 

100%

Bron streefwaarde: (Kamerstukken II 2014–2015, 34 098, nrs. 1–3)

Bron realisatie: Schiphol Amsterdam Airport, februari 2018

Toelichting:

Voor de luchthaven Schiphol is in 2008 tot en met 2020 een plafond aan het aantal vliegtuigbewegingen afgesproken van 500.000. Met het oog op de netwerkkwaliteit moet binnen dit plafond ruimte blijven voor de ontwikkeling van mainportgebonden verkeer. Het Rijk heeft hierbij de verantwoordelijkheid voor het creëren van capaciteit op de luchthavens Eindhoven en Lelystad. Beide luchthavenbesluiten zijn genomen. Voor Lelystad Airport vindt een actualisatie plaats.

Er is gewerkt aan het wettelijk verankeren van het Nieuwe Normen- en Handhavingsstelsel voor de luchthaven Schiphol (NNHS). De wet waarin dit stelsel is opgenomen, is op 30 maart 2016 gepubliceerd in het Staatsblad, maar nog niet formeel in werking getreden. Het bij de nieuwe wet behorende Luchthavenverkeerbesluit Schiphol (LVB) is nog in voorbereiding. Totdat het in voorbereiding zijnde LVB in werking is getreden, is het nieuwe stelsel nog formeel niet van kracht. Wel wordt al volgens de regels van het nieuwe stelsel gevlogen om in te spelen op de nieuwe regelgeving.

Indicator: Creëren extra luchthavencapaciteit Eindhoven en Lelystad
 

Basiswaarde 2009

Gerealiseerd t/m 2016

Gerealiseerd t/m 2017

Streefwaarde 2020

Luchthaven capaciteit Eindhoven

0

25.000

25.000

25.000

Luchthaven capaciteit Lelystad

0

45.000

45.000

45.000

Bron: De individuele luchthavenbesluiten van het kabinet

Bron Eindhoven: Luchthavenbesluit Eindhoven 2014 (Kamerstukken II 2013–2014, 31 936, nr. 187)

Bron Lelystad: Ontwerp Luchthavenbesluit Lelystad

Toelichting:

Voor de luchthaven Schiphol is in 2008 tot en met 2020 een plafond aan het aantal vliegtuigbewegingen afgesproken van 500.000. Met het oog op de netwerkkwaliteit moet binnen dit plafond ruimte blijven voor de ontwikkeling van mainportgebonden verkeer. Het Rijk heeft hierbij de verantwoordelijkheid voor het creëren van capaciteit op de luchthavens Eindhoven en Lelystad. Bij de beleidsconclusies wordt verder ingegaan op Lelystad Airport.

Indicator: Luchthavengelden, ATC-heffingen en overheidsheffingen (aeronautical kosten)

Ranglijst kostenniveau (van hoog naar laag)

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie

2017

Streefwaarde 2016 e.v.

London Heathrow (LHR)

1

1

1

1

 

Parijs (CDG)

3

3

4

4

 

Frankfurt (FRA)

2

2

2

2

 

Gatwick

4

4

3

3

 

Schiphol

8

9

9

10

< LHR, FRA, CDG

Zürich

5

6

5

5

 

München

6

5

6

6

 

Brussel

9

8

8

8

 

Madrid

7

7

7

7

 

Bron: SEO, Benchmark Luchthavengelden en Overheidsheffingen van verschillende jaren.

In de tabel geldt hoe hoger het getal, hoe lager het kostenniveau.

Toelichting:

Onder andere in de Actieagenda Schiphol (Kamerstukken II 2015–2016, 29 665, nr. 224) staat dat het belangrijk is dat Schiphol een concurrerend kostenniveau behoudt. Om dit te kunnen vaststellen, vindt jaarlijks een vergelijking plaats van de luchthavengelden, de Air Traffic Control ATC-heffingen en de overheidsheffingen op Schiphol en tien concurrerende luchthavens. In deze benchmark wordt berekend wat op de verschillende luchthavens voor een vergelijkbaar pakket vluchten betaald zou moeten worden. De resultaten van de laatste benchmark laten zien dat Schiphol medio 2017 op dit vlak de goedkoopste is van de negen onderzochte West-Europese luchthavens in de benchmark. In de benchmark wordt Schiphol ook met de luchthavens Dubai en Istanbul vergeleken. Schiphol is in 2017, net als in voorgaande jaren, duurder dan Istanbul, maar dit jaar is Schiphol voor het eerst goedkoper dan Dubai. Vandaar de 10e positie van Schiphol in de benchmark.

Kengetal: Geluidsbelasting rond Schiphol

Periode

2012

2013

2014

2015

2016

grenswaarde TVG

Gedurende het gehele etmaal (Lden)

62,71

62,45

62,55

62,67

62,79

63,46 dB(A)

Gedurende de periode van 23.00 tot 7.00 uur (Lnight)

52,47

52,09

52,14

52,53

52,46

54,44 dB(A)

Bron: Handhavingsrapportage Schiphol van de ILT 2016

Bron grenswaarde: Luchthavenverkeerbesluit 2004

De gegevens over 2017 zijn nog niet beschikbaar en worden daarom opgenomen in de ontwerpbegroting 2019.

Toelichting:

In het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol zijn voor de luchthaven Schiphol de grenzen gesteld aan de totale hoeveelheid geluid (Totaal Volume Geluid, TVG) dat het vliegverkeer in een jaar mag produceren. De geluidsbelasting van het vliegverkeer moet worden begrensd met op handhavingspunten vastgestelde grenswaarden (aan de baankoppen en bij aanpalende bebouwde kom).

In het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol is vastgelegd dat de totale hoeveelheid geluid van het luchthavenluchtverkeer bij Schiphol per gebruiksjaar overdag (de Lden) niet meer dan 63,46 dB(A) en voor de nacht (de Lnight) niet meer dan 54,44 dB(A) mag bedragen. IenM stelt de grenswaarden vast, maar heeft geen directe invloed op de daadwerkelijk gerealiseerde geluidsbelasting, dat is de verantwoordelijkheid van de sector. Tot het moment waarop het NNHS van kracht is, zal bij overschrijding van de grenswaarden in de handhavingspunten, anticiperend gehandhaafd worden door de ILT (Kamerstukken II 2015–2016, 31 936, nr. 296). Dit houdt in dat er bij overschrijding van de grenswaarden geen maatregel wordt opgelegd, indien blijkt dat de overschrijding het gevolg is van de toepassing van de regels uit het nieuwe stelsel. Dit zal na afloop van het gebruiksjaar beoordeeld worden door de ILT. Hierover wordt gerapporteerd via de Handhavingsrapportages van de ILT.

Voor de jaarlijkse totale risicogewichtscore (TRG-score) voor Schiphol in relatie tot de TRG-grenswaarde in het Luchthavenverkeerbesluit wordt verwezen naar de handhavingsrapportage Schiphol, ILT, 2016.

Kengetal: Aantal bestemmingen waarnaar (> 2 x per jaar) met vnl. geregelde vluchten wordt gevlogen per luchthaven

Kengetal: Aantal bestemmingen waarnaar (> 2 x per jaar) met vnl. geregelde vluchten wordt gevlogen per luchthaven

Luchthaven

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Amsterdam

258

246

253

263

271

266

261

264

263

262

266

Frankfurt

288

291

284

283

288

301

286

286

287

290

309

London Heathrow

181

177

171

165

174

176

176

179

180

186

203

Parijs Charles de Gaulle

260

273

272

271

268

256

258

278

274

290

294

Brussel

158

190

183

188

200

190

181

192

190

193

200

Bron: Amsterdam Airport Schiphol (AAS), op basis van APGdat

Toelichting:

In deze tabel is het aantal bestemmingen per luchthaven opgenomen waarvoor geldt dat deze meer dan twee keer per jaar worden aangevlogen.

Kengetal: Aantal vliegtuigbewegingen, passagiers en vrachttonnage per luchthaven
 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Vliegbewegingen (x 1.000)

                     

Amsterdam

436

428

391

386

420

423

426

438

451

479

497

Frankfurt

485

480

458

458

481

476

466

463

457

453

465

London Heathrow

476

473

460

449

476

471

470

471

472

473

474

Parijs Charles de Gaulle

544

551

518

492

507

491

472

465

469

473

476

Brussel

241

236

212

205

214

206

199

214

221

207

221

Passagiers (in miljoenen)

                     

Amsterdam

48

47

44

45

50

51

53

55

58

64

68

Frankfurt

54

53

51

53

56

57

58

59

61

61

64

London Heathrow

68

67

66

66

69

70

72

73

75

76

78

Parijs Charles de Gaulle

60

61

58

58

61

61

62

64

66

66

69

Brussel

18

19

17

17

19

19

19

22

23

22

25

Vracht (x 1.000 ton)

                     

Amsterdam

1.610

1.568

1.286

1.512

1.524

1.483

1.531

1.633

1.621

1.662

1.752

Frankfurt

2.074

2.021

1.808

2.199

2.133

1.986

2.016

2.051

1.993

2.029

2.109

London Heathrow

1.314

1.401

1.278

1.473

1.484

1.465

1.423

1.499

1.497

1.541

1.698

Parijs Charles de Gaulle

2.053

2.039

1.819

2.177

2.088

1.950

1.876

1.896

1.861

1.953

2.009

Brussel

762

659

449

476

475

459

430

454

463

464

514

Bron: Amsterdam Airport Schiphol (AAS / ACI)

Toelichting:

Inzet van het beleid is het optimaliseren van de netwerkkwaliteit in combinatie met een concurrerende en duurzame luchtvaart. De netwerkkwaliteit wordt mede bepaald door overheidstarieven en -maatregelen, maar is voor een groot deel niet direct beïnvloedbaar. Bovenstaande kengetallen geven de omvang van het netwerk in aantallen bestemmingen en het verkeer en vervoer op Schiphol weer in vergelijking met andere grote Noordwest-Europese luchthavens. Schiphol heeft in 2017 van deze West-Europese luchthavens de meeste vliegtuigbewegingen en staat qua passagiers en vracht op de derde plaats.

De jaarlijkse Monitor Netwerkkwaliteit en Staatsgaranties geeft een beeld van de ontwikkeling van de netwerkkwaliteit op Schiphol ten opzichte van enkele concurrerende luchthavens. Daarnaast wordt in de monitor het netwerk van Air France-KLM vanaf Schiphol vergeleken met dat vanaf Parijs Charles de Gaulle. Zo wordt de naleving van de staatsgaranties gevolgd die in het kader van de fusie van KLM met Air France zijn afgesproken. De monitor richt zich op de kwaliteit van de directe verbindingen vanaf luchthavens («directe connectiviteit»), de verbindingen vanaf luchthavens met een overstap onderweg («indirecte connectiviteit») en de huboperatie op luchthavens («hubconnectiviteit»). Uit het onderzoek blijkt dat het netwerk van Schiphol zich in 2017 in het algemeen positiever heeft ontwikkeld dan die van concurrerende luchthavens. Schiphols directe en indirecte connectiviteit ontwikkelen zich sterker dan op alle andere onderzochte luchthavens (Parijs Charles de Gaulle, Frankfurt, München, Londen Heathrow, Istanbul en Dubai). Ook de hubconnectiviteit van Schiphol groeit in 2017 sterk. De afgelopen jaren heeft het Air France-KLM-passagenetwerk op Schiphol zich aanzienlijk beter ontwikkeld dan op Parijs Charles de Gaulle. Dit houdt in dat Air France-KLM zich wat netwerkkwaliteit betreft steeds goed heeft gehouden aan het naleven van de staatsgaranties die destijds met Air France-KLM zijn afgesproken. Wat luchtvracht betreft laat de monitor zien dat de totale vrachtcapaciteit van Air France-KLM in 2017 op zowel Schiphol als Parijs Charles de Gaulle gekrompen is (met 4% respectievelijk 1%).

Kengetal: Gemiddelde EU-brede vertraging per en-route vlucht toe te rekenen aan Air Traffic Management (in minuten)

Kengetal: Gemiddelde vertraging per vlucht toe te rekenen aan Air Traffic Management (in minuten)
 

2012

2013

2014

2015

2016

Taakstelling vanaf 2000 met herijking voor 2002–2006

0,7

0,6

0,5

0,5

0,5

Gerealiseerd

0,63

0,54

0,61

0,76

0,91

Bron: Performance Review Body, Performance monitoring Dashboard 2016

De gegevens over 2017 zijn nog niet beschikbaar en worden derhalve opgenomen in de ontwerpbegroting 2019.

Het Rijk heeft geen directe invloed op het aantal minuten vertraging in het Europese luchtruim. Dit kengetal is een internationaal gemiddelde en wordt bepaald door operationele factoren, zoals capaciteitsplanning, human resource management, weersomstandigheden en stakingen. Dit kengetal geeft wel een beeld van de efficiëntie van het luchtvaartbestel.

Kengetal: Gemiddelde ATFM-vertraging per vlucht
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Grenswaarde

           

Gemiddelde ATFM-vertraging (en route en airport) per vlucht in minuten per vlucht

1

1

1

1

2

2

Gerealiseerd

           

Gemiddelde ATFM-vertraging (en route en airport) per vlucht in minuten per vlucht

0,9

0,78

0,68

0,94

   

Gerealiseerd

           

Gemiddelde ATFM-vertraging (airport) per vlucht in minuten per aankomende vlucht volgens PRB methode

1,81

1,41

1,34

1,89

2,91

2,00

Bron: Luchtverkeersleiding Nederland 2016

De gegevens over 2017 zijn nog niet beschikbaar en worden daarom opgenomen in de ontwerpbegroting 2019.

Toelichting:

Dit kengetal heeft betrekking op de gemiddelde vertraging op Nederlandse luchthavens. Het merendeel van de vertragingen treedt op in de terminalfase van een vlucht en wordt veroorzaakt door weersomstandigheden (storm, mist, sneeuw) die een direct negatief effect hebben op de afhandeling van de starts en landingen in de vluchtfase beneden een hoogte van een kilometer. Beperkte aantallen vliegtuigopstelplaatsen en werkzaamheden op de luchthaven kunnen ook vertragingen veroorzaken. De door de verkeersleiding beïnvloedbare ATFM-vertraging is in 2016 sterk afgenomen ten opzichte van 2015, van 0,50 minuten per vlucht naar 0,01.

LVNL hanteert met ingang van 2015 dezelfde systematiek als de Performance Review Body om vertragingen te meten. Verder heeft LVNL in 2015 de vertragingswaarden vanaf 2010 berekend volgens de PRB-systematiek om de effecten van de wijziging van de meetsystematiek transparant weer te geven. Er is uitsluitend sprake van een technische wijziging in de meetsystematiek zonder een beleidsmatige impact.

Beleidsconclusies

Het op artikel 17 uitgevoerde beleid en de resultaten zijn in 2017 grotendeels conform de verwachtingen zoals vermeld in de begroting. Uit de indicatoren blijkt dat de Nederlandse luchtvaartsector internationaal gezien goed heeft gepresteerd.

Ook in 2017 is uitwerking gegeven aan de Luchtvaartnota (Kamerstukken II 2011–2012, 31 936 A), de Luchtruimvisie (Kamerstukken II 2011–2012, 31 936, nr. 114) en het State Safety Programme 2015–2019. De bij deze nota’s behorende uitvoeringsagenda’s (Kamerstukken II 2010–2011, 31 936, nr. 47) en het SSP Actieplan zijn hierbij leidend. Daarnaast is in april 2016 de Actieagenda Schiphol aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstukken II 2015–2016, 29 665, nr. 224). Deze agenda bevat een overzicht van maatregelen voor de komende jaren die de overheid en sector gezamenlijk nemen om de concurrentiepositie van Schiphol te behouden en te versterken. Het gaat daarbij naast kostenreductie door de sector ook om de bereikbaarheid van Schiphol via spoor en weg, inzet op innovatie en duurzaamheid en het creëren van ruimte voor wonen en vliegen. In 2017 is een betere landzijdige ontsluiting van station Schiphol op de luchthaven onderzocht. Er is geconcludeerd dat geen toekomstvaste oplossing voorhanden is in de huidige scope en budget. Het wordt nu meegenomen of maatregelen in MIRT-verkenning Zuid-West Nederland mogelijk zijn, waarover eind 2018 of begin 2019 resultaten bekend zijn. In 2017 heeft het kabinet tot slot de Luchtvaartnota 2020–2040 aangekondigd, waarin vóór 2020 de langetermijnvisie op de toekomst van de luchtvaart en de rol van de overheid daarin wordt weergegeven.

Bij brief d.d. 17 februari 2017 (Kamerstukken II 2016–2017, 31 936, nr. 382) is de Tweede Kamer geïnformeerd over de gewijzigde planning voor Lelystad Airport: De openingsdatum van Lelystad Airport is gepland op 1 april 2019. Van 5 oktober tot en met 2 november 2017 heeft een internetconsultatie plaatsgevonden over de ontwerp aansluitroutes. Daarnaast zijn deze voorgelegd aan luchtruimgebruikers en een bewonersdelegatie.

Bij brief d.d. 16 oktober 2017 (Kamerstukken II 2017–2018, 31 936, nr. 430) is de Tweede Kamer geïnformeerd over geconstateerde onvolkomenheden in de invoergegevens voor de geluidberekeningen in de MER voor Lelystad Airport. De planning voor het herstellen daarvan is bij brief d.d. 18 december 2017 aan de Tweede Kamer verzonden: naar verwachting wordt in januari 2018 de actualisatie van de MER afgerond, waarna de Commissie voor de m.e.r. zes weken de tijd heeft de actualisatie te toetsen en een advies uit te brengen.

Daarnaast loopt het project Luchtruimherziening, waarover de Tweede Kamer in 2017 een plan van aanpak heeft ontvangen. Daarin is toegelicht hoe de luchtverkeersleidingsorganisaties uitvoering geven aan de beoogde luchtruimwijzigingen en aanpassingen aan het luchtverkeersleidingssysteem.

Evaluaties

Bij brief van 22 december 2017 (Kamerstukken II, 2017–2018 32 861, nr. 28) is de rapportage van de beleidsdoorlichting van begrotingsartikel 17 Luchtvaart voor de periode 2009 t/m 2015 aan de Tweede Kamer gestuurd. In de rapportage wordt geconcludeerd dat het luchtvaartbeleid in beperkte mate aanjagend is. De meeste beleidsinstrumenten sluiten aan op een faciliterende en kaderstellende rol van de overheid. Kenmerkend voor het luchtvaartbeleid is een sterke afhankelijkheid van internationale wet- en regelgeving waaraan bijgedragen wordt en waaraan voldaan moet worden (onder andere European Aviation Safety Agency (EASA), International Civil Aviation Organization (ICAO)). Daarnaast wijst het rapport er op dat de luchtvaartsector in belangrijke mate zelf invulling geeft aan het bereiken van verschillende beleidsdoelen, bijvoorbeeld als het gaat om netwerkkwaliteit en de ontwikkeling van regionale luchthavens. Mede daarom kiest het Rijk er vooral voor om in samenwerking met andere partijen, waaronder de stakeholders in de luchtvaartsector, maar ook andere partijen en omwonenden, te werken aan het bereiken van doelstellingen. Door deze kenmerken van het luchtvaartbeleid kan de rijksoverheid volgens de onderzoekers beperkt beleidsinstrumenten inzetten die actieve sturing op luchtvaartdoelen mogelijk maken. Geconstateerd wordt dat het leggen van een één op één relatie tussen het gevoerde beleid en gerealiseerde doelen daardoor niet altijd goed mogelijk is, wat het lastig maakt om alle beleidsinstrumenten te evalueren op doeltreffendheid en doelmatigheid.

Algemene aanbevelingen in het rapport zijn:

  • a. De rol van de overheid op het gebied van luchtvaart dient vooraf scherper geformuleerd te worden door doelstellingen, indicatoren en beleidsinstrumenten meer SMART te formuleren en te onderbouwen.

  • b. De voortgang op de doelen dient vervolgens geregeld te worden gemonitord en de doeltreffendheid en doelmatigheid dient te worden geëvalueerd.

De focus moet hierbij volgens de onderzoekers liggen op het meest recente beleid.

Deze aanbevelingen worden opgepakt en zullen leiden tot:

  • a. aanscherping respectievelijk aanpassing van de geformuleerde doelen, kengetallen en indicatoren, die in artikel 17 van de begroting van IenM (Luchtvaart) zijn opgenomen en daar worden verantwoord. Deze doelen, kengetallen en indicatoren zullen vanaf begroting 2020 zo SMART mogelijk zijn geformuleerd.

  • b. een evaluatieagenda die in 2018 verschijnt waarin een planning is opgenomen voor beleidsmonitors en -evaluaties voor de komende doorlichtingsperiode die loopt tot 2022.

Budgettaire gevolgen van beleid

Overzicht van de budgettaire gevolgen van beleid artikel 17 Luchtvaart (x € 1.000)
           

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 
   

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

 

Verplichtingen

27.313

17.542

19.220

30.324

12.483

11.956

527

 

Uitgaven

21.796

20.201

21.288

27.440

14.982

14.049

933

 

17.01

Luchtvaart

21.796

20.201

21.288

27.440

14.982

14.049

933

 

17.01.01

Opdrachten

17.536

6.727

5.651

8.587

7.187

8.739

– 1.552

 
 

– Opdrachten GIS

10.604

1.598

1.401

3.170

1.766

3.487

– 1.721

1

 

– Overige opdrachten

6.932

5.129

4.250

5.417

5.421

5.252

169

 

17.01.02

Subsidies

2.862

2.284

2.423

8.455

6.365

3.664

2.701

2

17.01.03

Bijdrage aan agentschappen

64

10.071

12.068

9.040

108

69

39

 
 

– waarvan bijdrage aan RWS (Caribisch Nederland)

48

10.048

12.010

8.955

0

0

0

 
 

– waarvan bijdrage aan RWS

0

10.000

35

71

88

49

39

 
 

– waarvan bijdrage aan KNMI

16

23

23

14

20

20

0

 

17.01.05

Bijdrage aan internationale organisaties

1.334

1.119

1.146

1.281

1.247

1.477

– 230

 

17.01.06

Bijdrage aan ZBO's en RWT's

     

77

75

100

– 25

 
 

– LVNL

     

77

75

100

– 25

 
 

Ontvangsten

38.863

38.168

31.354

8.392

1.237

325

912

3

Garanties

Toelichting op de financiële instrumenten

Op artikel 17 Luchtvaart zijn garanties verstrekt aan het LVNL. Ultimo 2017 bedraagt het openstaand saldo € 61,7 miljoen.

17.01 Luchtvaart
17.01.01 Opdrachten

Opdrachten Geluidsisolatie Schiphol (GIS) en Schadeclaims Schiphol (ad 1)

De derde fase van het geluidsisolatieprogramma is in 2012 afgerond. De beleidsevaluatie GIS is in 2013 aan de Tweede Kamer aangeboden. (Kamerstukken II 2013–2014, 26 959, nr. 140). De resultaten van de beleidsevaluatie GIS zijn betrokken bij de brede beleidsdoorlichting artikel 17 luchtvaart in 2017 (Kamerstukken II 2017–2018, 32 861, nr. 28). Doel van het project GIS is het verminderen van de geluidshinder voor omwonenden van Schiphol door middel van geluidsisolatie van woningen.

Het grootste deel van de uitgaven die in 2017 zijn gedaan hadden betrekking op de behandeling en uitbetaling van schadeclaims.

De uitgaven zijn lager omdat de geplande aankoop van een pand in de veiligheidssloopzone in 2017 niet is doorgegaan.

Caribisch Nederland

In 2017 is beroep gedaan op de eindejaarsmarge voor een betaling van een opdracht (luchtvaartgids CN) die reeds in 2016 was aangegaan maar in 2016 niet meer tot betaling is gekomen.

Overige opdrachten

Luchtvaartnota, actieagenda, ORS en de overlegtafels

Sinds 2008 zijn drie Alderstafels actief: Schiphol, Eindhoven en Lelystad. In 2016 is de Alderstafel voor Eindhoven overgegaan in een uitvoeringstafel. De Alderstafels bieden een succesvolle overlegstructuur van belanghebbenden in deze luchthavenregio’s. De Aldersadviezen vormen voor het kabinet een waardevolle basis voor beleidskeuzes ten aanzien van de ontwikkeling van luchthavens in relatie tot de effecten op de leefomgeving. Ook in 2018 blijven de uitvoeringstafel Eindhoven en de Alderstafel Lelystad actief. Op Schiphol is de Alderstafel inmiddels samen met de Commissie Regionaal Overleg luchthaven Schiphol (CROS) overgegaan in de Omgevingsraad Schiphol (ORS).

Normen en handhavingsstelsel

De ontwikkeling van Schiphol tot en met 2020 vindt plaats binnen de aan de Alderstafel afgesproken kaders. Het budget is besteed aan opdrachten ten behoeve van de implementatie van het nieuwe normen- en handhavingsstelsel voor Schiphol en aanpassing van de wet- en regelgeving en het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB)/Luchthavenverkeerbesluit Schiphol (LVB).

Verminderen risico op vogelaanvaringen

In 2017 is gewerkt aan het uitvoeren van de maatregelen uit het convenant Reduceren risico vogelaanvaringen Schiphol om de vogelaanvaringsproblematiek te verminderen. De maatregelen betreffen het ontwikkelen en toepassen van detectieapparatuur, maatregelen gericht op populatiebeheer en een aanscherping van de ruimtelijke beperkingen ten aanzien van de foerageer-, rust- en broedgebieden.

State Safety Programme

Op basis van de door het ministerie en de luchtvaartsector uitgevoerde risicoanalyse zijn het State Safety Programme 2015–2019 en het SSP Actieplan 2015 opgesteld. Vanaf 2016 wordt uitvoering gegeven aan het Actieplan. Het plan betreft onder andere maatregelen om de wetgeving op orde te brengen, de veiligheid met prestatie-indicatoren meetbaar te maken en de introductie van veiligheidsmanagement door de gehele luchtvaartsector. Daarin wordt ook rekening gehouden met de aanbevelingen van het OVV rapport Veiligheid vliegverkeer Schiphol meegenomen, dat in april 2017 is gepubliceerd.

Nadere uitwerking luchtruimvisie en civiel-militaire samenwerking

In december 2017 is het plan van aanpak Luchtruimherziening aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstukken II 2017–2018, 31 936, nr. 431.) Dit plan is een opstap naar een programmaplan dat in het najaar van 2018 gereed is, en dient in de eerste plaats om richting en invulling te geven aan de acties in 2018. Met het oog op risico- en programmabeheersing zal Bureau Gateway worden gevraagd om een review op het Programmaplan. Door middel van halfjaarlijkse voortgangsbrieven wordt aan de Kamer gemeld hoe en wanneer de luchtverkeersleidingsorganisaties uitvoering geven aan de beoogde luchtruimwijzigingen en aan de aanpassingen aan het luchtverkeersleidingsysteem.

Begin december 2017 is de colocatie van het Commando Luchtstrijdkrachten (CLSK) van Defensie en Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) gerealiseerd. Vanuit Schiphol-Oost wordt nu zowel het civiele als het militaire luchtverkeer tot ongeveer 7,5 km hoogte op één systeem afgehandeld. De colocatie werd mede gefinancierd door Europese Unie. Voor het hogere luchtruim is sinds april 2017 de Nederlandse militaire luchtverkeersleiding al geïntegreerd met het Eurocontrol Maastricht Upper Area Control Centre (MUAC). In Duitsland is dezelfde stap gezet op 1 januari 2017. MUAC is hiermee de eerste in Europa die grensoverschrijdende luchtverkeersdienstverlening aan civiele en militaire luchtvaart levert.

KDC

De Stichting Knowledge & Development Center (KDC) levert kennis om innovatieve oplossingen te vinden voor de duurzame ontwikkeling van de Mainport Schiphol. In het KDC werken de partners KLM, Schiphol en Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) samen met universiteiten en kennisinstellingen om alle operationele processen op en rond Schiphol te innoveren, zowel op de grond als in de lucht. In 2017 heeft een evaluatie van KDC plaatsgevonden, waarover de Tweede Kamer in december 2017 is geïnformeerd. In hoofdlijnen zijn de conclusies van de evaluatie dat het KDC beheer doeltreffend en doelmatig wordt uitgevoerd en de afgelopen jaren door gerichte maatregelen goedkoper is geworden. Het rapport bevat daarom geen verdere verbetervoorstellen en beveelt aan geen aanpassingen door te voeren.

Opdrachten Caribisch Nederland

Het betreft opdrachten ter bevordering van het veilig gebruik van de luchthavens en het luchtruim in Caribisch Nederland (Bonaire, Saba en Sint-Eustatius) en ter verbetering van de bedrijfsvoering van deze luchthavens en de luchtverkeersdienstverlening. Hiervoor is onder meer apparatuur aangeschaft ter bevordering van het veilig gebruik van de luchthavens en ter verbetering van de bedrijfsvoering.

17.01.02 Subsidies

Onderwerken graanresten (ad 2)

Eén van de sporen in de aanpak om het risico van vogelaanvaringen op Schiphol te reduceren is het beperken van voedselaanbod. De afgelopen jaren was er een subsidieregeling voor het bijdragen aan het versneld onderwerken van de graanresten na de oogst in een deel van de Haarlemmermeerpolder. In 2017 is bijna € 1,8 miljoen uitgegeven aan deze subsidieregeling.

De middelen voor deze subsidie zijn bij Miljoenennota 2018 aan de begroting toegevoegd.

Ondersteuning luchtverkeersdienstverlening Bonaire (ad 2)

Om een onaanvaardbare stijging in de tarieven voor het gebruik van luchtverkeersdienstverlening op en rond Bonaire International Airport te voorkomen, zal IenM een deel van de kosten voor het leveren van de dienst door Dutch Caribbean Air Navigation Service Provider (DC-ANSP) dekken via subsidiëring. Zonder deze bijdrage zouden de tarieven dusdanig sterk stijgen dat een mogelijke verstoring van de markt zal optreden, met bijbehorend negatief effect op de lokale gemeenschap.

In 2017 is hiervoor een bijdrage € 0,647 miljoen verstrekt.

De middelen voor deze subsidie zijn bij Voorjaarsnota 2017 aan de begroting toegevoegd.

Subsidie luchthaven Twente (ad 2)

Voor het laten uitvoeren van een onderzoek naar de mogelijkheden voor een remote tower concept voor luchtverkeersdienstverlening is € 0,1 miljoen in 2017 als subsidie verstrekt aan Area Development Twente (ADT). Deze subsidie vloeit voort uit het amendement Koopmans (Kamerstukken II 2007–2008, 31 200 XII, nr. 60) en geeft invulling aan de afspraken uit de Bestuursovereenkomst Gebiedsontwikkeling Vliegveld Twente (Bijlage bij Kamerstukken II 2009–2010, 31 936, nr. 17).

De subsidie aan ADT voor het doen van luchtzijdige investeringen voor de ontwikkeling van luchthaven Twente is in 2017 nog niet verstrekt in afwachting van het oordeel van de Europese Commissie over het voldoen aan de regels met betrekking tot staatssteun.

De middelen voor deze subsidie zijn bij Miljoenennota 2018 aan de begroting toegevoegd.

Omgevingsraad Schiphol en commissies regionaal overleg

IenM draagt financieel bij aan de activiteiten van de Omgevingsraad Schiphol (ORS). Dit onafhankelijke overleg- en adviesorgaan verenigt bewoners, regionale en lokale overheden en luchtvaartpartijen met als doel om de hinder van Schiphol zoveel mogelijk te beperken en een optimaal gebruik van de luchthaven te bevorderen. In 2017 is € 0,4 miljoen als subsidie verstrekt.

De luchthavens van nationale betekenis Eelde, Lelystad, Maastricht en Rotterdam kenden in 2017 eveneens commissies voor regionaal overleg. In 2017 is een rijksbijdrage per commissie van € 0,04 miljoen verstrekt.

Leefbaarheidsfonds

Bij de afnemende mogelijkheden van hinderbeperking is de tweede tranche van het leefbaarheidsfonds een belangrijke impuls voor de inpassing van de luchthaven Schiphol in zijn omgeving. De partijen Schiphol, de provincie Noord-Holland en het Rijk hebben afgesproken om in totaal € 30 miljoen voor een tweede fase ter beschikking te stellen aan de Stichting Leefomgeving Schiphol.

Het Rijk stelt hiervan maximaal € 10 miljoen ter beschikking. Hiervan is € 5,3 miljoen uitgegeven in 2016 en € 2,9 miljoen in 2017.

Subsidie Klachtentelefoon Luchtverkeer Limburg

IenM heeft in 2017 een subsidie beschikbaar gesteld van € 0,07 miljoen aan de Stichting Klachtentelefoon Luchtverkeer Limburg voor de behandeling van klachten over de vliegbasis Geilenkirchen (AWACS) en de andere buitenlandse luchthavens in de grensregio met Limburg (Weeze-Niederrhein, Luik-Bierset). Aangezien het hier gaat om buitenlandse luchthavens die milieueffecten hebben op Nederlands grondgebied is hiertoe besloten in het belang van de informatievoorziening aan de omgeving.

Verbeteren luchtvaartveiligheid Zuidoost-Afrika

In 2017 is € 0,04 miljoen beschikbaar gesteld aan de stichting AviAssist ten behoeve van het verbeteren van de luchtvaartveiligheid in de regio Zuidoost-Afrika. IenM heeft het initiatief genomen om te zorgen dat in die regio kennis over luchtvaartveiligheid wordt gedeeld, maar vooral goed gebruikt. Hiermee wordt invulling gegeven aan de doelstellingen ten aanzien van luchtvaartveiligheid zoals neergelegd in het State Safety Programme.

Incidentele subsidies

Corporate Biofuel Programme

IenM is per 1 oktober 2016 toegetreden tot het KLM Corporate Biofuel Programme. De bijdrage van € 0,2 miljoen aan het programma wordt door KLM voor 100% gebruikt om duurzame biokerosine in te kopen en draagt daarmee bij aan de vergroening van de luchtvaartsector en het verduurzamen van het reisbeleid van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat.

17.01.03 Bijdrage aan agentschappen

Dit betreft voornamelijk de bijdrage aan RWS voor uitvoering van activiteiten in het kader van Beleidsondersteuning en advies.

17.01.05 Bijdragen aan internationale organisaties

Voor de jaarlijkse contributie aan de International Civil Aviation Organization, aan het hiertoe opgezette samenwerkingsverband binnen ABIS (de ABIS-groep vertegenwoordigt de burgerlijke luchtvaartautoriteiten van Oostenrijk, België, Nederland, Luxemburg, Ierland, Zwitserland en Portugal), en aan de European Civil Aviation Conference (ECAC) is in 2017 een bedrag uitgegeven van € 1,2 miljoen, waarvan € 1,1 miljoen via de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS).

17.01.05 Bijdragen aan ZBO’s (LVNL)

Ten behoeve van het geschikt maken van de Soesterbergradar voor burgermedegebruik is een bijdrage van € 0,08 miljoen verstrekt aan Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL).

Ontvangsten (ad 3)

De hogere ontvangsten betreffen met name de ontvangstenverhoging die bij Voorjaarsnota 2017 is doorgevoerd voor de verrekeningen Eurocontrol, zijnde het verschil tussen de ontvangsten afkomstig van Eurocontrol voor de luchtdienstverlening boven FL 245 (het hogere luchtruim) en de door de LVNL namens de Staat der Nederlanden aan Eurocontrol betaalde contributies inzake Eurocontrol en Maastricht Upper Area Control Center (MUAC). Deze ontvangst wordt ingezet voor een subsidie om een onaanvaardbare stijging in de tarieven voor het gebruik van luchtverkeersdienstverlening op en rond Bonaire International Airport te voorkomen.

Daarnaast betreft het ontvangsten van de ACM die de kosten van haar toezichtstaken deels aan de sector doorbelast.

Artikel 18 Scheepvaart en Havens

Algemene Doelstelling

Het realiseren van een efficiënt, veilig en duurzaam goederenvervoersysteem, waarbinnen de internationale concurrentiekracht van de mainport en van de Nederlandse maritieme sector wordt versterkt.

(Doen) uitvoeren

Rollen en Verantwoordelijkheden

De Minister is verantwoordelijk voor het in stand houden van een robuust hoofdnetwerk van vaarwegen. Vanuit de begroting Hoofdstuk XII (artikel 26.01) wordt een bijdrage gedaan aan het Infrastructuurfonds. Via het Infrastructuurfonds (artikelen 15, 17 en 18) investeert de Minister door middel van aanleg en benutting in dit netwerk, in binnenhavens en in de maritieme toegang van zeehavens om een goede en betrouwbare bereikbaarheid over water van de economische kerngebieden te realiseren. Aanleg- en benuttingsprojecten worden in het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) vastgelegd. De Minister is verantwoordelijk voor toezicht en nautisch beheer. Rijkswaterstaat voert als beheerder het beheer, onderhoud en vervanging uit. De uitgaven aan beheer, onderhoud en vervanging worden verantwoord op het Infrastructuurfonds (artikel 15).

Regisseren

De Minister is verantwoordelijk voor de vormgeving en deels ook voor de uitvoering van het maritiem beleid. De rol «regisseren» heeft betrekking op de volgende taken:

  • De Minister stelt normen en handhaaft deze om het veilige en duurzame gebruik van netwerken te waarborgen. De Minister ijvert regionaal en internationaal voor deze normen, bijvoorbeeld in de Raad Vervoer, Telecommunicatie en Energie van de EU en de Internationale Maritieme Organisatie (IMO), ook omdat een internationaal level playing field goed is voor de Nederlandse concurrentiepositie. Daarin passen een actief Nederlands lidmaatschap van de IMO en de Centrale Commissie voor de Rijnvaart (CCR) en een gerichte bijdrage aan de totstandkoming van Europese regelgeving, inclusief een actieve rol in agentschappen als het Europese Maritieme Veiligheidsagentschap (EMSA) en andere organisaties.

  • De in 2015 vastgestelde maritieme strategie geeft de leidende principes aan: meerwaarde door samenwerking, ruimte voor ondernemerschap en oog voor de leefomgeving. Vanuit het oogpunt van verbetering van het milieu en van de kwaliteit van de leefomgeving in de zeehavengebieden wordt de innovatie en de transitie naar een duurzame scheepvaart bevorderd. IenM zorgt voor «state of the art» regelgeving op het gebied van marktordening, passagiersrechten, bemanningszaken en security. Waar nodig wordt hiervoor internationaal samengewerkt.

  • Met het programma Beter Benutten stimuleert de Minister een slim, efficiënt en veilig gebruik van de vaarwegen. Samen met de inspanningen van de vervoerders en verladers kan daarmee de capaciteit van de vaarwegen beter worden benut.

  • De Minister geeft zoveel mogelijk ruimte voor ondernemerschap, met een maximaal beroep op de eigen verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven voor een permanente verbetering van de veiligheid en duurzaamheid met betrekking tot maritiem beleid.

  • IenM draagt, binnen het kabinetsbrede bedrijvenbeleid onder coördinatie van het Ministerie van Economische Zaken, als vakdepartement verantwoordelijkheid voor de overheidsinbreng op de Topsector Logistiek en het maritieme cluster binnen de Topsector Water en Maritiem.

  • Voorts zet de Minister in op een intensivering en stroomlijning van de inspanningen van alle overheden, belangenorganisaties en sectorpartijen betrokken bij bovenstaande beleidsopgaven.

Ten slotte is de Minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de Inspectie Leefomgeving en Transport op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en toezicht) en door de Autoriteit Consument en Markt.

Indicatoren en Kengetallen

Indicator: Passeertijd sluizen
 

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Hoofdtransportas

68%

67%

68%

69%

70%

68%

66%

66%

Hoofdvaarweg

81%

79%

78%

80%

80%

80%

80%

80%

Overige vaarwegen

88%

92%

93%

92%

92%

91%

91%

88%

Bron: RWS, 2017

Toelichting

Voor elk type vaarweg (Hoofdtransportas, Hoofdvaarweg en Overige vaarwegen) wordt een te realiseren percentage schepen nagestreefd dat binnen de normtijd de sluis passeert (streefwaarde). De «passeertijd sluizen» is een absolute normtijd die voor elke sluis afzonderlijk is bepaald. De gerealiseerde passeertijden op de hoofdtransportassen voldoen nog niet aan de streefwaarden. Dit speelt al langere tijd en wordt voornamelijk veroorzaakt door gebrek aan capaciteit op de corridors tussen Zeeland en Rotterdam. Voor de sluizen op die corridors lopen dan ook MIRT-projecten, gericht op het verbeteren van deze capaciteit. De passeertijden voor de hoofd- en overige vaarwegen scoren wel ruim voldoende. De gerealiseerde passeertijden voor de hoofdtransportassen en de hoofdvaarwegen zijn gelijk aan die van vorig jaar.

Kengetal: Ontwikkeling van het procentuele marktaandeel (in tonnen) van de Nederlandse havengebieden ten opzichte van de totale Noordwest-Europese havenrange (de «Hamburg-Le Havre range»)
 

2003

2004

2005

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Totaal Nederlandse Zeehavens

44,4

44,9

44,9

44,2

44,5

45

46,9

47,8

47,2

47,9

47,5

47,2

48,1

48,3

Mainport Rotterdam

34,5

34,6

34,9

33,8

34,2

34,4

36

37

36,3

37

36,6

36,2

37,3

37,7

Overige Nederlandse Zeehavens

9,9

10,3

10

10,4

10,4

10,6

10,9

10,8

10,9

10,9

10,9

11

10,8

10,6

Bron: 2002–2010 Nationale Havenraad, 2011–2015 IenM; 2016 Havenbedrijf Rotterdam

De gegevens over 2017 zijn nog niet beschikbaar en worden derhalve opgenomen in de ontwerpbegroting 2019.

Toelichting

Dit kengetal geeft informatie over het marktaandeel van de Nederlandse zeehavens ten opzichte van de concurrerende Noordwest-Europese havenrange (de zogenaamde «Hamburg-Le Havre range»). Het streven is het marktaandeel van de Nederlandse havengebieden ten opzichte van de totale Noordwest (de «Hamburg-Le Havre range») ten minste te handhaven.

Kengetal: Ontwikkeling in aantallen en bruto tonnage (GT) van schepen > 100 GT en pontons > 1.000 GT
 

2005

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

van de vloot van in Nederland geregistreerde zeeschepen onder Nederlandse vlag

     

Aantallen

                       

Handelsvaart

570

574

566

640

688

725

769

800

822

808

790

771

Zeesleepvaart

164

174

212

222

222

249

235

247

260

258

275

288

Waterbouw

151

148

139

118

121

120

156

169

168

167

171

171

Totaal

885

896

917

980

1.031

1.094

1.160

1.216

1.250

1.233

1.236

1.230

Bruto tonnage (GT) (x 1.000)

                       

Handelsvaart

4.932

5.031

5.114

5.980

6.313

6.075

6.883

6.740

7.045

6.978

6.572

6.411

Zeesleepvaart

178

181

243

264

237

310

290

362

347

360

409

423

Waterbouw

498

509

477

375

441

450

513

531

533

537

531

542

Totaal

5.608

5.721

5.834

6.619

6.991

6.835

7.686

7.633

7.925

7.875

7.512

7.376

van de vloot onder buitenlandse vlag in Nederlands eigendom of beheer

     

Aantallen

                       

Handelsvaart

375

434

462

395

410

433

422

408

403

403

432

4.541

Zeesleepvaart

329

284

332

358

406

459

456

477

498

519

512

502

Waterbouw

37

39

45

52

66

63

55

55

52

52

62

62

Totaal

741

757

839

805

882

955

933

940

953

974

1.006

1.015

Bruto tonnage

                       

Handelsvaart

4.692

5.566

6.278

4.542

5.057

5.259

5.232

5.072

5.517

5.987

6.500

7.203

Zeesleepvaart

2.704

2.782

1.903

1.423

1.217

1.011

1.298

1.640

1.612

1.643

1.740

2.239

Waterbouw

99

102

122

184

225

251

210

264

248

285

312

322

Totaal

7.495

8.450

8.303

6.149

6.499

6.521

6.740

6.976

7.377

7.915

8.552

9.764

Bron: Zeeschepen onder Nederlandse vlag: Inspectie Leefomgeving en Transport, 2016. Zeeschepen onder buitenlandse vlag: cijfers 2005 Ecorys (december 2008); cijfers van 2006–2009 Policy Research Corporation (april 2010); cijfers 2010–2015 Inspectie Leefomgeving en Transport, 2016. Cijfers van zeeschepen onder buitenlandse vlag op basis van IHS.

De gegevens over 2017 zijn nog niet beschikbaar en worden derhalve opgenomen in de ontwerpbegroting 2019.

Toelichting

Bovenstaande kengetallen geven informatie over de ontwikkeling in aantallen en bruto tonnage (GT) van de vloot in Nederlands eigendom of beheer onder Nederlandse en buitenlandse vlag. De gegevens zijn opgesplitst naar de sectoren handelsvaart, zeesleepvaart en waterbouw. De groei dan wel afname van de vloot onder Nederlandse vlag is niet alleen van overheidsbeleid afhankelijk, maar van meerdere factoren zoals de wereldwijde groei van het ladingaanbod en investeringsklimaat, het zeevaartbeleid (waaronder fiscale klimaat) van andere landen en de individuele prestaties van de ondernemingen. Een toename van de vanuit Nederland beheerde vloot (en dan met name de Nederlandse vlag) is gunstig voor de ontwikkeling van de toegevoegde waarde.

Kengetal: veiligheid scheepvaart

Aantal scheepvaartongevallen (inclusief vissersvaartuigen en recreatievaart) op het Nederlandse deel van de Noordzee (Nederlandse en buitenlandse vlag)
 

2005

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Zeer ernstige scheepvaartongevallen (ZESO)

1

1

0

4

2

0

0

2

2

Ernstige scheepvaartongevallen

4

9

4

15

13

12

11

8

10

Totaal (ESO)

5

10

4

19

15

12

11

10

12

 

Aantal significante ongevallen met schepen op de Nederlandse binnenwateren1

 

Aantal significante scheepsongevallen

96

164

159

161

136

138

158

164

 
 

Aantal doden en gewonden op schepen op de Nederlandse binnenwateren (ook onder niet Nederlandse vlag)

 

Aantal doden

7

4

8

4

9

4

6

7

 

Aantal gewonden

49

45

63

58

27

44

35

38

 

Bron: RWS, Cijfers van zeeschepen onder buitenlandse vlag op basis van IHS.

X Noot
1

Voor de beoordeling van de ontwikkeling van de veiligheid op de Nederlandse binnenwateren wordt gebruik gemaakt van het begrip «significant scheepsongeval». Significante scheepsongevallen zijn scheepsongevallen op de Nederlandse binnenwateren met schepen (ook onder niet Nederlandse vlag) waarbij schade is ontstaan die als ernstig wordt geclassificeerd in de vorm van slachtoffers (doden/gewonden), stremming van de vaarweg of schade aan de vaarweg, schip, lading of milieu.

De resterende gegevens over 2017 zijn nog niet beschikbaar en worden derhalve opgenomen in de ontwerpbegroting 2019.

Toelichting:

In 2017 zijn op het Nederlandse deel van de Noordzee tien ESO’s (ernstige scheepvaartongevallen) en twee ZESO’s (zeer ernstige scheepvaartongevallen) geregistreerd. De tien ESO’s zijn als volgt onderverdeeld: koopvaardij (acht), visserij (één) en recreatievaart (één). De twee ZESO’s zijn als volgt onderverdeeld: Koopvaardij (één) en recreatievaart (één).

Beleidsconclusies

Het beleid in 2017 heeft bijgedragen aan de realisatie van een efficiënt, veilig en duurzaam goederenvervoersysteem, met aandacht voor de internationale concurrentiekracht van de mainport en van de Nederlandse maritieme sector. Uit de indicatoren blijkt dat het gebruik van de Nederlandse vaarwegen conform verwachting is.

In 2017 zijn er geen beleidswijzigingen geweest. De met de Rijksbrede Nederlandse Maritieme Strategie 2015–2025 (Kamerstukken II 2014–2015, 31 409, nr. 70) ingezette koers is ook in 2017 voortgezet. Daarbij is in 2017 nog meer accent gelegd op interdepartementale samenwerking bij de uitwerking van de maritieme strategie. Afgelopen jaar is wederom ingezet op oplossingen die gehele Maritieme sector versterken. De aanbevelingen uit de beleidsdoorlichting Scheepvaart en Havens (Kamerstukken II 2016–2017, 32 861 nr. 22) zijn meegenomen in het nieuw vastgestelde werkprogramma voor de maritieme strategie.

In december 2017 is door het Europees Parlement en de Raad de Richtlijn erkenning beroepskwalificaties in de binnenvaart aangenomen (PbEU 2017 L 345), waarmee de beroepscompetenties van de bemanning van binnenschepen Europees breed zijn vastgesteld.

Daarnaast is gestart met een Europees breed onderzoek naar de werkbelasting van bemanning van binnenschepen, uitmondend in een advies eind 2018 ten behoeve van een Europees brede modernisering van de regelgeving voor de samenstelling van de bemanning (van binnenschepen) en de vaar- en rusttijden.

18.01 Scheepvaart en havens

Toelichting op de financiële instrumenten

Overzicht van de budgettaire gevolgen van beleid artikel 18 Scheepvaart en Havens (x € 1.000)
           

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 
   

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

 

Verplichtingen

5.077

18.793

30.508

21.489

30.825

11.665

19.160

1

Uitgaven

5.361

4.801

10.932

22.733

29.409

27.752

1.657

 

18.01

Scheepvaart en havens

5.361

4.801

10.932

22.733

29.409

27.752

1.657

 

18.01.01

Opdrachten

2.317

1.956

6.278

14.562

18.207

16.908

1.299

 
 

– Topsector logistiek

   

4.909

11.954

16.810

15.323

1.487

2

 

– Caribisch Nederland

       

141

0

141

3

 

– Overige opdrachten

   

1.369

2.608

1.256

1.585

– 329

 

18.01.02

Subsidies

467

543

2.200

5.926

8.505

8.225

280

 
 

– Topsector logistiek

   

1.750

5.102

7.775

7.775

0

 
 

– Overige subsidies

   

450

824

730

450

280

 

18.01.03

Bijdrage aan agentschappen

1.705

1.404

1.283

1.290

1.137

1.441

– 304

 
 

– waarvan bijdrage aan RWS

1.705

1.404

1.283

1.290

1.137

1.441

– 304

 

18.01.05

Bijdragen aan internationale organisaties

872

898

1.171

955

1.560

1.178

382

 
 

Ontvangsten

97

465

450

254

794

0

794

 

Verplichtingen (ad 1)

De hogere verplichtingen worden met name veroorzaakt door Topsector Logistiek (€ 13,2 miljoen). Doordat het jaarplan 2017 is goedgekeurd kunnen de verplichtingen worden vastgelegd. Daarnaast is € 4,5 miljoen verplicht ten behoeve van de jaarlijkse bijdrage aan het Europees reservefonds Binnenvaart voor het oprichten en financieren van een platform ter vertegenwoordiging van de sector.

18.01.01 Opdrachten

Topsector logistiek (ad 2)

Het verschil is grotendeels te verklaren vanwege een vertraging bij het aanbesteden en uitvoeren van een aantal geplande activiteiten in 2016, waardoor de afrekening hiervan pas in 2017 heeft plaatsgevonden.

Caribisch Nederland (ad 3)

Dit betreft kosten die betrekking hebben op de voorbereiding van de aanbesteding van het herstel van de pier Bonaire.

Extracomptabele verwijzingen

Extracomptabele verwijziging naar artikel 15 Hoofdvaarwegen van het Infrastructuurfonds (x € 1.000)
   

2017

Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 15 Hoofdvaarwegen van het Infrastructuurfonds

802.181

Andere ontvangsten van artikel 15 Hoofdvaarwegen van het Infrastructuurfonds

97.115

     

Totale uitgaven op artikel 15 Hoofdvaarwegen van het Infrastructuurfonds

899.296

waarvan

   

15.01

Verkeersmanagement

8.525

15.02

Beheer, onderhoud en vervanging

322.961

15.03

Aanleg

218.819

15.04

GIV/PPS

39.105

15.06

Netwerkgebonden kosten HVWN

309.886

15.07

Investeringsruimte

 
Extracomptabele verwijzing naar artikel 17.06 PMR van het Infrastructuurfonds (x € 1.000)
   

2017

Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 17.06 PMR van het Infrastructuurfonds

3.526

Andere ontvangsten van artikel 17.06 PMR van het Infrastructuurfonds

1.494

     

Totale uitgaven op artikel 17.06 PMR van het Infrastructuurfonds

5.020

waarvan

   

17.06

PMR

5.020

Extracomptabele verwijzing naar artikel 18.03 Externe Veiligheid van het Infrastructuurfonds (x € 1.000)
   

2017

Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 18.03 Intermodaal vervoer van het Infrastructuurfonds

0

Andere ontvangsten van artikel 18.03 Intermodaal vervoer van het Infrastructuurfonds

 
     

Totale uitgaven op artikel 18.03 Externe Veiligheid van het Infrastructuurfonds

0

waarvan

   

18.03

Intermodaal vervoer

0

Artikel 19 Klimaat

Algemene Doelstelling

Klimaatverandering door menselijk handelen tegen gaan. Door uitstoot van CO2 en overige broeikasgassen stijgt de temperatuur op aarde. Hierdoor verandert het klimaat en stijgt de zeespiegel. Nederland heeft internationale afspraken gemaakt om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen en zo de klimaatverandering te beperken. Vermindering van CO2-uitstoot biedt bovendien economische kansen, stimuleert slimme groene investeringen, creëert daarmee banen, en bevordert zo Nederlandse innovaties die ook buiten de landsgrenzen kunnen worden ingezet.

Regisseren

Rollen en Verantwoordelijkheden

De Minister van IenM regisseert de inhoudelijke lijn voor de nationale inbreng in de ontwikkeling van het Europese en het mondiale klimaatbeleid. Meer specifiek is de Minister van IenM verantwoordelijk voor:

  • het door Nederland nakomen van de (onder andere) in UNFCCC37 en EU-verband gemaakte afspraken over het reduceren van emissies van CO2 en overige broeikasgassen en voor het emissiehandelssysteem waaronder het toewijzen en het doen veilen van CO2-emissierechten;

  • de regie op het nationale klimaatbeleid en de internationale aspecten van het IenM-beleid, inclusief het politieke optreden en de vertegenwoordiging in de betreffende internationale gremia. Daartoe horen onder andere de Europese Transport- en Milieuraad en relevante VN-bijeenkomsten;

  • de opdracht aan de NEa voor het handelssysteem in CO2-emissierechten. Ook de registratie van hernieuwbare energie voor het verkeer en de rapportage hierover ter controle van de duurzaamheid en de CO2-prestatie zijn hier onderdeel van;

  • de coördinatie van de Nederlandse inzet in internationaal kader bij de vaststelling van normen en plafonds, de vertaling daarvan naar Nederlandse wet- en regelgeving en de verdeling van doelstellingen over sectoren en milieuthema’s. De doelen en normen hebben betrekking op het reduceren van CO2-emissies van motorvoertuigen, op brandstofkwaliteit, op productie en inzet van duurzame biobrandstoffen, op de mondiale uitfasering van ozonlaagafbrekende stoffen en van gefluorideerde broeikasgassen en op de handel in CO2-emissierechten (Emissions Trading System/ETS).

Het internationale IenM-beleid vindt niet alleen zijn grondslag in dit artikel. Specifieke rollen en verantwoordelijkheden van de Minister op de verschillende beleidsterreinen van IenM zijn bij de desbetreffende artikelen vermeld.

Stimuleren

Om de milieudoelen op het gebied van klimaat te behalen, is het belangrijk deze op een proactieve wijze met maatschappelijke partners te delen. Daarom stimuleert de Minister van IenM:

  • het aangaan en organiseren van allianties met en tussen bedrijven, branches, overheden en kennisorganisaties om de doelen uit de Klimaatagenda, de afspraken in het SER-Energieakkoord waar de Minister voor verantwoordelijk is en het Lokale Klimaatactieprogramma tot succesvolle uitvoering te brengen. Via het Lokale Klimaatactieprogramma, Green Deals en initiatieven voor reductie van CO2-emissies brengt de Minister ondernemers, burgers en andere overheden beter in positie om maatregelen te nemen die goed zijn voor klimaat en economie;

  • zuinigere voertuigen. Dit gebeurt onder andere door de voorlopers in de sector te stimuleren en voor ontwikkeling van diverse alternatieve voertuigen en brandstoffen een kansrijke omgeving te creëren;

  • Het verduurzamen van brandstoffen in de sectoren mobiliteit en transport door afspraken te maken over de rijksbijdrage aan de Actieagenda duurzame brandstofvisie voor het doelbereik van 15 tot 20 petajoule energiebesparing voor 2020 en een maximumuitstoot van 25 megaton CO2 in 2030. Dit vanuit het SER-Energieakkoord, pijler zeven transport en mobiliteit. Het bereiken van de jaardoelstelling voor hernieuwbare energie stimuleren door ontwikkeling en toepassing van alternatieve energiedragers zoals elektrisch rijden en rijden op waterstof, en het faciliteren van de aanleg van tankinfrastructuur voor alternatieve energiedragers.

Ten slotte is de Minister van IenM verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de ILT op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en Toezicht).

Indicatoren en kengetallen

Kengetal: Sectorale niet-ETS emissieplafonds voor 2020 (in megaton CO2 -equivalenten)
 

Verantwoordelijk ministerie

Raming 2020 (voorgenomen beleid)

Emissieplafond

CO2 industrie en energie

EZ

7,1

11

CO2 verkeer en vervoer

IenM

32,4

36

CO2 gebouwde omgeving

BZK

20,9

22,5

CO2 land- en tuinbouw

EZ

6,1

6

Overige CO2 broeikasgassen landbouw

EZ

18,8

16

Resterende overige broeikasgassen

EZ

9,0

9

In deze tabel zijn de sectorale emissieplafonds en de raming weergegeven. De raming geeft aan in welke mate het doelbereik in zicht is. In deze raming is het effect van het begrotingsakkoord, het SER-energieakkoord en de Klimaatagenda «weerbaar, welvarend en groen» verwerkt.

In de kabinetsaanpak Klimaatbeleid op weg naar 2020 heeft het kabinet afgesproken dat, indien in een sector tegenvallers optreden die samenhangen met (de uitvoering van) het beleid van het ministerie, de verantwoordelijke bewindspersoon in beginsel compenserende maatregelen neemt. Wanneer is aangetoond dat (alle) binnen de sector mogelijke compenserende maatregelen veel duurder zijn dan de oorspronkelijke maatregelen, zal het kabinet zoeken naar alternatieve kosteneffectieve maatregelen – binnen de beschikbare middelen – in andere sectoren. Vervolgens zal het kabinet een besluit nemen en de Tweede Kamer hierover informeren. Is er een tegenvaller die niets van doen heeft met tegenvallende beleidseffecten, dan volstaat naar verwachting het overschot in andere sectoren om deze tegenvaller op te vangen.

Kengetal: Ontwikkeling verplichting aandeel hernieuwbare energie in het vervoer (in %)

Verplichtingen

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Besluit hernieuwbare energie vervoer 2015

2

3,25

3,75

4

4,25

4,5

5

5,5

6,25

7

7,75

8,5

9,25

10

Realisatie

2

3,26

3,75

4,01

4,31

4,54

5,05

5,54

6,25

7

       

Bron: realisatie 2016: Rapportage hernieuwbare energie 2016 van de Nederlandse Emissieautoriteit (https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-812393)

Toelichting:

In artikel 2.1 van het Besluit hernieuwbare energie voor vervoer 2015 dat op 1 januari 2015 van kracht is geworden, is de ontwikkeling van de jaarverplichting hernieuwbare energie in het vervoer tot en met 2020 vastgelegd. Bedrijven hebben in 2016 aan de gestegen jaarverplichting hernieuwbare energie vervoer (van 6,25% naar 7%) voldaan.

Kengetal: Ontwikkeling CO2 -emissie nieuwe personenauto’s in gram CO2 per kilometer
 

2005

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2021

EU

162,6

145,7

140,3

135,7

132,2

127,0

123,4

119,6 (130,0)1

118,1

(95,0)

Nederland

169,9

146,9

135,8

126,1

118,6

109,1

107,3

101,2

105,9

 

Bron: European Environment Agency; EEA Technical report N0 19/2017. Monitoring CO2 emissions from new passenger cars and vans in 2016.

X Noot
1

Norm

Toelichting:

Nadat vrijwillige afspraken over CO2-reductie met de Europese autofabrikanten niet tot gewenste resultaten hebben geleid, heeft de Europese Commissie in december 2007 een voorstel gedaan voor verplichte reductiedoelstellingen. Dat voorstel is in 2009 aangenomen en bevatte een verplichte norm van gemiddeld 130 g CO2/km in 2015. Daarnaast is in november 2013 overeenstemming bereikt dat een verplichte norm van gemiddeld 95 g CO2/km in 2021 zal gelden. Deze norm zal er straks toe leiden dat de gemiddelde automobilist op jaarbasis zo’n € 340 aan brandstofkosten bespaart ten opzichte van het referentiejaar 2007.

Alleen voor 2015 en 2021 zijn er EU-normen (voor fabrikanten). De CO2-uitstoot van nieuwe voertuigen in Nederland wordt jaarlijks gemonitord.

De gemiddelde CO2-uitstoot van nieuw verkochte voertuigen in Nederland is in de periode tussen 2010 en 2016 sterk gedaald, veel sterker dan in de rest van Europa. In 2016 nam de uitstoot van nieuw verkochte personenauto’s in Nederland als enige lidstaat in de EU licht toe.

Volgens voorlopige cijfers die het Europese milieuagentschap in april 2017 heeft gepubliceerd, komt in 2016 de voorlopige gemiddelde CO2-uitstoot uit op 105,9 g/km in Nederland en op 118,1 g/km in Europa. Nederland blijft daarmee ruim onder het Europese gemiddelde en kan nog steeds tot de kopgroep worden gerekend. Ook blijft het aantal elektrische voertuigen groeien. Op Europees niveau is aan fabrikanten opgelegd om in 2015 een gemiddeld CO2-uitstoot te realiseren van 130 g/km. In 2021 ligt de reeds vastgestelde norm op 95 gram CO2 per kilometer.

Op 8 november 2017 heeft de Europese Commissie een voorstel gepubliceerd voor de aanscherping van de normen voor personen- en bestelauto’s voor de jaren 2025 en 2030. Zoals verwoord in het BNC-fiche ondersteunt Nederland het doel van het voorstel om CO2-uitstoot te reduceren, maar is kritisch over de uitwerking van het voorstel en had graag meer ambitie willen zien met het oog op de klimaatdoelstellingen.

Beleidsconclusies

In 2017 hebben de Raad en het Europees Parlement overeenstemming bereikt over het pakket aan wetsvoorstellen waarmee het EU broeikasgasdoel voor 2030 van tenminste 40% emissiereductie (t.o.v. 1990) wordt geïmplementeerd:

  • Met de herziening van het EU-emissiehandelssysteem (ETS) zal het aantal beschikbare rechten jaarlijks sneller dalen in lijn met het EU-doel voor 2030. Daarmee wordt EU-breed in het ETS in 2030 een reductie van 43% gerealiseerd t.o.v. 2005. Daarnaast wordt vanaf 2023 via het marktstabiliteitsreserve een deel van het heersende overschot aan rechten blijvend vernietigd. Op termijn moet dit zorgen voor een sterkere koolstofprijs in het ETS die een betere financiële prikkel geeft voor reductiemaatregelen. Onder de herziene ETS-richtlijn blijft de bescherming van bedrijven die te maken hebben met internationale concurrentie (zogenaamde «carbon leakage» sectoren) in stand, waarbij de benchmarks voor het afgeven van gratis rechten worden aangescherpt.

  • De nieuwe Effort Sharing Regulation (ESR) schrijft bindende reductiepercentages voor die lidstaten moeten realiseren in de sectoren die niet onder het ETS vallen. Voor Nederland is het reductiedoel 36% t.o.v. 2005. EU-breed zal in 2030 30% reductie worden gerealiseerd t.o.v. 2005. Lidstaten hebben zelf de vrijheid om hun reductiedoel over de verschillende sectoren te verdelen en krijgen veel flexibiliteit om maatregelen in de tijd te spreiden. Voor een aantal lidstaten, waaronder Nederland, bestaat eveneens de mogelijkheid om een beperkt deel van de opgave te realiseren via de inzet van ETS-rechten. Daarnaast kunnen lidstaten onderling emissieruimte verhandelen. Dit alles draagt bij aan een zo kosteneffectief mogelijke inspanning op zowel lidstaat- als EU-niveau. De ESR zal er voor zorgen dat alle EU-lidstaten in de periode 2021–2030 maatregelen inzetten om hun emissies te reduceren, en houdt daarbij rekening met de verschillende uitgangspunten van lidstaten. Ook is er een veiligheidsreserve ingebouwd waarmee lidstaten die door omstandigheden niet aan hun doel kunnen voldoen geholpen kunnen worden. Voorwaarde hierbij is dat de EU als geheel haar 2030 doel nog wel haalt.

  • De nieuwe LULUCF-verordening stelt de boekhoudregels vast voor de landgebruik sector. Daarnaast is als doel vastgelegd dat de balans tussen koolstofopname en uitstoot van broeikassen door landgebruik op lidstaat-niveau niet mag verslechteren (zogenaamd «no net debit»). Als een lidstaat juist zorgt dat de LULUCF-sectoren netto meer koolstof gaan opnemen, dan levert dit kredieten op die kunnen worden ingezet tegenover het doel onder de Effort sharing regulation. Een compensatiemechanisme zorgt ervoor dat landen niet onbedoeld benadeeld worden door de keuzes die zijn gemaakt bij de uitwerking van rekenregels, bijvoorbeeld t.a.v. basisjaren. De keuze om niet jaarlijks maar om de vijf jaar de balans op te maken doet recht aan de sterke fluctuaties die in de landgebruik sector kunnen voorkomen.

Met dit pakket aan EU-wetgeving is het EU-broeikasgasreductiedoel van tenminste 40% op een robuuste wijze zeker gesteld. Het is wel duidelijk dat dit nog niet voldoende zal zijn om de doelen van de Overeenkomst van Parijs binnen bereik te brengen. Herzieningsclausules in zowel de ETS-richtlijn als de Effort Sharing Regulation bieden de mogelijkheid om deze instrumenten aan te scherpen als de EU besluit haar 2030-doel op te hogen.

De Rechtbank Den Haag heeft in zijn uitspraak van 24 juni 2015 bepaald dat de Staat de emissies van broeikasgassen in Nederland in 2020 moet beperken tot een niveau van 25% onder de uitstoot in 1990. De Staat heeft in september 2015 aangegeven in hoger beroep te gaan tegen het vonnis. Het is echter uitvoerbaar bij voorraad verklaard, hetgeen betekent dat de Staat, hangende het hoger beroep, het vonnis uit moet voeren. Wanneer alle Energieakkoord-doelen behaald worden zal in 2020 volgens de NEV2017 naar verwachting 25% broeikasgasreductie ten opzichte van 1990 worden gerealiseerd, waarmee uitvoering wordt gegeven aan het vonnis van de Rechtbank Den Haag in de zaak Urgenda/Staat.

In 2017 is voor de verduurzaming van mobiliteit ingezet op uitvoering van de verschillende actiesporen vanuit de Brandstofvisie (Kamerstukken II 2015–2016, 30 196, nr. 353). Deze zijn opgesteld in nauwe samenwerking met SER UMT, decentrale overheden en de sectorpartijen. Samengewerkt wordt in verschillende publiek-private platforms (elektrisch rijden, waterstof, geavanceerde biobrandstoffen en bio-LNG) en de verschillende greendeals en bestuursakkoorden zoals o.a. de greendeal zero-emissie stadslogistiek en het landelijk bestuursakkoord zero-emissie bussen. Per deelonderwerp is een rollende agenda bepaald. De scope hiervan is afhankelijk van de mate van marktrijpheid van de verschillende product/markt-combinaties. Acties worden in overleg uitgevoerd. Het beleid om via publiek/private bundeling van middelen Europese cofinanciering te verkrijgen is effectief gebleken. Een eerste tranche van de investeringsagenda Brandstofvisie is uitgevoerd met de publicatie – medio 2017 – van de DKTI-regeling (Demonstratieregeling klimaattechnologieën en -innovaties in transport). De eerste tranche van deze regeling is op 22 december 2017 gesloten. Daarbij is duidelijk geworden dat de regeling fors is overtekend. Dit kan gezien worden als een signaal dat het bedrijfsleven kansen ziet en bereid is zelf te investeren.

Verder is afgelopen jaar vanuit de Brandstofvisie gestart met een herijking van de doelstellingen. Dit was nodig omdat de afspraken vanuit het Parijsakkoord nog niet in de scope waren opgenomen. Ook dienen de effecten te worden meegenomen van de aanscherping van de Alternative Fuels Infrastructure richtlijn, (een van de onderdelen van het EU-pakket Decarbonizing transport, naast een aangescherpte norm voor personenauto’s) en de nieuwe nationale Energie- en Klimaatagenda die momenteel wordt voorbereid.

In 2017 is de wetsbehandeling in de Tweede Kamer geweest van de implementatie van de ILUC-richtlijn. Voorts zijn de EU-onderhandelingen gestart over de RED2 (Renewable Energy Directive), waarvan de doelstellingen voor hernieuwbare energie voor vervoer na 2020 onderdeel uitmaken.

Budgettaire gevolgen van beleid

Overzicht van de budgettaire gevolgen van beleid artikel 19 Klimaat (x € 1.000)
           

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 
   

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

 

Verplichtingen

27.629

63.217

32.414

71.954

– 51.002

60.195

– 111.197

1

Uitgaven

95.080

65.813

81.400

72.006

70.475

61.434

9.041

 

19.01

Tegengaan klimaatverandering

11.749

16.934

21.582

15.190

17.676

13.244

4.432

 

19.01.01

Opdrachten

876

3.243

3.327

2.681

3.401

2.506

895

2

19.01.02

Subsidies

1.667

1.696

4.697

992

2.613

0

2.613

 

19.01.03

Bijdrage aan agentschappen

9.206

11.995

13.558

11.517

11.662

10.738

924

 
 

– Waarvan bijdrage aan KNMI

411

906

716

809

424

398

26

 
 

– Waarvan bijdrage aan NEa

3.608

6.943

7.320

8.017

8.127

6.934

1.193

 
 

– Waarvan bijdrage aan RWS

5.187

4.146

5.522

2.691

3.111

3.406

– 295

 

19.02

Internationaal beleid, coördinatie en samenwerking

83.331

48.879

59.818

56.816

52.799

48.190

4.609

 

19.02.01

Opdrachten

76.931

4.715

8.868

3.314

2.648

7.643

– 4.995

3

 

– Uitvoering CDM

29.905

2.863

5.114

68

47

0

47

 
 

– RIVM

29.613

0

0

0

0

0

0

 
 

– Interreg

8.097

344

1.671

108

0

322

– 322

 
 

– Overige opdrachten

1.220

1.474

2.083

3.206

2.601

7.321

– 4.720

 

19.02.02

Subsidies

0

0

913

1.438

650

1.533

– 883

 
 

– Interreg

0

0

913

638

650

1.533

– 883

 
 

– Overige subsidies

     

800

       

19.02.03

Bijdrage aan agentschappen

3.258

40.311

46.222

43.024

46.008

36.695

9.313

4

 

– waarvan bijdrage aan RIVM

3.258

29.647

35.181

33.194

34.755

29.308

5.447

 
 

– waarvan bijdrage aan RVO

   

10.722

9.492

11.003

7.008

3.995

 
 

– waarvan bijdrage aan RWS

 

449

319

338

250

379

– 129

 

19.02.05

Bijdrage aan internationale organisaties

3.142

3.853

3.815

9.040

3.493

2.319

1.174

5

 

Ontvangsten

134.567

134.089

188.286

145.474

198.797

226.500

– 27.703

6

Verplichtingen (ad 1)

Toelichting op de financiële instrumenten

De negatieve verplichtingenrealisatie betreft met name het afboeken van het saldo van openstaande CDM raamovereenkomsten van in totaal € 127,9 miljoen met de uitvoeringsorganisaties. De raamovereenkomsten zijn in 2017 financieel vastgesteld en afgewikkeld.

19.01 Klimaat
19.01.01 Opdrachten (ad 2)

In 2017 zijn opdrachten verstrekt en betalingen gedaan in het kader van de beleidsterreinen:

  • Klimaat (onder andere de uitwerking van de Lokale Klimaatagenda, alsmede de Roadmap/Klimaatagenda 2050 en de uitwerking van de Klimaattop in Parijs);

  • SER-Energieakkoord;

  • Duurzame mobiliteit (onder andere in verband met de duurzame brandstoffenvisie).

In het kader van de 1e suppletoire begroting 2017 is het budget voor de opdrachten met € 9,8 miljoen opgehoogd, bestemd voor de verplichtingen en uitgaven van de Duurzame Brandstofvisie. Bij 2e suppletoire begroting is verantwoord dat in 2017 de uitgaven lager zijn dan eerdere geraamd. Een budget van € 8,3 miljoen is doorgeschoven, waarmee het uitgavenbudget 2017 is uitgekomen op € 3,9 miljoen. Het verschil met de uiteindelijke realisatie ad € 0,5 miljoen komt door lagere uitgaven op toegekende verplichtingen.

19.01.02 Subsidies

In 2017 zijn subsidies uitgekeerd in het kader van de Nederlandse Klimaatcoalitie, de uitvoering van het SER-Energieakkoord en de nieuwe Omgevingswet.

Het verschil tussen budget begroting en realisatie wordt voornamelijk verklaard door de mutaties die bij 1e en 2e suppletoire begroting 2017 zijn verantwoord. Het betreft o.a. een overheveling binnen artikel 19 van het opdrachtenbudget naar het subsidiebudget van € 1,8 miljoen voor de subsidie aan de Omgevingsdienst.nl ten behoeve van de intensivering van de handhaving van maatregelen bij bedrijven. Daarnaast zijn via herschikkingen binnen artikel 19 middelen vrijgemaakt voor de financiering van de toegekende subsidies.

19.01.03 Bijdrage aan agentschappen

Koninklijk Meteorologisch Instituut (KNMI)

Aan het KNMI zijn middelen ter beschikking gesteld voor diverse werkzaamheden in het kader van klimaatonderzoek en het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC).

Rijkswaterstaat (RWS)

Aan RWS Leefomgeving zijn middelen ter beschikking gesteld voor de uitvoering van de klimaat- en energiegerelateerde onderdelen van Infomil (centraal punt voor bundeling en verspreiding van milieu wet- en regelgeving), alsmede voor programma’s in het kader van onder andere lokale klimaatinitiatieven, overige broeikasgassen, rijden op waterstof en monitoring duurzame mobiliteit.

Nederlandse Emissieautoriteit (NEa)

Aan de NEa zijn via de jaarlijkse opdrachtverlening middelen ter beschikking gesteld voor de uitvoering van alle (grotendeels wettelijk vereiste) werkzaamheden in het kader van emissiehandel, alsmede het register voor biobrandstoffen.

Het verschil tussen de begroting en de realisatie wordt met name verklaard door de aanvullende middelen aan de NEa ter compensatie voor hogere uitvoeringskosten ten gevolge van twee gewijzigde EU-richtlijnen (ILUC-implementatie). Hiervoor zijn bij 1e en 2e suppletoire begroting 2017 respectievelijk € 0,9 miljoen en € 0,4 miljoen aan dit financiële instrument toegevoegd.

19.02 Internationaal beleid, coördinatie en samenwerking
19.02.01 Opdrachten (ad 3)

Interreg

Interreg is een Europese subsidieregeling waarin partijen uit meerdere landen samenwerken op het terrein van innovatie, duurzaamheid, bereikbaarheid en regionale gebiedsontwikkeling. De deelname van Nederlandse organisaties aan de transnationale en interregionale programma’s van Interreg wordt bevorderd. Met de beschikbare middelen wordt de Nederlandse bijdrage voor de kosten van de internationale uitvoering en de uitvoering in Nederland (waaronder begrepen de stimulering van de deelname door Nederlandse partners) gefinancierd. Deze subsidiëring gebeurt via de PSR-regeling (projectstimulering) en via de CETSI-regeling (cofinanciering). Beide worden hieronder bij 19.02.02 vermeld.

Het verschil tussen begroting en realisatie wordt met name verklaard door de bij 1e suppletoire begroting 2017 aangebrachte verschuiving van € 0,26 miljoen binnen het instrument opdrachten, van opdrachten Interreg naar overige opdrachten.

Overige opdrachten

In 2017 zijn opdrachten verstrekt in het kader van internationale diplomatie waaronder het uitvoeren van bedrijfsleven missies en voor de inhoudelijke onderbouwing en voorbereiding van internationaal beleid en bijeenkomsten. Tevens zijn in 2017 opdrachten verstrekt voor de oprichting van het Global Centre of Excellence on Climate Adaptation (GCECA), alsmede voor het beleidsterrein Satellietdata en DGMI-brede opdrachten.

Het verschil tussen begroting en realisatie wordt met name verklaard door de bij 1e suppletoire begroting 2017 aangebrachte verlaging van in totaal € 1,679 miljoen waarin het uitgavenbudget verwerkt is, zijnde een overboeking van het opdrachten- naar het bijdragenbudget (19.02.05). Deze € 1,5 miljoen betroffen de resterende Clean Development Mechanism (CDM)-middelen die door de CDM-uitvoeringsorganisaties naar de IenM-begroting zijn teruggestort. Binnen de klimaatbeleidsdoelstellingen zijn deze middelen herbestemd voor activiteiten op het gebied van Carbon Pricing. In het kader van de 2e suppletoire begroting is het uitgavenbudget verlaagd met € 1,865 miljoen en overgeheveld naar art. 21 voor de kosten van het opruimen van drugsafvaldumping (invulling van het amendement Cegerek en Dijkstra, Kamerstukken II 2014–2015, 34 000 XII, nr. 17) en naar artikel 97 Algemeen departement voor de kosten van de juridische opdrachten die de hoofddirectie Juridische Zaken (HBJZ) uitvoert. Met deze verlagingen is het budget uitgekomen op € 3,8 miljoen.

Het verschil met de realisatie à € 1,2 miljoen komt met name doordat een aantal projecten vertraging heeft opgelopen, zoals bijvoorbeeld de bouw van het Galileo Reference Centre en de hierboven genoemde GCECA.

19.02.02 Subsidies

Interreg

Op 27 december 2016 is in de Staatscourant het subsidieplafond 2017 gepubliceerd voor de Cofinancieringsregeling Interreg V (CETSI-regeling, Stcrt. 2016, nr. 71691). Op deze regeling hebben in 2017 door RVO betalingen plaatsgevonden voor een bedrag van € 0,663 miljoen. Daarnaast is aan overheden een bedrag van € 0,235 miljoen verstrekt via een decentralisatie-uitkering (overboeking naar het Gemeentefonds, Provinciefonds en BTW-compensatiefonds). Hiervan betrof € 0,160 de CETSI-regeling en € 0,075 miljoen de Projectstimuleringsregeling Interreg V (PSR-regeling). Voorts zijn enkele door RVO terugontvangen subsidies in mindering gebracht op de eerdergenoemde uitgaven van € 0,663 miljoen.

19.02.03 Bijdrage aan agentschappen (ad 4)

RIVM

IenM heeft een deel van de beleidsuitvoering uitbesteed aan externe uitvoeringsorganisaties, zoals het RIVM (uitvoering van wettelijke taken en beleidsonderbouwend onderzoek). IenM heeft ervoor gekozen om de gecoördineerde opdrachtverlening voor de capaciteitsinzet van RIVM via het artikelonderdeel 19.02.03 te laten plaatsvinden. Daartoe zijn bij suppletoire begrotingen vanuit de beleidsartikelen middelen naar dit onderdeel overgeheveld. Dit verklaart het verschil tussen de begroting en de realisatie.

RWS

RWS voert in opdracht van IenM werkzaamheden uit die verband houden met de uitvoering van de Wet bescherming Antarctica. Daarnaast zijn aan RWS voor een aantal overige activiteiten, waaronder Horizon 2020, EU-handboek en voor de uitvoering van InfoMil (centraal punt voor bundeling en verspreiding van milieuwet- en regelgeving) middelen toegekend.

RVO

IenM heeft een deel van de beleidsuitvoering uitbesteed aan externe uitvoeringsorganisaties, zoals RVO Nederland (uitvoering van subsidieregelingen en beleidsonderbouwend onderzoek). IenM heeft ervoor gekozen om de gecoördineerde opdrachtverlening voor de capaciteitsinzet RVO via het artikelonderdeel 19.02.03 te laten plaatsvinden. Daartoe zijn bij suppletoire begrotingen vanuit de beleidsartikelen middelen naar dit onderdeel overgeheveld. Dit verklaart het verschil tussen de begroting en de realisatie.

19.02.05 Bijdrage aan internationale organisaties (ad 5)

Op grond van internationale verdragen, internationale afspraken, contributieverplichtingen en aanvragen zijn aan internationale organisaties in 2017 de volgende bijdragen van € 0,1 miljoen of meer betaald.

Organisatie

Onderwerp

Bedrag x € 1.000

UNEP

Het aandeel van IenM in de Nederlandse bijdrage aan het United Nations Environment Programme (UNEP).

615

Bogor Agricultural University (Indonesië)

Bijdrage aan het project van het Center for Climate Risk and Opportunity Management (CCROM) van de universiteit van Bogor, betreffende de opzet van een systeem van emissieregistratie in Indonesië. De totale bijdrage bedraagt € 0,5 miljoen, waarmee de eerste twee jaren van dit vierjarige project kunnen worden gefinancierd. De betaling van € 0,224 miljoen in 2017 betreft het tweede jaar.

224

International Transport Forum (ITF)

Van deze mondiale organisatie op vervoersgebied (een aan de OESO, de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling gelieerde organisatie) zijn 61 landen lid: alle Europese landen en bijvoorbeeld ook de VS, China en Rusland. Het ITF is hét internationale publiek/private platform dat ontwikkelingen op vervoersgebied bespreekt, zoals de globalisering en de verduurzaming.

191

The Ocean Cleanup Interception

Bijdrage voor het testen van prototypes van een geavanceerd, efficiënt en kosteneffectief systeem voor het verwijderen van plastic afval uit het water, in het gebied rondom Jakarta (Indonesië). Deze bijdrage is uitvloeisel van een tussen Nederland en Indonesië gesloten MoU. De totale bijdrage bedraagt € 0,2 miljoen waarvan in 2017 € 0,160 miljoen is betaald.

160

World Resources Institute (WRI)

Bijdrage aan de operationalisering van het online instrument Aqueduct. Bij het plannen van besluiten over klimaatadaptatie is inzicht nodig in bestaande en toekomstige risico's en in de effecten van maatregelen voor het verlagen van risico's. Met dat doel wordt het instrument Aqueduct ontwikkeld door een consortium van WRI, Deltares, VU-Amsterdam en PBL, gericht op Flood Risk and Intervention Assessment for Global Cities.

150

Earthmind

Door middel van het VCA-platform werkt een internationale multistakeholder-coalitie (overheden, NGO’s en bedrijven) aan de vormgeving en financiering van maatregelen om gebieden duurzaam te ontwikkelen, met positieve baten voor klimaat, water, landgebruik en biodiversiteit. Doel is om het bedrijfsleven te helpen om op transparante en afrekenbare manier te investeren. Deze coalitie is een concrete bijdrage aan de modernisering van (internationaal) milieubeleid.

125

Stichting IABR/UP

Bijdrage in de uitvoering van het project Climate Adaptation in Practice. Dit ter ondersteuning van de totstandkoming van het Global Centre of Excellence on Climate Adaptation, zoals door Nederland aangekondigd tijdens de Klimaattop (CoP) in november 2017 in Bonn. De totale bijdrage bedraagt € 0,135 miljoen waarvan in 2017 € 0,108 miljoen is betaald

108

UNEP

Bijdrage aan het International Resource Panel, de pendant van het klimaatpanel IPCC. Het bestaat uit vooraanstaande wetenschappers en verschaft onafhankelijke informatie over het gebruik van natuurlijke hulpbronnen. Net als bij klimaat is het op dat gebied van belang te beschikken over onafhankelijke beleidsrelevante gegevens. De bijdrage verzekert invloed door middel van het lidmaatschap van de stuurgroep.

100

China Council for International Cooperation and Development

Nederland neemt (op uitnodiging van China) deel aan deze adviesraad op hoog niveau op het gebied van duurzame ontwikkeling. De contributies worden gebruikt voor het laten doen van studies. Nederland heeft veel ervaring en kennis op het voor China relevante thema vergroening en wil dit thema de komende jaren beter onder de aandacht brengen.

100

Diverse organisaties

Bijdragen van minder dan € 0,1 miljoen.

1.721

Totaal

 

3.494

Zoals hierboven bij overige opdrachten is toegelicht, is bij de bij 1e suppletoire begroting 2017 een bedrag van € 2,5 miljoen voor Carbon Pricing gerelateerde projecten overgeboekt van het opdrachtenbudget (19.02.01) naar het bijdragenbudget. Bij 2e suppletoire begroting heeft een soortgelijke overboeking plaatsgevonden voor een bedrag van € 0,535 miljoen Dit betrof projecten die aanvankelijk als opdrachten waren geraamd, maar die uiteindelijk in de vorm van subsidies zijn toegezegd.

Het na deze mutaties resterende verschil met de realisatie wordt grotendeels verklaard doordat van de eerdergenoemde € 2,5 miljoen een bedrag van € 1,5 miljoen pas in 2018 tot besteding zal komen. Het resterende verschil van ruim € 0,2 miljoen is veroorzaakt doordat in een aantal gevallen de gevraagde bijdrage lager was dan het bedrag dat hiervoor aanvankelijk was geraamd.

Ontvangsten (ad 6)

Dit betreft de ontvangsten in het kader van de Emissions Trading System (ETS) veilingopbrengsten. Uiteindelijk is de veilingopbrengst in 2017 op € 198,8 miljoen uitgekomen, hetgeen € 27,7 miljoen minder is dan de oorspronkelijke raming. De lagere ETS-ontvangsten komen doordat de gemiddelde veilingopbrengst per emissierecht € 1,74 lager is uitgekomen dan vooraf was ingeschat (€ 7,0).

Artikel 20 Lucht en geluid

Algemene Doelstelling

Bevorderen van een solide en gezonde leefomgeving door de luchtkwaliteit te verbeteren en door geluidhinder te voorkomen of te beperken.

Regisseren

Rollen en Verantwoordelijkheden

Om qua luchtkwaliteit en geluid een solide en gezonde leefomgeving te bereiken, regisseert de Minister van IenM de inhoudelijke lijn voor de nationale inbreng in de ontwikkeling van het Europese luchtkwaliteits- en geluidbeleid. Meer specifiek is de Minister van IenM verantwoordelijk voor:

  • de coördinatie van de Nederlandse inzet in internationaal kader bij de vaststelling van grenswaarden en plafonds voor emissies van luchtverontreinigende stoffen, de vertaling daarvan naar Nederlandse wet- en regelgeving en de verdeling van doelstellingen over sectoren en milieuthema’s. De doelen, grenswaarden en normen hebben betrekking op verbetering van de luchtkwaliteit, op bronbeleid voor geluid- en industriële emissies en op bronbeleid om geluidemissies en schadelijke uitlaatgasemissies door de verkeerssector (motorvoertuigen, mobiele machines, lucht- en scheepvaart) tegen te gaan;

  • de ondersteuning van gemeenten en provincies bij het opstellen van algemene regels en bij de vergunningverlening ter vermindering van luchtemissies bij de industrie en bij een juiste toepassing van de geluidregelgeving;

  • de reductie van administratieve lasten voor het bedrijfsleven door vereenvoudiging van de monitoring- en rapportagestructuur voor emissies;

  • de implementatie van de geluidregelgeving (Wet SWUNG38) waarmee een optimale gezondheidsbescherming van burgers en flexibiliteit voor de beheerders van rijkswegen en hoofdspoorwegen wordt beoogd. SWUNG-2 zal de aanpak van geluidhinder op gemeentelijk en provinciaal niveau beter uitvoerbaar maken. Deze nieuwe geluidregels worden ondergebracht in de Omgevingswet. Aan lagere overheden worden subsidiemiddelen ter beschikking gesteld om aan de voorschriften van deze regelgeving te kunnen voldoen en geluidsgevoelige locaties langs infrastructuur aan te pakken.

Stimuleren

Om de milieudoelen op het gebied van luchtkwaliteit en geluid te behalen, is het belangrijk deze op een proactieve wijze met maatschappelijke partners te delen. Daarom stimuleert de Minister van IenM:

  • het aangaan en organiseren van allianties met en tussen bedrijven, branches, overheden en kennisorganisaties om de doelen uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) en SWUNG (geluid) tot een succesvolle uitvoering te brengen;

  • schonere, zuiniger en stillere voertuigen. Door voorlopers in de sector te stimuleren en samen met de decentrale overheden en de sectorpartijen slimme logistieke concepten te ontwikkelen voor stedelijke distributie en voor ontwikkeling van diverse alternatieve voertuigen en brandstoffen een kansrijke omgeving te creëren;

  • medeoverheden tot uitvoering van maatregelpakketten in het NSL om daarmee de Europese normen voor luchtkwaliteit (voor fijnstof in 2011 en voor NO2in 2015) te halen. Dit is belangrijk voor de gezondheid van burgers en hiermee schept de Minister tevens ruimte voor nieuwe infrastructuur, woningbouw en bedrijvigheid.

Ten slotte is de Minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de ILT op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en toezicht).

Indicatoren en kengetallen

Algemeen

Jaarlijks ontvangt de Tweede Kamer een monitoringsrapportage over de voortgang van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De monitoring dient om de voortgang van de uitvoering van het NSL te volgen en biedt een basis om het programma waar nodig bij te sturen. De monitoring betreft de ontwikkeling van de luchtkwaliteit en de uitvoering van projecten en maatregelen. Op 30 oktober 2017 is de achtste rapportage aan de Kamer verzonden (Kamerstukken II 2017–2018, 30 175, nr. 268)

Kengetal: Tegengaan geluidhinder (kengetallen sanering verkeerslawaai, aantal woningen)
 

t.g.v. Rijksinfrastructuur

t.g.v. andere infrastructuur

Totaal

Aantal woningen

Rijkswegen inclusief betreffende A-lijst woningen

Spoorwegen

A-lijst

Overig

 

Totaal

109.800

70.650

77.355

335.800

593.605

Uitgevoerd 1980–1990 (schatting)

40.000

7.450

40.000

87.450

Uitgevoerd 1990–2011

58.302

16.238

48.650

36.721

159.911

Uitgevoerd 2012

549

3.031

1.125

4.705

Uitgevoerd 2013

831

3.000

2.784

6.615

Uitgevoerd 2014

56

704

3.000

397

4.157

Uitgevoerd 2015

22

2.311

2.000

434

4.767

Uitgevoerd 2016

 

740

1.600

1.832

4.172

Uitgevoerd 2017

 

868

200

1.253

2.321

Planning 2017

0

1.067

200

2.739

4.006

Gepland restant per eind 2017

11.420

41.227

15.874

250.832

319.353

Aangepast restant per eind 2017

11.420

40.959

15.874

251.254

319.507

Bron: Bureau Sanering Verkeerslawaai (BSV), 20 april 2017 (https://www.bureausaneringverkeerslawaai.nl/)

Toelichting:

De hier gepresenteerde realisatiecijfers voor Rijksinfrastructuur hebben betrekking op de sanering die door Bureau Sanering Verkeerslawaai (BSV) onder de Wet geluidhinder wordt afgehandeld. Deze sanering kent een ander normenkader dan de sanering zoals die nu door RWS en ProRail wordt uitgevoerd onder de (meer recente) Wet milieubeheer. Hierdoor wijken de hier gepresenteerde aantallen af van de aantallen bij beleidsartikel 14, die zijn gebaseerd op sanering onder de Wet milieubeheer.

Kengetal: Emissies luchtverontreinigende stoffen 1990, 2000, 2005, 2010 en 2014, doelstellingen en prognoses 2020 en 2030 in kton/jr.1
 

1990

2000

2005

2010

2010

2014

2020

20202

2030

2030

         

NEC-richtlijn

Realisatie

Raming

Vastgesteld 8 december 2016

Raming

Vastgesteld 8 december 2016

SO2

193

73

64

34

50

29

30

46

30

30

NOx

603

419

367

300

260

235

172

202

125

143

NH3

372

182

160

140

128

134

127

139

118

126

NM VOS3

489

243

180

165

185

143

146

166

149

153

PM2,5

50

28

21

16

 

13

10,4

13

9,6

12

Bronnen: de informatie over de gerealiseerde emissies is afkomstig uit «Informative Inventory Report 2016» (RIVM Rapport 2015_0210). De geraamde emissies komen uit de «Nationale Energieverkenning 2015» (ECN, PBL, CBS, RVO.nl, Petten, 2015). De ramingen gaan uit van uitvoering van vastgesteld en voorgenomen beleid.

X Noot
1

Elk jaar wordt een nieuwe analyse uitgevoerd en door nieuwe kennis kan dat betekenen dat ook eerdere cijfers soms nog enigszins worden aangepast. Zie ook toelichting.

X Noot
2

Plafonds voor 2020 en 2030 zijn afgeleid van het akkoord dat op 30 juni 2016 gesloten is en op 8 december 2016 door de Europese Raad is aangenomen, waarin reductiepercentages zijn opgenomen ten opzichte van basisjaar 2005. De voorstellen voor 2020 zijn gelijk aan de waarden in het herziene Gotenburgprotocol, dat binnenkort zal worden geratificeerd.

X Noot
3

NMVOS: Vluchtige organische stoffen, niet zijnde methaan.

Toelichting:

In december 2016 zijn de nieuwe doelstellingen voor luchtverontreinigende stoffen vastgesteld. Het betreft aanpassing van de National Emission Ceilings (NEC) (richtlijn (EU) 2016/2284). In bovenstaande tabel zijn de reductiepercentages uit de richtlijn omgerekend naar vrachten. Elk jaar wordt een nieuwe analyse uitgevoerd en door nieuwe kennis kan dat betekenen dat ook eerdere cijfers soms nog enigszins worden aangepast doordat deze nieuwe inzichten met terugwerkende kracht ook worden meegenomen in de emissiecijfers van voorgaande jaren.

Toelichting:

In mei 2012 zijn in Genève de nieuwe doelstellingen voor luchtverontreinigende stoffen vastgesteld. Het betreft aanpassing van het zogenaamde Gothenburg Protocol. Enigszins complicerend is dat er, in tegenstelling tot het bestaande protocol en de National Emission Ceiling (NEC) richtlijn, geen emissieplafonds zijn opgenomen, maar reductiepercentages. Het referentiejaar voor die reducties is 2005 en de doelstellingen betreffen reductiepercentages die in 2020 dienen te zijn gerealiseerd. In bovenstaande tabel zijn de reductiepercentages omgerekend naar vrachten. Naast voorgaande verandering geldt dat aan de bestaande stoffenlijst (NOx, SO2, NH3 en VOS) ook fijnstof PM2,5 is toegevoegd. Elk jaar wordt een nieuwe analyse uitgevoerd en door nieuwe kennis kan dat betekenen dat ook eerdere cijfers soms nog enigszins worden aangepast.

Kengetal: Emissies luchtverontreinigende stoffen en broeikasgas door verkeer en vervoer1
 

1990

2000

2005

2010

2014

2015

2020

2030

 

Realisatie

Realisatie

Realisatie

Realisatie

Realisatie

Realisatie

Raming

Raming

NOx

369

272

236

193

151

143

99

63

SO2

21

10

6

1

0

0

0,4

0,5

PM2,5

24

15

12

8

5

5

3

2

NH3

1

4

5

5

4

4

3,8

4,1

NMVOS2

203

82

52

41

32

30

28

26

Bronnen: Emission of trans boundary pollutants in the Netherlands 1990–2015 Informative Inventory Report 2017 (Jimmink BA, Coenen PWHG, Dellaert SNC, Dröge R, Geilenkirchen GP, Hammingh P, Leekstra AJ, van der Maas CWM, te Molder RAB, Oude Voshaar SV, Peek CJ, van de Sluis SD, Smeets WLM en Wever D; chapter 4, Transport page 49–92). De geraamde emissies NMVOS komen uit de Referentieraming energie en emissies: actualisatie 2012. Energie en emissies in de jaren 2020 en 2030 (Verdonk M en Wetzels W; pagina 66–67, tabel B4.6). De ramingen gaan uit van uitvoering van vastgesteld en voorgenomen beleid. De geraamde emissies NOx, SO2, PM2,5 en NH3 komen uit de Grootschalige concentratie- en depositiekaarten Nederland, Rapportage 2017 (Velders GJM, Aben JMM, Geilenkirchen GP, Den Hollander HA, Nguyen L, Van der Swaluw E, De Vries WJ en Wichink Kruit RJ; Bijlage 1 Tabellen B1.1 tot en met B1.6). De ramingen gaan uit van uitvoering van vastgesteld en voorgenomen beleid.

X Noot
1

Betreft mobiele bronnen totaal, dus transportmiddelen en mobiele werktuigen, exclusief zeevaart. In kton/jr.

X Noot
2

NMVOS: Vluchtige organische stoffen, exclusief methaan.

Toelichting:

De getallen worden jaarlijks aan de hand van nieuwe inzichten voor emissieregistratie door het Planbureau voor de Leefomgeving in samenwerking met het RIVM, TNO e.d. bepaald, waarna doorrekening plaatsvindt voor de hele reeks. Dit laatste betekent dat daarmee ook realisaties uit voorgaande jaren eventueel worden bijgesteld.

Beleidsconclusies

Jaarlijkse monitoring van de luchtkwaliteit laat zien dat de luchtkwaliteit in Nederland ieder jaar verbetert. De normen worden bijna overal gehaald. Er resteren alleen nog enkele hardnekkige knelpunten in gebieden met intensieve veehouderij (fijnstof) en langs drukke binnenstedelijke wegen (Stikstofdioxide). Bij de aanbieding van de NSL monitoringrapportage is aangekondigd dat het NSL wordt gewijzigd om deze knelpunten aan te pakken en is de Kamer geïnformeerd over de hoofdlijnen van de wijziging (Kamerstukken II 2017–2018, 30 175, nr. 268).

De rechtbank Den Haag heeft op 7 september 2017 uitspraak gedaan in het kortgeding in de zaak die Milieudefensie tegen de Staat heeft aangespannen wegens het overschrijden van de luchtkwaliteitsnormen voor NO2 en PM10. Om invulling te geven aan het vonnis is in 2017 gestart met de voorbereidingen het NSL te wijzigen. Het (tussen)vonnis in de bodemprocedure dat door de rechtbank op 27 december 2017 is uitgesproken, heeft niet geleid tot aanvullende eisen voor de Staat.

Verder is in 2017 de opzet en vraagstelling van de beleidsdoorlichting van het NSL vastgesteld (Kamerstukken II 2017–2018, 30 175, nr. 257).

In 2017 is een verbod ingevoerd op het verwijderen roetfilters en katalysatoren die noodzakelijk zijn om emissies van schadelijke stoffen te beperken. Vanaf mei 2018 zal bij de APK visueel worden gecontroleerd op de aanwezigheid van het roetfilter, waarvoor in 2017 de registratie van fijnstofgegevens in het kentekenregister is verbeterd. Verder wordt gewerkt aan de ontwikkeling van een testmethode om op termijn in het kader van de APK de goede werking van het roetfilter te kunnen controleren. Ook de mogelijkheden voor manipulatie van SCR-katalysatoren bij vrachtwagens zijn samen met stakeholders in kaart gebracht. Tijdens inspecties zijn bij 9 vrachtwagens manipulaties van SCR-katalysatoren ontdekt. De Europese Commissie heeft op 8 november 2017 (later dan aanvankelijk werd verwacht) het voorstel voor nieuwe CO2-normen voor personen- en bestelauto’s gepubliceerd. De Nederlandse inzet is verwoord in het BNC-fiche dat op 13 december 2017 met de Tweede Kamer is besproken.

De uitwerking van maatregelen in het kader van het Meerjarenprogramma Geluidsanering is in 2017 verder uitgewerkt; dit loopt nog door in 2018. Met de Aanvullingswet geluid wordt op wetsniveau de basis voor uitwerking van de nieuwe geluidregels vormgegeven. Deze Aanvullingswet zal in 2018 ter behandeling aan de Kamer worden aangeboden. Daarnaast vindt uitwerking van uitvoeringsregelgeving (Aanvullingsbesluit geluid) plaats.

Budgettaire gevolgen van beleid

Overzicht van de budgettaire gevolgen van beleid artikel 20 Lucht en Geluid (x € 1.000)
           

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 
   

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

 

Verplichtingen

84.084

36.076

31.227

16.205

17

32.977

– 32.960

1

Uitgaven

90.946

47.294

31.867

28.869

20.563

30.402

– 9.839

 

20.01

Luchtkwaliteit en tegengaan geluidshinder

90.946

47.294

31.867

28.869

20.563

30.402

– 9.839

 

20.01.01

Opdrachten

7.054

6.195

6.431

7.231

6.507

5.013

1.494

2

 

– Verkeersemissies

2.923

2.218

3.061

3.163

2.446

1.035

1.411

 
 

– Geluid- en luchtsanering

4.131

3.977

3.370

4.068

3.725

3.978

– 253

 
 

– Overige opdrachten

       

336

0

336

 

20.01.02

Subsidies

16.819

11.661

3.544

50

0

1.004

– 1.004

3

 

– Euro 6 en Euro-VI

16.701

11.661

3.544

 

0

0

0

 
 

– Verkeersemissies

       

0

1.004

– 1.004

 
 

– Overige subsidies

118

   

50

       

20.01.03

Bijdrage aan agentschappen

2.205

1.028

2.477

2.315

1.722

1.419

303

 
 

– waarvan bijdrage aan RWS

2.205

1.028

2.477

2.315

1.722

1.419

303

 

20.01.04

Bijdrage aan medeoverheden

63.732

27.517

18.095

18.010

11.213

22.020

– 10.807

4

 

– NSL

42.000

0

0

0

0

385

– 385

 
 

– Wegverkeerlawaai

20.080

27.385

18.074

18.010

11.213

21.635

– 10.422

 
 

– Overige bijdrage medeoverheden

1.652

132

21

0

0

0

0

 

20.01.07

Bekostiging

1.136

893

1.320

1.263

1.121

946

175

 
 

Ontvangsten

337

427

0

236

179

0

179

 

Verplichtingen (ad 1)

Toelichting op de financiële instrumenten

De lagere verplichtingen hebben voornamelijk te maken met het niet publiceren van de subsidie in het kader van de compensatieregeling milieuzonering (€ 3,8 miljoen) en het lager uitvallen van de programmering voor het uitvoeren van de saneringsmaatregelen in het kader van geluidhinder (€ 3,3 miljoen).

20.01 Luchtkwaliteit en tegengaan geluidshinder

Zowel op Hoofdstuk XII als op het Infrastructuurfonds vinden uitgaven plaats voor de aanpak van luchtkwaliteit en geluidshinder. Bij de behandeling van het Jaarverslag 2015 op 30 juni 2016 is de motie Van Veldhoven aangenomen (Kamerstukken II 2015–2016, 34 475, nr. 10). De motie verzoekt de uitgaven voor de aanpak van luchtkwaliteit en geluidshinder beter inzichtelijk te maken. Om de Kamer inzicht te verschaffen in de gerealiseerde uitgaven voor de aanpak van luchtkwaliteit en geluidshinder is onderstaande extracomptabele tabel opgenomen.

Extracomptabele tabel uitgaven voor de aanpak van luchtkwaliteit en geluidshinder (bedragen x € 1.000)
   

2013

2014

2015

2016

2017

Hoofdstuk XII

 

90.946

47.294

31.867

28.870

20.563

Luchtkwaliteit

Artikelonderdeel 20.01

65.276

15.754

10.046

7.250

5.988

Waarvan NSL

 

42.000

0

0

0

0

Geluidshinder

Artikelonderdeel 20.01

25.670

31.540

21.821

21.620

14.575

             

Infrastructuurfonds

 

21.693

19.746

24.387

13.098

20.842

Luchtkwaliteit

Artikelonderdeel 12.03

4.929

82

334

0

0

Waarvan NSL1

 

4.929

82

334

0

0

Geluidshinder

Artikelonderdeel 12.03

8.011

11.778

20.758

5.503

7.364

 

Artikelonderdeel 13.03

8.753

7.886

3.295

7.595

13.478

X Noot
1

Doordat de verantwoording van de uitgaven van NSL voornamelijk op de begroting Hoofdstuk XII plaatsvindt, zijn de uitgaven op het Infrastructuurfonds in de periode 2013 tot en met 2017 gering.

20.01.01 Opdrachten (ad 2)

In 2017 zijn opdrachten verstrekt en betalingen op lopende opdrachten gedaan in het kader van zowel beleidsonderbouwend onderzoek als uitvoeringswerkzaamheden op onderstaande beleidsterreinen:

  • Verkeersemissies (onder andere de steekproefcontrolepropgramma’s door TNO);

  • Geluid- en luchtsanering (onder andere de opdracht aan BSV (Bureau Sanering Verkeerslawaai) voor de uitvoering van het subsidieprogramma Sanering Wegverkeerslawaai en opdrachten samenhangend met Slimme en Gezonde Stad).

De hogere uitgaven op het opdrachtenbudget van artikelonderdeel 20.01.01 Luchtkwaliteit en tegengaan geluidshinder worden veroorzaakt door de opdrachten aan TNO mede naar aanleiding van de dieselfraude.

20.01.02 Subsidies (ad 3)

In het kader van de 1e suppletoire begroting 2017 is het budget met € 1 miljoen verlaagd. Dit komt doordat de compensatieregeling milieuzonering geen doorgang heeft gevonden. De voor deze regeling geserveerde middelen zijn geheralloceerd naar artikel 19 Klimaat ten behoeve van de uitvoeringskosten van de Duurzame Brandstofvisie. In 2017 zijn geen subsidies toegekend.

20.01.03 Bijdrage aan agentschappen

Rijkswaterstaat, Unit Leefomgeving voert in opdracht van het Ministerie IenM werkzaamheden voor de uitvoering van de onderdelen Luchtkwaliteit/Monitoring NSL en Geluid van Infomil (centraal punt voor bundeling en verspreiding van milieu wet- en regelgeving), alsmede voor het programma Stiller op weg en het Expertisecentrum Milieuzones uit.

De budgetten voor de uitvoering van de bijdragen aan agentschappen waren voor een deel geraamd bij de opdrachtenbudgetten binnen dit artikel. In het kader van de 1e suppletoire begroting 2017 zijn deze toegevoegd aan dit financiële instrument.

20.01.04 Bijdrage aan medeoverheden (ad 4)

NSL

In 2017 zijn geen betalingen in het kader van de NSL gedaan omdat de afrekeningen van de derde en vierde tranches van bijdragen aan de betreffende provincies in 2018 plaatsvinden.

Wegverkeerslawaai

In het kader van de bestrijding van geluidhinder zijn in 2017 bijdragen aan provincies en gemeenten verstrekt voor de kosten van geluidwerende maatregelen tegen wegverkeerslawaai aan woningen. Het gaat hierbij om de uitvoering van Subsidieregeling sanering verkeerslawaai en de Tijdelijke overgangsregeling Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV) geluid.

Het verschil tussen de begroting en de realisatie komt door een vertraging waardoor de bijdragen aan provincies en gemeenten voor het uitvoeren van de saneringsmaatregelen in het kader van geluidhinder lager waren dan oorspronkelijk geraamd. Bij minder woningen zijn de saneringsmaatregelen gereed gekomen dan oorspronkelijk was geraamd. Het vrijvallende budget is ingezet voor de uitvoering van de Duurzame Brandstofvisie.

20.01.07 Bekostiging

In 2017 zijn in het kader van de bekostiging van het jaarlijkse programma van milieu gerelateerd onderzoek, bijdragen verstrekt aan het Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN).

Het verschil tussen de begroting en de realisatie betreft de bijdrage die bij 1e suppletoire begroting 2017 vanuit artikel 21 Duurzaamheid naar dit financiële instrument is overgeheveld.

Artikel 21 Duurzaamheid

Algemene Doelstelling

Bevorderen van de circulaire economie met als doelen het behouden van onze natuurlijke hulpbronnen, het verbeteren van de voorzieningszekerheid van grondstoffen en het versterken van de Nederlandse economie.

Regisseren

Rollen en Verantwoordelijkheden

Duurzaamheid moet expliciet onderdeel uit gaan maken van afwegingen en besluiten van organisaties en individuen in Nederland. Om dit te bereiken worden belemmeringen weggenomen, instrumenten ontwikkeld en samenwerkingsverbanden georganiseerd met de maatschappelijke partners. De Minister is hierbij verantwoordelijk voor:

  • de transitie naar een circulaire economie die wezenlijk bijdraagt aan het vitaal houden van ons natuurlijk kapitaal, het verbeteren van de voorzieningszekerheid en het versterken van het verdienvermogen van de Nederlandse economie;

  • het ontwikkelen (samen met EZ) van instrumenten om de waarde van natuurlijk kapitaal tot uitdrukking te brengen in het economisch verkeer;

  • het borgen van verduurzaming via wetgeving op nationaal en op internationaal niveau, bijvoorbeeld om ongewenste emissies van stoffen te kunnen voorkomen, de kwaliteit van de leefomgeving in veedichte gebieden te verbeteren of door het marktaandeel van circulaire producten te verhogen;

  • het met behulp van de minimumstandaarden in het Landelijk Afvalbeheerplan (LAP) verder realiseren van hoogwaardige afvalverwerking;

  • het coördineren van beleid in Europees en in mondiaal verband om het internationale level playing field voor duurzaamheid te versterken;

  • het stellen van grenzen aan de uitputting en de aantasting van natuurlijke hulpbronnen. Dit gebeurt via generieke en brongerichte maatregelen ter versterking van de veerkracht van het natuurlijk kapitaal;

  • het beprijzen van milieuschade door het toepassen van slimme marktprikkels;

  • het voeren van de regie richting medeoverheden om de omvang van de inzet, de effectiviteit en de efficiëntie van het instrument MVI (Maatschappelijk Verantwoord Inkopen) bij de medeoverheden te vergroten.

Stimuleren

Zowel producenten als consumenten moeten concrete stappen kunnen zetten naar een meer circulaire economie. Om dit te bereiken steunt IenM duurzame initiatieven in de samenleving. Daarom stimuleert de Minister in samenwerking met andere Ministers door:

  • de verduurzaming van productketens waarbij bedrijven worden gestimuleerd om efficiënter om te gaan met grondstoffen, kringlopen verder te sluiten en meerwaarde uit afval te halen. Hiertoe worden partijen gefaciliteerd via bijvoorbeeld aanpassing van regelgeving, Green Deals en ketenprojecten;

  • het stimuleren van ketenpartijen om duurzaamheidscriteria te hanteren. Door het bieden van meer transparantie en vergelijkingsmogelijkheden kan duurzaamheid een integraal onderdeel uitmaken van ieders afwegingen en besluiten;

  • samenwerking met andere organisaties om begrippen als «duurzaam consumeren» en «maatschappelijk verantwoord ondernemen» concreet en hanteerbaar te maken voor (kleine) bedrijven en burgers;

  • de aanschaf van milieuvriendelijke producten of bedrijfsmiddelen, zoals de productie van groen gas en van energie op daken en in kassen. Dit wordt onder andere door middel van financiële stimulering (MIA39/Vamil40 en Groen Beleggen) aantrekkelijk gemaakt;

  • het stimuleren van het natuurlijk kapitaal en het gebruik van ecosysteemdiensten door concrete projecten op het gebied van groene functiecombinaties mogelijk te maken. Hiervoor wordt kennis en informatie over het duurzaam gebruik ter beschikking gesteld door onder meer het ontwikkelen van de «Digitale Atlas van het Natuurlijk Kapitaal», worden beslissingsondersteunende instrumenten aangeboden aan bedrijven en overheden en worden voorbeeldprojecten ondersteund;

  • het beoordelen van innovatieve stalsystemen door de TacRav (Technische adviescommissie Regeling ammoniak en veehouderij). Op deze wijze worden de ontwikkeling en toepassing van stalsystemen met minder ammoniakemissie bevorderd. De Minister verkent de mogelijkheden tot verbreding naar onderwerpen als geurhinder en fijnstof.

Ten slotte is de Minister van IenM verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de ILT op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en Toezicht).

Indicatoren en kengetallen

Ontwikkeling in het aanbod en de toepassing (naar categorieën van verwerking) van afval zijn hier onder uitgesplitst in drie grafieken.

Grafiek 1: De «hoeveelheid Nederlands afval die de keten verlaat» en doelstelling die van 2012 tot 2022 te halveren (cf. Uitvoeringsagenda VANG) (Mton)

Grafiek 1: De «hoeveelheid Nederlands afval die de keten verlaat» en doelstelling die van 2012 tot 2022 te halveren (cf. Uitvoeringsagenda VANG) (Mton)

Grafiek 2: Afvalverwerking (Kton)

Grafiek 2: Afvalverwerking (Kton)

Met de verduurzaming van productketens in de circulaire economie wordt beoogd efficiënter om te gaan met grondstoffen, kringlopen verder te sluiten en meerwaarde uit afval te halen. Grafiek 2 geeft de absolute omvang van storten, recyclen en verbranden weer.

We blijven ernaar streven de totale hoeveelheid afval te beperken, zowel in absoluut volume als ten opzichte van de economische ontwikkeling. Grafiek 3 toont de hoeveelheid afval (aanbod) afgezet tegen de ontwikkeling van de groei van het BBP.

Grafiek 3: Werkelijke afvalaanbod versus ontwikkeling BBP (Kton)

Grafiek 3: Werkelijke afvalaanbod versus ontwikkeling BBP (Kton)

Bron: RWS leefomgeving

Beleidsconclusies

Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar conform de verwachtingen. Er zijn geen grote afwijkingen of een noodzaak tot bijstelling aan het licht gekomen. Dit blijkt ook uit de diverse Kamerbehandelingen en technische briefings die het afgelopen jaar hebben plaatsgevonden waar het beleid goed is doorgesproken

Het Rijk heeft met het Rijksbrede programma «Nederland Circulair in 2050» (Kamerstukken II 2013–2014, 33 043, nr. 33 en de bijlage 2016 D34032), de ambitie om te komen tot een reductie van het nationale verbruik van primaire grondstoffen van 50% in 2030. Dit als tussenstap naar een volledig circulaire economie in 2050. Het Grondstoffenakkoord is op 24 januari 2017 ondertekend door 188 partijen; inmiddels is de teller opgelopen tot 364. Het Grondstoffenakkoord was het startschot om samen met bedrijven, kennisinstellingen, andere overheden, milieu- en vakbeweging uit te werken hoe we de Nederlandse economie in de toekomst kunnen laten draaien op herbruikbare grondstoffen. In 2017 zijn voor de prioriteiten biomassa, voedsel, kunststoffen, maakindustrie bouw en consumptiegoederen concrete transitieagenda’s vastgesteld. Deze worden begin 2018 aan de Kamer gezonden41 (Kamerbrief 15-01-2018). Het circulaire economiepakket dat de Europese Commissie op 2 december 2015 heeft gepubliceerd, versterkt en ondersteunt de Nederlandse ambities voor een circulaire economie. Het pakket bestaat uit wijzigingsvoorstellen voor afvalwetgeving (voor het stimuleren van recycling en het uitfaseren van storten) en een actieplan met maatregelen die de Commissie de komende drie jaar zal nemen. Voor 2017 stonden de volgende zaken gepland vanuit de Europese Commissie: plasticstrategie, voorstellen die hergebruik van bouw- en sloopafval moeten stimuleren, een benadering voor de samenloop van wetgevingen voor afval, producten en chemicaliën, en een kader voor monitoring van de circulaire economie.

Via het Manifest Maatschappelijk Verantwoord Inkopen (MVI) verplichten aangesloten overheden zich om actieplannen te maken met daarin aandacht voor de maatschappelijke ambities die ze willen gaan verwezenlijken met MVI, welk inkoopinstrumentarium daarvoor nodig is en hoe MVI verankerd wordt in de organisatie. IenM is coördinerend opdrachtgever voor MVI. In 2017 is het aantal overheden dat zich heeft aangesloten bij het Manifest MVI sterk toegenomen: van 60 naar 152 partijen. De eerste 50 actieplannen liggen er, en de eerste KoopWijsPrijs is uitgereikt voor het beste actieplan.

Om te kunnen bepalen wat het gerealiseerde effect van MVI is op bijvoorbeeld grondstoffengebruik of CO2-uitstoot, heeft RIVM in opdracht van IenM een effectmonitor ontwikkeld die steekproefsgewijs een beeld geeft van een aantal relevante productgroepen gedurende een bepaalde periode. De effecten zijn onderdeel van de landelijke Monitor MVI waarover de Tweede Kamer wordt geïnformeerd.

In 2017 is in opdracht van de vijf betrokken departementen (IenM, EZ, SZW, BZ en BZK) gestart met de ontwikkeling van een zelf-evaluatietool (benchmark), waarmee partijen kunnen evalueren wat hun eigen MVI-prestaties zijn geweest. Dit moet het beter mogelijk maken voor partijen om hierop te gaan sturen. Daarnaast is in 2017 gestart met het ontwikkelen van een instrument waarmee overheden en bedrijven kunnen bepalen hoe ze hun organisatie beter kunnen inrichten op MVI. Hierbij wordt de nieuwe ISO 20400 richtlijn als leidraad genomen.

De ervaringen die zijn opgedaan in het kader van de Green Deal CI met m.n. circulair inkopen zijn actief gedeeld met de decentrale overheden en ook internationaal, waardoor Nederland gezien wordt als dé koploper op dit gebied. Er heeft een evaluatie plaatsgevonden waarna als bekroning de Green Deal CI een Award gewonnen heeft.

In 2017 is het nieuwe beleidskader van het kennis- en innovatieprogramma Duurzaam Door aan de Kamer gestuurd (Kamerstukken II 2016–2017, 30 196, nr. 552) en gestart. Het beleidskader bouwt voort op de resultaten van de afgelopen programmaperiode (2013–2016) en biedt voor de komende jaren opnieuw de basis voor uiteenlopende innovatieve en educatieve activiteiten op het gebied van natuur, milieu en duurzaamheid.

Nederland zit middenin de overgang naar een Circulaire Economie. Overheid en bedrijven werken samen om steeds meer afval als grondstof te kunnen gebruiken. Om hiervoor de juiste voorwaarden te scheppen, is per 28 december 2017 het nieuwe Landelijke Afvalbeheerplan (LAP) van kracht geworden. Hierin staan nieuwe regels en afspraken om de overgang naar een circulaire economie zo soepel mogelijk te maken op het gebied van afvalverwerking. De doelen en hoeveelheden afval zijn gebaseerd op de reguliere afvalmonitoring van RWS en op de separate monitoring van het CE-programma (Kamerstukken II 2017–2018, 30 872, nr. 215).

Budgettaire gevolgen van beleid

Overzicht van de budgettaire gevolgen van beleid 21 Duurzaamheid (x € 1.000)
           

Realisatie

Begroting

Verschil

 

Overzicht van de budgettaire gevolgen van beleid artikel (x € 1.000)

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

 

Verplichtingen

8.880

18.650

17.656

18.986

– 4.746

18.871

– 23.617

1

Uitgaven

11.596

18.420

18.530

19.059

21.741

20.900

841

 

21.01

Afval en duurzaamheidagenda

6.045

             

21.01.01

Opdrachten

1.762

             
 

– Uitvoering AgNL

0

             
 

– Overige opdrachten

1.762

             

21.01.02

Subsidies

1.393

             
 

– Afvalfonds

1.393

             
 

– Overige subsidies

0

             

21.01.03

Bijdrage aan agentschappen

2.890

             
 

– waarvan bijdrage aan RWS

2.890

             

21.02

Preventie en milieugebruiksruimte

2.839

             

21.02.01

Opdrachten

2.469

             

21.02.03

Bijdrage aan agentschappen

370

             
 

– waarvan bijdrage aan RWS

370

             

21.03

Ecosystemen en landbouw

2.712

             

21.03.01

Opdrachten

1.274

             

21.03.02

Subsidies

934

             

21.03.03

Bijdrage aan agentschappen

504

             
 

– waarvan bijdrage aan RWS

504

             

21.03.04

Bijdrage aan medeoverheden

0

             

21.04

Duurzaamheidsinstrumentarium

 

753

1.310

736

618

1.594

– 976

 

21.04.01

Opdrachten

 

559

1.120

736

618

1.394

– 776

 

21.04.03

Bijdrage aan agentschappen

 

194

190

0

0

200

– 200

 
 

– waarvan bijdrage aan RWS

 

194

190

0

0

200

– 200

 

21.05

Duurzame Productketens

 

12.522

13.531

16.178

20.445

16.184

4.261

 

21.05.01

Opdrachten

 

5.818

4.818

9.033

10.724

8.733

1.991

2

 

– Uitvoering Duurzame productketens

 

5.818

4.818

9.032

5.854

7.182

– 1.328

 
 

– Caribisch Nederland afvalbeheer

     

0

1.449

1.551

– 102

 

21.05.02

Subsidies

 

1.660

1.494

1.749

2.541

621

1.920

3

21.05.03

Bijdrage aan agentschappen

 

5.044

7.219

5.396

7.180

6.830

350

 
 

– waarvan bijdrage aan RWS

 

5.044

7.219

5.396

7.180

6.830

350

 

21.06

Natuurlijk kapitaal

 

5.145

3.689

2.145

678

3.122

– 2.444

 

21.06.01

Opdrachten

 

3.217

1.322

1.331

678

1.460

– 782

 

21.06.02

Subsidies

 

631

138

0

0

287

– 287

 

21.06.03

Bijdrage aan agentschappen

 

1.297

2.229

814

0

1.375

– 1.375

4

 

– waarvan bijdrage aan RWS

 

1.297

2.229

814

0

1.375

– 1.375

 
 

Ontvangsten

125

72

6

2.198

618

0

618

 

Verplichtingen (ad 1)

Toelichting op de financiële instrumenten

De negatieve verplichtingenrealisatie wordt met name veroorzaakt door een combinatie van mutaties. Naast budgetoverboekingen die bij de 1e suppletoire begroting 2017 zijn doorgevoerd voor Circulaire Economie van € 2 miljoen en de opdrachtverlening NEN van € 1 miljoen die centraal vanaf artikel 21 zijn aangegaan, is het saldo voornamelijk ontstaan door een afboeking van een openstaande subsidieverplichting van € 25,6 miljoen inzake verpakkings- en zwerfafval met Stichting Afvalfonds die werd vastgesteld en afgewikkeld in 2017.

21.04 Duurzaamheidsinstrumentarium

Ontwikkelen van duurzaamheidsinstrumentarium en het verbeteren van het economisch functioneren van de huidige verdienmodellen, zodat alle (maatschappelijke) kosten een rol gaan spelen bij de afwegingen van consumenten.

21.04.01 Opdrachten

In 2017 zijn onder deze titel opdrachten verstrekt voor de ontwikkeling en implementatie van duurzaamheidsinstrumentarium, zoals groene business cases, afwegingskaders op het gebied van verduurzaming en financiële instrumenten. Het betreft opdrachten als: impactanalyse transitieagenda’s, Duurzame dinsdag, beleidsevaluatie MIA/VAMIL en beleidsonderzoek naar de financiële aspecten van Circulaire Economie.

21.04.03 Bijdragen aan agentschappen

Dit budget is in 2017 besteed als bijdrage aan RWS, de Unit Leefomgeving voor de capaciteitsinzet in het kader van de uitvoering van het duurzaamheidsbeleid. De verantwoording van de uitgaven heeft plaatsgevonden op artikel 19.

21.05 Duurzame Productketens

Productketens worden onderzocht met het oog op de gevolgen van de winning, verwerking en het (her)gebruik van grondstoffen. Actie- en resultaatgerichte samenwerking in ketens en in de «gouden driehoek» (onderzoekers, ondernemers en overheid) wordt ondersteund om te komen tot een circulaire economie gericht op het maximaliseren van de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen en het minimaliseren van waardevernietiging.

21.05.01 Opdrachten (ad 2)

Een belangrijk deze van dit budget is besteed aan beleidsopdrachten voor normontwikkeling, Van Afval Naar Grondstof (VANG) en het afvalbeheer in Caribisch Nederland.

Het saldo wordt verklaard door budgetmutaties die nog niet waren doorgevoerd en pas later in het uitvoeringsjaar zijn verwerkt, ter dekking van de uitgaven. Dit betreffen voornamelijk mutaties voor opdrachtverlening NEN-normering en voor actualisering van de opdrachtbudgetten aan RWS. De opdracht NEN wordt centraal gefinancierd vanaf artikel 21, waarvoor middelen vanaf andere artikelen en artikelonderdelen worden overgeboekt. De actualisatie RWS is ten behoeve van de uitvoering van het BOA-protocol 2017 en de uitvoering van taken in het kader van het landelijk meldpunt afvalstoffen.

21.05.02 Subsidies (ad 3)

Dit budget is in 2017 besteed aan subsidies aan Stichting Milieukeur, Milieu Centraal en RVO voor de uitvoering van het programma Nederland Circulair en CIRCO.

De hogere realisatie op dit onderdeel wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door de bij 1e suppletoire begroting 2017 overgeboekte budgetten met betrekking tot subsidies aan stichting Milieukeur en Milieu Centraal en het bij 2e suppletoire begroting 2017 overgeboekte budget voor het verstrekken van de incidentele subsidies in het kader van het programma Nederland Circulair en CIRCO die bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland in uitvoering zijn gebracht.

21.05.03 Bijdragen aan agentschappen

Deze middelen zijn ingezet voor de capaciteitsinzet van RWS voor werkzaamheden in het kader van de uitvoering op het terrein van afval, grondstoffen en productketens.

21.06 Natuurlijk kapitaal

Ecosystemen zijn van groot belang voor het voortbestaan van de mens, onder andere door de levering van voedsel, van water en een schone leefomgeving. In stand houden en verbeteren van de vitaliteit van het «natuurlijk kapitaal» maakt het mogelijk om goederen, diensten of ecosysteemfuncties duurzaam te kunnen benutten.

21.06.01 Opdrachten

Het beschikbare budget is in 2017 besteed aan onder andere: een herijking van de business case Atlas natuurlijk Kapitaal en beleidsonderzoeken naar regionale CE-tool, duurzaam hout. Een deel van de opdrachten is uitgevoerd door Rijkswaterstaat. Dit betreft o.a. de organisatie van workshops en symposia en uitgevoerde analyses.

21.06.02 Subsidies

Deze subsidiemiddelen zijn bedoeld voor het geven van incidentele subsidies, met het oogmerk op initiatieven die voor de ontwikkeling van het beleid van het duurzaam gebruik van ecosystemen bevorderlijk waren. In 2017 zijn geen subsidies verstrekt.

21.06.03 Bijdragen aan agentschappen (ad 4)

Evenals op de andere artikelonderdelen zijn in 2017 middelen ingezet ter dekking van de RWS inspanningen voor de uitvoering van het beleid op het gebied van natuurlijk kapitaal.

De lagere realisatie wordt veroorzaakt door overboekingen die bij de 1e suppletoire begroting 2017 zijn verwerkt. Dit betroffen mutaties ten behoeve van de gecoördineerde opdrachtverlening aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland die vanaf artikel 19 heeft plaatsgevonden, alsmede ten behoeve van de capaciteitsinzet door RWS binnen artikel 21 Duurzaamheid.

Artikel 22 Omgevingsveiligheid en milieurisico's

Algemene Doelstelling

Mens en milieu beschermen tegen maatschappelijk onaanvaardbaar geachte milieu- en gezondheidsrisico’s.

Regisseren

Rol en verantwoordelijkheden

De Minister is verantwoordelijk voor de integrale kaderstelling rond activiteiten die risico’s kunnen veroorzaken voor het milieu en de gezondheid van de mens. Deze regisserende rol komt naar voren in:

  • de normstelling en regels waaraan bedrijven en overheden zich bij de uitoefening van hun activiteiten moeten houden. Dit beschermingsniveau wordt bij voorkeur op Europees of internationaal niveau vastgelegd en zonder «nationale kop» geïmplementeerd, waardoor een level playing field bereikt wordt. De veiligheid van mens en milieu bij handelingen met genetisch gemodificeerde organismen (GGO’s), bij de ontwikkeling en implementatie van regelgeving op het gebied van chemische stoffen (REACH) en bestrijdingsmiddelen (Biocideverordening, Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden), bij risicovolle bedrijven en bij het transport van gevaarlijke stoffen (water, rail, buisleidingen en weg) zijn voorbeelden waarbij dit in de vorm van wet- en regelgeving gebeurt. Voor deze dossiers geldt dat Nederland een actieve bijdrage levert aan de Europese processen die leiden tot verdere verbetering van deze internationale (voornamelijk Europese) regels;

  • waar Europese regels (deels) ontbreken, of lidstaatspecifieke implementatie vereisen, of waar specifieke omstandigheden in Nederland het stellen van regels voor de veiligheid van de omgeving noodzakelijk maken, wordt in dialoog met stakeholders gezocht naar een optimum tussen de te bereiken doelen (en dus baten in termen van milieu en gezondheidswinst) en de lasten die deze regels veroorzaken. Dit is onder meer aan de orde bij de regelgeving rond buisleidingen, risicovolle bedrijven en basisnet vervoer gevaarlijke stoffen waarmee een balans wordt gezocht tussen de belangen van vervoer, ruimte en veiligheid. Voorts is dit aan de orde bij de beleidsontwikkeling ten behoeve van de veilige toepassing voor mens en milieu van nieuwe technologieën, zoals nanotechnologie en synthetische biologie. Het is ook aan de orde bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw. Hier wordt, binnen de grenzen van Europese regelgeving, een balans gezocht tussen bescherming van mensen in de openbare ruimte en de wens overlast door onkruid te bestrijden. Een ander voorbeeld is het verbod op asbestdaken dat in 2016 in werking is getreden en in 2024 van kracht zal zijn. In Nederland vormen asbestdaken de belangrijkste bron van verspreiding van asbestvezels in de leefomgeving;

  • de reductie van administratieve lasten voor bedrijven en het terugdringen van het aantal regels door de vereenvoudiging van de bestaande wet- en regelgeving. Het Activiteitenbesluit, dat bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet daarin opgaat, is hiervan het belangrijkste voorbeeld. Dit besluit is er onder meer op gericht de vergunningplicht te vervangen door algemene regels. Reductie van de regeldruk wordt ook nagestreefd door een betere kwaliteit van vergunningverlening, toezicht en handhaving. Deze taken worden door 29 Omgevingsdiensten (OD’s) uitgevoerd, waarbij zes OD’s een specialisatie in BRZO12-taken hebben. Tegengaan van lastendruk is ook een centrale invalshoek bij het transport van gevaarlijke stoffen. Om die reden stelt Nederland in principe geen hogere eisen aan verpakkingen en voer- of vaartuigen dan in de relevante internationale verdragen is vastgelegd, conform de EU-Kaderrichtlijn Transport Gevaarlijke Stoffen;

  • het ontwikkelen van een integraal afwegingskader veiligheid dat behulpzaam is bij besluitvorming inzake activiteiten die veiligheids-, milieu- en gezondheidsrisico’s met zich mee kunnen brengen;

  • het verlenen van vergunningen met als doel bescherming van mens en milieu voor activiteiten met GGO’s;

  • het verlenen van vergunningen voor een beperkt aantal bedrijven met een verhoogd risico voor de externe veiligheid in Caribisch Nederland.

Stimuleren

Het is primair de verantwoordelijkheid van bedrijven die risico’s voor mens en milieu veroorzaken om deze risico’s te identificeren en te voorkomen of te beperken. Dit geldt ook voor overheden die, bijvoorbeeld in de ruimtelijke ordening, keuzes maken die invloed hebben op veiligheid en risico’s. De Minister stimuleert:

  • het in beeld (doen) brengen van bestaande of nieuwe risicosituaties en het vermijden of beperken hiervan. Dit geschiedt door inventarisaties van deze risico’s en het stimuleren van de aanpak daarvan, door het in beeld brengen van de risico’s van nieuwe technologieën zoals het gebruik van nanomaterialen en synthetische biologie, het volgen van nieuwe wetenschappelijke inzichten op het gebied van hormoonverstoring en gecombineerde blootstelling aan stoffen en door het ontwikkelen van beleid ten aanzien van onzekere risico’s zoals bij elektromagnetische velden. De eigen verantwoordelijkheid van bedrijven en andere overheden is daarbij een belangrijk anker, onder andere door openheid te geven ten aanzien van feitelijke risico’s. De Risicokaart (in overleg met het Ministerie van Veiligheid en Justitie ontwikkeld) en de Atlas Leefomgeving zijn hiervan voorbeelden. Op basis van deze informatie kunnen burgers nagaan hoe het is gesteld met de kwaliteit van hun directe leefomgeving. Het landelijk asbestvolgsysteem voorziet alle ketenpartijen van de nodige informatie. Het verbod op asbestdaken gaat per 2024 in. Om de sanering tijdig op gang te brengen wordt dit verbod begeleid door een subsidieregeling die in 2016 is in gegaan. Tevens is in 2016 een strategisch samenwerkingsverband met alle betrokken partijen opgericht om onder meer met behulp van een meerjarig uitvoeringsprogramma de sanering van de asbestdaken te begeleiden. Hiermee moet worden voorkomen dat er rond 2023 een capaciteitsprobleem ontstaat bij de inventarisatie- en verwijderingsbedrijven en dat er een handhavingsprobleem ontstaat in 2024;

  • het nemen van maatregelen ter bescherming van mens en maatschappij tegen moedwillige verstoring van onderdelen van de vitale infrastructuur door te bevorderen dat de risico’s op moedwillige verstoring (bijvoorbeeld terroristische aanslagen) worden geïdentificeerd en waar mogelijk beperkt. Het betreft hier onder andere chemische bedrijven en buisleidingen;

  • het bevorderen van een continue verbetering van de omgevingsveiligheid bijvoorbeeld met behulp van het instrument van de Safety Deals.

Verder is de Minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de ILT op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en toezicht).

Indicatoren en kengetallen

Veiligheid en veiligheidsbeleving zijn niet eenvoudig objectief te meten. Het streven is gericht op het voorkomen van onveiligheid: vermeden onveilige situaties laten zich niet meten. Op dit terrein worden daarom kwantitatieve kengetallen gehanteerd:

REACH

In het kader van de Europese stoffenregelgeving (REACH) worden stoffen beoordeeld en waar nodig van maatregelen voorzien (geharmoniseerde classificatie en labelling, autorisatie, restrictie). Nederland levert een bijdrage aan dat proces, waarbij de Nederlandse inzet bepaald wordt door de ontwikkelde beleidsprioriteringscriteria en de mate waarin de betreffende stof voor Nederland zorgen oplevert, of hier geproduceerd of gebruikt wordt. Onderstaande tabel geeft aan wat de Nederlandse inbreng in 2016 is geweest bij deze producten van het Europese systeem, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen door Nederland ingebrachte dossiers en dossiers door andere lidstaten ingebracht waar Nederland veelal actief input op levert.

Tabel resultaten EU REACH in 2017
   

Geraamd 2017

Gerealiseerd 2017

   

NL inbreng

Hele EU

NL inbreng

Hele EU

1

Beoordelingen ontwerpbesluiten ECHA t.a.v. stofevaluaties, registratiedossiers en testvoorstellen van Europese bedrijven1

60

330

95

211

2

Door Nederland uitgevoerde stofevaluaties2

2

30

2

22

3

Door Nederland ingediende en (becommentarieerde) RMO-analyses3

6 (12)

n.v.t.

4 (10)

n.v.t.

4a

Door Nederland ingebrachte en (becommentarieerde) Annex XV dossiers t.a.v. zeer ernstige zorgstoffen4

2 (15)

15

1 (10)

10

4b

Door Nederland gerapporteerde en (becommentarieerde) autorisatieverzoeken5

2–4 (5)

5

3 (35)

40

5

Door Nederland gerapporteerde en (becommentarieerde) restrictiedossiers6

2 (5)

12

2 (9)

9

6

Door Nederlandse ingebrachte en (becommentarieerde) voorstellen voor geharmoniseerde classificatie & labelling7

5–9 (30)

70

6 (51)

53

7

Behandelde vragen door de REACH & CLP helpdesk8

750

n.v.t.

668

n.v.t.

Bronnen: ECHA, Work Programme 2017; RIVM, Jaarverslag Bureau REACH 2018 (in wording).

https://echa.europa.eu/documents/10162/13609/work_programme_2017_en.pdf/e1cc7110-e73f-c82f-fa7e-1b5d3223e97b

Toelichting:

Het beoordelings- en besluitvormingstraject met betrekking tot de REACH-werkprocessen stofevaluatie, autorisatieverzoeken en restrictiedossiers beperkt zich veelal niet tot één kalenderjaar waarmee de daarmee samenhangende werklast over meerdere jaren wordt verspreid. De getallen voor de haakjes betreffen door NL becommentarieerde dossiers of door NL RAC en MSC-leden gedragen (co)rapporteurschappen. De aantallen door Nederland becommentarieerde dossiers staan steeds tussen haakjes.

  • Ad 1) ECHA legt voorafgaand aan elke vergadering van het lidstaatcomité batches met ontwerpbesluiten voor aan lidstaten. De ontwerpbesluiten hebben betrekking op compliance checks van registratiedossiers, testvoorstellen in registratiedossiers van Europese bedrijven en stofevaluaties. In 2017 zijn 95 van 211 ontwerpen besluiten geprioriteerd en bekeken:

    • 69 van de 141 compliance checks van registratiedossiers;

    • 8 van de 47 testvoorstellen van registranten en

    • 18 van de 23 stofevaluaties (waarvan twee Nederlandse besluiten).

    Als een ontwerpbesluit geprioriteerd wordt, kan het vervolgtraject uiteen lopen van een snelle check tot een uitgebreide analyse op specifieke aspecten aan de hand van het registratiedossier, waarbij relatief veel besluiten geprioriteerd worden voor een snelle check. In totaal zijn 27 voorstellen voor aanpassing van de desbetreffende ontwerpbesluiten bij ECHA ingediend.

  • Ad 2) In 2017 zijn twee stofevaluaties op het conto van IenM uitgevoerd. Na de stofevaluatie volgt een besluitvormingstraject en in fase follow-up van de eerdere stofevaluaties (van 2012 tot en met 2016). Aan zeven van deze dossiers is follow-up gegeven en één dossier is volledig afgerond met een conclusiedocument. In 2017 zijn voor de gehele EU 22 stofevaluaties van start gegaan. In deze rij is niet verwerkt het screeningswerk om tot de selectie te komen voor de kandidaten voor stofevaluatie in de komende jaren. In 2017 zijn elf individuele stoffen en een stofgroep van zeven stoffen uitvoerig gescreend om daarmee vast te stellen welke vervolgacties nodig zijn voor adequate beheersing van risico’s.

  • Ad 3) Nederland heeft in 2017 vier RMO-analyses afgerond. Dit is iets minder dan geraamd, wel zijn er 13 nieuwe RMO-analyses opgestart. Er zijn tien RMO-analyses van andere lidstaten becommentarieerd. Daarnaast zijn er twee informatieverzoeken (ter voorbereiding van een RMOA) van andere lidstaten ontvangen waarop input is geleverd.

  • Ad 4) Nederland heeft één SVHC dossier ingediend, waarvan op het laatste moment besloten is het niet in de besluitvormingsprocedure in te brengen. Hier is de Europese (en Nederlandse) inbreng beperkter dan verwacht (10 in plaats van 15). In de praktijk blijkt dat het niet eenvoudig is om geschikte stoffen te vinden voor de kandidaatslijst. De bekende CMR- en PBT/vPvB-stoffen zijn of al op de kandidaatslijst geplaatst of betreffen alleen intermediair gebruik. Op alle tien door andere lidstaten en ECHA ingediende dossiers voor zeer zorgwekkende stoffen (SVHC) is input geleverd. De kandidaatslijst is in 2017 uitgebreid met vijf stoffen en telt per 1 januari 2018 174 SVHC.

  • Ad 5) De Nederlandse RAC/SEAC-leden zijn drie (co)rapporteurschappen aangegaan voor twee stoffen. Daarnaast is op 35 autorisatieverzoeken input geleverd. Er zijn in 2017 circa 40 autorisatieverzoeken door het RAC en SEAC in behandeling genomen, wat aanzienlijk meer is dan de oorspronkelijke prognose van ECHA.

  • Ad 6) De Nederlandse RAC-leden hebben in 2017 een rapporteurschap afgerond en SEAC is een rapporteurschap voor een restrictiedossier aangegaan. Daarnaast is Nederland in 2017 gestart met het opstellen van een restrictiedossier voor rubbergranulaat. Op alle negen nieuwe of lopende restrictiedossiers is in 2017 input geleverd.

  • Ad 7) In de tabel is het totale aantal door Nederlandse ingediende (6) en becommentarieerde CLH-dossiers (51) opgenomen. Onder becommentariëring vallen zowel de reacties op publieke consultatie (16), reacties op ontwerp-opinies (26) van het RAC, als rapporteurschappen (9) van de Nederlandse RAC-leden. Reacties op publieke consultatie en ontwerp-opinie kunnen volgtijdelijk voor hetzelfde dossier ingediend worden, waarmee het getal van 51 een overschatting geeft van het aantal daadwerkelijke becommentarieerde dossiers.

  • Ad 8) Sinds 2015 heeft Bureau REACH ook de taak voor de beantwoording van helpdeskvragen met betrekking tot CLP erbij gekregen, waarmee het totaal in 2017 op 668 vragen is uitgekomen.

Bevt en Bevi:

Voor het oplossen van knelpunten veroorzaakt door het Basisnet is een milde saneringsregeling gestart. Het aantal knelpunten is in 2014 gereduceerd van 42 naar 34 adressen (bestaande uit 23 woningen), omdat door extra veiligheidsmaatregelen aan de infrastructuur (snelheidsverlaging bij omrijdroute tunnel «de Noord») 8 adressen/woningen niet meer binnen de risicozone vallen. Voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Aankoopregeling Basisnet op 1 april 2015 zijn 7 woningen aangekocht. Na inwerkingtreding van de aankoopregeling zijn er in de jaren 2015–2017 totaal 10 woningen aangekocht. In 2017 zijn er 5 woningen bijgekomen omdat uit inventarisatie gebleken is dat aanbouwen met woonfunctie in de risicozone liggen. Per 1 januari 2018 resteren nog 11 woningen waarvoor de regeling nog tot en met 2020 loopt (bron: RWS).

Genetisch Gemodificeerde Organismen (GGO’s):

Evenals in voorgaande jaren worden niet alleen kengetallen vermeld maar ook indicatoren. Immers, kengetallen geven uitsluitend een beeld van wat de bestede middelen voor vergunningverlening aan resultaten hebben opgeleverd, maar zij bieden geen inzicht in de mate waarin vergunningverlening aan het bereiken van het beleidsdoel heeft bijgedragen.

 

Kengetal 2017

Indicator 2017

Ingeperkt gebruik:

   

– Vergunningaanvragen

120

100%

– Kennisgevingen1

267

100%

– Meldingen2

83

100%

– Verzoeken ex art. 2.8 Besluit ggo milieubeheer 2013

123

100%

Introductie in het milieu, landbouw (inclusief marktaanvragen)

Introductie in het milieu, medisch, veterinair

6

100%

Totaal

599

100%

Bron: RIVM Bureau Genetisch Gemodificeerde Organismen.

X Noot
1

Het betreft kennisgeving op niveau I, II-k, II-v, en III, inclusief de wijzigingen op de respectievelijke niveaus.

X Noot
2

Tussen 7 september 2016 en 31 december 2017 kon voor beperkte wijzigingen op een vergunning die voor 1 maart 2015 is verleend volstaan worden met een melding in plaats van een vergunningwijziging.

Toelichting:

De GGO-regelgeving is op 1 maart 2015 gewijzigd42 waarbij naast vergunningen ook algemene regels, de mogelijkheid tot het doen van kennisgevingen, en verzoeken ingevolge art. 2.8 van het Besluit ggo milieubeheer 2013 geïntroduceerd en de structuur van de vergunningverlening is gewijzigd. Daardoor zijn de kengetallen over 2017 alleen vergelijkbaar met die van na 1 maart 2015. Om de mate van doelbereik in beeld te brengen zijn naast de kengetallen ook indicatoren toegevoegd.

Voor 2017 zijn de kengetallen de aantallen ontvangen vergunningaanvragen, aanvragen voor wijziging van vergunningen, kennisgevingen, wijzigingen op kennisgevingen en art. 2.8-verzoeken.

De indicatoren zijn het percentage van het aantal vergunningaanvragen, kennisgevingen of art. 2.8 verzoeken voor handelingen waarbij het risico voor mens en milieu gelijk of lager is dan een verwaarloosbaar risico.

Majeure risicobedrijven

Op 6 juli 2017 is de Staat van de Veiligheid majeure risicobedrijven van 2016 aan de Kamer gezonden (Kamerstukken II 2016–2017, 26 956, nr. 210). Dit is de vierde jaarlijkse rapportage over de veiligheidssituatie bij BRZO-bedrijven in Nederland (Bedrijven die vallen onder het Besluit risico’s zware ongevallen).

Beleidsconclusies

Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren in 2017 conform de verwachtingen zoals gemeld in de begroting. Er zijn geen grote afwijkingen of een noodzaak tot neerwaartse bijstelling aan het licht gekomen. Onderstaand is per beleidsterrein aangegeven welke activiteiten in 2017 hebben plaatsgevonden.

Bij de, in het kader van de met de andere overheden in de jaren 2015–2018 uit te voeren programma Impuls Omgevingsveiligheid (IOV), omzetting van de bestaande Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS) in een PGS Nieuwe Stijl zijn in 2017 forse stappen gezet. De eerste serie PGS-richtlijnen Nieuwe Stijl zal in de tweede helft van 2018 bestuurlijk kunnen worden vastgesteld, waarna een volgende serie volgt in het eerste kwartaal van 2019.

Sinds het van kracht worden van de subsidieregeling voor Safety Deals (honoreren van initiatieven van het bedrijfsleven op het terrein van het creëren van een duurzame veiligheidscultuur) op 1 oktober 2016 zijn zes voorstellen gehonoreerd. Een voorstel is nog in behandeling en vijf voorstellen zijn in ontwikkeling. De voorstellen zijn uiteenlopend van aard en omvang. Het gaat om veiligheid op sectorniveau, zoals met het project «Digital Safety Passport» of het gaat om kennisoverdracht, zoals het project «buddyschap tussen bedrijven».

In 2017 is een scan uitgevoerd van de veiligheid en kwaliteit van onze leefomgeving. Hoewel diverse afzonderlijke risico’s voor de gezondheid en de veiligheid op veel plekken afnemen, neemt het gestapelde risico op sommige plekken toe. In de voortgangsrapportage van «Bewust Omgaan met Veiligheid» (Kamerstukken II 2016–2017, 28 663, nr. 68) is aangegeven op welke wijze hiermee zal worden omgegaan. Om bijvoorbeeld de stapeling en combinaties van blootstelling aan zorgwekkende stoffen beter te kunnen adresseren is een voorstel aan de Europese Commissie en andere lidstaten voorgelegd (Kamerstukken II 2016–2017, 28 663, nr. 67). De door Nederland gecoördineerde Europese NANoREG1-en ProSafe-projecten, die tot doel hadden (Europees) beleid ten aanzien van nieuwe risico’s in het bijzonder op het vlak van nanotechnologie te versterken door in kaart te brengen welke aanpak nodig is, zijn in 2017 afgerond (Kamerstukken II 2016–2017, 28 663, nr. 68, m.n. bijlage 816112). Het concept Safe-by-Design is daar een integraal onderdeel van.

In 2017 is, conform de aangekondigde moderniseringsacties in de kabinetsreactie op de trendanalyse Biotechnologie (Kamerstukken II 2016–2017, 27 428, nr. 335), door Nederland een aanzet gegeven voor discussie over het EU-veiligheidsbeleid ten aanzien van biotechnologie door een uitgewerkt voorstel over nieuwe plantveredelingstechnieken publiek te maken en, tijdens een door Nederland georganiseerde bijeenkomst in Brussel, te bespreken. Voorts zijn, om stakeholders en het bredere publiek te betrekken bij die modernisering, meerdere bijeenkomsten georganiseerd met Nederlandse stakeholders over de te volgen koers om de modernisering handen en voeten te geven.

Daarnaast is een publiekswebsite ontwikkeld met als doel het (Nederlandse) publiek op toegankelijke wijze te informeren over ontwikkelingen in de biotechnologie. Ook is een onderzoek uitgevoerd naar publieksopvattingen in Nederland over moderne biotechnologie en de maatschappelijke waarden die daaraan ten grondslag liggen. Hierdoor kunnen zoveel mogelijk relevante aandachtspunten vroegtijdig in het moderniseringsproces mee worden genomen.

De Europese Commissie heeft vertraging opgelopen bij de evaluatie van REACH. Deze wordt nu verwacht eerste kwartaal 2018.

Wel heeft IenM gewerkt aan de beoordeling van risico’s van combinaties van stoffen. Na positieve reacties van andere lidstaten en Europese Commissie wordt deze methodologie verder uitgewerkt.

Verder is in opdracht van IenM een handleiding ontwikkeld die voor vergunningverleners duidelijk maakt welke zeer zorgwekkende stoffen bij specifieke productieprocessen vrij kunnen komen en is een lijst opgesteld met «mogelijk zeer zorgwekkende stoffen (ZZS)». Deze laatste biedt de mogelijkheid aan vergunningverleners om al zorgvuldig naar toepassing en emissie van de desbetreffende stoffen te kijken, in afwachting van later uitsluitsel of deze stoffen inderdaad als ZZS geminimaliseerd moeten worden.

Met de inwerkingtreding per 1 juli 2017 van de wijziging van het Besluit omgevingsrecht, waarmee de verbetering van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) concreet wordt gemaakt (Staatsblad 2017, 264) is een belangrijke mijlpaal bereikt. De vernieuwing die beoogd werd met de invoering van het VTH-stelsel is daarmee juridisch afgerond.

Op 6 juli 2017 zijn aan de Kamer het toegezegde tweejaarlijkse onderzoek naar de kwaliteit van de uitvoering en de evaluatie Wet VTH toegezonden (Kamerstukken II 2016–2017, 33 118, nr. 96). De algemene conclusie uit het rapport was dat de wet VTH ruim voldoende doeltreffend is gebleken en dat de kwaliteitsregels in de wet een impuls zijn geweest voor een blijvende kwaliteitsverbetering en een robuuste uitvoeringspraktijk. De wet VTH zal beleidsneutraal in de Omgevingswet worden opgenomen. Dit zal in de invoeringsregelgeving gebeuren. In 2019 zal het tweede tweejaarlijkse onderzoek worden afgerond.

Budgettaire gevolgen van beleid

Overzicht van de budgettaire gevolgen van beleid artikel 22 Omgevingsveiligheid en Milieurisico's (x € 1.000)
           

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 
   

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

 

Verplichtingen

34.184

15.965

30.217

55.234

38.226

33.108

5.118

1

Uitgaven

29.451

18.549

25.225

34.663

45.430

33.780

11.650

 

22.01

Veiligheid chemische stoffen

12.470

6.784

11.802

6.742

5.867

5.853

14

 

22.01.01

Opdrachten

6.510

5.313

3.576

3.976

3.384

3.312

72

 

22.01.02

Subsidies

4.882

370

5.646

1.436

537

600

– 63

 
 

– NANoREG

0

270

5.266

1.100

51

425

– 374

 
 

– Overige subsidies

0

100

380

336

486

175

311

 

22.01.03

Bijdrage aan agentschappen

779

1.101

2.580

1.330

1.946

1.941

5

 
 

– waarvan bijdrage aan RWS

779

1.101

2.580

1.330

1.946

1.941

5

 

22.01.05

Bijdragen aan internationale organisaties

299

0

0

0

0

0

0

 

22.02

Veiligheid biotechnologie

1.877

509

1.516

1.621

2.952

3.070

– 118

 

22.02.01

Opdrachten

1.779

509

1.516

1.621

2.952

3.070

– 118

 

22.02.05

Bijdragen aan internationale organisaties

98

0

0

0

0

0

0

 

22.03

Veiligheid bedrijven en transport

15.104

11.256

11.907

26.300

36.611

24.857

11.754

 

22.03.01

Opdrachten

4.601

4.030

3.422

3.448

3.805

4.377

– 572

 
 

– Omgevingsveiligheid

518

506

799

868

1.305

389

916

 
 

– Uitvoering veiligheid inrichtingen en basisnetten

3.327

272

362

345

       
 

– Overige opdrachten

756

3.252

2.261

2.235

2.500

3.988

– 1.488

 

22.03.02

Subsidies

4.160

3.506

3.479

17.173

27.298

14.768

12.530

2

 

– Asbest en safety deals

0

0

0

15.196

26.272

12.278

13.994

 
 

– Overige subsidies

0

0

0

1.977

1.026

2.490

– 1.464

 

22.03.03

Bijdrage aan agentschappen

2.438

3.085

4.059

2.629

1.896

2.666

– 770

 
 

– waarvan bijdrage aan RWS

2.438

3.085

4.059

2.629

1.896

2.666

– 770

 

22.03.04

Bijdragen aan medeoverheden

3.870

635

75

60

0

0

0

 
 

– Bijdragen asbestsanering

570

0

0

0

0

0

0

 
 

– Bijdragen programma Externe Veiligheid

 

635

75

60

0

0

0

 
 

– Overige bijdrage aan medeoverheden

3.300

0

0

0

0

0

0

 

22.03.05

Bijdragen aan internationale organisaties

35

0

0

0

0

0

0

 

22.03.09

Inkomensoverdracht

0

0

872

2.990

3.612

3.046

566

 
 

Ontvangsten

16.919

1.543

11.607

272

726

675

51

 

Extracomptabele verwijzing

Extracomptabele verwijzing naar artikel 18.06 Externe Veiligheid van het Infrastructuurfonds (x € 1.000)
   

2017

Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 18.06 Externe Veiligheid van het Infrastructuurfonds

2.113

Andere ontvangsten van artikel 18.06 Externe Veiligheid van het Infrastructuurfonds

0

     

Totale uitgaven op artikel 18.06 Externe Veiligheid van het Infrastructuurfonds

2.113

waarvan

   

18.06

Externe veiligheid

2.113

Verplichtingen (ad 1)

Toelichting op de financiële instrumenten

In het kader van de 1e suppletoire en 2e suppletoire begroting 2017 is het budget verhoogd onder andere ten behoeve van de ophoging van het budget Subsidieregeling verwijderen asbestdaken en verlaagd o.a. ten behoeve van overhevelingen naar andere departementen o.a. naar EZ voor de kosten Ctgb 2017 en naar andere artikelen binnen begrotingshoofdstuk XII in verband met onder meer bijdrage kosten NEN en Milieu Centraal, die op artikel 21 worden verantwoord. Per saldo is hiermee het verplichtingenbudget stand 2e suppletoire begroting 2017 uitgekomen op € 44,9 miljoen.

Het verschil tussen stand 2e suppletoire begroting 2017 en de realisatie ad € 6,8 miljoen wordt met name verklaard door43:

  • de benodigde middelen voor de in 2017 gepubliceerde Regeling tegemoetkoming niet-loondienst gerelateerde slachtoffers van mesothelioom (TNS) 2018 lager zijn dan oorspronkelijk geraamd (€ 0,7 miljoen).

  • het budget voor de Subsidieregeling versterken omgevingsveiligheid chemische sector 2018 niet in 2017 is gepubliceerd, maar begin 2018 (€ 2 miljoen).

  • De overheveling naar het Ministerie van EZ voor de nabetaling kosten beroep- en bezwaarprocedures Ctgb hoger (€ 0,2 miljoen) is uitgevallen dan oorspronkelijk geraamd.

  • Vertragingen en verlagingen van enkele (geplande) verplichtingen (€ 1,3 miljoen).

22.01 Veiligheid chemische stoffen
22.01.01 Opdrachten

De opdrachten die in 2017 zijn verstrekt en betaald betreffen uitgaven in het kader van de Atlas Leefomgeving, het programmabureau versnellingsaanpak asbestdaken, de uitvoering van de EU-regelgeving ten aanzien van zeer zorgwekkende stoffen in relatie tot andere overheden (vergunningverlening) en de kosten die RWS heeft gemaakt voor de ontwikkeling en het beheer van het Landelijk Asbestvolgsysteem.

22.01.02 Subsidies

NaNoReg

Voor de uitvoering van de EU-programma’s Prosafe en NaNoReg ontvangt het Ministerie van IenM een bijdrage van de Europese Commissie. Met deze bijdrage worden de kosten die het RIVM maakt voor de uitvoering van beide programma’s gefinancierd. De bijdrage van de Europese Commissie en de bijbehorende verrekening van de kosten met het RIVM hebben in 2017 niet plaatsgevonden en worden naar 2018 doorgeschoven. Dit is in de brief van 14 december 2017 aan de Kamer gemeld (Kamerstukken II 2017–2018, 34 775 XII, nr. 64).

Overige subsidies

In 2017 zijn subsidies verstrekt aan:

  • Het Kennisplatform Elektrisch Magnetische Velden ad € 0,42 miljoen

  • Het Ministerie van EZ heeft bij 1e suppletoire begroting 2017 haar aandeel (€ 0,21 miljoen) naar IenM overgeheveld;

  • GGD GHOR Nederland voor het beschikbaar stellen gedurende 3 jaar van capaciteit voor de implementatie van het meewegen van gezondheid in de lokale instrumenten van de Omgevingswet. Gedurende de 3 jaar, krijgt de GGD jaarlijks € 0,15 miljoen uitgekeerd.

22.01.03 Bijdrage aan agentschappen

Rijkswaterstaat voert in opdracht van IenM werkzaamheden uit in het kader van de uitvoering van InfoMil (centraal punt voor bundeling en verspreiding van milieuwet- en regelgeving) op het beleidsonderwerp «asbest». Daarnaast is veel inzet geleverd voor de implementatie en verdere ontwikkeling van het Landelijk Asbestvolgsysteem. Ten laste van dit artikelonderdeel komen de kosten voor de capaciteitsinzet. De overige kosten van RWS worden verantwoord bij de opdrachtenbudgetten.

22.02 Veiligheid biotechnologie
22.02.01 Opdrachten

Vergunningen voor werkzaamheden met Genetisch Gemodificeerde Organismen (GGO’s) worden verleend indien het risico van die werkzaamheden voor mens en milieu verwaarloosbaar klein is. Ter uitvoering van deze wettelijke taak wordt jaarlijks een opdracht verstrekt aan de Commissie Genetische Modificatie (COGEM) ten behoeve de vergunningverlening, het maken van beoordelingen inzake risico’s verbonden aan werkzaamheden aan GGO’s en het adviseren over maatregelen risicobeheersing en monitoring die bij het uitvoeren van werkzaamheden met GGO’s kunnen worden toegepast. In 2017 is € 1,5 miljoen betaald.

Daarnaast is in 2017 een bedrag van € 1,4 miljoen aan NWO betaald ten behoeve van de uitvoering van het meerjarig onderzoeksprogramma Modernisering Biotechnologie.

22.03 Veiligheid bedrijven en transport
22.03.01 Opdrachten

De middelen zijn ingezet voor verschillende opdrachten zoals het vuurwerkbeleid en de -voorlichtingscampagne Vuurwerk, modellenbeheer buisleidingen (Bevb), NOK-producten omgevingsveiligheid en het beheer van standaarden voor vergunningverlening, toezicht en handhaving. Daarnaast zijn vanuit dit onderdeel gefinancierd de kosten die RWS heeft gemaakt voor onder andere het basisnet vervoer gevaarlijke stoffen, het activiteitenbesluit en het Bureau BRZO+.

22.03.02 Subsidies (ad 2)

Asbest en safety deals

Het betreft hier de uitgaven in het kader van de Subsidieregeling verwijderen asbestdaken door RVO wordt uitgevoerd. In de Staatscourant is gepubliceerd dat voor deze regeling in 2017 € 26,2 beschikbaar is. RVO heeft in 2017 tot dit budget subsidies uitgekeerd en met IenM verrekend.

Het verschil tussen de Ontwerpbegroting 2017 en de uiteindelijke realisatie wordt voornamelijk veroorzaakt doordat het oorspronkelijke budget voor de Subsidieregeling verwijderen asbestdaken van € 12,5 miljoen is verhoogd tot € 26,2 miljoen. Het meerjarig subsidieplafond van de subsidieregeling is niet gewijzigd.

Overige subsidies

Het betreffen de uitgaven die RVO in het kader van de Subsidieregeling versterking omgevingsveiligheid chemische sector (€ 0,5 miljoen), tevens zijn er subsidies uitgekeerd in het kader van Safety Deals onder andere met de Vuurwerkbranche (€ 0,1 miljoen) en Sonneborn te Amsterdam (€ 0,2 miljoen), subsidie aan LTO voor programmaanpak asbestdaken (€ 0,08 miljoen), VeiligheidNL voor het jaarlijkse rapport ongevallen met vuurwerk en ten slotte aan de TU Delft voor studiebeurzen Management of Safety, Health & Environment (€ 0,08 miljoen).

22.03.03 Bijdrage aan agentschappen

Rijkswaterstaat voert in opdracht van IenM werkzaamheden uit in het kader van de uitvoering van InfoMil (centraal punt voor bundeling en verspreiding van milieu wet- en regelgeving) op de beleidsonderwerpen «kennisoverdracht externe veiligheid» en «vergunningverlening (activiteitenbesluit)». Daarnaast worden hier verantwoord de uitgaven voor werkzaamheden van de Dienst Verkeer en Scheepvaart van RWS in het kader van basisnet, vervoer gevaarlijke stoffen en de vergunningverlening olieterminals Caribisch Nederland. De budgetten voor de uitvoering van de bijdragen aan agentschappen waren voor een deel geraamd bij de opdrachtenbudgetten binnen dit artikel.

22.03.09 Inkomensoverdracht

De inkomensoverdrachten hebben betrekking op de uitgaven in het kader van de Regeling Tegemoetkoming niet-loondienst gerelateerde Slachtoffers van mesothelioom (TNS). Deze regeling is voor slachtoffers die via het milieu of via producten aan asbest zijn blootgesteld. In 2017 zijn voorschotten aan de Sociale Verzekeringsbank (SVB) betaald. Met deze voorschotten is de SVB in staat om de gehonoreerde uitkeringen te betalen. Daarnaast zijn ten laste van dit onderdeel de uitvoeringskosten van de SVB betaald.

Ontvangsten

De ontvangsten hebben met name betrekking op de afrekening van de uitvoering TNS-regeling 2016 door SVB.

Artikel 23 Meteorologie, seismologie en aardobservatie

Algemene Doelstelling

Het KNMI garandeert als onafhankelijke autoriteit aan Nederland de best beschikbare informatie op het gebied van meteorologie, klimatologie en seismologie als bijdrage aan de veiligheid, bereikbaarheid en leefbaarheid van Nederland, inclusief de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Financieren

De Minister is verantwoordelijk voor het faciliteren van een internationaal systeem van organisaties waarin Nederland vertegenwoordigd wordt door het KNMI. Dit doet zij door haar rol van financier in de vorm van bijdragen en contributies. Met name te noemen zijn EUMETSAT 22, ECMWF 23 en WMO 24.

(Doen) uitvoeren

De Minister is verantwoordelijk voor de uitvoering van de wettelijke taken van het agentschap KNMI zoals vastgelegd in de Wet op het KNMI (2002). De rol «(doen) uitvoeren» heeft betrekking op de volgende taken:

  • a. het kosteloos verstrekken van algemene weerberichten omtrent de toestand van het huidige weer en het te verwachten weer;

  • b. waarschuwingen aan het algemeen publiek bij verwacht of werkelijk gevaarlijk of maatschappij-ontwrichtend weer of waarschuwingen bij calamiteiten waarbij het weer een belangrijke rol speelt;

  • c. het onverwijld informeren van het algemeen publiek bij een significante bodembeweging door geofysische bronnen of vulkanische activiteit;

  • d. het kosteloos ondersteunen van bestuursorganen in gedefinieerde gevallen;

  • e. het voortbrengen of verzamelen van meteorologische, seismologische en andere geofysische gegevens in het kader van de uitvoering van de taken zoals opgenomen in de Wet meteorologie en seismologie;

  • f. het beheer en onderhoud van de voor de uitvoering van zijn taken noodzakelijke technische infrastructuur;

  • g. het overeenkomstig ministeriële regeling desgevraagd ondersteunen van bestuursorganen, de rechterlijke organisatie, overheidsbedrijven of openbare lichamen op het terrein van meteorologie, seismologie of andere geofysische terreinen bij de uitvoering van aan hen bij of krachtens wet opgedragen taken;

  • h. onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek en technologische ontwikkeling met betrekking tot meteorologie, seismologie en andere geofysische terreinen;

  • i. meteorologische, seismologische en andere geofysische gegevens of het onderzoek, bedoeld in onderdeel h, op verzoek van internationale organisaties voortbrengen, verzamelen of beschikbaar stellen;

  • j. het voor hergebruik als bedoeld in de Wet hergebruik van overheidsinformatie, zonder dat daartoe een verzoek is gedaan op grond van die wet, beschikbaar stellen van meteorologische, seismologische en andere geofysische gegevens of onderzoeksresultaten, of de opzet daarvan, voor zover intellectuele eigendomsrechten van anderen dat niet beperken, waarbij er op basis van een overeenkomst aanvullende dienstverlening kan worden verleend;

  • k. internationale samenwerking op het gebied van meteorologie en seismologie en andere geofysische terreinen; en

  • l. het verlenen van meteorologische diensten voor de luchtvaartnavigatie.

De Minister van Buitenlandse Zaken is verantwoordelijk voor het Kernstopverdrag en de Minister van Economische Zaken is verantwoordelijk voor het kader van de Mijnbouwwet.

Indicatoren en kengetallen

Indicatoren
 

Realisatie

Realisatie

Streefwaarde/ norm

 

2010

2017

2017

2013

2014

2015

2016

2017

2017

Algemene weersverwachtingen en adviezen

                 

– afwijking min.temperatuur (°C)

– 0,24

0,34

ABS1 (<0,5)

– 0,01

– 0,18

0,45

0,44

ABS1 (<0,5)

0,34

– afwijking max.temperatuur (°C)

– 0,21

– 0,31

ABS (<0,5)

– 0,25

– 0,52

– 0,31

– 0,36

ABS (<0,5)

– 0,31

– gemiddelde afwijking windsnelheid (m/s)

0,04

– 0,12

ABS (<1,0)

0,26

0

0

0,26

ABS (<1,0)

– 0,12

Maritieme verwachtingen

                 

– tijdigheid marifoonbericht (%)

99,3

99,4

> 99

99,3

99,9

99,5

98,9

> 99

99,4

Gereviewde publicaties

120

139

> 80

105

105

120

113

> 80

139

Kengetallen

                 

Aantal uitgegeven weeralarmen

4

1

 

2

1

1

2

 

1

Percentage tijdige beschikbaarheid van de meteorologische producten (Bron: EUMETSAT)

>98,5

>98,52

>98,5

>98,5

>98,5

>98,5

>98,5

>98,5

>98,52

Bron: KNMI, 2018

X Noot
1

ABS betekent absolute waarden.

X Noot
2

Betreft gegevens over de periode januari t/m juni 2017.

Toelichting:

Evaluatie weeralarm

Op 11 december 2017 heeft het KNMI in overleg met het Weeralarm Impact Team om 12:20 uur een uitstaande code oranje opgeschaald tot code rood in verband met het maatschappij-ontwrichtend effect van sneeuw en gladheid op uitgebreide schaal. Eerder al werd op grond van de uitstaande code oranje door de wegenverkeersdiensten geadviseerd niet de weg op te gaan, tenzij strikt noodzakelijk. Er was op deze maandag sprake van ontwrichting van het wegverkeer door vele ongevallen en hinder voor en door het vrachtverkeer. Ook het bus- en treinvervoer en de afhandeling van het vliegverkeer op Schiphol werden ernstig verstoord, ondanks beperkingen in de dienstregelingen. Op grond van deze effecten wordt de uitgifte van code rood beoordeeld als terecht. Wel is het de vraag of uitgifte op een vroeger tijdstip schade en ontwrichting verder had kunnen beperken. Dit wordt meegenomen in de verdere ontwikkeling van de waarschuwingssystematiek.

Beleidsconclusies

Het op dit artikel uitgevoerde beleid, en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar conform verwachting.

Op 1 januari 2016 is de Wet meteorologie en seismologie (Wtms) in werking getreden, evenals de bijbehorende ministeriële regeling. Het KNMI laat in beginsel dienstverlening over aan de markt, uitzonderingen daarop zijn in de Wtms en de regeling beschreven. Over het algemeen kan gesteld worden dat zowel de Wtms als de regeling conform de verwachtingen werken. Om over de beschreven uitzonderingen geen misverstanden te laten ontstaan, is onder regie van het Overleg Infrastructuur en Milieu (OIM) en in overleg met het bedrijfsleven een protocol unieke kennis ontwikkeld en vastgesteld.

Budgettaire gevolgen van beleid

Overzicht van de budgettaire gevolgen van beleid artikel 23 Meteorologie, seismologie en aardobservatie (x € 1.000)
           

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 
   

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

 

Verplichtingen

42.042

37.645

42.200

35.956

43.088

42.586

502

 

Uitgaven

43.001

36.760

41.030

36.981

43.959

41.719

2.240

 

23.01

Meteorologie en seismologie

26.911

26.078

28.824

28.564

26.726

24.690

2.036

1

23.01.03

Bijdrage aan het agentschap KNMI

25.952

25.204

27.795

27.535

25.855

23.823

2.032

 
 

– Meteorologie

24.363

24.630

27.292

26.645

25.194

23.389

1.805

 
 

– Seismologie

1.589

574

503

890

661

434

227

 

23.01.04

Bijdragen aan internationale organisaties

959

874

1.029

1.029

871

867

4

 
 

– Contributie aan WMO (HGIS)

959

874

1.029

1.029

871

867

4

 

23.02

Aardobservatie

16.090

10.682

12.206

8.417

17.233

17.029

204

 

23.02.03

Bijdrage aan het agentschap KNMI

16.090

10.682

12.206

8.417

17.233

17.029

204

 
 

– Aardobservatie

16.090

10.682

12.206

8.417

17.233

17.029

204

 
 

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

 
23.01 Meteorologie en seismologie
23.01.03 Bijdrage aan het agentschap KNMI

Ad 1) Meteorologie

De volgende producten zijn geleverd:

  • Reguliere uitgifte van een algemeen weerbericht en van waarschuwingen voor gevaarlijk weer (code geel, code oranje en weeralarm);

  • Terbeschikkingstelling van de meteorologische basisdata van het nationale meteorologische meetnet en de nationale meteorologische modelinfrastructuur, op basis van een open databeleid;

  • Terbeschikkingstelling van data, informatie en kennis over het huidige klimaat;

  • Het leveren van projecties over het toekomstige klimaat (klimaatscenario’s);

  • Verrichten van strategisch en toegepast onderzoek en het geven van beleidsadviezen op het gebied van de meteorologie;

  • Internationale vertegenwoordigingen op het gebied van de meteorologie (met name WMO, EUMETSAT en ECMWF);

  • Beantwoorden van vragen vanuit de maatschappij over weer en klimaat.

De verschillen worden veroorzaakt door het toevoegen van extra middelen voor specifieke activiteiten en projecten. Dit betreft aanvullende dienstverlening Wet taken meteorologie en seismologie (€ 0,4 miljoen), Kosten Meteorologie Caribisch Nederland (€ 0,2 miljoen), High Performance Computing (€ 0,3 miljoen), Datascientist (€ 0,2 miljoen), incidentele compensatie van tegenvallende opbrengsten voor maatwerk (€ 1,0 miljoen) en compensatie van kosten voor een overdracht van facilitaire dienstverlening naar RWS (€ 0,2 miljoen). Ter financiering van gestegen lonen en prijzen is € 0,4 miljoen aan middelen toegevoegd.

Ten slotte is de bijdrage verlaagd door overboeking van fte’s in het kader van documentaire dienstverlening en de Algemene Bestuursdienst (€ 0,4 miljoen) en herprioritering van middelen voor Anders omgaan met data en Energie (€ 0,6 miljoen).

Seismologie

De volgende producten zijn geleverd:

  • Continue monitoring van natuurlijke en geïnduceerde seismiciteit in Nederland;

  • Verrichten van strategisch en toegepast onderzoek en het geven van beleidsadviezen op het gebied van de seismologie;

  • Beantwoorden van vragen vanuit de maatschappij op het gebied van aardbevingen en tsunami’s;

  • Verrichten van waarnemingen en onderzoek ten behoeve van het Nationaal Data Centre (NDC) voor de CBTBO.

De omzet IenM neemt toe als gevolg van toekenning van middelen voor de kennisopbouw seismologie in het kader van de wettelijke taakuitoefening voor Caribisch Nederland (€ 0,2 miljoen).

23.01.04 Bijdragen aan internationale organisatie: contributie WMO

De beschikbare middelen worden gebruikt om de Nederlandse contributie aan de WMO te voldoen. Deelname aan de activiteiten van de WMO wordt gefinancierd uit HGIS.

23.02 Aardobservatie
23.02.03 Bijdrage aan het agentschap KNMI

Aardobservatie

De volgende producten zijn geleverd:

  • Het verzorgen van de waarnemingen vanuit polaire en geostationaire weersatellieten in Europees verband (EUMETSAT).

Artikel 24 Handhaving en toezicht

Algemene Doelstelling

Het stimuleren en bewaken van veilige vervoers- en watersystemen en een duurzame leefomgeving.

Financieren

Rol en Verantwoordelijkheden

De Minister is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van wet- en regelgeving in het transport en de leefomgeving. De Minister heeft een nationale coördinatie- c.q. verantwoordingsverplichting richting de EU ten aanzien van internationale milieuregelgeving.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft een medeverantwoordelijkheid inzake wonen en bouwen. De Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft een medeverantwoordelijkheid inzake duurzaamheid.

Bij de totstandkoming van wet- en regelgeving beoogt de wetgever een door haar gewenst niveau van veiligheid en duurzaamheid te bewerkstelligen. Daarbij worden de rechtsbeginselen van rechtvaardigheid, rechtszekerheid en rechtsgelijkheid gehanteerd, met oog voor de nalevingseisen die van de ondertoezichtstaanden worden gevraagd. Zij streeft daarbij samenwerking met andere overheidspartners na.

(Doen) uitvoeren

De rol uitvoeren heeft betrekking op:

  • vergunningverlening;

  • toezicht door middel van objectinspecties, administratiecontroles, audits, convenanten en digitale inspecties;

  • het verrichten van opsporing in geval van ernstige overtreding of fraude (onder aansturing van het OM);

  • incidentafhandeling en onderzoek. Een uitgebreidere toelichting op de producten is te vinden in de agentschapsparagraaf van de inspectie.

Een gedetailleerde beschrijving van het uitvoeringsprogramma van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) is te vinden in het Meerjarenplan 2017–2021 dat 20 september 2016 aan de Tweede Kamer is gezonden (Kamerstukken II 2016–2017, 34 550, nr. 4).

Indicatoren en kengetallen
 

Vergunningen

Adm.Contr.

Audits

 

Planning

Realisatie

Planning

Realisatie

Planning

Realisatie

Afval, Industrie en Bedrijven

3.518

3.018

299

494

89

62

Water, Producten en Stoffen

425

223

6.250

4.254

30

40

Scheepvaart

6.470

7.617

220

384

39

30

Rail- en wegvervoer

615

869

952

549

179

134

Luchtvaart

5.300

7.228

0

 

410

382

Autoriteit woningcorporaties

1.450

2.080

340

334

710

447

Transport gevaarlijke stoffen

275

124

275

264

54

17

Totaal

18.053

21.159

8.336

6.279

1.511

1.112

 

Convenanten

Object inspecties

Incidentafhandeling

 

Planning

Realisatie

Planning

Realisatie

Planning

Realisatie

Afval, Industrie en Bedrijven

4

0

1.374

1.007

10

11

Water, Producten en Stoffen

30

15

37.945

32.931

0

 

Scheepvaart

8

5

5.480

5.068

400

207

Rail- en wegvervoer

73

67

17.382

10.886

0

 

Luchtvaart

0

 

1.300

1.076

0

0

Autoriteit woningcorporaties

0

 

0

 

0

 

Transport gevaarlijke stoffen

8

0

6.470

4.201

202

2.238

Totaal

123

87

69.951

55.169

612

2.456

 

Onderzoek

 

Planning

Realisatie

Afval, Industrie en Bedrijven

10

18

Water, Producten en Stoffen

0

 

Scheepvaart

250

313

Rail- en wegvervoer

0

 

Luchtvaart

0

0

Autoriteit woningcorporaties

4

3

Transport gevaarlijke stoffen

20

46

Totaal

284

380

Bron: ILT 2017

Toelichting:

In de tabel bij indicatoren en kengetallen staan de verschillen tussen geplande en gerealiseerde productie weergegeven. De voortgang van productie ten opzichte van de planning laat een overwegend positief beeld zien. Afwijkingen worden voornamelijk veroorzaakt door nieuwe inzichten over de inzet. Dit in lijn met een geleidelijke verschuiving van de focus, waarbij risicoselectie in dienst van het bereiken van maatschappelijke effecten steeds belangrijker wordt. Het halen van afgesproken aantallen is daarbij ondersteunend aan het te behalen effect.

Beleidsconclusies

De ILT is in 2016 gestart met het traject Koers 2021. Trends binnen en buiten de ILT – als (technologische) ontwikkelingen – zorgen ervoor dat de ILT zich vernieuwt. Maar ook de conclusies uit de parlementaire enquête over de Fyra en combinatie van de vele taken van de ILT eisen een nieuwe manier van werken. Medewerkers en leidinggevenden werken samen aan vernieuwing, vanuit vakmanschap en met oog voor ontwikkelingen binnen en buiten de ILT. Altijd in de context van de ambitie: de ILT toont haar maatschappelijke meerwaarde door te werken aan veiligheid, duurzaamheid, zekerheid en vertrouwen in transport, infrastructuur, milieu en wonen.

Een ILT-brede risicoanalyse is een van de onderdelen van de Koers ILT. De risicoanalyse heeft als doel de risico’s in het werkveld van de ILT onderling vergelijkbaar te maken om beter onderbouwde keuzes over de inzet te kunnen maken. Hiervoor is een methodiek ontwikkeld en ingevuld voor de taken van ILT. Daarbij is een onderverdeling gemaakt in zes categorieën, namelijk Fysieke veiligheid, Gezondheid, Milieu, schade aan Transportnet, Economie en schade aan het Vertrouwen in instituties. De resultaten van de eerste ILT-brede risicoanalyse zijn met stakeholders binnen en buiten de overheid besproken met als conclusie dat deze analyse terecht een plek in de strategieontwikkeling van de ILT heeft gekregen. De risicoanalyse is op 6 juli 2017 aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstukken II 2016–2017, 34 550, nr. 80).

Budgettaire gevolgen van beleid

Overzicht van de budgettaire gevolgen van beleid artikel 24 Handhaving en Toezicht (x € 1.000)
           

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

   

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

Verplichtingen

130.230

116.481

119.051

118.970

106.759

109.561

– 2.802

Uitgaven

130.230

116.481

119.051

118.970

106.759

109.561

– 2.802

24.01

Handhaving en toezicht

130.230

116.481

119.051

118.970

106.759

109.561

– 2.802

24.01.03

Bijdrage aan het agentschap ILT

130.230

116.481

119.051

118.970

106.759

109.561

– 2.802

 

– Afval, industrie en bedrijven

9.251

13.304

27.706

27.141

23.746

24.549

– 803

 

– Rail en wegvervoer

29.330

25.636

24.691

27.897

24.300

24.765

– 465

 

– Scheepvaart

17.985

15.149

23.063

22.372

20.171

21.089

– 918

 

– Luchtvaart

15.799

13.168

19.166

18.415

16.853

17.352

– 499

 

– Risicovolle stoffen en producten

39.492

33.826

0

0

0

0

0

 

– Water, producten en stoffen

18.373

15.398

24.425

23.145

21.689

21.806

– 117

 

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Verplichtingen

Toelichting op financiële instrumenten

Zie toelichting hieronder bij Bijdrage aan het agentschap ILT.

24.01 Handhaving en toezicht
24.01.03 Bijdrage aan het agentschap ILT

De bijdrage aan de ILT is verhoogd vanwege werkzaamheden inzake het toezicht op energielabels. Daarnaast is de bijdrage aan ILT verhoogd vanwege de verwerking van de loon- en prijsbijstelling.

De bijdrage aan de ILT is verminderd vanwege de overdracht van crisisnetwerktaken aan het Departementaal Coördinatiecentrum Crisisbeheersing dat is ondergebracht bij Rijkswaterstaat en het projectbureau Caribisch Nederland aan Directoraat-Generaal Bereikbaarheid (tegenwoordig Directoraat-Generaal Mobiliteit). Per saldo heeft dat geleid tot een daling van de agentschapsbijdrage.

Artikel 25 Brede Doeluitkering

Algemene Doelstelling

Het realiseren van maatwerkoplossingen voor verkeers- en vervoersvraagstukken door de twee krachtens artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000 aangewezen openbare lichamen die verkeer- en vervoerstaken verrichten (vervoerregio’s). Dit betreffen thans de Vervoerregio Amsterdam en het samenwerkingsverband van gemeenten in de zuidelijke Randstad, de Metropoolregio Rotterdam Den Haag.

Financieren

Rollen en Verantwoordelijkheden

De Minister is systeemverantwoordelijk voor de bijdrage aan de Brede Doeluitkering verkeer en vervoer (BDU), die het mogelijk maakt dat er in de gebieden waar de vervoerregio’s actief zijn maatwerkoplossingen kunnen worden geboden voor verkeers- en vervoervraagstukken. Dit artikel hangt samen met artikel 14 Wegen en verkeersveiligheid en artikel 16 Openbaar Vervoer en Spoor waarin het bredere beleidsveld wordt geschetst.

De samenwerkingsverbanden Vervoerregio Amsterdam en Metropoolregio Rotterdam Den Haag zijn verantwoordelijk voor de beleidsinhoudelijke beslissingen over hun verkeer- en vervoeraangelegenheden.

Budgettaire gevolgen van beleid

Overzicht van de budgettaire gevolgen van beleid artikel 25 Brede doeluitkering (x € 1.000)
           

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 
   

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

 

Verplichtingen

2.000.820

1.872.801

884.538

923.409

926.383

866.780

59.603

1

Uitgaven

2.046.018

1.989.790

1.878.691

893.936

930.277

888.311

41.966

2

25.01

Brede doeluitkering

2.046.018

1.989.790

1.878.691

893.936

930.277

888.311

41.966

 
 

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

 

Verplichtingen (ad 1)

Toelichting op de financiële instrumenten

Dit betreft hogere verplichtingen vanuit het Infrastructuurfonds welke samen met de jaarlijkse BDU in 2018 tot betaling zullen komen ten behoeve van het programma Beter Benutten (€ 26,4 miljoen), voor de uitvoering van de Bestuursovereenkomst Blankenburgverbinding (€ 3,1 miljoen). Verder is het verplichtingenbudget voor indexering doorgevoerd (€ 14,9 miljoen) in de beschikking voor kasjaar 2018. Daarnaast zijn de verplichtingen verhoogd door de verwerking van de loon- en prijsbijstelling voor tranche 2017 (€ 15,2 miljoen).

25.01 Brede Doeluitkering (ad 2)

De hogere uitgaven worden veroorzaakt door de uitgaven in het kader van het programma Beter Benutten (€ 13,7 miljoen) voor een bijdrage aan de metropoolregio Amsterdam voor het maatregelenpakket Regionet (Cuyperstrap en PEAT) (€ 5,5 miljoen), het programma OV SAAL middellange termijn (overweg Diemen) (€ 7,5 miljoen). Deze middelen zijn overgeboekt vanuit het Infrastructuurfonds en worden om begrotingstechnische redenen verantwoord op Hoofdstuk XII. Daarnaast zijn de uitgaven verhoogd door de verwerking van de loon- en prijsbijstelling voor tranche 2017 (€ 15,2 miljoen).

IenM financierde vanuit de BDU en op verzoek van de medeoverheden tot en met 2017 het CROW/KpVV-programma. Het CROW/KpVV-programma is een integraal pakket aan activiteiten op gebied van verkeer en vervoer, dat het CROW/KpVV in opdracht van decentrale overheden uitvoert. De middelen hiervoor zijn door deze medeoverheden vanuit de BDU beschikbaar gesteld.

Artikel 26 Bijdragen aan investeringsfondsen

Algemene Doelstelling

Op dit artikel worden de bijdragen aan het Infrastructuurfonds en het Deltafonds verantwoord.

Financieren

Rol en Verantwoordelijkheden

De rollen en verantwoordelijkheden voor zaken die op het Infrastructuurfonds en Deltafonds worden verantwoord zijn terug te vinden in de verschillende beleidsartikelen.

Voor de indicatoren en kengetallen wordt verwezen naar de desbetreffende beleidsartikelen.

Budgettaire gevolgen van beleid

Overzicht van de budgettaire gevolgen van beleid artikel 26 Bijdrage investeringsfondsen (x € 1.000)
           

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 
   

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

 

Verplichtingen

6.696.616

6.910.205

5.874.315

6.026.299

5.259.841

6.168.329

– 908.488

 

Uitgaven

6.696.616

6.910.205

5.874.315

6.026.299

5.259.841

6.168.329

– 908.488

 

26.01

Bijdrage aan het Infrastructuurfonds

5.722.871

5.834.916

4.821.159

5.026.766

4.604.822

5.450.478

– 845.656

1

26.02

Bijdrage aan het Deltafonds

973.745

1.075.289

1.053.156

999.533

655.019

717.851

– 62.832

2

 

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

 
26.01 Bijdrage aan het Infrastructuurfonds (ad 1)

Toelichting op de financiële instrumenten

Het betreft hier de bijdrage vanuit de beleidsbegroting van Hoofdstuk XII aan het Infrastructuurfonds ten behoeve van uitgaven die op het fonds worden verantwoord (zie onderstaande specificatie). Voor een toelichting op de verschillen wordt verwezen naar het Jaarverslag over 2017 van het Infrastructuurfonds.

Het verschil tussen de begroting en de realisatie is het gevolg van een groot aantal mutaties die in het verslagjaar op de in de oorspronkelijke begroting opgenomen raming zijn aangebracht. De belangrijkste oorzaken hebben betrekking op de hieronder vermelde oorzaken. Een volledig inzicht is verstrekt in de verschillende suppletoire begrotingen over 2017.

  • Een kasschuif van € 250 miljoen via het Rijksbrede beeld naar 2018 en 2019.

  • Overboekingen naar het Provinciefonds, het Gemeentefonds en het Btw-compensatiefonds in het kader van het Regiospecifiek Pakket Zuiderzeelijn (RSP) (€ 191,9 miljoen) en het programma Beter Benutten (€ 84,8 miljoen)

  • Omzetting van de budgettaire reeksen van de DBFM-projecten A27/A1 Utrecht-Eemnes-Bunschoten (€ 114,0 miljoen) en N18 Varsseveld-Enschede (€ 113,2 miljoen) om aan de beschikbaarheidsvergoedingen te kunnen voldoen.

  • Overboekingen naar de BDU in het kader van het programma Beter Benutten (€ 13,7 miljoen) en voor de bijdrage aan MRA (€ 15,8 miljoen).

Specificatie van de bijdragen uit de begroting van hoofdstuk XII aan de begroting van het Infrastructuurfonds (bedragen x € 1.000)

INFRAFONDS

 

Begroting

Realisatie

Verschil

12

Hoofdwegen

uitgaven

2.365.030

2.231.569

– 133.461

12.01

Verkeersmanagement

 

3.638

4.498

860

12.02

Beheer, onderhoud en vervanging

 

609.164

595.154

– 14.010

12.03

Aanleg

 

641.536

429.918

– 211.618

12.04

GIV/PPS

 

561.811

638.739

76.928

12.06

Netwerkgebonden kosten HWN

 

548.881

563.260

14.379

12.07

Investeringsruimte

 

0

0

0

           

12.09

Ontvangsten

Ontvangsten

126.245

150.898

24.653

 

Bijdrage van hfdst XII (art. 26)

 

2.238.785

2.080.671

– 158.114

           

13

Spoorwegen

uitgaven

2.218.915

2.154.280

– 64.635

13.02

Beheer, onderhoud en vervanging

 

1.245.661

1.372.035

126.374

13.03

Aanleg

 

735.505

604.096

– 131.409

13.04

GIV/PPS

 

158.806

161.552

2.746

13.07

Rente en aflossing

 

48.362

16.597

– 31.765

13.08

Investeringsruimte

 

30.581

 

– 30.581

           

13.09

Ontvangsten

Ontvangsten

185.262

242.727

57.465

 

Bijdrage van hfdst XII (art. 26)

 

2.033.653

1.911.553

– 122.100

           

14

Regionaal, lokale infrastructuur

uitgaven

216.332

236.352

20.020

14.01

Grote regionaal/lokale projecten

 

132.863

148.786

15.923

14.02

Regionale mobiliteitsfondsen

 

0

0

0

14.03

RSP-ZZL: pakket bereikbaarheid

 

83.469

87.566

4.097

           

14.09

Ontvangsten

 

0

0

0

 

Bijdrage van hfdst XII (art. 26)

 

216.332

236.352

20.020

           

15

Vaarwegen

uitgaven

872.578

899.296

26.718

15.01

Verkeersmanagement

 

8.428

8.525

97

15.02

Beheer, onderhoud en vervanging

 

366.969

322.961

– 44.008

15.03

Aanleg

 

186.361

218.819

32.458

15.04

GIV/PPS

 

10.904

39.105

28.201

15.06

Netwerkgebonden kosten HVWN

 

299.916

309.886

9.970

15.07

Investeringsruimte

     

0

           

15.09

Ontvangsten

Ontvangsten

93.675

97.115

3.440

 

Bijdrage van hfdst XII (art. 26)

 

778.903

802.181

23.278

           

17

Megaprojecten

uitgaven

181.174

112.472

– 68.702

17.02

Betuweroute

 

942

1.289

347

17.03

HSL

 

40.745

154

– 40.591

17.06

PMR

 

6.866

5.020

– 1.846

17.07

ERTMS

 

44.463

19.585

– 24.878

17.08

Zuidasdok

 

88.158

86.424

– 1.734

           

17.09

Ontvangsten

 

22.661

35.935

13.274

 

Bijdrage van hfdst XII (art. 26)

 

158.513

76.537

– 81.976

           

18

Overige uitgaven

uitgaven

24.292

2.113

– 22.179

18.01

Saldo afgesloten rekeningen

 

0

0

0

18.02

Beter benutten

 

0

0

0

18.03

Intermodaal vervoer

 

4.723

0

– 4.723

18.04

Gebiedsgerichte aanpak (UPR)

 

0

0

0

18.06

Externe veiligheid

 

4.568

2.113

– 2.455

18.07

Mobiliteitsonafh. Kennis en expertise

 

0

0

0

18.08

Netwerkoverstijgende kosten

 

0

0

0

18.11

Investeringsruimte

 

0

0

0

18.12

Reservering beheer, onderhoud en vervanging

 

0

0

0

18.13

Tol gefinancierde uitgaven

 

0

0

0

18.15

Ramingsbijstelling en kasschuif

 

– 60.000

0

60.000

18.16

Reservering Omgevingswet

 

75.001

0

– 75.001

           

18.10

Saldo afgesloten rekeningen

Ontvangsten

0

550.804

550.804

18.09

Ontvangsten

Ontvangsten

0

32.511

32.511

 

Bijdrage van hfdst XII (art. 26)

 

24.292

– 581.202

– 605.494

           

19

Bijdragen andere begrotingen Rijk

       

19.09

Ontvangsten

Ontvangsten

5.450.478

4.604.822

– 845.656

           
 

Totaal uitgaven

 

5.878.321

5.606.082

– 272.239

 

Totaal ontvangsten

 

427.843

1.109.990

682.147

 

Totaal Bijdrage van hfdst XII (art. 26)

 

5.450.478

4.604.822

– 845.656

26.02 Bijdragen aan het Deltafonds (ad 2)

Het betreft hier de bijdrage vanuit de beleidsbegroting van Hoofdstuk XII aan het Deltafonds ten behoeve van uitgaven die op het fonds worden verantwoord (zie onderstaande specificatie). Voor een toelichting op de verschillen wordt verwezen naar het Jaarverslag over 2017 van het Deltafonds.

Het verschil tussen de begroting en de realisatie is het gevolg van een groot aantal mutaties ten opzichte van de raming in de begroting 2017. De belangrijkste betreft een overboeking naar het Provinciefonds en andere ministeries in verband met een bijdrage aan projecten, waaronder Ooijen-Wanssum en IJsseldelta fase 2, ambitie Afsluitdijk en zoetwatermaatregelen.

Een volledig inzicht van de mutaties is verstrekt in de verschillende suppletoire begrotingen over 2017.

Specificatie van de bijdragen uit de begroting van Hoofdstuk XII aan de begroting van het Deltafonds (bedragen x € 1.000)

DELTAFONDS

 

Begroting

Realisatie

Verschil

1

Investeren in waterveiligheid

uitgaven

536.678

457.927

– 78.751

1.01

Grote projecten waterveiligheid

 

373.919

272.598

– 101.321

1.02

Overige aanlegprojecten waterveiligheid

 

153.751

178.248

24.497

1.03

Studiekosten

 

9.008

7.081

– 1.927

           

1.09

Ontvangsten investeren in waterveiligheid

Ontvangsten

186.805

193.127

6.322

 

Bijdrage van hfdst XII (art. 26)

 

349.873

264.800

– 85.073

           

2

Investeren in zoetwatervoorziening

uitgaven

38.973

11.397

– 27.576

2.01

Aanleg waterkwantiteit

 

0

 

0

2.02

Overige waterinvesteringen zoetwatervoorziening

 

36.928

9.327

– 27.601

2.03

Studiekosten

 

2.045

2.070

25

           

2.09

Ontvangsten investeren in waterkwantiteit en

       
 

Zoetwatervoorziening

Ontvangsten

0

0

0

 

Bijdrage van hfdst XII (art. 26)

 

38.973

11.397

– 27.576

           

3

Beheer, onderhoud en vervanging

uitgaven

169.466

179.456

9.990

3.01

Watermanagement

 

7.031

7.162

131

3.02

Beheer, onderhoud en vervanging

 

162.435

172.294

9.859

           

3.09

Ontvangsten Beheer, onderhoud en vervanging

Ontvangsten

0

0

0

 

Bijdrage van hfdst XII (art. 26)

 

169.466

179.456

9.990

           

4

Experimenteren cf. art. III Deltawet

uitgaven

0

6.200

6.200

4.01

Experimenteerprojecten

 

0

6.200

6.200

           

4.09

Ontvangsten Experimenteerartikel

Ontvangsten

0

3.200

3.200

 

Bijdrage van hfdst XII (art. 26)

 

0

3.000

3.000

           

5

Netwerkgebonden kosten en overige uitgaven

uitgaven

133.415

288.322

154.907

5.01

Apparaat

 

218.112

226.002

7.890

5.02

Overige uitgaven

 

63.703

62.320

– 1.383

5.03

Investeringsruimte

 

– 148.400

0

148.400

           

5.09

Netwerkgebonden kosten en overige ontvangsten

Ontvangsten

0

0

0

5.10

Saldo van afgesloten rekeningen

 

0

127.036

127.036

 

Bijdrage van hfdst XII (art. 26)

 

133.415

161.286

154.907

           

6

Bijdragen andere begrotingen Rijk

       

6.09

Ten laste van begroting van IenM

Ontvangsten

717.851

655.019

– 62.832

           

7

Investeren in waterkwaliteit

uitgaven

26.124

7.022

– 19.102

7.01

Realisatieprogramma Kaderrichtlijn water

 

24.850

5.881

– 18.969

7.02

Overige aanlegprojecten waterkwaliteit

 

279

284

5

7.03

Studiekosten waterkwaliteit

 

995

857

– 138

           

7.09

Ontvangsten Investeren in waterkwaliteit

Ontvangsten

0

91

91

 

Bijdrage van hfdst XII (art. 26)

 

26.124

6.931

– 19.193

           
 

Totaal uitgaven

 

904.656

950.324

45.668

 

Totaal ontvangsten

 

186.805

323.454

136.649

 

Totaal Bijdrage van hfdst XII (art. 26)

 

717.851

655.019

– 62.832

5. NIET-BELEIDSARTIKELEN

Artikel 97 Algemeen departement

Algemene doelstelling

Op dit artikel worden de IenM-brede programma-uitgaven verantwoord.

Budgettaire gevolgen van beleid

Overzicht van de budgettaire gevolgen van beleid artikel 97 Algemeen departement (x € 1.000)
           

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 
   

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

 

Verplichtingen

42.119

63.614

50.181

47.952

131.783

43.309

88.474

1

Uitgaven

25.740

55.677

50.901

59.524

114.922

50.480

64.442

 

97.01

IenM-brede programmamiddelen

25.740

55.677

50.901

59.524

114.922

50.480

64.442

 

97.01.01

Opdrachten

18.057

30.159

30.907

28.770

84.406

22.618

61.788

 
 

– Onderzoeken ANVS

0

0

3.217

3.162

4.189

3.696

493

2

 

– Regeringsvliegtuig

6.190

10.044

8.692

8.731

62.120

6.668

55.452

3

 

– Departementaal Coördinatiecentrum Crisisbeheersing

3.704

4.264

4.844

3.902

7.198

1.707

5.491

4

 

– Overige opdrachten

8.163

15.851

14.154

12.973

10.898

10.547

351

 

97.01.02

Subsidies

1.700

1.119

2.167

1.790

1.341

1.430

– 89

 
 

– Subsidies ANVS

0

0

1.167

500

51

102

– 51

 
 

– Overige subsidies

0

0

1.000

1.290

1.290

1.328

– 38

 

97.01.03

Bijdrage aan agentschappen

606

19.022

12.600

23.837

24.048

21.205

2.843

 
 

– waarvan bijdrage aan KNMI

606

2.400

0

2.672

2.583

213

2.370

5

 

– waarvan bijdrage aan ILT

 

16.000

11.986

12.209

12.412

12.188

224

 
 

– waarvan bijdrage aan RWS

 

622

614

2.574

2.625

2.422

203

 
 

– waarvan bijdrage aan RIVM

     

6.382

6.428

6.382

46

 

97.01.04

Bijdragen aan internationale organisaties

               
 

en medeoverheden

0

0

0

0

0

0

0

 

97.01.06

Bijdrage aan ZBO en RWT

5.377

5.377

5.227

5.127

5.127

5.227

– 100

 
 

– StAB

5.377

5.377

5.227

5.127

5.127

5.227

– 100

 
 

Ontvangsten

4.271

18.503

3.646

1.259

336

2.189

– 1.853

6

Verplichtingen (ad 1)

Toelichting op de financiële instrumenten

De hogere verplichtingen zijn overwegend gerelateerd aan de vervanging van het Regeringsvliegtuig. Enerzijds door de generale toevoeging bij Voorjaarsnota 2017 (€ 50 miljoen) en anderzijds door de schuif vanuit 2016 ten behoeve van de vervanging (€ 40 miljoen). Daarnaast betreft het de overdracht van een aantal taken, in het kader van het Departementaal Coördinatiecentrum Crisisbeheersing (DCC) van ILT aan RWS. De bijbehorende budgetten zijn naar RWS overgeheveld. Tot slot zijn enkele verplichtingen aangegaan met kaseffecten in 2018 en 2019, o.a. voor opdrachten ANVS.

97.01 IenM-brede programmamiddelen
97.01.01 Opdrachten

Onderzoeken ANVS (ad 2)

De hogere uitgaven voor onderzoeken ANVS betreffen grotendeels een technische correctie van uitgaven die abusievelijk op apparaat waren verantwoord (€ 0,4 miljoen).

Regeringsvliegtuig (ad 3)

In de brief (Kamerstukken II 2015–2016, 33 400, nr. 79) van 8 juli 2016 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de aanschaf van een vervangend Regeringsvliegtuig. Bij Voorjaarsnota 2017 is € 90 miljoen toegevoegd aan de begroting van IenM voor de vervanging van het Regeringsvliegtuig in 2017. Het koopcontract voor de levering van het nieuwe regeringsvliegtuig is getekend en het oude regeringsvliegtuig is verkocht. Een deel van de betaling vindt niet meer plaats in 2017 en schuift door naar volgend jaar.

Departementaal Coördinatiecentrum Crisisbeheersing (ad 4)

Een aantal taken in het kader van het Departementaal Coördinatiecentrum Crisisbeheersing (DCC) wordt overgedragen van ILT aan RWS. De bijbehorende budgetten van € 5,2 miljoen zijn vanuit artikel 24 overgeheveld.

97.01.03 Bijdrage aan agentschappen

Bijdrage aan KNMI (ad 5)

Bij Voorjaarsnota 2017 is de agentschapsbijdrage voor het KNMI opgehoogd met € 2,4 miljoen voor producten en diensten die het KNMI verricht voor RWS. Het betreft meteorologische producten en diensten met betrekking tot werkzaamheden op het gebied van wegen-, vaarwegen- en waterprojecten waaronder gladheidsbestrijding.

Ontvangsten (ad 6)

In de begroting van IenM was een structurele ontvangstenreeks opgenomen waar geen ontvangsten op binnen komen. Vermoedelijk is dit ontstaan bij conversies tijdens de fusie van VenW en VROM tot IenM. Bij Najaarsnota 2017 is deze reeks afgeboekt.

Als gevolg van het uitfaseren van het oude Regeringsvliegtuig zijn er minder vluchten doorbelast aan andere departementen en zijn daarmee de ontvangsten lager. Als gevolg van vertraging bij projecten heeft verrekening niet in alle gevallen in 2017 plaatsgevonden.

Artikel 98 Apparaatsuitgaven kerndepartement

Algemene doelstelling

Op dit artikel staan alle personele en materiële uitgaven en ontvangsten van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu met uitzondering van de agentschappen Inspectie Leefomgeving en Transport, Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut, Nederlandse Emissieautoriteit en Rijkswaterstaat. Het omvat de verplichtingen en uitgaven voor ambtelijk personeel, inhuur externen en materieel voor het kerndepartement.

Budgettaire gevolgen van beleid

Overzicht van de budgettaire gevolgen van beleid artikel 98 Apparaat van het kerndepartement (x € 1.000)
           

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 
   

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

 

Verplichtingen

336.847

292.085

325.007

339.812

371.490

317.847

53.643

1

Uitgaven

336.238

303.576

326.186

328.743

334.417

321.827

12.590

 

98.01

Personele uitgaven

221.509

207.098

218.813

226.918

228.170

218.900

9.270

 
 

– waarvan eigen personeel

206.492

186.627

197.627

196.323

198.489

192.144

6.345

2

 

– waarvan externe inhuur

15.017

9.699

12.071

20.962

21.853

17.418

4.435

3

 

– waarvan overige personele uitgaven

 

10.772

9.115

9.633

7.828

9.338

– 1.510

4

98.02

Materiële uitgaven

114.729

96.478

107.373

101.825

106.247

102.927

3.320

 
 

– waarvan ICT

48.548

43.910

25.542

21.454

21.817

19.845

1.972

5

 

– waarvan bijdrage aan SSO's

46.859

37.950

60.839

60.872

66.555

54.937

11.618

6

 

– waarvan overige materiële uitgaven

 

14.618

20.992

19.499

17.875

28.145

– 10.270

7

 

Ontvangsten

13.138

14.203

37.258

19.323

18.224

3.530

14.694

8

Verplichtingen (ad 1)

De hogere verplichtingen zijn voor een groot deel het gevolg van het verlengen van ICT-contracten (SAP beheer) en ICT-dienstverleningscontracten, o.a. met RSSO SSC-ICT, met kaseffecten in latere jaren. De toename is voor een deel ook het gevolg van het (eerder) aangaan van contracten voor externe inhuur en a.g.v. een correctie (met instemming van WenR) vanuit programmabudgetten, naar aanleiding van de controle Auditdienst Rijk. Dit omdat, ten onrechte, op uitbesteding programmamiddelen geboekt waren terwijl door de ADR deze uitgaven als inhuur moesten worden bestempeld. Een andere oorzaak van de verhoging betreft aangegane verplichtingen voor uitgaven ICT- en facilitaire dienstverlening aan baten-lastendiensten van IenM waarvan de vergoeding hiervoor van de baten-lastendiensten niet meer in 2017 is ontvangen en deze verplichtingen derhalve ten laste van art. 98 moeten worden verantwoord.

98.01 Personele uitgaven (ad 2, ad 3, ad 4)

De hogere kosten Eigen personeel zijn overwegend het gevolg van de toedeling van de loon- en prijsbijstelling tranche 2017 en de afgesloten CAO 2017. Daarnaast zijn er extra uitgaven gedaan voor aanvullende onderzoeksprojecten door PBL, deels vanuit de EU (waarvoor gelden zijn ontvangen) en deels van het Ministerie van Economische Zaken. Tevens is een deel van de geplande inhuur met inbestedingscontracten ingevuld.

De hogere uitgaven voor externe inhuur betreft met name een correctie vanuit programmabudgetten voor Beter Benutten, naar aanleiding van de controle Auditdienst Rijk. Daarnaast is ook hier de toevoeging van de loon- en prijsbijstelling tranche 2017 van invloed op de hogere realisatie.

De uitgaven voor overige personele kosten waren lager dan begroot. Dit komt omdat door de verzekeringsmaatschappijen lagere kosten voor post-actieven in rekening zijn gebracht bij IenM dan voorzien.

98.02 Materiële uitgaven (ad 5, ad 6, ad 7)

De uitgaven ICT zijn hoger dan begroot. Dit wordt o.a. veroorzaakt door de toevoeging van de loon- en prijsbijstelling tranche 2017. Daarnaast betreft een groot deel extra uitgaven voor het project e-paraferen, een upgrade van Hewlett Packard Record Management en het project Standaard Platform.

De hogere Bijdrage aan SSO’s is deels het gevolg van het surplus eigen vermogen van het Rijksvastgoedbedrijf dat is overgeboekt naar IenM als klant van de oud-RVB. Daarnaast betreft het overwegend uitgaven voor ICT- en facilitaire dienstverlening aan baten-lastendiensten van IenM waarvan de vergoeding hiervoor van de baten-lastendiensten niet meer in 2017 is ontvangen en deze uitgaven ten laste van artikel 98 moeten worden verantwoord. Tot slot betreft het enkele correcties vanuit materiële budgetten naar Bijdrage SSO’s.

De lagere materiële uitgaven betreffen voor een groot deel correcties vanuit het materieel budget naar bijdragen aan SSO's (zie ook ad 5). Daarnaast betreffen het overlopende facturen, en diverse lagere uitgaven o.a. als gevolg van vertragingen in de uitvoering. Tevens heeft een overdracht/compensatie aan RWS plaatsgevonden vanuit het centrale budget voor «Inzet arbeidsbeperkten». In het kader van Eenvoudig Beter zijn, ten behoeve van de externe inhuur bij het Wetgevingstraject, gelden overgeboekt van HXII naar het IF.

Ontvangsten (ad 8)

Dit betreft hogere ontvangsten als gevolg van de ontvangen vergoeding van baten-lastendiensten voor centraal betaalde dienstverlening ten behoeve van die diensten.

Apparaatskosten agentschappen en ZBO’s en RWT’s

Extracomptabele verwijzingen

IenM is verantwoordelijk voor vier agentschappen: de Inspectie Leefomgeving en Transport, het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut, de Nederlandse Emissieautoriteit en Rijkswaterstaat. De apparaatskosten en ontvangsten worden verder uitgesplitst en toegelicht in de agentschapsparagrafen.

IenM verstrekt bijdragen aan drie begrotingsgefinancierde ZBO’s en RWT’s: ProRail, Kadaster en StAB. Zie voor meer informatie over de ZBO’s en RWT’s van IenM de bijlage ZBO’s en RWT’s van dit Jaarverslag (Bijlage 1).

De apparaatskosten van de Staf van de Deltacommissaris worden in lijn met de Waterwet op het Deltafonds begroot en verantwoord (zie artikel 5 Netwerkgebonden kosten en overige uitgaven van het Jaarverslag van het Deltafonds).

Totaaloverzicht apparaatsuitgaven/kosten inclusief agentschappen en ZBO's/RWT's (x € 1.000)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

Totaal apparaatsuitgaven ministerie

336.238

303.576

326.186

328.743

334.416

321.827

12.589

Kerndepartement

336.238

303.576

326.186

328.743

334.416

321.827

12.589

Totaal apparaatskosten batenlastendiensten

1.043.312

1.243.847

1.200.851

1.200.686

1.246.112

1.198.574

47.538

ILT

140.220

147.032

141.572

148.136

152.664

143.541

9.123

KNMI

53.890

44.598

50.376

54.581

55.816

50.995

4.821

NEa

6.351

5.675

7.085

6.681

6.500

6.593

– 93

RWS

842.851

1.046.542

1.001.818

991.288

1.031.132

997.445

33.687

Totaal apparaatskosten ZBO’s en RWT's

593.400

585.805

652.991

599.814

656.031

599.227

56.804

ProRail1

422.000

412.000

483.000

426.000

472.000

429.000

43.000

Kadaster

166.000

169.000

165.000

169.000

179.000

165.000

14.000

StAB

5.400

4.805

4.991

4.814

5.031

5.227

– 196

X Noot
1

Deze gegevens zijn ontleend aan de voorlopige jaarcijfers ten behoeve van de conceptjaarrekening 2017 van ProRail. De conceptjaarrekening is nog niet vastgesteld door de aandeelhouder. De vastgestelde jaarrekening van ProRail wordt nagezonden aan de Tweede Kamer.

Taakstelling Rutte II

Conform de Regeling Rijksbegrotingsvoorschriften wordt hieronder aangegeven hoe de taakstelling Rutte II binnen IenM is verdeeld naar de verschillende onderdelen van het ministerie (inclusief agentschappen en ZBO’s). Onderstaande tabel geeft de verdeling weer.

Tabel verdeling taakstelling Rutte II 2016–2018 (Bedragen x € 1.000)
 

2016

2017

2018

Structureel

Kerndepartement

– 15.138

– 40.807

– 37.320

– 37.320

Agentschappen

       
 

NEa

– 90

– 180

– 269

– 269

 

KNMI

– 261

– 519

– 777

– 777

 

ILT

– 1.726

– 3.430

– 5.135

– 5.135

 

RWS

– 18.289

– 37.972

– 53.100

– 53.100

ZBO's

         
 

Kadaster

– 310

– 618

– 924

– 924

Overig

         
 

RIVM

– 361

– 824

– 1.000

– 1.000

 

ProRail

– 6.825

– 13.650

– 20.475

– 20.475

Totale taakstelling

– 43.000

– 98.000

– 119.000

– 119.000

Toelichting

Bij het kerndepartement, zijn maatregelen om de taakstelling Rutte II (2016 en volgende) in te vullen voor het grootste deel gevonden in:

  • versobering van de bedrijfsvoering; verlaging van de centrale budgetten op het gebied van materiële uitgaven (onder andere door efficiency of productiviteitverbeteringen, door verdergaande digitalisering).

  • verbeterde inzet op integrale programma-aanpak, standaardisering, uniformering en vereenvoudiging van processen, vakmanschap en flexibele inzet over de grenzen van de organisatieonderdelen.

  • maatregelen met personele gevolgen worden in overleg met de medezeggenschap opgepakt. Omdat de grens van het haalbare steeds dichterbij komt wordt getracht om de personele krimp zoveel mogelijk te beperken.

Bij de agentschappen wordt het grootste deel van de financiële taakstelling ten laste van de personele budgetten gebracht. Invulling geschiedt middels het nemen van efficiencymaatregelen en indien nodig taakversobering. Dit betekent dat bepaalde taken dan niet meer of minder intensief zullen worden uitgevoerd.

Artikel 99 Nominaal en Onvoorzien

Algemene beleidsdoelstelling

Niet van toepassing op dit artikel.

Dit artikel is een administratief begrotingstechnisch artikel. Dit houdt in dat er geen daadwerkelijke uitgaven ten laste van artikel 99 worden gedaan. Het artikel dient hoofdzakelijk als tussenstation voor de overboeking van middelen naar de andere artikelen op de IenM begroting, zoals loon- en prijsbijstelling. Ook taakstellingen die nog niet direct kunnen worden doorgeboekt worden tijdelijk op dit artikel geadministreerd.

Budgettaire gevolgen van beleid

Overzicht van de budgettaire gevolgen van beleid artikel 99 Nominaal en onvoorzien (x € 1.000)
 

Nominaal en Onvoorzien

     

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 
 

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

 

Verplichtingen

0

0

0

0

0

21

– 21

 

Uitgaven

0

0

0

0

0

21

– 21

1

Loonbijstelling

0

0

0

0

0

0

0

 

– waarvan programma

0

0

0

0

0

0

0

 

– waarvan apparaat

0

0

0

0

0

0

0

 

Prijsbijstelling

0

0

0

0

0

0

0

 

– waarvan programma

0

0

0

0

0

0

0

 

– waarvan apparaat

0

0

0

0

0

0

0

 

Onvoorzien

0

0

0

0

0

21

– 21

 

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

 
99.01 Nominaal en Onvoorzien (ad 1)

Toelichting op de financiële instrumenten

De budgettaire wijzigingen binnen dit artikel zijn kleiner dan de gehanteerde norm en worden daarom niet uiteengezet (zie de leeswijzer).

6. BEDRIJFSVOERINGPARAGRAAF

Scope

De scope van deze bedrijfsvoeringparagraaf is de bedrijfsvoering waarvoor de Minister van Infrastructuur en Waterstaat verantwoordelijk is (begrotingshoofdstuk XII Infrastructuur en Milieu, begrotingshoofdstuk IF en begrotingshoofdstuk DF). Deze bedrijfsvoeringparagraaf omvat drie onderdelen. De Minister van Financiën heeft de rapportage-items van de eerste twee onderdelen voorgeschreven. De Minister van IenW rapporteert in onderdeel drie, na advisering door het Audit Committee, over de belangrijkste ontwikkelingen en verbeteringen in de bedrijfsvoering van 2017.

Onderdeel 1. Uitzonderingsrapportage

Om te voldoen aan de rapportagecriteria uit de rijksbegrotingsvoorschriften wordt in dit onderdeel gerapporteerd op de onderstaande rapportage-items:

  • A. comptabele rechtmatigheid;

  • B. totstandkoming van de niet-financiële verantwoordingsinformatie;

  • C. financieel en materieel beheer, en

  • D. overige aspecten van de bedrijfsvoering.

A. Comptabele Rechtmatigheid

Bij de vaststelling van de onderstaande tabel is voor de bestuurskern gebruik gemaakt van een statistische steekproef. Bij gebruik van het instrument steekproef schrijven de rijksbegrotingsvoorschriften voor om in de onderstaande tabellen te rapporteren als de maximale fouten en onzekerheden de rapporteringstolerantiegrenzen overschrijden. De meest waarschijnlijke uitkomsten staan vermeld in de kolommen 4, 5 en 6.

Hoofdstuk XII overzicht overschrijdingen rapporteringstoleranties fouten en onzekerheden

Rapporteringstolerantie

Verantwoord bedrag in euro

Rapporteringstolerantie voor fouten en onzekerheden in euro

Bedrag aan fouten in euro

Bedrag aan onzekerheden in euro

Bedrag aan fouten en onzekerheden in euro

Artikel 20 uitgaven/ontvangsten

20.742.000

2.074.200

0

127.719

127.719

Artikel 21 uitgaven/ontvangsten

22.358.000

2.235.800

0

1.350.311

1.350.311

Artikel 98 uitgaven/ontvangsten

352.640.000

25.000.000

0

21.536.230

21.536.230

Alleen de maximale onzekerheid overschrijdt de rapporteringstolerantie en daarom is de meest waarschijnlijke onzekerheid vermeld.

B. Totstandkoming van de niet-financiële verantwoordingsinformatie (nfi)

Er zijn geen bijzonderheden te melden.

C. Financieel en materieel beheer

In dit onderdeel wordt gerapporteerd over de ontwikkeling van het financieel en materieel beheer:

  • opmerkelijke zaken in de processen financieel en materieel beheer waaronder bevindingen ADR ultimo einde verslagjaar;

  • onvolkomenheden zoals benoemd door de Algemene Rekenkamer inclusief de getroffen/te treffen maatregelen.

Ontwikkeling financieel en materieel beheer en opmerkelijke zaken in de daarmee verbonden processen

De Auditdienst Rijk constateert over 2017: «Het ministerie beheerst de grote financiële stromen goed. Voor de bevindingen over het financieel en materieel beheer uit 2017 geldt dat het ministerie wel maatregelen heeft genomen. De effecten van verbeteracties zijn deels zichtbaar. Er is een verbetering op het inkoopbeheer en het subsidiebeheer.».

Bestuurskern

Gedurende het jaar zijn diverse acties en controles uitgevoerd om onrechtmatigheden te voorkomen. Zo zijn alle verstrekte opdrachten en subsidieverleningen integraal getoetst op ondertekening door de juist gemandateerde. De geconstateerde onrechtmatigheden zijn vervolgens gecorrigeerd.

Ook zijn er gedurende het jaar steekproefsgewijs controles uitgevoerd op de verstrekte en openstaande voorschotten en zijn eventuele onrechtmatigheden gecorrigeerd. Aan een nieuwe procedure voorschotten wordt gewerkt.

Financieel control RWS

In 2017 is door RWS – naast het RWS Controlplan – een Financieel Controlplan opgesteld en uitgevoerd. Hiermee zijn de meest risicovolle processen voor het jaarrekeningtraject onderzocht. Doel hiervan was het krijgen van aanvullende zekerheid en een RWS breed beeld over het gevoerde financieel en materieel beheer, waaronder de kwaliteit van de beheersing van rechtmatigheid van geldstromen.

Financieel control ILT

Door verdere overdracht van bedrijfsvoeringstaken aan IBI en RWS verschuift de focus van de ILT naar regievoering en contractbeheer op de financiële en materiële aspecten.

Prestatie verklaren bestuurskern

Gedurende 2017 is veel aandacht geschonken aan verbetering van de kwaliteit van de afgegeven prestatieverklaringen. Hierin zijn gaandeweg het jaar een aantal verbetermaatregelen genomen, waaronder:

  • In juni 2017 zijn de templates van de inkoopcontracten aangepast, waarmee mogelijke inconsistenties bij het afgeven van de prestatieverklaring «aan de bron» worden voorkomen;

  • In september 2017 is, geformaliseerd in een besluit van de Bestuursraad, voor de Bestuurskern een beperking opgelegd aan het afsluiten van inkoopopdrachten op basis van nacalculatie. Dit om inconsistenties en onbedoelde vermenging van elementen inhuur- (op urenbasis) versus uitbestedings-opdrachten (op resultaatbasis) te beperken;

  • In december 2017 is een door IBI en FMC opgestelde «Handreiking betekenisvol prestatie verklaren», in concept ook met de ADR afgestemd, vastgesteld en deze is vanuit IBI verspreid naar alle directeuren en andere belanghebbenden in hun verzorgingsgebied;

  • Er wordt gerapporteerd over de kwaliteit van de prestatieverklaringen, mede door op steekproefbasis periodiek een inhoudelijk oordeel te vormen.

Het algemene beeld is dat hiermee nu afdoende maatregelen zijn genomen, bewustwording hierop inmiddels fors is gestegen en dat medewerkers steeds meer betekenisvol en kwalitatief beter prestatie verklaren.

Inkoopproces RWS

Er heeft in 2017 – naar aanleiding van interdepartementale bestuurlijke afspraken over het (aantoonbaar) voldoen aan de in 2016 gewijzigde Aanbestedingswet (waaronder het vervallen van de zogenoemde IIB-diensten) – een beoordeling plaatsgevonden van de eisen die de Aanbestedingswet stelt aan de (onafhankelijke) leveranciersselectie. De uitkomsten hiervan zijn positief. Verdere aandacht wordt besteed aan de wijze waarop de monitoring van de procedurekeuze meer structureel vorm kan krijgen, en wat hiervoor nodig is in termen van ICT-ondersteuning en werkwijze. Er is in 2017 extra aandacht besteed aan de toegankelijkheid, juistheid en volledigheid van het inkoopdossier. Er is een aantal maatregelen getroffen om de borging van een toereikend inkoopdossier weer verder te verbeteren. Uit de monitoring hierop blijkt dat de toereikendheid van het inkoopdossier is verbeterd, maar de ambitie nog niet volledig is gehaald.

Contractbeheer RWS

In 2017 is het kader voor de contractbeheersing aangepast, waarbij onderscheid is gemaakt naar eisen voor contracten met systeemgerichte contractbeheersing (SCB) en zonder SCB. Met SCB toetst RWS risicogestuurd het kwaliteitssysteem van de opdrachtnemer om na te gaan of de contractuele verplichtingen worden nageleefd. De HRM- en opleidingsinspanningen die voor de werkwijze met SCB nodig zijn, zijn in 2017 onverminderd gecontinueerd. Deze inspanningen zijn mede geborgd in de RKW-cyclus van medewerkers die met SCB werken. Om het behaalde niveau van het functioneren van SCB te monitoren is in 2017 – zowel bij de aanleg- als bij de onderhoudsprojecten – een selfassessment uitgevoerd, waarvan de uitkomsten vervolgens zijn gereviewd. De uitkomsten zijn zowel over de borging van de rechtmatigheid als over het functioneren van de SCB positief. Aandachtspunt is de interne kwaliteitsborging, in lijn met de afspraken die in het kader contractbeheersing zijn gemaakt.

De beheersing van de kleinere (niet SCB) contracten heeft in 2017 extra aandacht gehad. Hierbij is geconstateerd dat de beheersing van deze contracten van voldoende niveau is, maar dat de vastlegging onvoldoende is. Hierdoor kan de rechtmatigheid niet op een doelmatige wijze worden aangetoond (gaat m.n. om de onderbouwing van de prestatieverklaringen). Dit proces is eind november 2017 aangepast waarbij de prestatieverklaringen en de onderbouwing hiervan onderdeel zijn geworden van de workflow van het betalingsproces. Het effect van deze verbetermaatregel is nog niet beoordeeld.

Balanspost RWS «Nog uit te voeren werkzaamheden» (NUTW)

In de begrotingsbijlage Infrastructuurfonds 2018 is aangegeven hoe er besluitvorming zal plaatsvinden ultimo Service Level Agreement (SLA)-periode tussen RWS en beleids-DG’s indien er meer of minder middelen beschikbaar zijn voor nog niet volledig uitgevoerde werkzaamheden.

RWS is in 2017 bezig geweest om haar administratieve organisatie daarop in te richten.

Inmiddels is er een SLA 2018–2021 afgesloten waarin afspraken staan over de omgang met de post Nog uit te voeren werkzaamheden (NUTW) binnen de SLA.

Daarin is aangegeven dat bij een positief saldo het bedrag kan worden toegevoegd aan de investeringsruimte en dat bij een negatief saldo het moet worden opgelost door lagere prestaties af te spreken of door aanvulling vanuit de investeringsruimte.

Wet modernisering Vpb-plicht overheidsondernemingen

Met ingang van 1 januari 2016 is de Wet modernisering Vpb-plicht overheidsondernemingen in werking getreden. Ik moet vaststellen of en in hoeverre het Kerndepartement en de bijbehorende uitvoeringsorganisaties als agentschappen en zelfstandige bestuursorganen zonder rechtspersoonlijkheid Vpb-plichtig zijn. Bij de uitvoering steun ik op de ondersteuning en expertise van het Rijksbrede Fiscale Loket en het Fiscale Loket van RWS. Omtrent de uit te voeren werkzaamheden en verantwoordelijkheden zijn afspraken gemaakt die zijn vastgelegd in het IenW Kader Vennootschapsbelasting, die geënt is op de Handreiking vennootschapsbelasting rijksoverheid van het Ministerie van Financiën. Voor de aangifte 2016 is uitstel tot 1 mei 2018 aangevraagd.

  • RWS: De activiteiten van RWS zijn in beeld gebracht en resultaatbepaling heeft voor zover mogelijk plaatsgevonden. Verdere kwantificering van de belastingdruk in de jaarrekening en de effecten op het resultaat is nu nog niet mogelijk in verband met lopend vooroverleg met de Belastingdienst en afhankelijkheid op Rijksbrede dossiers. De clustering van de activiteiten en het proces van afstemming met de Belastingdienst is dermate complex en arbeidsintensief dat resultaten nog effect moeten krijgen in de aangifte 2016 en doorwerken in de aangifte 2017. Als voorlopige aanslag is voor zowel 2016 en 2017 elk circa € 4 miljoen betaald.

  • KNMI: De Belastingdienst heeft op 19 februari 2018 aangegeven akkoord te zijn met de clustering van activiteiten en aangegeven voor de activiteiten KNMI maatwerkprojecten alleen voor de activiteiten data en infrastructuurdiensten Vpb-plichtig is vanaf 2016. Een voorlopige aanslag Vpb van € 25.000 voor het jaar 2016 (en voor 2017) is betaald.

  • ILT: ILT heeft op 8 juli 2016 met de Belastingdienst een pre-filing overleg gevoerd. De Belastingdienst heeft aangegeven dat wanneer de kosten goed worden toegerekend en er geen winsten worden behaald er geen sprake zal zijn van een Vpb-plichtige activiteit. Op basis van het activiteitenoverzicht 2016 is geconcludeerd dat deze activiteiten niet kostendekkend en daarom niet Vpb-plichtig zijn. Aangezien de tarieven ook in 2017 niet kostendekkend zijn en de ILT geen winsten behaalt uit haar activiteiten, is ook in 2017 geen sprake van Vpb-plicht.

  • Bestuurskern: Vpb-plichtige activiteiten vinden in principe niet plaats in de bestuurskern. Jaarlijks worden activiteiten waarbij er sprake is van ontvangsten beoordeeld op Vpb-plicht.

  • NEa: De Belastingdienst heeft bevestigd dat de overheidstakenvrijstelling ex artikel 8e, lid 1, onderdeel b Wet Vpb 1969 van rechtswege van toepassing is op de resultaten behaald met de activiteit «veiling emissierechten».

Last onder dwangsom ILT

Het beheer van verbeurd verklaarde dwangsommen stond afgelopen jaar onder druk door onvoldoende beheersing van de overdrachtsmomenten in het proces en onvoldoende personele achtervang.

Dit heeft geleid tot het noodgedwongen buiten invordering stellen van verjaarde dwangsommen door de IG. Naast het instellen van een invorderingsbureau om op korte termijn in control te komen, is tegelijkertijd de opdracht gegeven om tot een verbeterd procesontwerp te komen, zodat het beheer structureel geborgd is.

Opbrengsten uit vergunningverlening ILT

De in het verleden ingezette uniformering van de vastlegging in de ICT-systemen heeft ook in 2017 bijgedragen aan verbetering bij het vaststellen van de juistheid en volledigheid van de opbrengsten. Dit is bereikt door het verder inzetten op uniformering en automatisering van het verbandscontroleproces. Het personele verloop en technische beheersing als gevolg van verouderde ICT-applicaties vormden in 2017 een risico op de zekerheid van deze opbrengstenstroom. In het ICT-actieplan is ingezet op modernisering van vergunningapplicaties; een eerste stap daarin is in 2017 gerealiseerd. De organisatorische wijziging waarbij alle vergunningsverleningsafdelingen zijn samengevoegd maakt het eenvoudiger om de beperkte capaciteit aan benodigde kennis te delen/organiseren.

Voortgang op onvolkomenheden Algemene Rekenkamer (in te vullen door rapportagehouders aan Audit Committee)

In het verslagjaar is door het management aan het Audit Committee gerapporteerd over de voortgang op de getroffen maatregelen om de ultimo 2016 geconstateerde onvolkomenheden op te lossen. Met behulp van de onderstaande tabel wordt de voortgang zichtbaar gemaakt per onderwerp.

Onderwerp

Oordeel AR ultimo 2016

Oordeel IenW ultimo 2017

Regie externe beheerder SAP

Beheer SAP-systeem wel verbeterd, maar nog niet op orde

IBI/DCI heeft veel effort gestoken in het oplossen van de bevindingen. Om te kijken waar we nu concreet staan heeft DCI de ADR gevraagd om te rapporteren overeenkomstig de richtlijn 3000 van de beroepsorganisatie van IT-auditors in Nederland (NOREA). Deze richtlijn stelt eisen aan de kwaliteit en uitvoering van de opdracht, de inhoud van het assurancerapport en de wijze waarop het oordeel wordt geformuleerd. De NOREA 3000 is inmiddels door de ADR uitgevoerd en eind januari worden de uitkomsten met IBI/DCI besproken. Op basis van de uitkomsten van de NOREA 3000 (na hoor en wederhoor) zal IBI/DCI een integraal plan van aanpak opstellen om zo gerichter verder te kunnen werken aan het optimaliseren van haar bedrijfsvoering en het implementeren van de oplossingen voor de laatste openstaande bevindingen.

Toezicht FMC op inkoopfunctie

Effect op geconstateerde fouten en onzekerheden onvoldoende

Inmiddels zijn nagenoeg alle acties uit het verbeterproject «Versterking financieel beheer BSK» onder regie vanuit FMC afgerond. Uit de in 2017 (aan de BSR aangeboden) kwartaalrapportages «Inkoopmonitor IBI/BSK» komt het volgende beeld naar voren:

– Onrechtmatige inkopen: een verdergaande dalende trend qua aantal en financiële omvang van onrechtmatigheden in inkoopopdrachten. De financiële omvang blijft nu (ruim) onder de gestelde tolerantiegrenzen.

– «Zelfwerkzaamheid» door diensten: het oorspronkelijke hoge percentage inkoopopdrachten buiten IBI/Inkoop om is fors gereduceerd tot nu ca. 10%.

– De verwachting is dat deze onvolkomenheid rond de inkoopfunctie inmiddels afdoende is beheerst en feitelijk opgelost.

Inkoopbeheer directie KLG

Prestatie verklaren bij inhuurcontracten: urenstaten ontbraken of bleken niet te zijn gecontroleerd

Specifiek bij KLG betrof het enkele specifieke-opdrachten die als resultaatverplichting waren beoogd, maar a.g.v. facturatie en verantwoording/prestatieverklaring op urenbasis als inhuuropdracht en onrechtmatig werden aangemerkt. Als gevolg van extrapolatie van de gecontroleerde post, kwam dit artikel boven de tolerantiegrens.

Door de diverse genomen maatregelen op het gebied van prestatie verklaren is deze onvolkomenheid naar verwachting ook opgelost.

Subsidiebeheer (MenO-beleid)

Subsidiebeheer verdient aandacht; Departementaal MenO-beleid ontbreekt

In het uitvoeringsjaar is departementaal MenO-beleid geschreven dat begin 2018 is geformaliseerd.

D. Overige aspecten van de bedrijfsvoering.

In dit onderdeel rapporteren agentschappen en bestuurskern over majeure aandachtspunten in overige bedrijfsvoeringprocessen.

Het oplossen van de ADR-bevindingen over informatiebeveiliging vraagt meer aandacht.

Het ministerie pakt de bevinding meldplicht datalekken projectmatig op. De ADR ziet resultaten nog niet.

Informatiebeveiliging

RWS

RWS blijft inzetten op het «in-control» brengen en houden van de beveiliging van de automatisering ter ondersteuning van de missie kritieke processen van RWS. Daarbij is op basis van een risicoanalyse in kaart gebracht wat de te nemen aanvullende beheersmaatregelen zijn in relatie tot de eisen die hieraan worden gesteld, waaronder de eisen van de Baseline Informatiebeveiliging Rijk (BIR). RWS monitort de voortgang van de uitvoering van de beheersmaatregelen actief en beschikt hierdoor over een accuraat inzicht in het identificeren, uitvoeren en borgen van beveiligingsmaatregelen. Het tempo waarin de maatregelen worden uitgevoerd, heeft daarbij expliciete aandacht. Evenals de wijze waarop de informatiebeveiligingsorganisatie op een structurele wijze wordt geborgd. De werking van de geïmplementeerde maatregelen wordt getoetst door middel van een aantal audits.

ILT

Ook in 2017 werd binnen de ILT gewerkt aan een verdere verbetering van de informatiehuishouding, waarbij de verdere overgang van dienstonderdelen naar het gebruik van de centrale applicatie Holmes de beheersbaarheid van de data bevordert.

De ADR heeft een audit uitgevoerd naar een aantal beveiligingsmaatregelen in de applicatie Holmes. Hierbinnen zijn bevindingen gedaan. Door noodzakelijke beveiligingsmaatregelen te nemen, zijn deze bevindingen grotendeels opgelost. Voor Holmes loopt een volledige PDCA-cyclus. Een aantal jaren geleden is vastgesteld welke systemen in het kader van de informatiebeveiliging kritisch zijn voor de processen van de ILT. In 2017 heeft een herijking plaatsgevonden om te kijken of hier verandering in is gekomen. Daarnaast is op advies van afdeling Integrale Beveiliging de externe ontsluiting van de applicatie Terra uitgezet vanwege een verhoogd risico. Deze software was dusdanig verouderd dat de hostingpartij niet meer in kon staan voor de veiligheid van de in Terra aanwezige gegevens.

Onderdeel 2. Voorgeschreven Rijksbrede bedrijfsvoeringonderwerpen

In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan de Rijksbrede bedrijfsvoeringsonderwerpen op verzoek van de Tweede Kamer of die door de Minister van Financiën zijn toegezegd in onder andere debatten, Algemene Overleggen en overige overleggen.

Voor 2017 wordt in deze paragraaf aandacht besteed aan de volgende Rijksbrede bedrijfsvoeringonderwerpen:

A. MenO-beleid en MenO-risico's

De MenO-risico’s bij subsidies zijn in het uitvoeringsjaar beheerst door maatregelen gebaseerd op risicoanalyse. Bij de subsidieverlening aan het bedrijfsleven wordt Rijksbreed gebruik gemaakt van RVO. De opdracht-/mandaatverlening vindt plaats met behulp van het instrument risicoanalyse. De uitvoering van het subsidiebeheer wordt verricht door RVO binnen de grenzen van het verleende mandaat/de verleende opdracht. Bij de subsidieverlening aan gelieerde instellingen is er een bijzonder belang voor het beleid en zijn zowel beleid, kadersteller als bedrijfsvoering betrokken bij de totstandkoming van de risicoanalyse en subsidieregeling; beleid gebruikt bij het subsidiebeheer Rijkbrede modellen en een eigen controleprotocol; beleid en bedrijfsvoering voeren maatregelen uit om misbruik en oneigenlijk gebruik tegen te gaan; In het uitvoeringsjaar is departementaal MenO-beleid geschreven dat begin 2018 is geformaliseerd. Aan het voorgeschreven totaaloverzicht van subsidieregelingen, met potentiële MenO-risico’s met bijbehorende getroffen maatregelen wordt gewerkt.

B. Grote lopende ICT-projecten

In deze paragraaf wordt expliciet aandacht besteed aan de uitvoerings- en privacyrisico’s van grote lopende ICT-projecten bij het ministerie (inclusief publiekrechtelijke ZBO's). Het betreft projecten met een ICT-component meer dan € 5 miljoen, die ook in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk en het ICT-Dashboard worden gemeld. Bij de beheersing van IV-projecten wordt gebruik gemaakt van instrumenten zoals onder andere verwoord in het handboek project portfoliomanagement (opgesteld door BZK, versie november 2017 7.02). Deze zijn onder meer CIO-oordelen, reviews, Privacy Impact Assessments en de toetsing door BIT.

Zo zijn er in 2017 drie BIT-toetsen uitgevoerd: Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO), CivMil Voice Communication System (CVS) en Electronic Flight Strips (EFS). De uitkomsten van de toetsen en de bestuurlijke reacties zijn aangeboden aan de Tweede Kamer. Op dit moment lopen er zes BIT-aanvragen: Renovatie Stuwensemble Nederrijn en Lek, Beheer op Afstand, sluizen en bruggen in Friesland(BopA), SAA-A9: Gaasperdammerweg, Landelijk Meetnet Water 2 (LMW2), iTEC-based Centre Automation System (iCAS) en DigiInhuur. Ook is er een toetskader voor het doen van CIO-oordelen opgesteld, getoetst en vastgesteld.

Voor de beveiliging van kritieke systemen zijn processen ingericht en is over het verslagjaar een in-control verklaring (ICV) met betrekking tot het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst VIR 2007 aan BZK verstrekt. Het ministerie heeft geen zeer hoge risico’s conform de eerder afgesproken werkdefinities. Waar nodig zijn of worden er verbeterplannen ontwikkeld.

C. Gebruik open standaarden en open source software

Bestuurskern

Er wordt gestuurd met de Enterprise Architectuur en de Open Source Software (OSS) strategie actief op de inzet van OSS en op het voldoen aan Open Standaarden. Het Standaard Platform is een goed praktijkvoorbeeld. Het Standaard Platform is volledig gebaseerd op Open Source Software en voldoet aan de Open en Rijksbrede standaarden, zoals opgenomen in de Lijst Open Standaard van het Forum Standaardisatie.

Open standaarden ICT-diensten RWS

RWS stuurt op de door het Forum standaardisatie vastgestelde open standaarden door toepassing daarvan in Project Start Architecturen (PSA). Deze worden gevolgd voor zover dat mogelijk is bij elke nieuwe ICT-toepassing. Het is traceerbaar welke open standaarden gevolgd worden door middel van de RWS standaardenlijst, waarin ook de standaarden van het Forum Standaardisatie zijn opgenomen. Tevens worden eventuele andere Europese en Internationale standaarden die van toepassing zijn in de PSA’s meegenomen. RWS beoogt op deze wijze transparant de vastgestelde open standaarden daar waar mogelijk toe te passen bij het ontwikkelen van ICT-diensten.

D. Activiteiten Audit Committee

Het Audit Committee is viermaal bijeengekomen. Naast de voortgang op ADR-bevindingen en AR onvolkomenheden is meerdere malen gesproken over versterking van het risicomanagement en het programma financiële functie 2020 (zie hieronder). Ook is gesproken over de ambities ten aanzien van het duurzaamheidsverslag, de herindeling van het ministerie ten gevolge van het regeerakkoord, het subsidiebeleid en de implementatie van de AVG. Tevens is een besluit genomen over de uit te voeren zelfevaluatie van het Audit Committee. Deze wordt in 2018 uitgevoerd; resultaten worden weergegeven in de bedrijfsvoeringparagraaf 2018.

Onderdeel 3. Belangrijkste ontwikkelingen en verbeteringen in de IenW bedrijfsvoering

Bedrijfsvoeringontwikkeling en ontvlechting

In 2017 is hard gewerkt aan verdere verbetering van de bedrijfsvoering. Deze inspanningen hebben ertoe geleid dat de bedrijfsvoering er – wederom – beter voorstaat dan een jaar geleden. Mede gezien het bijzondere jaar met een verhuizing en een departementale herindeling is dat een mooi resultaat.

Als gevolg van het regeerakkoord zijn klimaat, ruimtelijke ontwikkeling en de omgevingswet verplaatst naar respectievelijk EZK en BZK. Het ZBO en het agentschap NEa en het ZBO Kadaster zijn nu de verantwoordelijkheid van EZK en BZK. De overdrachtsprotocollen zijn opgesteld tussen de ministeries waarna de feitelijke overdracht van taken, mensen en bijbehorend budget kan worden afgerond. Het voorgaande brengt met zich mee dat de dienstverlening verzorgd wordt voor de overgedragen beleidsonderdelen. Hierbij worden de kaders en werkwijzen van IenM gehanteerd en de financiële transacties «buiten begrotingsverband» geregistreerd en verrekend met EZK en BZK.

Omvorming ProRail

In het regeerakkoord is opgenomen dat ProRail wordt omgevormd tot een publiekrechtelijk ZBO met eigen rechtspersoonlijkheid. Daarbij is aangegeven dat de omvorming geen gevolgen zal hebben voor de huidige rechtspositie en arbeidsvoorwaarden van de werknemers. Door middel van het regeerakkoord wordt het besluit van het vorige kabinet bevestigd. In 2018 wordt samen met ProRail en met betrokkenheid van stakeholders een transitiefase ingegaan waarin de vormgeving van ProRail als publiekrechtelijk ZBO nader wordt uitgewerkt. Onderdeel daarvan is het opstellen van een sturingsvisie en -arrangement die uitwerking geven aan de ambitie van het kabinet om beter te sturen op ProRail en aan de Tweede Kamer verantwoording af te leggen over de prestaties van ProRail. Een publiekrechtelijke vormgeving heeft ook gevolgen voor de interne organisatie van IenM. Aan de Tweede Kamer is toegezegd om de consequenties in kaart te brengen en van een (plan van) aanpak te voorzien.

RWS

Voor de organisatie van Rijkswaterstaat was 2017 een jaar van consolideren en nieuwe impulsen. Consolideren in de zin dat de ambities uit de Koers 2020 stap voor stap worden gerealiseerd door de betrokken medewerkers zelf, zowel inhoudelijk als qua cultuur, houding en gedrag. Enerzijds zijn er relevante stappen gezet in de ontwikkeling naar een meer duurzame RWS en in het benutten van smart mobility-achtige toepassingen. Anderzijds is procesgericht werken met KR8 verder geborgd in de organisatie. Met de Koers ligt de focus daarbij op persoonlijke betekenisgeving: zelf aan de slag, in je eigen dagelijks werk, om wendbaar, vlotter en slimmer te anticiperen op nieuwe ontwikkelingen. Zo zijn in het elke dag verbeteren van ons werk op allerlei fronten concrete verbeteringen en initiatieven gerealiseerd.

ILT

De ILT heeft begin 2018 de hoofdkeuzes voor de inrichting van de nieuwe organisatie gemaakt. Vanuit een risico- en informatiegestuurde benadering, vertaald in 7 portefeuilles, werkt de ILT aan de maatschappelijke doelen veiligheid, duurzaamheid, zekerheid en vertrouwen in transport, infrastructuur en milieu en wonen.

KNMI

Het KNMI heeft in 2017 onderzocht hoe het in de toekomst mee kan bewegen met de ontwikkelingen in de samenleving. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft RWS de opdracht gegeven tot uitvoering van het Masterplan De Bilt. Met dit plan zal een ingrijpende renovatie van het huidige KNMI gebouw plaatsvinden

Toezicht ZBO’s

In 2017 is naar aanleiding van een interne evaluatie (2015) verder gewerkt aan het verbeterplan. Met de komst van de loco-SG als eigenaar van de ZBO’s is gestart met het project Eigenaarschap 2.0, waarin de rolverdeling tussen eigenaar, opdrachtgever en ZBO (nader) worden uitgewerkt. In 2018 zal dit traject worden afgerond. Per 1 januari 2017 is de NIWO omgevormd tot een publiekrechtelijk ZBO.

Per 1 augustus 2017 is de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Straling als publiekrechtelijk ZBO (onderdeel Staat) van start gegaan. Hierbij is het bestuur ZBO, ondersteund door de organisatie die door de Minister van IenW ter beschikking is gesteld. Het Kadaster en de Nederlandse Emissieautoriteit ressorteren als gevolg van het regeerakkoord kabinet Rutte III onder respectievelijk BZK en EZK. In 2017 heeft de wettelijke ZBO-evaluatie van de Nederlandse Emissieautoriteit plaatsgevonden evenals de agentschapsdoorlichting. De resultaten zullen door EZK aan de Kamer worden aangeboden. In 2017 is gestart met de wettelijke evaluatie van het CBR. Deze evaluatie wordt in 2018 afgerond.

Versterking IV-functie

Dat Informatievoorziening (IV) een kernelement is in de primaire processen van beleid, uitvoering en toezicht wordt onderkend. Aan het begin van het beleidsproces wordt nagegaan hoe IV kan worden ingezet. Zo zijn er drie datalabs ingericht die kunnen worden benut. Niet alleen de primaire processen en relaties met partners, bedrijven en burgers krijgen in toenemende mate een digitale vorm, ook de ondersteunende (bedrijfsvoerings)processen worden verder gedigitaliseerd. Zo wordt veel beleid door Rijkswaterstaat uitgevoerd en daarbij speelt IV een belangrijke rol. Voor een betrouwbare en continu functionerende publieke dienstverlening van IenM zijn open en big data, management van netwerken en (cyber)veiligheid van groot belang. IV is ook voor de Inspectie Leefomgeving en Transport een belangrijk bouwsteen voor het informatie- en risicogestuurd werken. De verdere inrichting van de governance rondom cybersecurity krijgt binnen het ministerie vorm. Ook de implementatie van de Algemene verordening gegevensbescherming wordt actief opgepakt. De aansturing van IV-projecten is onderdeel van de sturingscyclus van het ministerie.

Er wordt gewerkt aan een versterking van de IV-functie door onder ander het investeren in kennis en kunde van het personeel en het aanstellen van CIO’s bij grote projecten.

Programma Financiële Functie 2020

Het programma Financiële Functie 2020 richt zich op de versterking van de financiële functie en de samenwerking binnen de financiële functie en met de beleidsfunctie. Het programma heeft een meerjarige looptijd en kent vier sporen:

  • Verduidelijking van rollen, taken en verantwoordelijkheden (o.a. inrichting van de controlfunctie aan de hand van de 3 lines of responsibility)

  • Verbeteren van doeltreffendheid en doelmatigheid van het beleid (mede in het kader van de operatie Inzicht in Kwaliteit uit het regeerakkoord)

  • Innovatie (o.a. digitale begroting)

  • Vakmanschap in de bedrijfsvoering

In september heeft een brede werkconferentie plaatsgevonden als start van het programma.

AVG

De Autoriteit Persoonsgegevens heeft een 10-stappenplan gepubliceerd dat overzicht geeft van de belangrijke AVG-thema’s. Deze komen terug in de eigen aanpak implementatie AVG, die projectmatig en risicogestuurd is. Via projectleiders wordt bij de diensten op het AVG-proof zijn op 25 mei 2018 aangestuurd door middel van concentratie op de volgende thema’s: «Privacy by design in plan, do, control en act cyclus», «optimaliseren huidig registratiesysteem: actueel en AVG-proof maken van verwerkingen (korte termijn) en organiseren van een nieuw registratiesysteem (lange termijn)», «doelbinding/grondslagen van verwerkingen», «inzagerecht betrokkene», «verwerkersovereenkomsten» en «verwerkingen voor buiten de Europese Economische Ruimte».

SAP

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken maakt sinds 2 januari 2017 medegebruik van SAP. Ten behoeve van beide departementen en in het kader van de verdere digitalisering van de rijksbegroting is een begrotingsmodule uitontwikkeld en in gebruik genomen.

Rijnstraat 8

Door de overgang naar Rijnstraat 8 en de daarmee gepaard gaande implementatie van de Fysieke Werkomgeving Rijk (FWR) (0,7 wpl/fte) en het flexibel gebruik van de werkplekken, worden veel minder vloeroppervlakte en werkplekken afgenomen. Door het gekozen hybride dienstverleningsmodel (deels PPS, deels CDV44) is het dienstverleningstarief per werkplek hoger dan verwacht, echter de totale kosten van huisvesting en facilitair in Den Haag zijn fors afgenomen. In november 2017 zijn een medewerkersbelevingsonderzoek en een meting van de bezettingsgraad van het pand verricht. Uitkomsten van deze onderzoeken moeten aangeven waar verbeteringen in het werken op de Rijnstraat kunnen plaatsvinden gericht op de huisvestingsfaciliteiten en het gedrag van medewerkers.

Duurzaamheid

Het Actieplan Maatschappelijk Verantwoord Inkopen op zes deelgebieden is vastgesteld en gepubliceerd. In het Actieplan wordt ingegaan op duurzaam opdrachtgeverschap, governance en inbedding in de organisatie, inclusief de monitoring van de resultaten.

Er is een reductie van 32% CO2 t.o.v. 2009 gerealiseerd ondanks areaal groei hoofdwegennet. Oorzaak van de reductie is: inkoop groene stroom met garanties van oorsprong, biofuel Rijksrederij, verhuizing Rijnstraat 8 en minder vliegkilometers. De CO2 prestatieladder is een instrument voor organisaties om hun CO2-uitstoot in kaart te brengen en te verminderen. Het ministerie heeft zich als organisatie in 2017 gecertificeerd op trede 3 van de CO2-prestatieladder.

C. JAARREKENING

7. DEPARTEMENTALE VERANTWOORDINGSSTAAT

Departementale verantwoordingsstaat 2017 van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (HXII) (bedragen x € 1.000)
   

(1)

(2)

(3)=(2)–(1)

Art.

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie1

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

   

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

 

TOTAAL

7.909.599

7.994.424

246.825

7.141.530

7.244.986

243.161

– 768.069

– 749.438

– 3.664

                     
 

Beleidsartikelen

                 

11

Integraal waterbeleid

60.825

56.206

3.000

89.248

50.701

1.226

28.423

– 5.505

– 1.774

13

Ruimtelijke ontwikkeling

90.220

102.337

3.824

160.868

136.527

12.248

70.648

34.190

8.424

14

Wegen en verkeersveiligheid

31.892

34.406

6.782

33.639

46.179

5.279

1.747

11.773

– 1.503

15

OV-keten

0

0

0

0

0

0

0

0

0

16

Openbaar vervoer en Spoor

9.457

32.910

0

– 7.372

18.804

3.497

– 16.829

– 14.106

3.497

17

Luchtvaart

11.956

14.049

325

12.483

14.982

1.237

527

933

912

18

Scheepvaart en Havens

11.665

27.752

0

30.825

29.409

794

19.160

1.657

794

19

Klimaat

60.195

61.434

226.500

– 51.002

70.475

198.797

– 111.197

9.041

– 27.703

20

Lucht en Geluid

32.977

30.402

0

17

20.563

179

– 32.960

– 9.839

179

21

Duurzaamheid

18.871

20.900

0

– 4.746

21.741

618

– 23.617

841

618

22

Omgevingsveiligheid en milieurisico's

33.108

33.780

675

38.226

45.430

726

5.118

11.650

51

23

Meteorologie, seismologie en aardobservatie

42.586

41.719

0

43.088

43.959

0

502

2.240

0

24

Handhaving en toezicht

109.561

109.561

0

106.759

106.759

0

– 2.802

– 2.802

0

25

Brede doeluitkering

866.780

888.311

0

926.383

930.277

0

59.603

41.966

0

26

Bijdrage investeringsfondsen

6.168.329

6.168.329

0

5.259.841

5.259.841

0

– 908.488

– 908.488

0

                     
 

Niet-beleidsartikelen

                 

97

Algemeen departement

43.309

50.480

2.189

131.783

114.922

336

88.474

64.442

– 1.853

98

Apparaatsuitgaven kerndepartement

317.847

321.827

3.530

371.490

334.417

18.224

53.643

12.590

14.694

99

Nominaal en onvoorzien

21

21

0

0

0

0

– 21

– 21

0

X Noot
1

De gerealiseerde bedragen zijn steeds naar boven afgerond (EUR 1.000)

8. SAMENVATTENDE VERANTWOORDINGSSTAAT BATEN-LASTENAGENTSCHAPPEN

Samenvattende verantwoordingstaat 2017 inzake de agentschappen van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (XII) (bedragen x € 1.000)

Omschrijving

(1) Vastgestelde begroting

(2) Realisatie

(3)=(2)–(1) Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting (+ of –)

(4) Realisatie 2016

Baten-lastenagentschap RWS

       

Totale baten

2.381.830

2.436.499

54.669

2.456.489

Totale lasten

2.372.830

2.408.615

35.785

2.382.132

Saldo van baten en lasten

9.000

27.884

18.884

74.357

         

Totale kapitaalontvangsten

47.200

21.890

– 25.310

26.234

Totale kapitaaluitgaven

63.400

82.526

19.126

65.867

         
         

Baten-lastenagentschap ILT

       

Totale baten

145.740

151.137

5.397

156.957

Totale lasten

145.740

156.006

10.266

152.166

Saldo van baten en lasten

0

– 4.869

– 4.869

4.791

         

Totale kapitaalontvangsten

0

25

25

36

Totale kapitaaluitgaven

200

4.885

4.685

1.768

         
         

Baten-lastenagentschap KNMI

       

Totale baten

70.277

77.756

7.479

73.960

Totale lasten

70.277

79.940

9.663

73.827

Saldo van baten en lasten

0

– 2.184

– 2.184

133

         

Totale kapitaalontvangsten

3.927

4.835

908

232

Totale kapitaaluitgaven

4.293

6.143

1.850

2.194

         
         

Baten-lastenagentschap NEa

       

Totale baten

7.108

7.412

304

8.149

Totale lasten

7.108

6.819

– 289

7.428

Saldo van baten en lasten

0

592

592

721

         

Totale kapitaalontvangsten

507

2.332

1.825

0

Totale kapitaaluitgaven

1.090

1.110

20

782

9. JAARVERANTWOORDING BATEN-LASTENAGENTSCHAPPEN PER 31 DECEMBER 2017

Rijkswaterstaat (RWS)

Staat van baten en lasten van de baten-lastenagentschap Rijkswaterstaat (bedragen x € 1.000)

Omschrijving

(1)

Vastgestelde begroting

(2)

Realisatie 2017

(3)=(2)–(1)

Verschil realisatie 2017 en vastgestelde begroting

(4)

Realisatie 2016

Baten

       

Omzet moederdepartement

2.173.987

2.212.833

38.846

2.235.181

Omzet overige departementen

28.360

38.677

10.317

40.224

Omzet derden

175.683

179.317

3.634

155.069

Rentebaten

800

– 800

0

Vrijval voorzieningen

3.324

3.324

22.608

Bijzondere baten

3.000

2.348

– 652

3.407

Totaal baten

2.381.830

2.436.499

54.669

2.456.489

         

Lasten

       

Apparaatskosten

997.445

1.031.132

33.687

991.288

– Personele kosten

744.372

827.364

82.992

786.627

Waarvan eigen personeel

691.030

744.871

53.841

705.997

Waarvan inhuur externen

51.842

82.493

30.651

80.630

Waarvan overige personele kosten

1.500

– 1.500

– Materiële kosten

253.073

203.768

– 49.305

204.661

Waarvan apparaat ICT

30.000

29.730

– 270

28.650

Waarvan bijdrage aan SSO's

56.000

49.337

– 6.663

53.283

Waarvan overige materiële kosten

167.073

124.701

– 42.372

122.728

         

Beheer en onderhoud

1.326.662

1.321.514

– 5.148

1.349.063

         

Rentelasten

8.748

3.707

– 5.041

4.041

         

Afschrijvingskosten

39.975

29.086

– 10.889

30.411

– Materieel

38.500

27.652

– 10.848

29.246

Waarvan apparaat ICT

6.000

2.657

– 3.343

2.223

– Immaterieel

1.475

1.433

– 42

1.165

         

Overige Lasten

23.178

23.178

7.329

– Dotaties voorzieningen

12.449

12.449

7.112

– Bijzondere lasten

10.728

10.728

217

Totaal lasten

2.372.830

2.408.615

35.785

2.382.132

         

Resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening voor belastingen

9.000

27.884

18.884

74.357

         

Agentschapsdeel Vpb-lasten

 

7.885

7.885

 
         

Resultaat na belastingen

9.000

19.999

10.999

74.357

         

Dotatie aan reserve Rijksrederij

9.000

8.305

– 695

10.269

         

Nog te verdelen resultaat

11.694

11.694

64.088

Baten

Omzet moederdepartement

Omzet beheer en onderhoud

De omzet beheer en onderhoud (B&O) betreft het deel van de agentschapsbijdrage dat dient ter dekking van de kosten voor beheer, onderhoud en verkeersmanagement van de infrastructurele netwerken (externe productiekosten, baten en lasten stelsel).

Omzet apparaat

De omzet apparaat is het deel van de agentschapsbijdrage dat dient ter dekking van de apparaatskosten die nodig zijn voor de voorbereiding en uitvoering van het beheer en onderhoud en aanlegprogramma (interne kosten, baten en lastenstelsel).

Specificatie omzet moederdepartement (bedragen x € 1.000)
 

Artikel

Begroting 2017

Realisatie 2017

Hoofdwatersysteem B&O (Programma)

DF

190.254

200.804

Hoofdwegen B&O (Programma)

Art.12 IF

664.128

683.059

Hoofdvaarwegen B&O (Programma)

Art.15 IF

332.080

320.481

Hoofdstuk 12 B&O (Programma)

Diversen

283

   

1.186.745

1.204.344

Hoofdwatersysteem Apparaat

DF

216.300

224.608

Hoofdwegen Apparaat

Art.12 IF

441.386

454.674

Hoofdvaarwegen Apparaat

Art.15 IF

272.770

281.666

Hoofdstuk 12 Apparaat

Diversen

56.786

68.072

   

987.242

1.029.020

 

Totaal

2.173.987

2.233.364

Toelichting

  • Hoofdwatersysteem B&O: de hogere omzet ad € 11 miljoen wordt o.a. veroorzaakt door extra toekenning budget voor het project planstudie IJsseldelta fase II (€ 5 miljoen), bijdrage EZ voor het project Wind op Zee (€ 4 miljoen) en door de prijsbijstelling (€ 2 miljoen).

  • Hoofwegennet B&O: de hogere omzet ad € 19 miljoen wordt o.a. veroorzaakt door extra toekenning budget voor nalevingskosten SWUNG (€ 14 miljoen) en door de prijsbijstelling (€ 5 miljoen).

  • Hoofvaarwegennet B&O: de lagere omzet ad – € 12 miljoen wordt o.a. veroorzaakt door de overboeking naar de realisatie Twentekanalen fase II (– € 13 miljoen) en overboeking naar de Kustwacht (– € 3 miljoen) en de prijsbijstelling (€ 4 miljoen).

  • Hoofdwatersysteem Apparaat: de hogere omzet ad € 9 miljoen wordt o.a. veroorzaakt door extra toekenning budget voor capaciteit voor uitbreiding areaal (€ 3 miljoen), bijdrage EZ voor het project Wind op Zee (€ 1 miljoen) en door de loon- en prijsbijstelling (€ 5 miljoen).

  • Hoofdwegen Apparaat: de hogere omzet ad € 14 miljoen wordt o.a. veroorzaakt door extra toekenning budget voor capaciteit voor uitbreiding areaal (€ 5 miljoen) en door loon- en prijsbijstelling (€ 9 miljoen).

  • Hoofdvaarwegennet Apparaat: de hogere omzet ad € 9 miljoen wordt o.a. veroorzaakt door capaciteit voor uitbreiding areaal (€ 3 miljoen) en door loon- en prijsbijstelling (€ 6 miljoen)

  • Hoofstuk 12 Apparaat: de hogere omzet ad 11 € miljoen worden voornamelijk veroorzaakt, omdat bij Voorjaarsnota 2017 het beschikbare budget op het IF voor het programma Aan de slag met de Omgevingswet is toegevoegd aan het apparaat.

De omzet IenM zoals verantwoord in de staat van baten en lasten over de periode januari tot met december 2017 bedraagt in totaal € 2.212,8 miljoen. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:

Totaal omzet moederdepartement (bedragen x € 1.000.000)
 

2017

2016

In huidig boekjaar ontvangen bijdrage moederdepartement

2.233,3

2.330,7

In voorgaand boekjaar ontvangen bijdrage voor nog uit te voeren werkzaamheden in huidig boekjaar

348,0

252,5

Reeds ontvangen bijdrage voor nog uit te voeren werkzaamheden in volgend boekjaar

368,5

348,0

Totaal omzet moederdepartement

2.212,8

2.235,2

Het verschil tussen de specificatie omzet IenM ad € 2.233 miljoen zoals verantwoord op de artikelen en omzet IenM ad € 2.213 miljoen zoals verantwoord in de staat van baten en lasten bedraagt € 20 miljoen. Dit betreft omzet moederdepartement waar nog geen kosten tegenover staan en is toegevoegd aan de vlottende passiva als nog uit te voeren werkzaamheden.

Omzet overige departementen

De omzet overige departementen heeft betrekking op van andere departementen ontvangen vergoedingen voor activiteiten die door Rijkswaterstaat voor die andere departementen zijn uitgevoerd. De omzet overige departementen over 2017 liggen in lijn met dezelfde opbrengsten over 2016. Ten opzichte van de begroting is de stand ongeveer € 10 miljoen hoger dit omdat bij de begroting 2017 onvoldoende zicht was op het structurele karakter. Onderstaande tabel laat een uitsplitsing zien van de omzet van overige departementen.

Specificatie omzet overige departementen (bedragen x € 1.000.000)

Ministerie

2017

2016

Ministerie van Defensie

14,5

16,3

Ministerie van Economische Zaken

10,3

10,8

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

7,6

2,1

Ministerie van Veiligheid en Justitie

3,7

3,5

Overige departementen

2,6

7,5

Totaal omzet overige departementen

38,7

40,2

Omzet derden

De omzet derden is in 2017 met € 24,2 miljoen toegenomen ten opzichte van 2016. Deze toename is met name het gevolg van de verdere professionalisering van en inzet op het «Werken voor en met Anderen». Hierdoor is in 2017 een hogere overige omzet derden gerealiseerd van € 13,7 miljoen.

De opbrengsten RVOB (middelenbesluit) zijn met € 5,8 miljoen toegenomen ten opzichte van 2016. Deze toename is met name het gevolg van vernieuwde afspraken omtrent het windparkengebied (€ 4 miljoen). Ook is sprake van een toename van de opbrengsten vanuit de Nationale Bewegwijzeringsdienst (NBd)van € 5,2 miljoen als gevolg van een toename in de productie van de NBd en de verdere professionalisering van de bedrijfsvoering sinds de oprichting in 2015.

Specificatie omzet derden (bedragen x € 1.000.000)
 

2017

2016

Opbrengsten schades

30,3

28,0

Opbrengsten RVOB (middelenbesluit)

40,0

34,2

Opbrengsten NBd

20,3

15,1

Opbrengsten NDW

4,4

4,6

Opbrengsten personeel (IF, uitlenen, inbesteden e.d.)

17,8

15,2

Opbrengsten gladheidsbestrijding en verkoop zout

1,0

1,0

Opbrengsten Waterwet (Wvo)

17,8

17,0

Opbrengsten Beheer en Onderhoud

17,8

24,0

Overige opbrengsten derden

29,8

16,1

Totaal omzet derden

179,3

155,1

Rentebaten

Deze baten hebben voornamelijk betrekking op vergoedingen over de rekening-courant en korte termijndeposito’s die door Rijkswaterstaat worden aangehouden. Omdat er vanwege de relatief lagere rentestanden gedurende 2017 geen korte termijndeposito’s zijn aangehouden, zijn er over 2016 geen rentebaten gerealiseerd.

Vrijval voorzieningen

De voorzieningen die op balans zijn opgenomen worden jaarlijks geactualiseerd. Ultimo 2017 heeft deze actualisatie ertoe geleid dat een totaal van € 3,3 miljoen uit de voorzieningen is vrijgevallen. De vrijval is als baten in de exploitatierekening verwerkt en bestaat uit:

  • Vrijval reorganisatie voorziening door de plaatsing van medewerkers zonder maatwerkregeling en het verschuiven van de toekomstige maatwerkverplichting naar de lopende maatwerkverplichting voor € 2,1 miljoen;

  • Vrijval milieuvoorziening van € 0,5 miljoen naar aanleiding van de herijking in 2017, van het aantal te saneren m2 aan asbestdaken in de gebouwen van RWS en de kosten van de sanering;

  • Vrijval voorziening arbeidsvoorwaardenverschillen Rijksrederij voor een bedrag van € 0,6 miljoen.

  • Vrijval voorziening dubieuze debiteuren voor € 0,1 miljoen.

Lasten

Personele kosten

Specificatie personele kosten (bedragen x € 1.000)

Specificatie

Begroting 2017

Realisatie 2017

Aantal fte

8.564

8.797

Eigen personeelskosten

691.030

744.871

Kosten inhuur

51.842

82.493

Totale kosten

742.872

827.157

De personele kosten bestaan uit de kosten van het eigen personeel en de kosten van de ingehuurde capaciteit voor de uitvoering van kerntaken. De hogere kosten ten opzichte van de oorspronkelijk vastgestelde begroting bestaan grotendeels uit verwerking van de loonprijsbijstelling ter hoogte van (€ 17,2 miljoen), extra budget voor het programma aan de slag met de Omgevingswet (€ 10,3 miljoen toegekend uit het gereserveerde budget bij Voorjaarsnota 2017), extra toekenning budget voor capaciteit voor uitbreiding areaal (€ 4,3 miljoen), extra taken voor bijvoorbeeld waterkwaliteit (€ 6 miljoen), bijdrage EZ voor Wind op Zee en bijvoorbeeld de Wet op arbeidsbeperking (€ 5 miljoen) en «Werken voor en met anderen» (€ 12 miljoen).

De formatie in 2017 is in de loop van 2017 door extra toekenningen als gevolg van m.n. de Omgevingswet, Capaciteit vanwege areaalgroei, Stormvloedkering, kennis op waterveiligheidsgebied, Connecting Mobility en Payrollers gegroeid van 8.564 fte naar 8.741 fte. De bezetting ultimo 2017 bedraagt 8.797 fte. Daarmee ligt de bezetting iets boven de formatie in 2017 van 8.741 fte uit de begroting 2018. Dit is het gevolg van een extra werving van trainees (73 fte) en medewerkers met een maatwerkarrangement in het kader van de reorganisatie RWS (43 fte). Deze bezetting maakt geen deel uit van de formatie van Rijkswaterstaat.

Specificatie kosten inhuur (bedragen x € 1.000)

Specificatie

Realisatie 2016

Begroting 2017

Realisatie 2017

% t.o.v. 2016

Inhuur apparaat

80.630

51.842

82.493

102%

Inhuur programma

137.499

123.608

117.550

85%

Totaal

218.129

175.450

200.043

 

RWS heeft een aantal maatregelen genomen om de inhuur op kerntaken de komende jaren te laten dalen. Het gaat dan onder meer om:

  • Extra inzet op het werven van voldoende gekwalificeerd eigen personeel en versnelling van het wervingsproces om vacatures zo snel mogelijk in te vullen;

  • Een flexibele interne pool om snel interne inzet te kunnen organiseren;

  • Versterking van cruciale kennis binnen de organisatie door interne loopbaanontwikkeling.

De totale inhuur is afgenomen in vergelijking met 2016, zij het dat de afname lager is dan beoogd. Door krapte op de arbeidsmarkt voor specialistische functies bleek het niet mogelijk om de benodigde capaciteit op kerntaken, nodig door grote uitstroom, volledig te kunnen invullen met eigen personeel. Daarnaast blijft de inhuur op het apparaat hoog vanwege de hoge productieopgave.

Rentelasten

Dit betreft kosten van rentedragende leningen die bij het Ministerie van Financiën zijn afgesloten. De rentekosten zijn lager dan begroot, omdat in 2017 en eerdere jaren minder is geïnvesteerd dan van tevoren gepland en er sprake is van lagere rentepercentages.

Afschrijvingskosten

Dit betreft de reguliere afschrijvingskosten van zowel materiële als immateriële vaste activa. De afschrijvingskosten zijn lager dan begroot, omdat in 2017 en eerdere jaren minder is geïnvesteerd dan van tevoren gepland.

Overige lasten

De dotaties voorzieningen zijn als volgt opgebouwd:

  • Een dotatie van € 11,9 miljoen aan de reorganisatievoorziening;

  • Een dotatie van € 0,2 miljoen aan de voorziening milieusanering;

  • Een dotatie van € 0,3 miljoen aan de voorziening dubieuze debiteuren.

Bijzondere lasten

De bijzondere lasten betreffen grotendeels een boekverlies van € 10,7 miljoen op het afstoten van activa.

Agentschapsdeel Vpb lasten

Met ingang van 1 januari 2016 is de Wet modernisering Vpb-plicht overheidsondernemingen in werking getreden. Deze activiteiten zijn door RWS in kaart gebracht. In 2017 is een voorlopige aangifte Vpb gedaan en betaald voor de jaren 2016 en 2017, die is verwerkt als «Agentschapsdeel Vpb-lasten» in de verantwoordingsstaat van de jaarrekening.

Dotatie Rijksrederij

Deze dotatie bestaat uit het verschil bij de Rijksrederij tussen afschrijvingen op vervangingswaarde (waarop de tarieven zijn gewaardeerd) en historische uitgaafprijs (waarop de vaartuigen worden gewaardeerd). Dit bedrag wordt toegevoegd aan de reserve Rijksrederij, waar dit gereserveerd wordt voor de aanschaf van nieuwe vaartuigen en levensduur verlengend onderhoud.

Nog te verdelen resultaat

Het nog te verdelen resultaat 2017 bedraagt € 11,7 miljoen.

Balans per 31 december 2017 (bedragen x € 1.000)
   

Balans 2017

 

Balans 2016

Activa

       

Immateriële vaste activa

 

2.973

 

5.551

Materiële vaste activa

 

160.020

 

179.471

– Grond en gebouwen

96.491

 

110.758

 

– Installaties en inventarissen

13.767

 

10.682

 

– Overige materiële vaste activa

49.762

 

58.031

 

Financiële vaste activa

 

42.800

 

48.800

Voorraden

       
         

Onderhanden projecten

 

7.457.663

 

8.190.543

Debiteuren

 

35.936

 

36.478

Overige vorderingen en overlopende activa

 

32.183

 

39.107

Liquide middelen

 

676.570

 

601.934

Totaal activa

 

8.408.145

 

9.101.884

         

Passiva

       

Eigen Vermogen

 

134.151

 

153.648

– Exploitatiereserve

79.994

 

48.413

 

– Onverdeeld resultaat

11.694

 

64.088

 

– Bestemmingsreserve Rijksrederij

42.463

 

41.147

 

Voorzieningen

 

38.975

 

44.134

Leningen bij het MvF

 

100.090

 

124.502

Op te leveren projecten

 

7.457.663

 

8.190.543

Crediteuren

 

79.962

 

53.254

Overige schulden en overlopende passiva

 

596.858

 

535.803

Kortlopende schulden aan ministerie

 

446

   

Totaal passiva

 

8.408.145

 

9.101.884

Toelichting op de balans

Activa

Immateriële activa

De immateriële vaste activa zijn gewaardeerd tegen het bedrag van de bij derden bestede kosten, verminderd met de cumulatieve lineaire afschrijvingen.

Materiële vaste activa

De materiële vaste activa zijn gewaardeerd op aanschafwaarde, verminderd met de cumulatieve lineaire afschrijvingen. Door terughoudendheid in het investeren in materiële vaste activa, is de waarde van de materiële vaste activa gedaald.

Financiële vaste activa

Onder de financiële vaste activa is het langlopende deel van de vordering op het Ministerie van IenM opgenomen, die ontstaan is bij de vorming van het agentschap in 2006. In 2008 zijn er afspraken gemaakt over de afwikkeling van deze vordering. Resultaat hiervan is dat het restant van de vordering ultimo 2008 in 15 jaar wordt afgebouwd. Het kortlopende deel van deze vordering (aflossing 2018) is opgenomen onder debiteuren.

Onderhanden projecten

Onder de post onderhanden projecten is de som van de uitgaven op lopende MIRT-projecten tot en met de balansdatum opgenomen. Hier tegenover staat aan passivazijde eveneens de post «op te leveren projecten» voor hetzelfde bedrag. Voor een specifieke toelichting van de infrastructurele aanlegprojecten van RWS, wordt verwezen naar de jaarverslagen van het Infrastructuurfonds en het Deltafonds.

Debiteuren

De waardering van de post debiteuren vindt plaats tegen nominale (factuur)waarde of lagere waarde als gevolg van mogelijke oninbaarheid. De debiteuren worden voorzien; ouder dan 2 jaar volledig en overige debiteuren zijn afhankelijk van hun ouderdom procentueel, tenzij aannemelijk is gemaakt dat met een lagere voorziening kan worden volstaan.

Overige vorderingen en overlopende activa

De post overige vorderingen en overlopende activa bestaat met name uit nog te ontvangen en vooruitbetaalde bedragen. Deze ontvangsten bestaan voor een belangrijk deel uit de nog te ontvangen bedragen als gevolg van schades en nog te ontvangen betalingen in het kader van beheeropbrengsten uit het areaal (onder meer huren, pachten).

Passiva

Eigen Vermogen

Het Eigen Vermogen bestaat naast een exploitatiereserve en een nog onverdeeld resultaat uit de bestemmingsreserve Rijksrederij. Deze bestemmingsreserve Rijksrederij wordt opgebouwd vanuit het tarief voor het gebruik van de schepen van de Rijksrederij, dat gebaseerd is op vervangingswaarde, en is bestemd voor de aanschaf van nieuwe vaartuigen en voor levensduur verlengend onderhoud.

Eigen Vermogen (bedragen x € 1.000)
 

Exploitatie-reserve

Nog te verdelen resultaat

Eigen Vermogen Exploitatie RWS

Bestemmingsreserve Rijksrederij

Totaal Eigen Vermogen

           

Stand per 31/12/2016

48.413

64.088

112.501

41.147

153.648

           

Mutaties 2017

         

– Toevoeging 2017

64.088

 

64.088

10.765

74.853

– Onttrekking 2017

– 32.507

– 64.088

– 96.595

– 9.449

– 106.044

– Resultaat boekjaar

 

11.694

11.694

 

11.694

Totaal mutaties 2017

31.581

– 52.394

– 20.813

1.316

– 19.497

           

Stand per 31/12/2017

79.994

11.694

91.688

42.463

134.151

De dotatie aan de Reserve Rijksrederij betreft het verschil tussen de doorbelaste rente en afschrijvingskosten voor de schepen van de Rijksrederij op basis van vervangingswaarde én de afschrijvings- en rentekosten op basis van de historische kostprijs in 2017. Deze dotatie is als directe resultaatbestemming opgenomen in de staat van baten en lasten.

De toevoeging aan de Bestemmingsreserve Rijksrederij heeft betrekking op:

  • Het verschil tussen de doorbelaste rente en afschrijvingskosten voor de schepen van de Rijksrederij op basis van vervangingswaarde én de afschrijvings- en rentekosten op basis van de historische kostprijs. Deze dotatie, voor 2017 € 8,3 miljoen, wordt als directe resultaatbestemming opgenomen in de staat van baten en lasten.

  • Eigen vermogensmutatie van € 2,5 miljoen in verband met het aanpassen van het btw-tarief door de Belastingdienst, voor de activiteiten van de Tridens naar 0%. De in de periode 2011–2016 met afnemers en leveranciers verwerkte btw voor het levensduur verlengend onderhoud aan de Tridens, is met terugwerkende kracht verrekend. De financiële gevolgen van de aanpassing van het btw-tarief is via de reserve verwerkt omdat de betrokken kosten, oorspronkelijk aan deze reserve waren onttrokken.

In 2017 is € 9,5 miljoen van de Reserve Rijksrederij aangewend voor investeringen in levensduur verlengend onderhoud aan vaartuigen (o.a. t.a.v. MPV30, Tridens, Arenden en de Barend Biesheuvel).

Het nog te verdelen resultaat 2017 bedraagt € 11,694 miljoen.

Het Eigen Vermogen van een baten-lastenagentschap is gebonden aan een maximumomvang van 5% van de gemiddelde jaaromzet, berekend over de laatste drie jaar. Het Eigen Vermogen per 31 december 2017 bedraagt 5,5% van die gemiddelde jaaromzet. Hierdoor is een surplus ontstaan van € 12,4 miljoen. Overeenkomstig de regeling agentschappen dient het surplus aan Eigen Vermogen uiterlijk bij de eerste suppletoire begroting te zijn uitgekeerd aan de eigenaar.

Voorzieningen

Specificatie voorzieningen (bedragen x € 1.000)
 

Reorganisatievoorziening

Voorziening arbeidsvoorwaarden-verschil

Voorziening milieusanering

Totaal

         

Stand per 31/12/2016

39.300

621

4.213

44.134

         

Mutaties 2017

       

– Dotatie 2017

11.962

187

12.149

– Onttrekking 2017

– 12.962

– 1.140

– 14.102

– Vrijval 2017

– 2.130

– 621

– 455

– 3.206

Totaal mutaties 2017

– 3.130

– 621

– 1.408

– 5.159

         

Stand per 31/12/2017

36.170

0

2.805

38.975

Reorganisatievoorziening

In 2012 is voor RWS een reorganisatievoorziening getroffen gebaseerd op de besluitvorming over het ondernemingsplan RWS (OP 2015). De reorganisatievoorziening is ultimo 2017, behoudens de disconteringsvoet, opnieuw individueel bepaald op basis van een herijking van de looptijd. Verwachting is dat de resterende kandidaten steeds moeilijker te plaatsen zijn en uiteindelijk zal een aantal kandidaten overblijven. Op basis hiervan is de benodigde reorganisatievoorziening opnieuw berekend en verhoogd met circa € 12 miljoen.

Ultimo 2017 valt de reorganisatievoorziening uiteen in drie gedeelten:

  • Verwachte toekomstige wachtgeldkosten ad € 8 miljoen (verwachte looptijd tot 2027);

  • Verwachte toekomstige maatwerkkosten ad € 5,2 miljoen (verwachte looptijd tot en met 2022);

  • Verwachte toekomstige salariskosten VWNW-kandidaten ad € 23 miljoen (verwachte looptijd tot 2028).

Voorziening arbeidsvoorwaardenverschillen

De in 2009 aangelegde voorziening m.b.t. de arbeidsvoorwaardeverschillen van overgenomen personeel van zowel de Douane als voormalig LNV is met de introductie van het nieuwe kostprijsmodel van de Rijksrederij overbodig geworden. In «het rugzakje» werden alle door de Rijksrederij gemaakte personele kosten opgenomen die gemaakt worden en die de kosten in het kostprijsmodel overstegen. In het huidige kostprijsmodel van de Rijksrederij zijn alle kosten al integraal in het tarief opgenomen. In 2017 is daarom besloten om het restant van de voorziening in zijn geheel vrij te laten vallen, ten gunste van de Overige kosten eigen personeel.

Voorziening milieusanering

Ultimo 2014 is wettelijk geregeld dat asbest(daken) in Nederland vanaf 2024 verboden zijn. Het verbod beschermt mens en milieu tegen de gevaren van blootstelling aan asbest. RWS heeft een groot aantal gebouwen in eigendom welke nog niet aan deze strengere milieueisen voldoen. Tot uiterlijk 2024 zullen voor al deze gebouwen – indien van toepassing – de daarop aanwezige asbestdaken en daarin aanwezige overige gevaarlijke asbesttoepassingen fasegewijs worden gesaneerd.

Een eerste inschatting aan verwachte saneringskosten is in 2015 gedoteerd aan een daartoe gevormde voorziening milieusanering. In 2016 heeft RWS uitvoering gegeven aan een meer gedetailleerde inventarisatie van het aantal te saneren m2 aan asbestdaken in de gebouwen van RWS en de kosten van de sanering. Hiervoor zijn door middel van deskreview 660 gebouwen in een risicoanalyse bekeken. Naar aanleiding daarvan zijn 198 gebouwen met vermoedelijke asbestdaken onderzocht.

Een aantal van 180 gebouwen, met risico op mogelijke aanwezigheid van overig asbest, is in 2017 verder onderzocht. Op basis hiervan is in 2017 € 0,5 miljoen van gevormde voorziening vrijgevallen ten gunste van het resultaat. In 2017 is € 0,2 miljoen aan de voorziening gedoteerd en is € 1,1 miljoen aan de voorziening onttrokken voor het saneren van asbest uit gebouwen.

In «Niet in de balans opgenomen rechten en verplichtingen» is de milieusanering aan de infrastructuur-objecten (niet zijnde de bovengenoemde gebouwen) opgenomen. Hier is wellicht sprake van een verplichting, maar hiervoor kan nog geen betrouwbare schatting worden gegeven.

Crediteuren

Het complete crediteurensaldo is jonger dan een halfjaar. In 2017 is 97% van de facturen binnen 28 dagen na ontvangst betaald.

Overige schulden en overlopende passiva

Onder «overige schulden en overlopende passiva» zijn de nog uit te voeren werkzaamheden (€ 368,5 miljoen) en overige schulden en overlopende passiva (€ 228,8 miljoen) opgenomen. De «nog uit te voeren werkzaamheden» zijn op de balans gepassiveerd. Het bedrag aan nog uit te voeren werkzaamheden wordt comptabel bepaald en is bestemd voor werkzaamheden die in 2018 en verder worden uitgevoerd. De overige schulden en overlopende passiva hebben voornamelijk betrekking op derden (leveranciers) en op personeel als het gaat om het nog niet opgenomen verlofsaldo.

Specificatie vorderingen en schulden (bedragen x € 1.000)
 

RWS-IenM

Overige departementen en agentschappen

Overige derden

Totaal

Debiteuren1

7.453

1.144

30.100

38.697

Nog te ontvangen bedragen

– 1.199

3.942

29.439

32.183

Liquide middelen

0

676.570

0

676.570

Crediteuren

1.338

447

78.177

79.962

Nog te betalen bedragen

47.109

28.878

521.317

597.304

– Waarvan Nog uit te voeren werkzaamheden

   

368.507

368.507

– Waarvan Overige schulden en overlopende passiva

47.109

28.878

152.810

228.797

X Noot
1

exclusief de voorziening voor dubieuze debiteuren

Kasstroomoverzicht over 2017 (bedragen x € 1.000)
   

(1) Vastgestelde begroting

(2) Realisatie

(3)=(2)-(1) Verschil realisatie en vastgestelde begroting

1.

Rekening-courant RHB + stand deposito-rekeningen 1 januari 2017

250.657

601.934

351.277

2a

Totaal ontvangsten operationele kasstroom (+)

2.376.530

2.447.062

70.532

2b

Totaal uitgaven operationele kasstroom (–/–)

– 2.327.555

– 2.311.790

15.765

2.

Totaal operationele kasstroom

48.975

135.272

86.297

3a

Totaal investeringen (–/–)

– 29.400

– 19.743

9.657

3b

Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)

0

4.390

4.390

3.

Totaal investeringskasstroom

– 29.400

– 15.353

14.047

4a

Eenmalige uitkering aan moederdepartement (–/–)

0

– 32.507

– 32.507

4b

Eenmalige storting door moederdepartement (+)

14.200

14.200

0

4c

Aflossingen op leningen (–/–)

– 34.000

– 30.276

3.724

4d

Beroep op leenfaciliteit (+)

33.000

3.300

– 29.700

4.

Totaal financieringskasstroom

13.200

– 45.283

– 58.483

5.

Rekening-courant RHB + stand depositorekeningen 31 december 2017 (=1+2+3+4), de maximale roodstand is € 0,5 miljoen

283.432

676.570

393.138

Toelichting op het kasstroomoverzicht

Het kasstroomoverzicht is opgesteld volgens de indirecte methode.

Operationele kasstroom

Hieronder vallen de inkomsten (operationele inkomsten) en uitgaven (operationele uitgaven) gedurende 2017 uit de reguliere bedrijfsvoering.

Investeringskasstroom

Hieronder vallen de boekwaarden van de verkochte activa (€ 4,4 miljoen) en de investeringen in nieuwe en bestaande activa (€ 19,7 miljoen).

De investeringen hebben voornamelijk betrekking op investeringen in de materiële vaste activa, te weten:

  • Nieuwbouw steunpunten Baarn, Houten en Nijmegen (€ 3,4 miljoen);

  • Kantoormeubilair en kantoormachines (€ 1,4 miljoen);

  • Overige voertuigen zoals ploegen en heftrucks (€ 5,5 miljoen);

  • Computerapparatuur zoals desktops, displays, laptops en iPads (€ 6,7 miljoen);

  • Technische installaties, zoals massaspectrometers en digitale sensoren (€ 3,1 miljoen);

  • Aanschaf en installatie van twee radio-activiteitmonitoren ten behoeve van de CIV (€ 0,5 miljoen).

  • Negatieve investering van € 1,2 miljoen in verband met het overboeken van activadelen van de steunpunten Baarn en Houten, die verband houden met het beheer en de instandhouding van infrastructuur, en als kosten ten laste zijn gebracht van de externe productiekosten (EPK).

Financieringskasstroom

Hieronder vallen alle geldstromen die te relateren zijn aan de financiering van Rijkswaterstaat, te weten:

  • Terugbetaling aan het moederdepartement van € 32,5 miljoen in verband met het over 2016 gerealiseerde surplus op de grens van het eigen vermogen;

  • Storting van moederdepartement van € 14,2 miljoen, dit is de aflossing van de vordering op het moederdepartement;

  • Beroep op de leenfaciliteit ten behoeve van investeringen in activa van € 3,3 miljoen;

  • Aflossingen op leningen ten behoeve van investeringen in activa van € 30,3 miljoen.

Nadere toelichting beroep op leenfaciliteit

Het laatste kwartaal van het jaar is besloten om geen beroep op de leenfaciliteit te doen vanwege de hoge liquiditeitspositie van RWS. RWS heeft vanaf 2017 nieuwe activaklassen (wijziging in levensduur). Voor deze levensduur was geen leenplafond aanwezig en kon dus niet geleend worden. In 2018 wordt in overleg met de Rijkshoofdboekhouding bekeken hoe RWS omgaat met leningen in relatie tot de ontwikkeling van de eigen liquiditeitspositie.

Doelmatigheidsindicatoren

Een doelstelling van de agentschapsvorming van Rijkswaterstaat is het verhogen van de doelmatigheid. Om te kunnen beoordelen hoe de doelmatigheid zich ontwikkelt, wordt gebruik gemaakt van een aantal indicatoren.

Omschrijving

2014

2015

2016

2017

Begroting 2017

           

Apparaatskosten per eenheid areaal (x € 1.000)

         

Hoofdwegennet

25,38

24,50

26,58

26,27

24,95

Hoofdvaarwegennet

25,74

24,56

25,92

25,96

25,58

Hoofdwatersystemen

1,06

1,05

1,15

1,18

1,11

           

% Apparaatskosten ten opzichte van de omzet

         

% Apparaatskosten ten opzichte van de omzet

21%

21%

24%

24%

28%

           

Tarieven per FTE

         

Kosten per FTE

125.440

119.967

118.105

121.645

122.588

Met prijspeilcorrectie

121.987

116.283

117.471

120.190

           

Omzet agentschap per product (x € 1.000)

         

Hoofdwatersystemen

393.322

486.318

486.599

476.810

410.080

Hoofdwegennet

974.671

963.322

1.104.007

1.125.493

1.104.334

Hoofdvaarwegennet

560.165

554.384

601.597

557.416

605.625

Overig

254.228

220.464

42.978

53.114

53.948

TOTAAL

2.182.386

2.224.488

2.235.181

2.212.833

2.173.987

           

Bezetting

         

FTE formatie

8.672

8.679

8.685

8.741

8.564

FTE bezetting

8.430

8.368

8.618

8.797

% overhead

1

1

14,76%

14,43%

13%

           

Exploitatiesaldo (% van de omzet)

         

Exploitatiesaldo (% van de omzet

– 0,5%

0,1%

3,0%

1,3%

0%

           

Gebruikerstevredenheid

         

Publieksgerichtheid

41%

38%

41%

Zie toelichting

70%

Gebruikerstevredenheid HWS

Zie toelichting

70%

Gebruikerstevredenheid HWN

81%

80%

81%

85%

80%

Gebruikerstevredenheid HVWN

72%

69%

69%

69%

75%

           

Ontwikkeling PIN-waarden

         

Hoofdwatersystemen

95

91

97

100

100

Hoofdwegennet

98

99

98

100

100

Hoofdvaarwegennet

95

91

97

100

100

X Noot
1

Dit percentage is door een nieuwe manier van administreren als gevolg van de reorganisatie niet meer vergelijkbaar meetbaar.

Toelichting op het overzicht doelmatigheidsindicatoren

Apparaatskosten per eenheid areaal

Deze indicator geeft informatie over hoe de kosten die het apparaat van Rijkswaterstaat maakt voor verkeersmanagement en beheer en onderhoud, zich ontwikkelen ten opzichte van het areaal.

Een dalende trend van de kosten per eenheid areaal geeft een indicatie van een toename in de efficiëntie van de organisatie op het gebied van Beheer en Onderhoud en Verkeersmanagement. De loonprijsbijstelling is in 2017 verwerkt en de normen voor het areaal zijn niet veranderd, daardoor stijgen de gemiddelde loonkosten.

Percentage apparaatskosten ten opzichte van de omzet

Deze indicator geeft de verhouding weer tussen de kosten van het apparaat en de totale opbrengst (inclusief GVKA-gelden) van Rijkswaterstaat. Het percentage is ten opzichte van 2016 gelijk gebleven.

Tarieven per FTE

Deze indicator geeft de ontwikkeling weer van de kosten (loonkosten, materiële kosten, rentekosten en afschrijvingskosten) per formatieve ambtelijke FTE. Er is een stijging waar te nemen als gevolg van het verrekenen van de loonprijsbijstelling in 2017.

Omzet agentschap per product

In deze tabel is de omzet IenM uitgesplitst naar de verschillende netwerken.

Bezetting

Deze voorgeschreven indicator geeft aan hoe de ambtelijke formatie van Rijkswaterstaat zich ontwikkelt. Op zichzelf zegt dit kengetal niets over de doelmatigheid van de organisatie, maar moet dit worden bezien in relatie tot de omvang van het werkpakket. De formatie in 2017 is in de loop van 2017 door extra toekenningen als gevolg van m.n. Omgevingswet, Capaciteit vanwege areaalgroei, Stormvloedkering, kennis op waterveiligheidsgebied, Connecting Mobility en Payrollers gegroeid van 8.564 fte naar 8.741 fte. De bezetting ultimo 2017 bedraagt 8.797 fte. Daarmee ligt de bezetting iets boven de formatie van 8.741 fte. Dit is het gevolg van een extra werving van trainees en medewerkers met een maatwerkarrangement in het kader van de reorganisatie RWS. Deze bezetting maakt geen deel uit van de formatie van Rijkswaterstaat maar worden wel meegenomen in de bezetting.

Exploitatiesaldo (% van de omzet)

Deze voorgeschreven indicator toont de ontwikkeling van het exploitatiesaldo als percentage van de opbrengst over de afgelopen 4 jaar. Een positief percentage duidt op een positief exploitatiesaldo.

Gebruikerstevredenheid

Jaarlijks laat Rijkswaterstaat de gebruikerstevredenheid toetsen bij groepen gebruikers van de netwerken. De waardering van de gebruikers is opgenomen als een percentage van de ondervraagden dat tevreden is. In 2017 is geen reputatieonderzoek uitgevoerd naar de publieksgerichtheid.

In 2018 is weer een gebruikerstevredenheid onderzoek op het HWS gepland. Op het HWN is wel een gebruikerstevredenheidsonderzoek uitgevoerd, hier is een tevredenheidsscore van 85% behaald. De score bij de gebruikers van het HVWN is onveranderd gebleven.

Ontwikkeling PIN-waarden

Deze indicator geeft de ontwikkeling weer van de PIN-waarde per netwerk. In de berekening van de PIN-waardes wordt het verslagjaar als basisjaar genomen en worden de voorgaande jaren hierop aangepast.

Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT)

Staat van baten en lasten van het baten-lastenagentschap Inspectie Leefomgeving en Transport (Bedragen x € 1.000)
 

(1)

(2)

(3)=(2)–(1)

(4)

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie 2017

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie 2016

Baten

       

Omzet moederdepartement

121.749

121.028

– 721

130.828

Omzet overige departementen

375

375

0

373

Omzet derden

23.566

27.989

4.423

22.550

Rentebaten

50

0

– 50

14

Vrijval voorzieningen

0

98

98

1.814

Bijzondere baten

0

1.647

1.647

1.378

         

Totaal baten

145.740

151.137

5.397

156.957

         

Lasten

       

Apparaatskosten

143.541

152.664

9.123

148.136

Personele kosten

100.525

112.741

12.216

111.191

Waarvan eigen personeel

96.825

99.425

2.600

101.429

Waarvan externe inhuur

3.500

13.249

9.749

9.510

Waarvan overige personele kosten

200

67

– 133

251

Materiële kosten

43.016

39.922

– 3.094

36.945

Waarvan apparaat ICT

200

379

179

245

Waarvan bijdrage aan SSO's

12.666

22.146

9.480

18.767

Waarvan overige materiële kosten

30.150

17.397

– 12.753

17.933

Rentelasten

0

0

0

0

Afschrijvingskosten

2.099

1.808

– 291

2.369

Immaterieel

0

0

0

0

Materieel

2.099

1.808

– 291

2.369

Overige lasten

100

1.535

1.435

1.660

Dotaties voorzieningen

100

1.266

1.166

6

Bijzondere lasten

0

269

269

1.654

         

Totaal lasten

145.740

156.006

10.266

152.166

         

Saldo van baten en lasten

0

– 4.869

– 4.869

4.791

Baten

Omzet moederdepartement

De omzet IenM betreft de omzet uit hoofde van activiteiten die de ILT verricht voor het moederdepartement. De omzet IenM is grotendeels een vergoeding voor het hoofdproduct Handhaving.

De agentschapsbijdrage 2017 wijkt af van de ontwerpbegroting door diverse mutaties die tijdens de verschillende begrotingsmomenten zijn doorgevoerd.

De gerealiseerde omzet moederdepartement over 2017 wijkt af van de betaalde bijdrage (in kastermen) doordat er middelen, die in voorgaande jaren op de balans zijn gereserveerd, in 2017 zijn gerealiseerd. Daarnaast is een bijdrage van DGB ontvangen voor ERTMS (niet via artikel 24 Hoofdstuk XII).

De belangrijkste begrotingsmutaties betroffen de structurele overheveling van crisisnetwerktaken aan Rijkswaterstaat (VJN) en de overheveling van taken rond de BES-eilanden aan DGB. Daarnaast is loon- en prijsbijstelling ontvangen.

Omzet overige departementen

De realisatie omzet overige departementen van € 0,375 miljoen betreft bijdragen van BZK ter dekking van aanvullende taken in het kader van de Wet Normering Topinkomens (€ 310.240) en een bijdrage aan de kosten van Corpodata (€ 65.130), beide uitgevoerd door de Autoriteit woningcorporaties (Aw).

Omzet derden

De omzet van derden heeft betrekking op de aan afnemers van producten op het gebied van vergunningverlening in rekening gebrachte tarieven. Deze opbrengsten zijn vraaggestuurd en vielen in 2017 ruim hoger uit dan begroot (€ 2,0 miljoen).

De opbrengsten van de dienstverleningsovereenkomst met de ANVS en de ontvangen bijdragen van deelnemers aan het Inspectieloket zijn ook onder opbrengst derden verantwoord.

Tevens is hier de opbrengst voor het toezicht op de woningcorporaties verantwoord voor zover deze uit de heffing op de wooncorporaties is gefinancierd. De heffing 2017 bedroeg € 15,8 miljoen (incl. € 3,2 miljoen Resultaat Aw 2016). Omdat de Aw over 2017 een negatief resultaat van € 1,2 miljoen heeft behaald, is dit bedrag aanvullend als opbrengst 2017 verantwoord (totaal € 17,0 miljoen). Dit tekort wordt verrekend met de heffing 2018.

Rentebaten

Er zijn geen rentebaten door de lage rentestand.

Vrijval voorzieningen

De vrijval van de voorzieningen betreft vrijval op de voorziening dubieuze debiteuren.

Bijzondere baten

In 2017 is gebleken dat de overlopende posten 2016 te hoog waren ingeschat of dat facturen niet zijn ontvangen (€ 1,6 miljoen). Daarnaast is sprake van opbrengsten voor buiten gebruik gestelde voertuigen (€ 46.407) en ontvangen schade-uitkeringen (€ 14.100).

Lasten

De apparaatskosten betreffen de personele en materiële kosten over 2017.

Personele kosten

De gerealiseerde personele kosten wijken € 12,2 miljoen af van de begroting.

De hogere kosten voor eigen personeel zijn het gevolg van CAO-wijzigingen, hiervoor is ook bij loonbijstelling toegekend. Ten opzichte van 2016 is de bezetting in 2017 lager. De hogere kosten voor inhuur ten opzichte van 2016 betreft met name inhuur ICT en tijdelijke extra inhuur ten behoeve van de inrichting van de Aw.

Materiële kosten

De materiële kosten zijn lager dan begroot (€ 3,1 miljoen). Dit wordt vooral veroorzaakt door de overheveling van crisisnetwerktaken naar RWS. Ook is sprake van herrubricering van kosten (verschuiving tussen overig materieel en bijdragen aan SSO’s) ten opzichte van de begroting. De materiële kosten zijn hoger dan 2016. De oorzaak hiervan is met name te vinden in de gestegen ICT-vernieuwings- en beheerkosten.

Rentelasten

De inspectie heeft geen lopende leningen en daardoor ook geen rentelasten.

Afschrijvingskosten

De afschrijvingskosten zijn lager dan begroot als gevolg van eerdere desinvesteringen.

Dotaties voorzieningen

De grootste dotatie is gedaan aan de voorziening functioneel leeftijdsontslag (€ 1,1 miljoen). Daarnaast zijn er dotaties aan de voorziening claims derden (€ 55.000), reorganisatievoorziening (€ 47.368) en de voorziening dubieuze debiteren (€ 22.309). De voorzieningen zijn nader toegelicht in de toelichting op de balans.

Bijzondere lasten

De bijzondere lasten bestaan voor € 243.941 uit kosten uit 2016, die niet geanticipeerd waren in de jaarrekening 2016. Daarnaast betreft de verschrotingswaarde van afgevoerde activa € 24.770. Deze staat tegenover een opbrengstwaarde ad € 46.407 waardoor effectief sprake is van een boekwinst ad € 21.637.

Saldo van baten en lasten

De ILT heeft over 2017 een negatief resultaat behaald van € 4,9 miljoen dat wordt opgevangen binnen het Eigen Vermogen. De belangrijkste oorzaken voor dit negatieve resultaat zijn een incidentele dotatie aan de voorziening FLO/SBF en gestegen kosten voor ICT. Het negatieve resultaat vormt onderwerp van gesprek bij de IenM-brede concernsturingscyclus en maatregelen voor de gestegen ICT-kosten komen aan bod bij het IenM-brede hoofdbesluitvormingsmoment.

Balans

Balans per 31 december 2017 bedragen x € 1.000
 

31 december 2017

31 december 2016

Activa

   

Immateriële vaste activa

0

0

Materiële vaste activa

2.075

3.787

Grond en gebouwen

0

0

Installaties en inventarissen

0

0

Overige materiële vaste activa

2.075

3.787

Materiële vaste activa in aanbouw

0

0

Onderhanden werk

0

0

Debiteuren

1.587

937

Overige vorderingen en overlopende activa

3.378

1.242

Liquide middelen

26.542

40.775

Totaal activa

33.582

46.741

     

Passiva

   

Eigen vermogen

2.595

12.230

Exploitatiereserve

7.465

7.439

Onverdeeld resultaat

– 4.869

4.791

Voorzieningen

2.812

2.138

Leningen bij het MvF

0

0

Crediteuren

1.213

294

Overige schulden en overlopende passiva

26.962

32.079

Totaal passiva

33.582

46.741

Activa

Materiële vaste activa

Een belangrijk deel van deze post betreft het huidige wagenpark van de inspectie. Er hebben geen vervangings- of uitbreidingsinvesteringen in het wagenpark plaatsgevonden. Er zijn 9 voertuigen afgevoerd in 2017. Bij toekomstige vervanging van het wagenpark worden de ILT-voertuigen geleased en daarmee geen eigendom van de ILT.

Debiteuren

De debiteurenstand is gestegen ten opzichte van 2016. Dit vanwege een hoger aantal openstaande vorderingen op het moederdepartement (€ 0,2 miljoen), andere onderdelen van het Rijk (€ 0,1 miljoen) en derden (€ 0,3 miljoen).

Overige vorderingen en overlopende activa

Deze post betreft grotendeels nog te factureren werkzaamheden vergunningverlening.

Liquide middelen

De ILT heeft een rekening-courantverhouding met de Rijkshoofdboekhouding van het Ministerie van Financiën. Ondanks de € 26,3 miljoen die per 31 december op de rekening-courant staat, is er geen deposito geplaatst bij de Rijkshoofdboekhouding. Dit vanwege het ontbreken van een rentevergoeding (0%) voor korte en middellange deposito-looptijden.

Tegenover de liquide middelen staan een aantal voorzieningen, reserveringen en schuldposities op de balans en heeft de ILT de beschikking over een eigen vermogen. Het saldo op de rekening-courant staat vrij ter beschikking.

Passiva

Eigen vermogen

De overtollige middelen over 2016 van € 4,8 miljoen zijn in 2017 aan de eigenaar afgedragen. Het negatieve resultaat van € 4,5 miljoen over 2017 komt ten laste van de exploitatiereserve. Het eigen vermogen van de ILT mag maximaal € 7.498.323 bedragen (5% van de gemiddelde omzet over de laatste 3 jaar). Er is geen sprake van overschrijding van het plafond.

Verloopstaat eigen vermogen t/m 31 december 2017 (Bedragen x € 1.000)
 

Exploitatie reserve

Onverdeeld resultaat

Totale vermogen

Stand begin boekjaar

7.439

4.791

12.230

Resultaatverdeling

4.791

– 4.791

0

Afdracht overschot aan moederdep.

– 4.765

 

– 4.765

Resultaat boekjaar

 

– 4.869

– 4.869

Stand eind boekjaar

7.465

– 4.869

2.595

Voorzieningen

Voorziening SBF/FLO:

Voor werknemers die werkzaam zijn in een zogenoemde substantieel bezwarende functie is, op basis van de SBF/FLO-regeling, in het verleden een voorziening getroffen omdat deze werknemers recht hebben om vervroegd uit te treden. De voorziening is gewaardeerd tegen contante waarde. Deze contante waarde is berekend met behulp van de 10 jaar depositorente bij de Rijkshoofdboekhouding. De rente is iets gestegen. Tegelijkertijd is er voor een aantal rechthebbenden een correctie doorgevoerd op hun rechten. Het gaat om erkenning van politiejaren voor de opbouw van rechten voor SB-functies en herstel van in 2015 ingetrokken rechten naar aanleiding van overleg met de vakbonden. Per saldo leidt dit tot een dotatie van € 1,1 miljoen.

Reorganisatievoorziening:

Ontslagregeling CFV. Voor een aantal oud-medewerkers is in het verleden een ontslagregeling getroffen. Er is nog een bedrag van € 127.605 voorzien voor de resterende termijn van de regeling (2018).

Voorziening claims derden:

De dotatie betreft het schikkingsvoorstel van de ILT naar aanleiding van uitspraak van de rechter. Op overige zaken die nog lopen wordt in de niet uit de balans blijkende verplichtingen ingegaan.

Verloopstaat voorzieningen t/m 31 december 2017 (Bedragen x € 1.000)
 

SBF/FLO

Reorganisatie

Claims derden

Dubieuze debiteuren

Totaal

Stand begin boekjaar

1.959

179

0

485

2.623

Dotatie ten laste van het resultaat

1.142

47

55

22

1.266

Vrijval ten gunste van het resultaat

0

0

0

– 98

– 98

Onttrekking voorziening

– 471

– 99

0

0

– 570

Stand eind boekjaar

2.629

128

55

409

3.221

Crediteuren

De crediteuren betreffen facturen uit de reguliere bedrijfsvoering.

Overige schulden en overlopende passiva.

Hieronder vallen vele verschillende schuldposities van de inspectie. Belangrijkste daarbij zijn de verplichtingen aan het personeel (€ 8,5 miljoen) en transitorische posten (€ 9,7 miljoen).

Apart onder nog te betalen staat nog de projectsteun wijkenaanpak. In 2008 heeft CFV een taak gekregen in het innen en verstrekken van bijzondere projectsteun voor de 40 aandachtswijken van jaarlijks € 75 miljoen. Op grond van de eindverantwoordingen (tussenstand) over de verstrekte subsidies 2008 tot en met 2012 is tot en met 2015 € 3,5 miljoen teruggevorderd bij diverse corporaties. Naar verwachting vinden de laatste eindafrekening in 2019 plaats. Het uiteindelijke saldo staat ter beschikking aan de Minister van BZK.

De verhoudingen vorderingen en schulden ten opzichte van het moederdepartement, overige departementen en agentschappen en derden zijn als volgt:

Specificatie vorderingen / schulden (Bedragen x € 1.000)
 

Moederdepartement

Overige ministeries en agentschappen

Derden

Debiteuren1

293

321

1.382

Nog te ontvangen bedragen

190

246

2.037

Liquide middelen

 

26.542

 

Crediteuren

0

393

820

Nog te betalen bedragen

5.334

6.188

15.440

X Noot
1

exclusief de voorziening voor dubieuze debiteuren

Kasstroomoverzicht

Kasstroomoverzicht over 2017 (Bedragen x € 1.000)
   

(1)

(2)

(3)=(2)–(1)

Omschrijving

 

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

         

1. Rekening-courant RHB 1 januari 2017

 

31.374

40.775

9.401

         

2a. Ontvangsten operationele kasstroom

+/+

2.000

– 5.174

– 7.174

2b. Totaal uitgaven operationele kasstroom

–/–

– 6.000

– 4.199

1.801

         

2. Operationele kasstroom

 

– 4.000

– 9.373

– 5.373

         

3a. Totaal investeringen

–/–

– 200

– 120

80

3b. Totaal boekwaarde desinvesteringen

+/+

0

25

25

         

3. Totaal investeringskasstroom

 

– 200

– 96

104

         

4a. Eenmalige uitkering aan moederdepartement

–/–

0

– 4.765

– 4.765

4b. Eenmalige storting door moederdepartement

+/+

0

0

0

4c. Aflossingen op leningen

–/–

0

0

0

4d. Beroep op leenfaciliteit

+/+

0

0

0

         

4. Totaal financieringskasstroom

 

0

– 4.765

– 4.765

         

5. Rekening-courant RHB 31 december 2017

 

27.174

26.542

– 632

De Inspectie Leefomgeving en Transport heeft een rekening-courantverhouding met de Rijkshoofdboekhouding.

  • 1. Rekening-courant RHB per 1 januari 2017

    De rekening-courant met de Rijkshoofdboekhouding stond per 1 januari 2017 op € 40,8 miljoen.

  • 2. Operationele kasstroom

    De operationele kasstroom geeft de kasstromen weer die voortvloeien uit de bedrijfsvoering. Bij het bepalen van de operationele kasstroom is uitgegaan van het saldo van baten en lasten, dat is gecorrigeerd voor de afschrijvingen en de mutaties in de balansposten kortlopende activa en passiva.

    De negatieve operationele kasstroom over 2017 is vooral ontstaan door het negatieve resultaat per 31 december (€ 4,5 miljoen).

  • 3. Totaal investeringskasstroom

    Er is iets minder dan begroot geïnvesteerd in inspectie-apparatuur. De desinvesteringen betreffen de afstoot van 9 voertuigen.

  • 4. Totaal financieringskasstroom

    De financieringskasstroom in 2017 betreft de afdracht aan het moederdepartement van het overschot aan eigen vermogen per 31 december 2016. Voor de geactiveerde kosten over 2017 is geen lening aangevraagd gezien de huidige liquiditeitspositie.

  • 5. Rekening-courant RHB per 31 december 2017

    Per 31 december 2017 staat er € 26,5 miljoen op de rekening-courant bij de Rijkshoofdboekhouding.

    Het positieve saldo wordt verklaard doordat er tegenover de liquide middelen schuldposities zijn in de vorm van voorzieningen, eigen vermogen, transitorische posten en overige posten met een structureel karakter (ontvangen waarborgsommen, reservering vakantiegeld). Gezien de nulstand van de rente op deposito’s zijn er geen middelen vastgezet op korte of middellange deposito’s. Het saldo op de rekening-courant is daarmee vrij ter beschikking.

Overzicht doelmatigheidsindicatoren per 31 december 2017
 

Realisatie

Begroting

Omschrijving Generiek Deel

2014

2015

2016

2017

2017

1. Kostprijzen per productgroep (x € 1.000)

         

– Handhaving

125.677

126.080

117.865

130.267

125.968

– Vergunningverlening

24.103

19.750

25.363

25.739

19.772

2. Tarieven/uur (x € 1)

         

– Handhaving

134,1

129,7

145,5

145,6

139,8

– Vergunningverlening

137,5

132,5

134,8

141,1

123,6

3. Omzet per productgroep (x € 1.000)

         

– Handhaving

139.898

133.154

140.082

122.759

125.968

– Vergunningverlening

7.525

13.832

12.068

14.221

7.584

4. FTE-totaal

(excl. externe inhuur)

1.171

1.135

1.152

1.099

1.121

5. Saldo van baten en lasten (%)

0,25%

1,02%

2,08%

– 3,22%

0%

6. Kwaliteitsindicator 1: doorlooptijd vergunningen1

86%

90%

86%

91%

95%

7. Kwaliteitsindicator 2: wachttijden informatiecentrum

13 sec.

21 sec.

29 sec.

38 sec.

<20sec.

           

Omschrijving Specifiek Deel

         

8. Kwaliteit Handhaving:

         

Klachten (bezwaar en beroep)2

1.484

1.484

381

1.071

1.000

Gegrond verklaard (%)

n.b.

48%

n.b.

n.b.

0%

X Noot
1

de doorlooptijd vergunningverlening betreft een ongewogen gemiddelde van de doorlooptijden vergunningverlening van de ILT en is exclusief vergunningen op het terrein van Water Producten en Stoffen.

X Noot
2

Het betreft hier enkel bezwaar en beroep, klachten geregistreerd bij het meld- en informatiecentrum zijn niet meegenomen.

De kostprijzen per productgroep zijn voor vergunningverlening iets gestegen ten opzichte van 2016. De lagere kostprijs voor handhaving zijn onder andere het gevolg van overgehevelde taken (begrotingsmutaties).

In 2016 werden de kosten voor de Aw voor de uurtarieven nog volledig onder handhaving gerekend, inmiddels worden ook activiteiten van de Aw toegerekend aan vergunningverlening.

Het verschil tussen de omzet vergunningverlening en de kosten voor vergunningverlening wordt verklaard doordat de ILT (overwegend) niet-kostendekkende tarieven afgeeft. Daarnaast worden er niet-tarifeerbare producten afgegeven.

De bezetting van de ILT per ultimo 2017 is lager dan eind 2016. Begin 2017 heeft taakoverheveling naar IBI, RWS en DGB plaatsgevonden (12 fte). Daarnaast was de uitstroom in 2017, ondanks forse inspanningen op het gebied van werving en selectie, groter dan de instroom.

De wachttijden bij het informatiecentrum lagen hoger doordat meer sprake was van pieken in de aantallen telefonische vragen door de bulkzendingen handhavingsbrieven energie labels.

Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI)

Introductie

Het KNMI adviseert en waarschuwt de samenleving om risico’s met atmosferische of seismologische oorsprong terug te dringen. Het KNMI ontwikkelt daartoe hoogwaardige kennis, verricht waarnemingen, en zet die om in producten en diensten die de veiligheidsrisico’s verminderen, bijdragen aan een duurzame samenleving en economische mogelijkheden bevorderen. Het KNMI richt zich op de publieke taken. Per 1 januari 2016 is de Wet taken meteorologie en seismologie (WtMS) in werking getreden.

Producten en diensten

Om de bovengenoemde algemene beleidsdoelstelling te bereiken levert het KNMI voortdurend informatie, kennis en data op het gebied van meteorologie en seismologie. Deze worden permanent up-to-date gehouden volgens de modernste inzichten van wetenschap en techniek. Informatie, kennis en data moeten ook effectief op de plaatsen terechtkomen waar ze daadwerkelijk nodig zijn: bij burgers, brandweer, politie, water- en wegbeheerders, luchtvaartautoriteiten, bedrijven, beleidsmakers en rampenbestrijders. Daarbij spelen ook de particuliere weerbureaus en de media een belangrijke rol. Het KNMI heeft zijn producten en diensten ingedeeld in de productgroepen Meteorologie en Seismologie. Daarnaast wordt Aardobservatie als product onderscheiden. Meetbare gegevens voor deze productgroepen zijn opgenomen in het beleidsartikel 23.

Staat van baten en lasten agentschap KNMI voor het jaar 2017 (x € 1.000) – Tabel in bewerkbare vorm aanleveren zodat deze kan worden opgenomen.

Toelichting Baten

Omzet IenM (bedragen x € 1.000)
 

Begroot 2017

Realisatie 2017

Verschil

Realisatie 2016

Artikel 11 Waterkwantiteit

410

500

90

524

Artikel 16 Openbaar vervoer en spoor

0

20

20

44

Artikel 17 Luchtvaart

20

44

24

14

Artikel 19 Klimaat

398

424

26

809

Artikel 23 Meteorologie, seismologie en aardobservatie

40.852

43.088

2.236

35.952

Inzet middelen Balans

0

6.599

6.599

10.662

Bijdrage ILT

104

0

– 104

104

Bijdrage RWS

2.531

2.370

– 161

2.458

ANVS

213

213

0

213

Overig IenM

 

1.051

1.051

138

Overig

   

0

 

Totaal

44.528

54.309

9.781

50.918

In bovenstaande tabel wordt de aansluiting weergegeven tussen de ontvangen middelen van het moederdepartement en de omzet die in de administratie is verantwoord. De inzet middelen balans betreffen de nog uit te voeren werkzaamheden uit 2017. Deze bestaat voornamelijk uit aardobservatie (€ 5,0 miljoen). Daarnaast zijn middelen ingezet voor het Datalab (€ 0,6 miljoen) en Space Weather (€ 0,4 miljoen). De overige opbrengsten bestaan voornamelijk uit opbrengsten in het kader van de orkaan Irma op St. Maarten (€ 0,3 miljoen) en extra opdrachten voor RWS (€ 0,5 miljoen).

De ontvangsten waar nog geen prestaties (kosten) tegenover staan worden niet als opbrengst verantwoord, maar als vooruitontvangen bedragen verantwoord ter dekking van toekomstige kosten. Zodra de prestaties (kosten) worden geleverd, worden de opbrengsten verantwoord en de vooruitontvangen bedragen verminderd. In 2017 zijn de vooruitontvangen bedragen vooral verminderd door geboekte opbrengsten in het kader van Aardobservatie. Een uitsplitsing van de vooruitontvangen positie volgt uit de onderstaande tabel.

Vooruit ontvangen omzet IenM (bedragen x € 1.000)
 

per

Vooruitontvangen

per

 

1-1-2017

BIJ

AF

31-12-2017

Aardobservatie

10.260

 

4.971

5.289

Cabauw

89

 

89

0

BES overname dvl

433

 

433

0

Radar

205

 

205

0

AOD

175

 

175

0

Reken- en opslaginfrastructuur

340

 

340

0

BES Golfmodel

215

 

215

0

BES Meteo en seismo

210

23

42

191

Datascientist

 

138

 

138

         

Totaal vooruitontvangen Transitorische passiva

11.927

161

6.470

5.618

Klimaatsheets

1

0

1

0

Space Weather

373

0

371

2

SBW Wind

65

0

65

0

Golfmodel

 

215

109

106

Radar

 

205

144

61

Overig

20

 

20

0

         

Totaal

12.386

581

7.180

5.787

Omzet overige departementen (bedragen x € 1.000)
 

Begroot 2017

Realisatie 2017

Verschil

Realisatie 2016

RIVM

476

115

– 361

0

Defensie

976

1.183

207

984

EZ

950

1.069

119

982

Buitenlandse zaken

0

25

25

 

Overig

 

49

49

69

Totaal

2.402

2.441

39

2.035

Uit de bovenstaande tabel blijkt dat de opbrengsten vanuit overige departementen per saldo nagenoeg gelijk zijn aan de begrote opbrengsten. De opbrengsten RIVM zijn lager, omdat in de begroting rekening is gehouden met € 0,4 miljoen opbrengsten voor facilitaire dienstverlening. Deze dienstverlening is echter in de kosten verantwoord. De opbrengsten Defensie zijn vooral hoger dan begroot door het uitvoeren van een extra project (€ 0,2 miljoen). De opbrengsten EZ zijn hoger door een indexatie van de opbrengsten ter compensatie van de gestegen kosten.

Omzet derden (bedragen x € 1.000)
 

Begroot 2017

Realisatie 2017

Verschil

Realisatie 2016

Luchtvaart

9.232

9.103

– 129

9.288

Projecten extern gefinancierd

9.477

9.787

310

10.325

Dataverstrekkingen en licenties

511

649

138

693

Overig

4.127

1.465

– 2.662

698

Totaal

23.347

21.004

– 2.343

21.004

De lagere dan begrote realisatie van de opbrengsten derden wordt veroorzaakt doordat een aantal hier begrote projecten niet zijn gerealiseerd.

Rentebaten

De rentebaten bestaan uit ontvangen rente over het saldo op de rekening-courant. De realisatie is nihil door de lage rentestand in 2017.

Toelichting Lasten

Personeel (bedragen x € 1.000)
 

Begroot 2017

Realisatie 2017

Verschil

Realisatie 2016

Personeel

29.960

32.760

2.800

32.784

Specificatie

       

Eigen personeelskosten

29.460

31.515

2.055

30.478

waarvan: Loonkosten

 

29.750

 

28.512

waarvan: Overige personeelskosten

 

1.765

 

1.966

Inhuur

500

1.245

745

2.306

         

Gemiddeld aantal fte

370,0

382,7

12,7

372,0

Mutatie fte t.o.v. voorgaand jaar

 

2,9%

 

4,0%

Loonsom per medewerker

 

77,7

 

76,7

Mutatie salariskosten per medewerker

 

1,4%

 

2,0%

De gemiddelde bezetting in 2017 bedraagt 383 fte, dit is een stijging van 12,7 fte ten opzichte van de begroting 2017. Dit verklaart grotendeels het verschil van de realisatie van de personeelskosten tussen de jaren ten opzichte van de begroting 2017. De stijging van de realisatie van de gemiddelde bezetting zit met name in de tijdelijke bezetting en wordt voornamelijk veroorzaakt door de benodigde capaciteit en kennis voor het uitvoeren van de diverse maatwerk- en subsidieprojecten. Het KNMI heeft een groeiende flexibele schil. Van de medewerkers binnen het KNMI is 18% per 31-12-2017 in tijdelijke dienst. Het gemiddelde ziekteverzuim (2,7%) is beneden de norm (4%) gebleven in 2017.

Materieel (bedragen x € 1.000)
 

Begroot 2017

Realisatie 2017

Verschil

Realisatie 2016

         

Materieel

38.064

45.260

7.196

39.115

Contributie Bijdragen

 

24.885

 

20.278

waarvan aardobservatie

 

22.204

 

17.318

waarvan overig

 

2.681

 

2.961

Onderhoud en exploitatie

 

4.821

 

4.284

Huur en lease

 

4.907

 

5.280

Bureau, voorlichting en huisvesting

 

1.642

 

1.786

SWO

 

0

 

0

Uitbesteding

 

9.069

 

7.348

Overige kosten

 

– 65

 

139

Rentelasten, afschrijvingskosten en overige lasten

De afschrijvingskosten zijn in 2017 lager dan begroot. De oorzaak is dat de aangeschafte activa later in gebruik is genomen dan verwacht. Het aansluiten van de nieuwe activa op de bestaande infrastructuur en aansluitend het testen duurde langer dan verwacht. Door het in gebruik nemen van de nieuwe radar, wolkenhoogtemeters en HPC zijn de afschrijvingslasten hoger dan in 2016. De rentelasten zijn laag doordat eind 2014 de bestaande leningen versneld zijn afgelost.

Agentschapsdeel Vpb-lasten

Met ingang van 1 januari 2016 is de Wet modernisering Vbp-plicht overheidsondernemingen in werking getreden. Deze activiteiten zijn door het KNMI in kaart gebracht. In 2017 is een voorlopige aangifte Vpb gedaan en betaald voor de jaren 2016 en 2017, die is verwerkt als «Agentschapsdeel Vpb-lasten» in de verantwoordingsstaat van de jaarrekening.

Saldo van baten en lasten

Het resultaat over 2017 is € 2,2 miljoen negatief. Voorgesteld wordt om het resultaat ten laste van het eigen vermogen te brengen. In opdracht van de eigenaar zijn in 2017 toekomstplannen opgesteld. Op basis van deze plannen ontwikkelt het KNMI zich naar een instituut met een gezonde bedrijfsvoering en financiën met een adequate infrastructuur, om te voorzien in een dienstverlening die aansluit op de ontwikkelingen in de samenleving.

Balans

Balans per 31 december 2017 van het KNMI (bedragen x € 1.000)
 

31-12-2017

31-12-2016

Activa

   

Immateriële vaste activa

   

* Software licenties

63

0

* In ontwikkeling

1.556

0

Materiële vaste activa

   

* Grond en gebouwen

4.460

4.546

* Installaties en inventaris

4.058

292

* Overige activa

5.513

2.768

* In ontwikkeling

91

4.233

Onderhanden projecten

4.512

2.883

Debiteuren

2.738

2.227

Nog te ontvangen

1.399

212

Liquide middelen

4.110

11.668

Totaal activa

28.499

28.829

     

Passiva

   

Eigen vermogen

   

* Exploitatiereserve

2.256

2.123

* Onverdeeld resultaat

– 2.234

133

Voorzieningen

480

556

Lening bij Min. van Financiën

4.516

0

Vooruitontvangen projecten

3.936

3.089

Crediteuren

266

502

Nog te betalen

19.279

22.426

Totaal passiva

28.499

28.829

Toelichting Balans

Voorzieningen (bedragen x € 1.000)
 

Wachtgeld

Reorganisatie-voorziening

Totaal

Saldo per 1 jan 2017

538

18

556

Bij:

     

dotatie

0

0

0

Af:

     

vrijval

0

0

0

mutaties

58

18

76

Totaal af

58

18

76

       

Saldo per 31 dec 2017

480

0

480

In 2015 is er een wachtgeldvoorziening gevormd voor een wettelijke en juridische verplichting aan één voormalige medewerker en een reorganisatievoorziening voor een Van-werk-naar-werk-kandidaat. In 2017 zijn de kosten voor de hiervoor vermelde voorzieningen als onttrekkingen opgenomen. De reorganisatievoorziening is eind 2017 volledig verbruikt.

Transitorische passiva (Nog te betalen) (bedragen x € 1.000)
 

31-12-2017

31-12-2016

Vooruitontvangen Overheid

5.615

11.927

Vooruitontvangen overig

816

733

Af te dragen derden

527

92

Nog te betalen

7.123

5.914

Nog te betalen Ministerie van Financiën

948

 

Te betalen vakantiegeld

924

894

Te betalen vakantiedagen

1.117

1.164

Te verrekenen luchtvaartmeteo

2.077

1.434

Te betalen eindejaaruitkering

137

132

Te betalen BTW

– 5

136

Totaal

19.279

22.426

De vooruit ontvangen bedragen overheid hebben voornamelijk betrekking op de bijdragen voor aardobservatie (€ 5,3 miljoen). Deze bedragen zullen in komende jaren worden uitgegeven. De daling wordt voornamelijk veroorzaakt doordat de contributiebetalingen aan EUMETSAT € 5,0 miljoen hoger waren dan de in 2017 ontvangen vergoeding.

De nog te betalen post betreft vooral de nog niet in 2017 ontvangen facturen van SSC-Campus (€ 4,2 miljoen) voor de dienstverlening in het derde en het vierde kwartaal en voor de kosten van het transformatieproject. De post Nog te betalen Ministerie van Financiën betreft het deel van de lening dat in 2018 moet worden terugbetaald. Te betalen vakantiedagen betreft de reservering voor niet opgenomen vakantiedagen voor eigen personeel. Te verrekenen luchtvaartmeteo bestaat uit prijs- en volumeverschillen van de tarieven van 2013 t/m 2017. Het bedrag van € 2,1 miljoen wordt in de komende periode verrekend in het tarief.

Specificatie vorderingen/schulden (bedragen x € 1.000)
 

Debiteuren

Onderhanden projecten

Nog te ontvangen

Liquide middelen

Crediteuren

Vooruit ontvangen projecten

Nog te betalen

Moederdepartement

85

 

52

 

169

5.785

Overige ministeries en agentschappen

328

227

446

4.110

0

650

4.210

Derden

2.324

4.285

900

 

265

3.117

9.284

Totaal

2.738

4.512

1.399

4.110

266

3.936

19.279

De post «Nog te betalen derden» is toegelicht onder het kopje Transitorische passiva (Nog te betalen). Met betrekking tot de posten Onderhanden en vooruitontvangen projecten zijn er veel projecten met een nog te ontvangen bedrag. Het TROPOMI project is met een nog te ontvangen bedrag van bijna € 1,3 miljoen met afstand de grootste. Andere projecten met een groot te ontvangen bedrag zijn OMI (€ 0,4 miljoen) en een tweetal CAMS-projecten (samen € 0,6 miljoen).

Daarnaast zijn er diverse projecten met een vooruitontvangen bedrag. De grootste bedragen zijn voor de seismologische dienstverlening aan het Ministerie van EZ (€ 0,6 miljoen) en de EU-subsidieprojecten Eunadics (€ 0,5 miljoen) en Blue Sky (€ 0,3 miljoen). De post debiteuren derden bestaat voor € 2,4 miljoen uit posten met een ouderdom kleiner dan 30 dagen. De grootste posten zijn Eurocontrol (€ 0,5 miljoen), ECMWF (€ 0,3 miljoen), Netherlands Space Office (€ 0,3 miljoen) en European Space Research (€ 0,2 miljoen).

Ontwikkeling Eigen Vermogen (bedragen x € 1.000)
 

31-12-2017

Saldo Eigen vermogen per 31/12/2016

2.123

Bij: Onverdeeld resultaat 2016

133

Saldo Eigen vermogen per 1/1/2017

2.256

Af: Eenmalige uitkering aan moederdepartement

 

Bij: Onverdeeld resultaat 2017

– 2.234

Saldo Eigen vermogen per 31/12/2017

22

Voorgesteld wordt om het onverdeelde resultaat van 2017 ten laste te brengen van het eigen vermogen. Het eigen vermogen bedraagt na verwerking van het verlies over 2017 € 0,022 miljoen. In de onderstaande tabel wordt de ontwikkeling van het eigen vermogen over de afgelopen jaren weergegeven.

Ontwikkeling eigen vermogen (bedragen x € 1.000)
 

2012

2013

2014

2015

realisatie 2016

Vastgestelde begroting 2017

realisatie 2017

1. Eigen vermogen per 1/1

611

1.877

5.407

1.783

2.123

2.123

2.256

2. Saldo van baten en lasten

1.266

2.276

– 1.250

340

133

0

– 2.234

3a. Uitkering aan moederdepartement

   

– 2.374

       

3b. Bijdrage van moederdepartement

             

3c. Overige mutaties

             

3. Totaal directe mutaties in EV

 

1.254

         

4. Eigen vermogen per 31/12

1.877

5.407

1.783

2.123

2.256

2.123

22

% gemiddelde omzet laatste 3 jaar

3,1%

8,9%

2,9%

2,9%

3,4%

3,2%

0,0%

Kastroomoverzicht

Kasstroomoverzicht per 31 december 2017 van het KNMI (bedragen x € 1.000)
   

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

   

Vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

1.

Rekening-courant RHB 1 januari 2017 + stand depositorekeningen

13.400

11.668

– 1.732

 

Totaal ontvangsten operationele kasstroom (+)

2.011

1.921

 
 

Totaal uitgaven operationele kasstroom (–/–)

– 3.945

– 8.171

 

2.

Totaal operationele kasstroom

– 1.934

– 6.250

– 4.316

3a.

Totaal investeringen (–/–)

– 3.927

– 6.143

– 2.216

3b.

Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)

0

319

319

3.

Totaal investeringskasstroom

– 3.927

– 5.824

– 1.897

4a.

Eenmalige uitkering aan moederdepartement (–/–)

 

0

 

4b.

Eenmalige storting door moederdepartement (+)

     

4c.

Aflossingen op leningen (–/–)

– 366

0

366

4d.

Beroep op leenfaciliteit (+)

3.927

4.516

589

4.

Totaal financieringskasstroom

3.561

4.516

955

5.

Rekening-courant RHB 31 december 2017 + stand depositorekeningen (=1+2+3+4)

11.100

4.110

– 6.990

Toelichting

Operationele kasstroom

De operationele kasstroom wordt afgeleid uit (afgerond) het saldo van baten en lasten (€ – 2,2 miljoen), dat is gecorrigeerd voor de afschrijvingskosten (€ 1,9 miljoen), toename onderhanden projecten (€ – 1,6 miljoen), toename kortlopende vorderingen (€ 1,7 miljoen), afname voorzieningen (€ 0,1 miljoen) en een afname van de schulden (€ – 2,5 miljoen).

Investeringskasstroom

In 2017 is vooral verder geïnvesteerd in vervanging van de nieuwe supercomputer (HPC) (€ 3,5 miljoen), de vervanging van de neerslagradars (€ 1,0 miljoen) en immateriële vaste activa (o.a. upgrade serverpark € 0,9 miljoen).

Financieringskasstroom

Er is in 2017 voor € 4,5 miljoen beroep op de leenfaciliteit gedaan. Dit ter financiering van de investeringen in activa (HPC, neerslagradars en immateriële vaste activa).

Doelmatigheid
 

2013

2014

2015

2016

2017

Begroting 2017

Kostprijs in € per eenheid product

           

– percentage overhead

100

112

100

103

97

109

– fte's indirect

125

118

100

92

104

95

             

Tarieven/uur

121

111

100

95

96

104

             

Omzet per productgroep

           

– meteorologie

46.254

47.121

50.946

54.544

52.649

51.420

– seismologie

2.690

1.753

2.089

2.096

2.898

1.828

– aardobservatie

8.468

9.846

13.050

17.318

22.207

17.029

             

FTE- per 31 december

358

354

348

372

383

370

             

Saldo van baten en lasten (%)

4

– 2

1

0

– 3

0

             

Algemene weersverwachtingen en adviezen

           

– afwijking min. temperatuur (°C)

– 0,01

– 0,18

0,45

0,44

0,34

ABS(<0,5)

– afwijking max. temperatuur (°C)

– 0,25

– 0,52

– 0,31

– 0,36

– 0,31

ABS(<0,5)

– gem afwijking windsnelheid (m/s)

0,26

0

0

0,26

– 0,12

ABS(<1,0)

Maritieme verwachtingen

           

– tijdigheid marifoonbericht (%)

99,3

99,9

99,5

98,9

99,4

>99

Overheadkosten

De overheadkosten kennen een licht dalende trend ten opzichte van 2016. Door wijzigingen in de totale kosten wordt een wijziging van de overheadkosten niet altijd zichtbaar in het percentage overhead. Het aantal niet direct aan producten toe te wijzen fte’s is gelijk aan 2016.

Aantal fte’s

De stijging van het aantal fte’s wordt voornamelijk veroorzaakt door de benodigde capaciteit en kennis voor het uitvoeren van de diverse maatwerk- en subsidieprojecten. De stijging zit voornamelijk in de tijdelijke fte’s.

Nederlandse Emissieautoriteit (NEa)

Introductie

De nieuwe missie van de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa) luidt: De Nederlandse Emissieautoriteit borgt als uitvoeringsorganisatie en toezichthouder dat bedrijven die deelnemen aan het Europese emissiehandelssysteem (EU ETS) en de wet- en regelgeving voor hernieuwbare energie vervoer en brandstoffen luchtverontreiniging, voldoen aan hun verplichtingen. Dat doet de NEa door bedrijven te informeren, te adviseren en door toezicht te houden.

Staat van baten en lasten agentschap Nederlandse Emissieautoriteit voor het jaar 2017 (bedragen x € 1.000)
 

(1)

(2)

(3)=(2)–(1)

 

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie 2017

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie 2016

Baten

       

Omzet IenM

7.002

7.405

403

8.149

Omzet overige departementen

106

7

– 99

0

Omzet derden

0

0

0

0

Rentebaten

0

0

0

0

Bijzondere baten

0

0

0

0

         

Totaal baten

7.108

7.412

304

8.149

         

Lasten

       

Apparaatskosten

       

– personele kosten

5.423

5.349

– 74

5.412

*waarvan eigen personeel

4.586

4.778

192

4.685

*waarvan externe inhuur

517

422

– 95

586

*waarvan overige personele kosten

320

149

– 171

141

– materiële kosten

1.170

1.151

– 19

1.269

*waarvan apparaat ICT

448

191

– 257

175

*waarvan bijdrage aan SSO's

502

527

25

461

*waarvan overige materiële kosten

220

433

213

633

Rentelasten

8

2

– 6

8

Afschrijvingskosten

       

– materieel

 

2

2

2

*waarvan apparaat ICT

       

– immaterieel

507

315

– 192

737

         

Totaal lasten

7.108

6.819

– 289

7.428

Resultaat voor belastingen

0

592

592

721

Agentschapsdeel Vpb-lasten

0

0

0

0

Resultaat na belastingen

0

592

592

721

Toelichting

Baten

Omzet IenM

De omzet IenM betreft de omzet voor werkzaamheden die de NEa verricht voor het moederdepartement. De omzet is onder te verdelen in de volgende onderdelen:

  • Naleving Europese emissiehandelssysteem (EU ETS) stationair en 442 broeikasgasinstallaties (€ 4,7 miljoen)

  • Nationale verplichtingen emissiehandel onder EU en VN (lump sum € 0,1 miljoen)

  • Naleving Richtlijnen Hernieuwbare Energie (EV), 209 deelnemersrollen (€ 2,35 miljoen)

  • Advies, ontwikkeling en implementatie EV, 2.182 uur (€ 0,25 miljoen)

De gerealiseerde omzet komt € 0,3 miljoen hoger uit dan oorspronkelijk begroot. Van de voor 2017 verkregen opdracht van € 8,126 miljoen is € 7,412 miljoen gerealiseerd. Van de offerte is de Initiële toewijzing fase 2 voor € 0,3 miljoen niet uitgevoerd en op Advies, Ontwikkeling en Implementatie EV is € 0,5 miljoen minder gerealiseerd. De omzet overige departementen is gerealiseerd bij het CBS.

Lasten

Personele kosten

De kosten van het eigen personeel zijn lager dan de kosten in de oorspronkelijke begroting. Er heeft een overschrijding op de salariskosten van eigen medewerkers plaatsgevonden van € 0,1 miljoen doordat de gemiddelde salariskosten per medewerker hoger uitvallen dan waarmee gebudgetteerd is (€ 83.000 per medewerker ten opzichte van € 75.000 in het budget). Daar tegenover staan lagere kosten voor externe inhuur (minder ingehuurd dan begroot) en overige personeelskosten (lagere kosten voor opleidingen dan gebudgetteerd. In 2017 is ook door eigen personeel gewerkt aan het Register Energie voor Vervoer fase 2. De loonkosten die betrekking hadden op deze uren (€ 0,056 miljoen zijn overgeboekt naar Zelfontwikkelde immateriële vaste activa in aanbouw).

Specificatie personele kosten

Begroting 2017

Realisatie 2017

Aantal FTE

60

56,9

Eigen personeelskosten

4.906

4.927

Kosten inhuur

517

422

Totale personele kosten

5.423

5.349

Materiële kosten

De totale materiële kosten zijn nagenoeg conform budget. Bij enkele posten heeft een overschrijding plaatsgevonden die op andere onderdelen wordt gecompenseerd door lagere uitgaven. Dit komt doordat een aantal kosten op een andere grootboekrekening is vastgelegd dan in de begroting. Hierin hebben geen noemenswaardige verschillen ten opzichte van budget plaatsgevonden.

Afschrijvingskosten

De afschrijvingskosten vallen lager uit dan begroot. Het Register Energie voor Vervoer fase 2 is nog niet in gebruik genomen terwijl dit wel was begroot. Hierdoor hebben er nog geen afschrijvingen over plaatsgevonden. De desbetreffende wetgeving lag ultimo 2017 in de Eerste Kamer ter goedkeuring. Als de wetgeving wordt aangenomen, wordt fase 2 in gebruik genomen en start de afschrijving.

Balans

Balans per 31 december 2017 van de Nederlandse Emissieautoriteit (bedragen x € 1.000)
 

31 december 2017

31 december 2016

ACTIVA

   
     

Vaste activa

   

Immateriële vaste activa

2.276

1.821

Materiële vaste activa

   

– Overige materiële vaste activa

0

3

 

2.276

1.824

     

Vlottende activa

   

Debiteuren

95

84

Overige vorderingen en overlopende activa

127

222

 

222

306

     

Liquide middelen

2.297

1.714

     

TOTAAL ACTIVA

4.795

3.844

     

PASSIVA

   
     

Eigen vermogen

   

Exploitatiereserve

381

299

Onverdeeld resultaat

592

721

 

973

1.020

Langlopende schulden

   

Leenfaciliteit Ministerie van Financiën

280

420

     

Kortlopende schulden

   

Crediteuren

17

3

Overige schulden en overlopende passiva

3.524

2.401

 

3.541

2.404

     

TOTAAL PASSIVA

4.795

3.844

Toelichting

Activa

Immateriële vaste activa

De immateriële vaste activa zijn gewaardeerd tegen de historische kostprijs verminderd met de cumulatieve afschrijvingen. Onder de immateriële vaste activa valt het in mei 2015 in gebruik genomen Register Energie voor Vervoer fase 1 en het in aanbouw zijnde Register Energie voor Vervoer fase 2. Het PAN-informatiesysteem is per 1 januari 2017 afgeschreven en heeft derhalve geen boekwaarde meer.

Overige vorderingen en overlopende activa

De post overige vorderingen en overlopende activa bestaat voornamelijk uit een te ontvangen boete als gevolg van een opgelegd boetebesluit en vooruitbetaalde licentiekosten.

Liquide middelen

De post liquide middelen bestaat uit het saldo van de rekening courant RHB ten bedrage van € 2,2 miljoen zoals overeenkomt met het saldobiljet per 31 december 2017 en de waarde van de aanwezige VVV cadeaubonnen.

Passiva

Eigen vermogen

Het eigen vermogen bestaat uit de exploitatiereserve en het nog onverdeelde resultaat van het afgesloten boekjaar, minus afroming. In de tabel is de ontwikkeling van het eigen vermogen opgenomen.

Ontwikkeling eigen vermogen (x € 1.000)

Stand per 31 december 2014

Stand per 31 december 2015

Stand per 31 december 2016

Stand per 31 december 2017

Eigen vermogen:

       

– exploitatiereserve

954

1.261

299

1.020

– directe mutatie eigen vermogen1

– 590

– 897

 

– 639

– onverdeeld resultaat

897

– 65

721

592

Totaal

1.261

299

1.020

973

X Noot
1

Betreft afdracht eigen vermogen aan het moederdepartement vanwege de overschrijding van het plafond van maximaal 5% eigen vermogen van de gemiddelde omzet over de afgelopen drie jaar.

Toelichting

Per ultimo 2017 overschrijdt het eigen vermogen het toegestane plafond van maximaal 5% van de gemiddelde omzet van de afgelopen drie jaar met € 0,588 miljoen. Dit zal in 2018 worden afgeroomd.

Crediteuren

De post crediteuren betreft 6 facturen van derden (€ 0,011 miljoen) en 1 factuur van een ander ministerie (€ 0,006 miljoen).

Overige schulden en overlopende passiva

Deze post is onder te verdelen in een vooruit ontvangen bedrag van € 1,7 miljoen (waarvan € 0,9 miljoen correctie omzet), € 1 miljoen af te dragen bestuurlijke boetes en inleggelden, € 0,3 miljoen nog te betalen bedragen (o.a. DVO FM en kosten vertrekregeling medewerker), € 0,28 miljoen reservering vakantiegeld, vakantiedagen en EJU, € 0,14 miljoen leenfaciliteit en € 0,012 miljoen crediteuren.

Kasstroomoverzicht over het jaar 2017 x € 1.000
   

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

 

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

1.

Rekening-courant RHB 1 januari 2017

1.510

1.713

203

         

2a +/+

Totaal ontvangsten operationele kasstroom

7.108

2.332

– 4.776

2b –/–

Totaal uitgaven operationele kasstroom

– 6.601

0

6.601

2.

Totaal operationele kasstroom

507

2.332

1.825

         

3a –/–

Totaal investeringen

– 750

– 770

– 20

3b +/+

Totaal boekwaarde desinvesteringen

0

0

0

3.

Totaal investeringskasstroom

– 750

– 770

– 20

         

4a –/–

Eenmalige uitkering aan Moederdepartement

0

– 639

– 639

4b +/+

Eenmalige storting door Moederdepartement

0

0

0

4c –/–

Aflossingen op leningen

– 340

– 340

0

4d +/+

Beroep op leenfaciliteit

0

0

0

4.

Totaal financieringskasstroom

– 340

– 979

– 639

         

5.

Rekening-courant RHB 31 december 2017

(5=1+2+3+4)

(maximale roodstand € 0,5 mln.)

927

2.296

1.369

Operationele kasstroom

Bij het bepalen van de operationele kasstroom is uitgegaan van het saldo van baten en lasten dat is gecorrigeerd voor de afschrijvingen en de mutaties in de balansposten kortlopende activa en passiva.

Investeringskasstroom

In 2017 is geïnvesteerd in het Register Energie voor Vervoer fase 2 (€ 0,77 miljoen).

Eenmalige uitkering moederdepartement

In 2017 is € 0,6 miljoen aan het moederdepartement terugbetaald. In de oorspronkelijke begroting van 2016 en 2017 is uitgegaan van een nul resultaat. Doordat in 2016 een positief resultaat is behaald, is het eigen vermogen boven de 5% norm uitgekomen. Het surplus is in 2017 afgeroomd.

Financieringskasstroom

Op de leenfaciliteit is in 2017 € 0,34 miljoen afgelost.

Overzicht doelmatigheidsindicatoren per 31 december 2017

Doelmatigheidsindicatoren1

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie 2017

Oorspronkelijke begroting 2017

Kostprijzen per product (x € 1):

         

Onderhoud ETS (per BKG-installatie)

7.474

10.078

     

Communicatie en voorlichting (helpdeskvragen)2

106

       

Registeradministratie handelaren (per rekening)2

1.071

       
           

Tijdelijk regime Hernieuwbare energie en brandstoffen (per deelnemer)2

6.725

       

Naleving ETS (per BKG-installatie)

   

10.311

10.439

9.682

Naleving EV (per deelnemersrol)

   

12.537

11.294

10.824

           

Tarieven per uur (x € 1):

         

Laag

75

75

74

69

74

Midden

95

94

94

90

93

Hoog

124

123

120

106

120

           

FTE totaal (excl. externe inhuur)

49,9

48,5

49

56,9

60

           

Omzet per productgroep (x € 1.000)

         

Overige producten/diensten2

8

       

Naleving ETS stationair3

3.483

4.414

     

Naleving ETS luchtvaart3

231

222

     

Naleving ETS3

   

4.743

4.614

4.430

(Tijdelijk regime) Hernieuwbare energie en brandstoffen2

1.580

2.866

     

Naleving EV4

   

2.207

2.361

2.313

Advies, ontwikkeling en implementatie EV4

   

329

248

139

           

Infodesk NEa2

254

       

Registeradministratie handelaren2

179

       

Nationale verplichtingen onder EU en VN

119

120

123

119

120

Initiële toewijzing fase 4

     

0

 

NEa-brede producten en diensten2

259

       

Projecten2

950

       

Overige

 

19

747

 

106

Totaal

7.063

7.641

8.149

7.342

7.108

Saldo van baten en lasten

12,69%

– 0,85%

8,80%

8,46%

0%

           

Kwaliteitsindicatoren5

         

Naleving ETS

         

Vergunningaanvragen binnen wettelijke termijn afgehandeld

100%

100%

100%

100%

90%

Meldingen binnen wettelijke termijn afgehandeld

98%

96%

93%

93%

80%

BKG's waarvoor toezichtactiviteit heeft plaatsgevonden

14%

17%

12%

   

Jaarlijks toezichtsprogramma is uitgevoerd

     

74%

100%

Emissie ETS stationair waarvoor tijdig emissierechten zijn ingeleverd

100%

100%

     

Vragen binnen de gestelde termijn afgerond

   

92%

91%

80%

           

Naleving ETS luchtvaart

         

Monitoringsplannen binnen gestelde termijn getoetst

 

100%

     

Meldingen binnen wettelijke termijn afgehandeld

100%

100%

     

Naleving EV

         

Opleveringsdatum rapportage Naleving jaarverplichting 2017 EV en brandstoffen luchtverontreiniging

     

20-jun

voor 15 juli

Jaarlijks toezichtprogramma is uitgevoerd

     

142%

100%

Vragen binnen de gestelde termijn afgerond

     

86%

80%

           

Tijdelijk regime hernieuwbare energie en brandstoffen

         

Aantal in te dienen biobrandstofbalansen dat tijdig is ingediend

95%

96%

     

Deelnemers tijdelijk regime hernieuwbare energie en vervoer waarvoor toezichtactiviteit heeft plaatsgevonden

13%

32%

     
           

Hernieuwbare energie en brandstoffen

         

Opleveringsdatum rapportage Naleving jaarverplichting HEV en brandstoffen luchtverontreiniging

   

15 juli

   

Deelnemers waarvoor toezichtsactiviteit heeft plaatsgevonden

   

15%

   

Vragen binnen de gestelde termijn afgerond

   

85%

   
           

Infodesk NEa

         

Van vragen binnen gestelde termijn afgerond

98%

96%

     
           

Project afbouw NOx-emissiehandel6

         

Van tijd NOx-register online

100%

       
           

Algemeen

         

Aantal formele klachten

0

0

0

0

0

Aantal gegronde bezwaarprocedures waarbij de NEa onjuist gehandeld heeft

0

0

0

0

0

Aantal fraude gevallen EU-register die NEa had kunnen voorkomen

   

0

0

0

Directe uren/totaal aantal gewerkte uren

67%

59%

48%

64%

70%

X Noot
1

Voor de opdracht 2014 is de producten- en dienstencatalogus van de NEa herzien, hierdoor komen minder/andere producten voor in de realisatie dan in de oorspronkelijke begroting.

X Noot
2

Voor de offerte 2015 zijn diverse producten en diensten die in voorgaande jaren apart in de producten- en dienstencatalogus werden genoemd samengevoegd en in de producten Naleving ETS en Hernieuwbare Energie en brandstoffen opgenomen. Dit verklaart de stijging van de kostprijs en de omzet bij deze producten in 2015 ten opzichte van voorgaande jaren en verklaart het ontbreken van realisatiecijfers voor deze producten en diensten in 2015.

X Noot
3

In de opdracht over 2016 zijn de producten Naleving ETS stationair en Naleving ETS luchtvaart vervallen, hiervoor is het product Naleving ETS in de plaats gekomen.

X Noot
4

In de opdracht over 2016 is het product (Tijdelijk regime) Hernieuwbare energie en brandstoffen vervallen. De producten Naleving EV en Advies, ontwikkeling en implementatie EV zijn hiervoor in de plaats gekomen.

X Noot
5

In de opdracht voor 2014 zijn nieuwe prestatie indicatoren opgenomen en zijn oude prestatie-indicatoren vervallen. Vanaf 2014 zijn de indicatoren toegewezen aan thema’s. In dit overzicht zijn de nieuwe indicatoren opgenomen. Een aantal bestaande indicatoren is behouden en voor die indicatoren is er nog een vergelijking met voorgaande jaren mogelijk.

X Noot
6

Dit betreffen gegevens over de eerste vier maanden van 2014. Vanwege de uitfasering van het systeem NOx-emissiehandel is het register per 1 mei 2014 uit bedrijf genomen.

De gerealiseerde omzet komt licht hoger uit dan begroot: € 7,4 miljoen ten opzichte van € 7,1 miljoen begroot. Het verschil van € 0,3 miljoen wordt veroorzaakt door mutaties in de voorjaarsnota en najaarsnota en het niet (geheel) uitvoeren van enkele producten (AOI en Initiële Fase 4 en Motie Dijkstra).

10. SALDIBALANS

Saldibalans per 31 december 2017 van het Ministerie van IenM XII

Saldibalans per 31 december 2017 van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (XII) (Bedragen x € 1.000)

Activa

         

Passiva

       
     

31-12-2017

 

31-12-2016

       

31-12-2017

 

31-12-2016

 

Intra-comptabele posten

                     

1)

Uitgaven ten laste van de begroting

7.244.979

7.890.984

 

2)

Ontvangsten ten gunste van de begroting

243.155

210.066

3)

Liquide middelen

0

0

             

4)

Rekening-courant Rijkshoofdboekhouding

0

0

 

4a)

Rekening-courant Rijkshoofdboekhouding

6.897.113

7.004.176

5)

Rekening-courant RHB Begrotingsreserve

0

0

 

5a)

Begrotingsreserves

0

0

6)

Vorderingen buiten begrotingsverband

4.038

4.737

 

7)

Schulden buiten begrotingsverband

1.870

3.641

8)

Kas-transverschillen

0

0

             
 

subtotaal intra-comptabel

7.249.017

7.895.721

   

subtotaal intra-comptabel

7.142.138

7.217.883

 

Extra-comptabele posten

                     

9)

Openstaande rechten

0

0

 

9a)

Tegenrekening openstaande rechten

0

0

10)

Vorderingen

21.810

28.730

 

10a)

Tegenrekening vorderingen

21.810

28.730

11a)

Tegenrekening schulden

0

0

 

11)

Schulden

0

0

12)

Voorschotten

5.751.895

6.955.421

 

12a)

Tegenrekening voorschotten

5.751.895

6.955.421

13a)

Tegenrekening garantieverplichtingen

146.122

148.622

 

13)

Garantieverplichtingen

146.122

148.622

14a)

Tegenrekening andere verplichtingen

1.570.863

1.674.318

 

14)

Andere verplichtingen

1.570.863

1.674.318

15

Deelnemingen

0

0

 

15a)

Tegenrekening deelnemingen

0

0

 

Sluitrekening Infrastructuurfonds

0

0

   

Sluitrekening Infrastructuurfonds

78.729

550.804

 

Sluitrekening Deltafonds

0

0

   

Sluitrekening Deltafonds

28.151

127.036

 

Afrondingsverschil

1

2

   

Afrondingsverschil

 

0

0

 

subtotaal extra-comptabel

7.490.691

8.807.093

   

subtotaal extra-comptabel

7.597.570

9.484.931

 

Overall Totaal

14.739.708

16.702.814

   

Overall Totaal

14.739.708

16.702.814

Toelichting samenstelling saldibalans

Als een Minister meer dan één begroting beheert, in dit geval Infrastructuur en Milieu (XII), het Infrastructuurfonds en het Deltafonds, wordt per begroting een saldibalans opgesteld. Voor de begroting van Hoofdstuk XII, het Infrastructuurfonds en het Deltafonds worden geen gescheiden administraties gevoerd waardoor posten die niet zonder meer toewijsbaar zijn aan een bepaalde begroting, zijn opgenomen in de saldibalans van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (XII).

Wat betreft de toelichtingen zijn de volgende uitgangspunten toegepast. Een post, welke in verhouding tot de totale omvang van de balansregel een grote omvang heeft of de grens van € 25 miljoen overschrijdt, is tekstueel toegelicht.

4) Rekening-courantverhouding Rijkshoofdboekhouding

Deze balansregel geeft de financiële verhouding met de Rijksschatkist weer.

Het saldo is gelijk aan het Saldobiljet per 31 december 2017.

6) Vorderingen buiten begrotingsverband

Specificatie vorderingen (bedragen x € 1.000)

BTW (aftrek van voorbelasting)

3.001

Overig

1.037

Totaal

4.038

7) Schulden buiten begrotingsverband

Specificatie schulden (bedragen x € 1.000)

Planbureau voor de Leefomgeving

1.619

Overig

251

Totaal

1.870

Toelichting

Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) ontvangt vanuit de Europese Unie gelden in de vorm van voorschotten voor de uitvoering van diverse projecten in het belang van milieu, natuur en ruimte en waarvan de prestatie nog moet worden geleverd.

10 en 10a) Vorderingen en Tegenrekening vorderingen

Extra-comptabele vorderingen zijn vorderingen die zijn voortgevloeid uit uitgaven ten laste van de begroting.

Opeisbaarheid (bedragen x € 1.000)

Direct opeisbaar

2.445

Op termijn opeisbaar

19.365

Geconditioneerd

0,00

Totaal

21.810

Specificatie (bedragen x € 1.000)

Artikel 13 Ruimtelijke ontwikkeling

13.015

Overig

8.795

Totaal

21.810

Toelichtingen

Artikel 13 Ruimtelijke ontwikkeling

Een vordering op het Ministerie van Economische Zaken van € 12 miljoen staat open met betrekking tot de overdracht van opbrengsten uit de verkoop van BBL-bezit (Bureau Beheer Landbouwgronden) in de voormalige Rijksbufferzones.

12 en 12a) Voorschotten en Tegenrekening voorschotten

Voorschotten zijn bedragen die aan derden zijn betaald vooruitlopend op later definitief vast te stellen of af te rekenen bedragen.

Openstaand naar jaar van betaling (bedragen x € 1.000)

Tot en met 2015

1.999.751

2016

2.511.171

2017

1.240.973

Totaal

5.751.895

Specificatie (bedragen x € 1.000)

Artikel 11 Integraal waterbeleid

17.456

Artikel 13 Ruimtelijke ontwikkeling

401.969

Artikel 14 Wegen en verkeersveiligheid

16.309

Artikel 16 Openbaar Vervoer en Spoor

16.216

Artikel 17 Luchtvaart

12.752

Artikel 18 Scheepvaart en Havens

30.428

Artikel 19 Klimaat

253.644

Artikel 20 Lucht en Geluid

378.707

Artikel 21 Duurzaamheid

507.583

Artikel 22 Omgevingsveiligheid en milieurisico’s

101.085

Artikel 25 Brede doeluitkering

3.864.977

Artikel 97 Algemeen departement

97.734

Artikel 98 Apparaat BSK IenM

53.035

Totaal

5.751.895

Toelichtingen

Artikel 11 Integraal waterbeleid

In het kader van integraal waterbeleid staan voorschotten open voor ruim € 17 miljoen om de doeltreffendheid en doelmatigheid van de bestuurlijke organisatie en het instrumentarium van het waterbeleid te verbeteren. Zo is onder andere aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) voor het programma Partners voor Water circa € 10 miljoen verstrekt. De afrekeningen worden in 2018 verwacht.

Artikel 13 Ruimtelijke ontwikkeling

In het kader van ruimtelijke ontwikkeling staan voorschotten open voor een gezamenlijk bedrag van circa € 402 miljoen.

Zo staan onder andere in het kader van de Nota Ruimte voorschotten open op diverse gemeenten van circa € 276 miljoen ten behoeve van verschillende projecten, waaronder het project Budget Investeringen Ruimtelijke Kwaliteit (BIRK) ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de stedelijke gebieden en het project Nieuwe Sleutelprojecten (NSP) ter ontwikkeling en versterking van centra in nationale stedelijke netwerken door de (her)ontwikkeling van Hogesnelheidslijnstations en omgeving. Afwikkeling wordt verwacht in de jaren 2018/2022.

Voor het realiseren en het beheer van de technische voorzieningen die voortvloeien uit het Geodomein zijn voor ruim € 33 miljoen aan voorschotten verstrekt aan het Kadaster. Verwacht wordt dat de afwikkeling in het jaar 2018 zal plaatsvinden.

Artikel 18 Scheepvaart en Havens

Op dit artikel staat per 31 december 2017 voor een bedrag van ruim € 30 miljoen aan voorschotten open. Zo zijn voor circa € 14 miljoen aan voorschotten verstrekt aan de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) ten behoeve van de onderzoeksactiviteiten betreffende toegepast/industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling.

Artikel 19 Klimaat

Met betrekking tot dit artikel staat ultimo 2017 voor circa € 253 miljoen aan voorschotten open.

Door de ontwikkeling naar kerndepartementen is de beleidsuitvoering uitbesteed aan de externe uitvoeringsorganisatie RIVM waarop voorschotten open staan van ruim € 230 miljoen. De afwikkeling van deze voorschotten vindt vermoedelijk plaats in 2018.

Artikel 20 Lucht en Geluid

Met betrekking tot dit artikel staat voor circa € 379 miljoen aan voorschotten open.

Zo zijn aan provincies en gemeenten in het kader van het Nationaal Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit (NSL) in de jaren 2000/2017 voorschotten betaald ter verbetering van de lokale luchtkwaliteit waarvan ultimo 2017 ruim € 304 miljoen openstaat.

Daarnaast zijn in het kader van de sanering van geluidslawaai aan het Bureau Sanering Verkeerslawaai voorschotten verstrekt voor ruim € 73 miljoen om de geluidsbelasting veroorzaakt door verkeer (waaronder luchtvaart) en bedrijvigheid te verminderen. Afwikkeling vindt vermoedelijk plaats in de jaren 2018/2020.

Artikel 21 Duurzaamheid

Met betrekking tot dit artikel staat ultimo 2017 voor ruim € 507 miljoen aan voorschotten open. Zo staat – van de in de jaren 2008 tot en met 2017 betaalde voorschotten – ultimo 2017 nog een bedrag open van ruim € 499 miljoen op de Stichting Afvalfonds voor de aanpak van verpakkings- en zwerfafval. Afwikkeling wordt in 2018 verwacht.

Artikel 22 Omgevingsveiligheid en milieurisico's

In het kader van externe veiligheid, inrichtingen en transport zijn voorschotten verstrekt. Hiervan staat ultimo 2017 ruim € 101 miljoen open. Zo is aan DSM Agro, als voortvloeisel van het gesloten Ammoniakconvenant voor de beëindiging van de ammoniaktransporten, een schadevergoeding verstrekt van circa € 48 miljoen.

Aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) zijn voorschotten verstrekt van circa € 26 miljoen in het kader van de subsidieregeling Verwijdering van Asbestdaken. Afwikkeling van deze voorschotten vindt vermoedelijk plaats in de jaren 2018/2019.

Artikel 25 Brede doeluitkering

Op grond van de Wet brede doeluitkering Verkeer en Vervoer, die als doel heeft om op decentraal niveau maatwerk oplossingen mogelijk te maken voor verkeer- en vervoervraagstukken, zijn voorschotten verstrekt. Hiervan staat ultimo 2017 ruim € 3.865 miljoen open en dit heeft onder andere betrekking op de provincies (€ 1.386 miljoen), Metropoolregio Rotterdam-Den Haag, een fusie van de Stadsregio Rotterdam en het Stadsgewest Haaglanden, (€ 1.408 miljoen) en de Stadsregio Amsterdam, voorheen Regionaal Orgaan Amsterdam (ROA), (€ 1.052 miljoen). Afwikkeling van deze voorschotten vindt plaats, nadat de goedkeurende controleverklaringen zijn ontvangen.

Artikel 97 Algemeen Departement

Van de voorschotten, destijds verstrekt ten behoeve van IenM-brede programmamiddelen, staat eind 2017 nog circa € 98 miljoen open.

Zo zijn onder andere voorschotten verstrekt aan het NWO ten behoeve van het programma Duurzame Logistiek en het onderzoeksprogramma «Smart Urban Regions of the Future (SURF)», aan het Nuclear Research & Consultancy Group VOF ten behoeve van het Investeringsplan CBRN Security NRG, Weerstandsverhogende maatregelen en Werkzaamheden en aan de Centrale Organisatie voor Radioactief Afval (COVRA) ten behoeve van een eindbergingsonderzoek radio-actief afval.

Ook zijn voor circa € 21 miljoen aan voorschotten verstrekt aan de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) betreffende de exploitatiekosten en aan Boeing circa € 57 miljoen ter vervanging van het regeringsvliegtuig. Afwikkeling vindt vermoedelijk plaats in de jaren 2018/2022.

Artikel 98 Apparaatsuitgaven kerndepartement

Voor diverse wachtgelduitkeringen zijn aan het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en aan het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) voorschotten verstrekt. Hiervan staat € 53 miljoen open. Afwikkeling van deze voorschotten vindt plaats, nadat de goedkeurende controleverklaringen zijn ontvangen.

Verloopoverzicht (bedragen x € 1.000)

Stand per 1 januari 2017

 

6.955.421

In 2017 vastgelegde voorschotten

 

626.987

In 2017 afgerekende voorschotten

 

– 1.830.513

Verdeeld naar jaar van betaling:

   

– 2015 en eerder

– 970.584

 

– 2016

– 848.412

 

– 2017

– 11.517

 

Openstaand per 31 december 2017

 

5.751.895

13 en 13a) Garantieverplichtingen en Tegenrekening garantieverplichtingen

Dit zijn verplichtingen waarvan betaling op een later moment afhankelijk is van een bepaalde omstandigheid (een bepaald risico of een bepaalde onzekere gebeurtenis) bij de partij die de garantie ontvangt. Dit zijn dus voorwaardelijke financiële verplichtingen.

Verloopoverzicht (bedragen x € 1.000)

Stand per 1 januari 2017

148.622

Verstrekt in 2017

0

Afname risico 2017

– 2.500

Openstaand per 31 december 2017

146.122

Toelichtingen

In 2017 is de garantie ten behoeve van een rekening-courantkrediet van het CBR met € 2,5 miljoen verlaagd.

14 en 14a) Andere verplichtingen en Tegenrekening andere verplichtingen

De post andere verplichtingen vormt een saldo van de verplichtingen per 1 januari van het begrotingsjaar, de aangegane verplichtingen, hierop verrichte betalingen en negatieve bijstellingen van in eerdere begrotingsjaren aangegane verplichtingen.

Verloopoverzicht (bedragen x € 1.000)

Stand per 1 januari 2017

1.674.318

Aangegaan in 2017

7.141.524

Tot betaling gekomen in 2017

– 7.244.979

Openstaand per 31 december 2017

1.570.863

Toelichtingen

Conform deze toelichtingen worden de negatieve bijstellingen niet separaat in de toelichting op de saldibalans weergegeven. Overigens worden omvangrijke negatieve bijstellingen op de verplichtingen wel toegelicht bij de financiële toelichting van het beleidsartikel waar de negatieve bijstelling betrekking op heeft.

Niet uit de saldibalans blijkende verplichtingen

Conform de Rijksbegrotingsvoorschriften 2018 wordt de (nog) niet betaalde vennootschapsbelasting (Vpb) over het verantwoordingsjaar 2017 als schuld opgenomen onder de niet uit de (saldi)balans blijkende verplichtingen.

Uit overleg met de Belastingdienst komt het voorlopige beeld naar voren dat de opbrengsten uit de benzineconcessies, het ter beschikking stellen van wateroppervlakte en het ter beschikking stellen van agrarische gronden als hoog risicovolle activiteiten worden gezien die Vpb-plichtig kunnen zijn.

De Belastingdienst heeft hierover nog geen definitief standpunt ingenomen waardoor deze opbrengsten nog niet in de voorlopige aangiften zijn betrokken.

Mogelijk resulteert dit over de jaren 2016 en 2017 gezamenlijk in een € 5 miljoen hogere Vpb-aangifte.

Niet uit de saldibalans blijkende bestuurlijke verplichtingen

In het kader van infrastructurele werken op het terrein van regionale en lokale infrastructuur, maar ook op het terrein van het waterbeheer, het hoofdwegen- en spoorwegennet worden bestuurlijke afspraken gemaakt. Deze afspraken staan in het MIRT-Projectenboek, dat jaarlijks als bijlage bij de begroting Infrastructuurfonds wordt uitgebracht. In het kader van de NUBBBV zijn de bestuurlijke afspraken geïnventariseerd voor zover al niet deel uitmakend van de juridische verplichtingen, zoals opgenomen in de financiële administratie. Deze bestuurlijke afspraken zijn zeer divers in aard en omvang. Soms zijn bestuurlijke afspraken enkel samenwerkingsafspraken, soms in meer of mindere mate concrete afspraken over te realiseren projecten of beleidsdoelstellingen, waarvoor het financieel belang nog niet is gekwantificeerd, ofwel sprake is van een raming, dan wel een maximum of van een zeker bedrag. Gezien de bestuurlijke toezeggingen in financiële termen in hardheid verschillen zijn deze niet optelbaar. Hierdoor is geen totaalbedrag aan bestuurlijke toezeggingen te geven. Indien sprake is van een zekere hardheid – en bovendien juridisch gebonden – worden deze toezeggingen als aangegane verplichting in de financiële administratie opgenomen.

15 en 15a) Deelnemingen en Tegenrekening deelnemingen

Deze balansregel geeft de deelnemingen in besloten en naamloze vennootschappen en internationale instellingen weer.

Specificatie (bedragen x € 1.000)

Netherlands Antilles Air Traffic Control (NAATC) NV

0

Winair NV St. Maarten

0

Openstaand per 31 december 2017

0

Toelichtingen

Het aandelenkapitaal van Winair NV St. Maarten bedraagt 560.000 US dollar en van Netherlands Antilles Air Traffic Control (NAATC) NV 100 Antilliaanse guldens.

Het deelnemingspercentage in beide ondernemingen bedragen 7,95 en zijn «om niet» verkregen.

Sluitrekening Infrastructuurfonds en Deltafonds

Deze balansregels dienen als sluitrekening met de saldibalans, behorend tot de begroting van het Infrastructuurfonds en Deltafonds, omdat voor deze fondsen géén gescheiden administraties worden gevoerd.

11. WNT-VERANTWOORDING 2017

WNT-verantwoording IenM 2017

Inleiding

De Wet normering topinkomens (WNT) bepaalt dat de bezoldiging en eventuele ontslaguitkeringen van topfunctionarissen en gewezen topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector op naamsniveau vermeld moeten worden in het financieel jaarverslag. Deze publicatieplicht geldt tevens voor topfunctionarissen die bij een WNT-instelling geen – al dan niet fictieve – dienstbetrekking hebben of hadden. Daarnaast moeten van niet-topfunctionarissen de bezoldiging (zonder naamsvermelding) gepubliceerd worden, indien deze het wettelijk maximum te boven gaan. Niet-topfunctionarissen zonder dienstbetrekking vallen buiten de reikwijdte van de wet.

Voor dit departement heeft de publicatieplicht betrekking op onderstaande functionarissen. De bezoldigingsgegevens van de leden van de topmanagementgroep zijn opgenomen in het jaarverslag van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het algemeen bezoldigingsmaximum bedraagt in 2017 € 181.000.

Op 1 juli 2017 is de Evaluatiewet WNT in werking getreden. De Evaluatiewet WNT regelt onder meer dat de openbaarmakingsverplichtingen niet langer bij wet, maar in de nieuwe artikelen 5, 5a en 5b van Uitvoeringsregeling WNT zijn geregeld (Staatscourant 2017, nr. 23427). De openbaarmakingsverplichtingen zijn daarbij op enkele onderdelen vereenvoudigd. Model 3.70 voor de WNT-verantwoording 2017 sluit aan bij de nieuwe verplichtingen en is daarom ten opzichte van de WNT-verantwoording 2016 op enkele onderdelen gewijzigd.

Bezoldiging van (gewezen) topfunctionarissen

Naam instelling

Naam (gewezen) topfunctionaris

Functie

Datum aanvang dienstverband (indien van toepassing)

Datum einde dienst- verband (indien van toepassing)

Omvang dienstverband in fte

(+ tussen haakjes omvang in 2016)

Op externe inhuur-basis (nee; ≤ 12 kalender-mnd; > 12 kalender-mnd)

Beloning plus onkostenvergoedingen (belast)

(+ tussen haakjes bedrag in 2016)

Voorzieningen t.b.v. beloningen betaalbaar op termijn

(+ tussen haakjes bedrag in 2016)

Totale bezoldiging in 2017

(+ tussen haakjes bedrag in 2016)

Individueel toepasselijk bezoldigingsmaximum

Motivering (indien overschrijding)

Nederlandse Emissieautoriteit

D.J.M. Corbey

Bestuursvoor- zitter

   

0,3 (0,3)

nee

45.686

(45.288)

 

45.686

45.288)

54.300

N.v.t. geen overschrijding

Nederlandse Emissieautoriteit

E.F. van Galen

Bestuurslid

   

0,09 (0,09)

nee

13.844

(13.724)

 

13.844

(13.724)

16.290

N.v.t. geen overschrijding

Nederlandse Emissieautoriteit

C. de Visser

Bestuurslid

 

31-12-2017

0,09 (0,09)

nee

13.844

(13.724)

 

13.844

(13.724)

16.290

N.v.t geen overschrijding

Nederlandse Emissieautoriteit

A.B.M. Hoff

Bestuurslid

   

0,09 (0,09)

nee

13.844

(13.724)

 

13.844

(13.724)

16.290

N.v.t. geen overschrijding

ANVS

J.H. van den Heuvel

Bestuurs-

voorzitter

1-8-2017

 

1 (0)

nee

58.225 (0)

7.201 (0)

65.426 (0)

75.871

N.v.t. geen overschrijding

ANVS

M.P.H. Brugmans

Plv. Bestuurs-

voorzitter

1-8-2017

 

1 (0)

nee

54.381 (0)

7.100 (0)

61.481 (0)

75.871

N.v.t. geen overschrijding

Gewezen topfunctionarissen zijn gemarkeerd met *)

Wanneer op een topfunctionaris een vordering is ingesteld vanwege een onverschuldigde betaling is dit gemarkeerd in de kolom Motivering met **).

Topfunctionarissen met een bezoldiging van € 1.700 of minder zijn gemarkeerd met ***)

Er zijn bij IenM geen uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband geweest aan topfunctionarissen en gewezen topfunctionarissen.

Er zijn bij IenM geen uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband geweest aan overige functionarissen. Naast de hierboven vermelde functionarissen zijn er geen (andere) functionarissen die in 2017 een bezoldiging boven het toepasselijke WNT-maximum hebben ontvangen, of waarvoor in eerdere jaren een vermelding op grond van de WOPT of de WNT heeft plaatsgevonden of had moeten plaatsvinden. Naast de hierboven vermelde ontslaguitkering(en) zijn er in 2017 geen (andere) ontslaguitkeringen betaald die op grond van de WNT dienen te worden gerapporteerd.

D. BIJLAGEN

BIJLAGE 1: TOEZICHTSRELATIES EN ZELFSTANDIGE BESTUURORGANEN EN RECHTSPERSONEN MET EEN WETTELIJKE TAAK

Onderstaand wordt voor een aantal zbo’s en rwt’s een overzicht gegeven van de toezichtbevindingen over het jaar 2017. De bijlage wordt afgesloten met een totaaloverzicht van alle zbo’s en rwt’s die onder de Minister van IenM ressorteren. Het overgrote deel van deze organisaties is tariefgefinancierd. Daarom zijn voor deze organisaties geen ramingen en realisaties opgenomen.

CBR

Net als in 2016 zorgde de aantrekkende economie in 2017 voor tienduizenden klanten meer bij het CBR dan vooraf was voorzien. In 2017 werden meer dan anderhalf miljoen examens afgenomen.

De opbrengsten zijn in het verslagjaar met 5,7 miljoen euro (4,0 procent) gestegen ten opzichte van 2016: van 142,6 miljoen euro in 2016 tot 148,3 miljoen euro in 2017. De tarieven in 2017 zijn verhoogd met gemiddeld 2,6 procent, veroorzaakt door exogene factoren en/of door factoren die voor het CBR beperkt beïnvloedbaar zijn zoals de pensioenlasten. Om aan de grote vraag te kunnen voldoen heeft het CBR in 2017, net als in 2016, zestig nieuwe examinatoren aangenomen. Daarnaast hebben de examinatoren overgewerkt. Ondanks deze maatregelen blijft de KPI voor het praktijkexamen onder druk staan.

Ondanks de drukte is er door het CBR in het verslagjaar gewerkt aan modernisering van de dienstverlening. Zo zijn nieuwe vraagvormen in de theorie-examens geïntroduceerd en is een succesvolle social-mediacampagne gelanceerd om de klanten actief voor te lichten. In navolging van de divisies Theorie en CCV behaalde de divisie Rijvaardigheid in 2017 het ISO-certificaat. Dit internationale keurmerk onderstreept de kwaliteit van de dienstverlening van het CBR.

In 2017 heeft het CBR de uitvoering in 2016 gestarte veranderprogramma «Rijgeschiktheid aan het Stuur» verder ter hand genomen. Een belangrijke component van dit programma is de bouw van het nieuwe administratieve systeem voor de afhandeling van de Gezondheidsverklaringen en de mededelingen van de politie. Hiermee digitaliseert en versnelt het CBR zijn dienstverlening.

Het programma moet uiteindelijk resulteren in een soepeler lopend proces voor zowel klanten als medewerkers en ketenpartners, en meer inzicht in en grip op de afhandeling van dossiers.

In 2017 is het CBR gestart met de voorbereiding van een reorganisatie bij de divisie Rijgeschiktheid. Hier zullen verschillende arbeidsplaatsen vervallen. Het CBR zal daarbij zoveel mogelijk mensen van werk naar werk begeleiden, zowel intern als extern.

In 2017 vierde het CBR zijn 90 jaar bestaan.

Kadaster

Het Meerjarenbeleidsplan en de tarieven voor 2018 zijn goedgekeurd. Als gevolg van een toename van het werkaanbod konden de tarieven gemiddeld gelijk blijven ten opzichte van vorig jaar. Vanwege de economische opleving is de omvang van het eigen vermogen boven het afgesproken normbedrag gebleven. IenM en het Kadaster zijn een traject gestart om de bestaande normbedragen te herijken.

In 2017 is mevrouw M. van Dongen benoemd tot lid raad van toezicht van het Kadaster na vertrek van mevrouw S. Dekker waarvan de tweede en laatste termijn afliep.

Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL)

In mei 2017 hebben bestuur en vakbond een akkoord gesloten over de arbeidsvoorwaarden van luchtverkeersleiders. Daarmee wordt o.a. langer doorwerken gestimuleerd. Het akkoord is het resultaat van de onderhandelingen die bestuur en vakbond in 2016 met elkaar hebben gevoerd naar aanleiding van de discussie over de mogelijke invoering van de Wet normering topinkomens voor alle medewerkers in de (semi-)publieke sector.

Binnen de raad van toezicht is de heer A. Schnitger benoemd voor een periode van vier jaar. De heer Schnitger is benoemd op voordracht van de Minister van Defensie. Hij is daarmee de heer T. Bakker opgevolgd, die eveneens namens Defensie lid was van de raad van toezicht.

Het Bureau ICT-toetsing heeft in 2017 twee onderzoeken uitgevoerd naar het Voice Communication System en de Electronic Flight Strips en heeft daarover positief geadviseerd. De Tweede Kamer is over beide onderzoeken en de opvolging van de aanbevelingen geïnformeerd.

Het Nederlandse deel van het FABEC performanceplan is op 23 mei 2017 goedgekeurd door de Europese Commissie. De Minister heeft in 2017 het jaarverslag over 2016 goedgekeurd. Eind november 2017 heeft de Minister de begroting 2018–2023 en de tarieven goedgekeurd. T.a.v. de tarieven 2018 geldt dat deze zijn goedgekeurd onder de voorwaarde van instemming van de Europese Commissie met de tarieven. Die goedkeuring is nog niet gegeven. Daarmee blijft LVNL vooralsnog werken met de tarieven uit 2017.

Op 7 december 2017 is na jarenlange voorbereiding de co-locatie van de militaire luchtverkeersleiding bij LVNL gerealiseerd, een grote stap in de civiel-militaire samenwerking en fundament voor de luchtruimherziening. De ingebruikname van de luchthaven Lelystad is in 2017 met een jaar uitgesteld tot 1 april 2019. Inmiddels is bekend dat de luchthaven in 2020 zal opengaan met een lager aantal vluchten. De algehele herziening van het luchtruim is voorzien eind 2023.

IBKI

In 2017 is de mogelijkheid van een tariefverlaging onderzocht. Besloten is om, gelet op de stand van de egalisatiereserve en de meevallende conjunctuur, de WRM-examentarieven met ingang van juli 2018 met circa 10% te verlagen. De Wijzigingswet WRM, die mogelijk ook consequenties heeft voor de omzetontwikkeling van IBKI, is nog in behandeling.

De wettelijke evaluatie naar de doeltreffendheid en doelmatigheid van de taakuitoefening zal in 2018 worden uitgevoerd en afgerond.

NIWO

De Wijzigingswet tot omvorming van de privaatrechtelijke NIWO naar publiekrechtelijke zbo is op 1 januari 2017 in werking getreden. Voor 2018 is de uitvoering en afronding van de wettelijke evaluatie naar de doeltreffendheid en doelmatigheid van de NIWO gepland. De NIWO heeft in 2017 een systeem van risicomanagement ingericht, dat per 1 januari 2018 definitief wordt ingevoerd.

Structurele kostenefficiency heeft het mogelijk gemaakt om een aantal tarieven voor de afgifte van vergunningen met ingang van 2018 met 12% te verlagen.

Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Straling (ANVS)

De ANVS is per 1 augustus 2017 officieel een zbo geworden. In 2018 zal veel aandacht uitgaan naar het zoveel mogelijk implementeren van de aanbevelingen uit de IRRS-missie uit 2014. In het najaar (oktober/november) zal namelijk een follow-up van deze missie plaatsvinden en zal de ANVS door het IAEA worden beoordeeld in hoeverre zij de aanbevelingen uit de missie van 2014 heeft opgevolgd. Tevens zal in het najaar van 2018 een start worden gemaakt met de wettelijke evaluatie van de ANVS, met als verwachte einddatum het tweede kwartaal in 2019. Begin 2019 zal de raad van advies definitief van start gaan.

ProRail

De Staat houdt 100% van de aandelen van Railinfratrust BV die op haar beurt 100% van de aandelen ProRail houdt. Het aandeelhouderschap wordt namens de Staat vervuld door de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu. De ondersteuning bij het aandeelhouderschap is belegd bij een separate eenheid binnen de hoofddirectie FMC. De sturing vanuit de aandeelhoudersrol is complementair ten opzichte van de sturing als concessie- en als subsidieverlener.

In 2017 zijn twee aandeelhoudersvergaderingen gehouden. De voorjaarsvergadering stond in het teken van de goedkeuring van de jaarrekening en de verantwoording van de directie en de raad van commissarissen richting de aandeelhouder. Voorts heeft de algemene vergadering conform de statuten van ProRail BV en RIT BV besloten op voordracht van de raad van commissarissen van ProRail en op aanbeveling van de ondernemingsraad van ProRail de heer W.E. Kooijman te herbenoemen als lid van de raad van commissarissen voor een periode van twee jaar. Daarnaast is het «verbeterplan financiële beheersing» aan de orde gekomen. Dit plan bestaat uit acties om de financiële organisatie van ProRail te versterken. Deze acties zijn grotendeels gerealiseerd. Tevens zijn de gewijzigde statuten vastgesteld. De aandeelhoudersvergadering van november 2017 stond onder meer in het teken van strategie en cultuur aan de hand van de nieuwe strategie waar ProRail aan werkt, de inspanningen die ProRail verricht op het terrein van compliance en integriteit en de omvorming van ProRail.

In 2017 is de omvorming van ProRail tot zbo verder ter hand genomen. In het regeerakkoord «Vertrouwen in de toekomst» was daartoe opgenomen: «ProRail wordt omgevormd tot een publiekrechtelijk zbo met eigen rechtspersoonlijkheid. Dit heeft geen gevolgen voor de huidige rechtspositie en arbeidsvoorwaarden van de werknemers.» Hiermee werd het besluit van het vorige kabinet bevestigd. In 2018 wordt dit proces voortgezet.

Stichting VAMEX

Naar aanleiding van een onderzoek n.a.v. de uitkomsten van het rapport «Heroverweging zbo’s» is in 2014 besloten om de VAMEX geleidelijk in te laten groeien in het CBR en het tempo hiervan af te laten hangen van de kwaliteit die het CBR kan leveren, het zogenaamde «Ingroeimodel». Dit is in de voortgangsrapportage van de Minister van Wonen en Rijksdienst in mei 2015 aan de Tweede Kamer gemeld. In 2016 en 2017 is het overleg hierover met de VAMEX en het CBR voortgezet.

RDW

De dienstverlening van de RDW is in 2017 flink toegenomen. Vanwege de blijvende stijging van de parallelle import van voertuigen steeg het aantal kentekenonderzoeken met 11% en steeg ook het aantal afgegeven documenten. De ontheffingsverlening steeg in totaal 6%.

De gemiddelde tariefontwikkeling in 2017 was 0%. De omzet steeg van € 215,4 miljoen in 2016 naar € 230,4 miljoen in 2017 (6,3% hoger dan begroot). Deze stijging werd zoals hierboven vermeld met name veroorzaakt door een toename van het aantal kentekenonderzoeken bij import van voertuigen en het afgeven van documenten, en door meeropbrengsten van opdrachtgevers BZK en VenJ. De kosten daalden iets van € 222,6 miljoen in 2016 naar € 221,3 miljoen. Het netto resultaat kwam daardoor uit op € 9,0 miljoen ten opzichte van de – € 3,7 miljoen begroot.

De RDW heeft ook in 2017 in goede samenwerking met IenM en andere partners in zijn ketens op veel onderwerpen op het gebied van veiligheid, duurzaamheid en rechtszekerheid actief bijgedragen aan (inter)nationaal overleg, beleidsontwikkeling en -implementatie. Voorbeelden zijn de tol voor de Blankenburgverbinding en ViA15, de EU-kaderverordening markttoezicht en typegoedkeuring, ITS en de Experimenteerwet zelfrijdende voertuigen, eID op het rijbewijs, digitale aanvraag rijbewijs, aanpak tellerfraude, reglementering emissies, het via de registers faciliteren van duurzaamheidsmaatregelen zoals milieuzones, en de omzetting van speed-pedelecs tot bromfiets. Daarnaast is veel aandacht uitgegaan naar privacy en (cyber)security. De RDW werkt aan de implementatie van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en in Europees verband werkt zij aan een gedragscode voor gegevensbescherming in de internationale gegevensuitwisseling tussen de Europese registratieautoriteiten. Daarnaast is de RDW (inter)nationaal betrokken bij de invulling van securitybeleid binnen het verkeersveiligheids- en mobiliteitsdomein. Zo heeft de RDW een «learning audit» ontwikkeld waarmee voor een typegoedkeuring van een voertuig in kaart kan worden gebracht in welke mate de software in een voertuig o.a. security borgt. Ook heeft de RDW de kwaliteit van de reguliere dienstverlening verder verbeterd. Zo heeft de dienst initiatieven genomen om de dienstverlening met waarborgen verder te digitaliseren en toezichttaken door te ontwikkelen. Ook is de RDW website vernieuwd, wordt internationale gegevensuitwisseling doorontwikkeld, en neemt de RDW initiatieven op het gebied van maatschappelijk verantwoord handhaven en maatschappelijk verantwoord ondernemen.

Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB)

In 2017 zijn de in 2015 gestarte voorbereidende werkzaamheden voortgezet voor het overbrengen van de StAB van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu naar het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Het streven is de overheveling met terugwerkende kracht per 1 januari 2018 te realiseren.

Tabel 1: Overzicht rechtspersonen met een wettelijke taak en zelfstandige bestuursorganen (vallend onder het Ministerie van Infrastructuur en Milieu).

Naam organisatie (1)

Binnen IenM

RWT

ZBO

Functie

Begrotings-artikel(en)

Programmageld

Apparaatgeld

Financiering (realisatiecijfers)

Begroting (2)

Realisatie Financiering (realisatiecijfers)

Premies (2)

Financiering (realisatiecijfers)

Tarieven (3)

Verwijzing naar website RWT/ZBO

Verwijzing naar toezichtsvisies-/arrangementen (4)

Het bestuur en/of de accountant verklaart dat de rechtmatigheid op orde is (5)

APK-erkenninghouders

 

X

Keuren motorvoertuigen

n.v.t.

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Zie opm. 3

div.

Toezicht via RDW

Zie opm. 5

Bevoegde Autoriteiten Rijnvaart

 

X

Afgifte van een certificaat van onderzoek voor schepen in de Rijnvaart.

n.v.t.

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Tarief wordt bepaald door de ILT

div.

Toezicht via ILT

Zie opm. 5

Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming

X

X

Uitvoeren werkzaamheden op het vlak van nucleaire veiligheid en stralingsbescherming, vervoer van radio-actieve stoffen en radio-actief afval, stralingsincidenten en beveiliging en safeguards.

98.01 en 98.02

Zie opm. 6

0,14 miljoen Zie opm. 2

Via agentschapsbegroting

Zie opm. 6

Zie opm. 3

www.autoriteitnvs.nl

Zie opm. 4

Zie opm. 5

Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR)*

X

X

Afnemen div. mobiliteitsexamens

14.02

Zie opm. 2

Zie opm. 2

1,4 miljoen

Zie opm. 2

148,3 miljoen

www.cbr.nl

Zie opm. 4

Commissie m.e.r.

X

 

Adviseert over de inhoud en kwaliteit van milieueffectrapporten.

13.04

4,0 miljoen (**)

Zie opm. 2

0

Zie opm. 2

3,5 miljoen (**)

www.commissiemer.nl

Zie opm. 4

Zie opm. 5

Dienst voor het Kadaster en de openbare registers*

X

X

Het bijhouden van de openbare registers en kadastrale registratie en het cartografisch weergeven van geografische basisgegevens. Het verstrekken van inlichtingen aan belanghebbenden

13.02

Zie opm. 2

179 miljoen

40,7 miljoen

Zie opm. 2

225,0 miljoen

www.kadaster.nl

Zie opm. 4

Dienst voor het Wegverkeer (RDW)*

X

X

Keuren en registreren voertuigen/onderdelen

14

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Zie opm. 2

230,4 miljoen

www.rdw.nl

Zie opm. 4

Havenbeheerders

 

X

Zorgdragen voor ontvangstinrichtingen voor scheepsafval

n.v.t.

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Zie opm. 3

div.

Zie opm. 4

Zie opm. 5

IBKI (*)

X

X

Afnemen examen rij-instructeur, APK-keurmeester

n.v.t.

Zie opm. 2

4,8 miljoen

Zie opm. 2

Zie opm. 2

5,3 miljoen

www.ibki.nl

Zie opm. 4

Keuringsartsen Scheepvaart

 

X

Medische keuring

n.v.t.

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Tarief wordt bepaald door ILT

www.ilent.nl

Toezicht via de ILT

Zie opm. 5

Keuringsinstanties Pleziervaartuigen

 

X

Keuren pleziervaartuigen

n.v.t.

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Tarief wordt bepaald door keuringsinstantie

div.

Toezicht via de ILT

Zie opm. 5

Keuringsinstanties Scheepsuitrusting

 

X

Keuren scheepsuitrusting

n.v.t.

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Tarief wordt bepaald door keuringsinstantie

div.

Toezicht via de ILT

Zie opm. 5

KIWA

X

 

Vergunningverlening voor IVW

div.

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Tarief wordt bepaald door de ILT

www.kiwa.nl

Toezicht via de ILT

Zie opm. 5

Klassebureaus art. 6 Schepenwet en art. 6 en 3.1 Schepenbesluit 1965 en Binnenvaart

 

X

Classificeren van schepen

n.v.t.

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Tarief wordt bepaald door klassebureau

div.

Toezicht via de ILT

Zie opm. 5

Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL)*

X

X

Luchtverkeersbegeleiding

17

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Zie opm. 2

208,9 miljoen (**)

www.lvnl.nl

Zie opm. 4

√ (*)

Nederlands Loodswezen BV

X

 

Faciliteren beloodsen schepen

18.01

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Zie opm. 2

160 miljoen (**)

www.loodswezen.nl

Toezicht via NMA

Nederlandse Emissieautoriteit (uitsluitend bestuur)

 

x

Ondersteunen van de uitvoering van emissiehandel en de inzet van hernieuwde energie in het vervoer en transport en het toezicht op de naleving van regels op deze terreinen.

19.01

Zie opm. 2

0,09 miljoen

Via agentschapsbegroting

Zie opm. 2

Zie opm. 3

www.emissieautoriteit.nl

Zie opm. 4

Nederlandse Loodsencorporatie (NLC)

Div.

Div.

Beloodsen van schepen

18.01

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Zie Nederlands Loodswezen BV

www.loodswezen.nl

Toezicht via ACM

ProRail

X

 

Beheren spoorinfrastructuur

HXII, 13.02,03,07 IF

Zie opm. 2

472 miljoen

1.683 miljoen (**)

Zie opm. 2

Begrotingsgefiancierd

www.prorail.nl

Zie opm. 4

Regionale Loodsencorporaties (RLC’s)

X

X

Beloodsen van schepen

18.01

Zie Nederlands Loodswezen BV

Zie Nederlands Loodswezen BV

Zie Nederlands Loodswezen BV

Zie Nederlands Loodswezen BV

Zie Nederlands Loodswezen BV

www.loodswezen.nl

Toezicht via NMA

Rijkshavenmeester Rotterdam

X

X

Havenverkeersleiding

n.v.t.

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Zie opm. 3

www.portofrotterdam.com

Zie opm. 4

Zie opm. 5

Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB)

X

 

Het op verzoek van de bestuursrechter uitbrengen van onafhankelijke deskundigenberichten op het gebied van milieu, ruimtelijke ordening, water, bouw en schade

97

Zie opm. 2

5,0 miljoen

5,1 miljoen

Zie opm. 2

Begrotingsgefinancieerd

www.stab.nl

Zie opm. 4

Stichting Airport Coordination Netherlands (SACN)*

 

X

Slottoewijzing luchtvaart

n.v.t.

Zie opm. 2

0,8 miljoen

Zie opm. 2

Zie opm. 2

0,8 miljoen (**)

www.slotcoordination.nl

Zie opm. 4

Stichting Buisleidingenstraat Nederland (LSNed)

X

 

LSNed beheert een obstakelvrij leidingentracé tussen de industriegebieden van Rotterdam en Moerdijk, in de richting van Vlissingen en Antwerpen.

p.m.

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Zie opm. 2

3,2 miljoen (**)

www.lsned.nl

Zie opm. 4

Stichting Milieukeur

X

   

n.v.t.

Zie opm. 2

Zie opm. 2

0,2 miljoen (**)

Zie opm. 2

Zie opm. 3

www.milieukeur.nl

Zie opm.

Zie opm. 5

Stichting Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie (NIWO)*

X

X

Afgeven vergunningen

14

Zie opm. 2

3,6 miljoen

Zie opm. 2

Zie opm. 2

4,9 miljoen

www.niwo.nl

Zie opm. 4

Stichting Scheepsafvalstoffen en Vaardocumenten Binnenvaart (SAB)

X

 

Afgeven olieafgifteboekje

18

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Zie opm. 3

www.sabni.nl

Zie opm.4

Stichting Vaarbewijs- en Marifoonexamens (VAMEX)*

X

X

Afnemen examen klein vaarbewijs

n.v.t.

Zie opm. 2

1,4 miljoen

Zie opm. 2

Zie opm. 2

1,6 miljoen

www.vamex.nl

Zie opm. 4

Cluster van waterleidingbedrijven

X

 

Drinkwatervoorziening

n.v.t.

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Zie opm. 2

Zie opm. 2

n.v.t.

Diversen

Zie opm.4

Zie opm. 5

Tabel 2: overzicht rechtspersonen met een wettelijke taak en zelfstandige bestuursorganen (vallend onder een ander ministerie).

Naam organisatie (1)

Met ander departement

RWT

ZBO

Functie

Begrotings-artikel(en)

Programmageld

Apparaatgeld

Financiering (realisatiecijfers)

Begroting (2)

Realisatie Financiering (realisatiecijfers)

Premies (2)

Financiering (realisatiecijfers)

Tarieven (3)

Verwijzing naar website RWT/ZBO

Verwijzing naar toezichtsvisies-/arrangementen (4)

Het bestuur en/of de accountant verklaart dat de rechtmatigheid op orde is (5)

College voor toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb)

X

X

Besluitvorming omtrent de toelating van bestrijdingsmiddelen in Nederland

22.01

Zie jaarverslag Economische Zaken

Zie jaarverslag Economische Zaken

0,7 miljoen

Zie opm. 2

Zie jaarverslag Economische Zaken

www.ctgb.org

Toezicht via EZ

Zie opm. 5

  • 1) Organisaties met een (*) zijn met ingang van 1 januari 2013 onder de werking van de Kaderwet zbo's gebracht. Een groot aantal organisaties is deeltijd-zbo/-rwt.

  • 2) IenM kent slecht beperkte financiering van zbo’s/rwt’s via haar begroting. IenM kent geen premiegefinancierde rwt’s en zbo’s. Indien er geen getal is ingevuld bij programma- of apparaatsgeld, dan zijn deze gegevens niet bij IenM bekend of is het onderscheid tussen apparaat en programma niet goed te maken. Dit komt mede doordat het hier gaat om bijvoorbeeld APK vergunninghouders of artsen. Datzelfde geldt voor de opbrengsten die deze zbo's/rwt's verkrijgen uit de uitvoering van hun taken. Het toezicht op deze taken wordt uitgevoerd door bijvoorbeeld de ILT. Daar waar het bedragen uit 2016 betreft of een voorlopig cijfer omdat de jaarstukken later worden toegezonden, is dit met (**) aangegeven.

  • 3) Dit betreft de inkomsten voor de wettelijk uit te voeren taken. Daar waar het bedragen uit 2016 betreft is dit met (**) aangegeven. Voor commissies en clusters van organisaties kan niet aangegeven worden wat de inkomsten zijn uit de wettelijke taak. Bovendien zijn de opbrengsten zeer beperkt. Voor de Rijkhavenmeester geldt dat dit een onderdeel is van het Havenbedrijf Rotterdam. De functie van Rijkshavenmeester is zbo/rwt.

  • 4) De algemene toezichtvisie en de individuele toezichts- en sturingsvisies zijn gepubliceerd via http://www.rijksoverheid.nl/ministeries/ienm/documenten-en-publicaties/rapporten/2013/03/07/toezichtvisie-ienm-2013–2017-verantwoorde-uitvoering.html. Niet voor alle zbo’s/rwt’s is een toezichtsvisie. Deels vanwege het feit dat het toezicht elders wordt uitgevoerd, deels uit redenen van efficiency, omdat de desbetreffende organisatie/taak te beperkt is en er sprake is van deeltijd-zbo’s/rwt’s.

  • 5) Op het moment van opstellen van dit overzicht was het nog niet mogelijk om voor alle organisatie aan te geven of een rechtmatigheidsverklaring over het jaar 2017 is verkregen. Daar waar niet is aangegeven dat er een rechtmatigheidsverklaring beschikbaar is, wordt deze veelal niet gevraagd om redenen van efficiency en kostenbesparing of omdat er geen jaarverslag is of de taak door een derde, private organisatie wordt uitgevoerd.

  • 6) Het zelfstandig bestuursorgaan zonder rechtspersoonlijkheid ANVS is op 1 augustus 2017 gestart. Het betreft de uitgaven van het bestuur van het zbo over de periode augustus tot en met december 2017.

BIJLAGE 2: AFGERONDE EVALUATIE EN OVERIG ONDERZOEK

Soort onderzoek

Onderwerp

Artikel

Start

Afronding

Vindplaats

 

Integraal waterbeleid

11

     

Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

         

Beleidsdoorlichtingen

         
 

Waterkwantiteit

11

2014

2014

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-442254

 

Waterkwantiteit en kwaliteit

11

20201

2021

 
 

Waterkwaliteit

11

2015

2015

https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2015/11/23/beleidsdoorlichting-beleidsartikel-12-waterkwaliteit

           

Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

         
 

Effectenonderzoek ex post: evaluatie van enkele onderdelen van de waterwet

11

2013

2014

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-27625–336.html

 

Effectenonderzoek ex post: evaluatie Waterschapswet verkiezingsstelsel

11

2015

2015

 
 

Leefomgevingsbalans (1x per 2 jaar)

11

2014

2016

http://themasites.pbl.nl/balansvandeleefomgeving/2014

 

Tussentijds evaluatie Bestuursakkoord water

11

2013

2015

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28966–28.html

 

Tweede tussenevaluatie Bestuursakkoord Water

11

2016

2017

https://www.helpdeskwater.nl/onderwerpen/wetgeving-beleid/bestuursakkoord/

 

MIRT-onderzoeken in het kader van (de deelprogramma’s van) het Deltaprogramma gericht op voorstellen van het Deltaprogramma in 2014 voor de Deltabeslissingen

(hebben betrekking op de waterveiligheid, zoetwaterstrategie, peilbeheer IJsselmeergebied, Rijn-Maasdelta en ruimtelijke adaptatie).

11

2009

2014

http://www.deltacommissaris.nl/deltaprogramma/inhoud/publicaties

 

¾ Evaluatie Ruimte voor de Rivier

11

2012

2013

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-216364.html

 

Eindevaluatie Ruimte voor de Rivier en Maaswerken

11

2017

2018

 
 

Evaluatie Deltawet (experimenteerartikel in 2021/2)

11

2016

2016

 
 

Diverse voortgangsrapportages in het kader van de «Regeling grote projecten», o.a. HWBP2,Ruimte voor de rivier en Maaswerken

11

2012

Einde project

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-26399–13.html

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/dossier/32698/kst-32698–13?resultIndex=1&sorttype=1&sortorder=4

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/dossier/30080

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-18106–221.html

 

Evaluatie structuurvisie Waddenzee

Conform

11

2015

2015

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29684–112.html

 

Deltaprogramma Zoetwater: Evaluatie waterbeschikbaarheid

11

2018

2018

 

Ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

         

MKBA’s

         
 

CPB: MKBA waterveiligheid IJsselmeergebied

11

2010

2013

http://www.cpb.nl/publicatie/economisch-optimale-waterveiligheid-het-ijsselmeergebied

 

MKBA bij ontwerp RGV

11

2014

2014

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33531–2.html

Ander ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

         
           
 

Ex ante evaluatie SGBP’s

11

 

2016

http://www.pbl.nl/publicaties/waterkwaliteit-nu-en-in-de-toekomst

 

Nader onderzoek Windenergie op Zee-aanvulling Hollandse Kust

11

2015

2016

https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2015/04/23/aanbieden-van-de-notitie-reikwijdte-en-detailniveau-aanvulling-gebied-hollandse-kust

 

Deltaprogramma

Ontwerp Nationaal Waterplan 2016–2021

Onder andere: overstromingsrisicobeheersplannen

11

   

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31710–35.html

 

Onderzoeken m.b.t. totstandkoming omgevingswet

11

   

http://www.omgevingswetportaal.nl/publicaties/publicaties-eenvoudig-beter

 

PBL: Leefomgevingsbalans (1x per 2 jaar)

11

 

2014

2016

http://themasites.pbl.nl/balansvandeleefomgeving/2014

 

Actualisatie initiële beoordeling KRM: beoordeling het bereiken van de goede milieutoestand en daarbij behorende doelen in 2020 n.a.v. het treffen van maatregelen in het kader van bestaand en voorgenomen beleid

11

 

2018

 
 

Voortgangsrapportage uitvoering Programma van Maatregelen KRM, cf. art.8

11

2017

2018

 
 

Evaluatie doelmatigheid drinkwater (evaluatie van hoofdstuk 5 v.d. drinkwaterwet o.g.v. art. 60 v.d. Drinkwaterwet)

11

2016

2017

https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2017/11/21/evaluatie-doelmatigheid-drinkwaterwet

 

Evaluatieonderzoek of de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer voldoende zijn opgevolgd (Gewijzigde motie van de leden Smaling en Jacobi, TK 33 450 nr. 40).

11

2016

2017

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29684–152.html

 

Nationale analyse en ex ante evaluatie van het waterkwaliteitsbeleid

Delta-aanpak waterkwaliteit

11

2018

2019

 

Overig onderzoek

         
 

Policy dialogue naar aanleiding van OESO onderzoek gericht op toekomstige opgaven in het waterbeheer

11

2013

2014

http://www.oecd.org/env/watergovernanceprogramme.htm

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28966–27.html

http://www.rijksoverheid.nl/nieuws/2014/03/17/schultz-oeso-rapport-bevestigt-noodzaak-wake-up-call-waterrisico-s.html

 

Jaarlijkse voortgangsrapportage waterbeleid in Nederland 2014 (Water in Beeld)

11

 

Jaarlijks

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-27625–317.html

 

Periodieke toetsing van primaire waterkeringen:

ILT: Rapportage Derde toets primaire waterkeringen; Landelijke toets 2006–2011

ILT: Rapportage verlengde derde toetsing

11

 

2011

2014

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31710–22.html

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31710–26.html

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31710–32.html

 

Toetsing van de Basiskustlijn (kustlijnkaartenboek)

11

 

Jaarlijks

http://www.rijkswaterstaat.nl/water/veiligheid/bescherming_tegen_het_water/veiligheidsmaatregelen/kustlijnzorg/kustlijnkaarten/

 

Verkenning van de veiligheid in Nederland fase 2

11

2006

2015

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-27625–335.html

 

5-jaarlijkse evaluatie activiteiten Schelde-estuarium conform verdrag met Vlaanderen inzake samenwerken beleid en beheer

11

2012

2013

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30862–95.html

 

5-jaarlijkse evaluatie activiteiten Schelde-estuarium conform verdrag met Vlaanderen inzake samenwerken beleid en beheer

11

2018

   
 

Nader onderzoek naar de doorwerking van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening voor het Waddengebied

11

2015

2015

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29684–121.html

 

De kwaliteit van het drinkwater in Nederland (jaarlijkse ILT-rapportage)

11

 

jaarlijks

https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2017/11/21/de-kwaliteit-van-het-drinkwater-in-nederland-in-2016

 

Policy dialogue n.a.v. OESO onderzoek gericht op toekomstige opgaven in het waterbeheer

11

2013

2014

http://www.oecd.org/env/watergovernanceprogramme.htm

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28966–27.html

 

Midterm review beleidsnota drinkwater

11

2018

2019

 
 

Eindrapport visitatiecommissie Waterketen

11

2013

2015

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28966–28.html

 

EC-evaluatie over toestand zwemwater (jaarlijks)

11

 

Jaarlijks

https://www.eea.europa.eu/publications/european-bathing-water-quality-in-2016

 

RIVM-beleidsevaluatie legionellapreventie

11

2015

2016

(https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-27625–316.html p. 48)

 

RIVM: bescherming drinkwaterbronnen in het nationaal beleid

11

 

2013

http://www.rivm.nl/Documenten_en_publicaties/Wetenschappelijk/Rapporten/2013/april/Bescherming_drinkwaterbronnen_in_het_nationaal_beleid

 

ILT: bedrijfsvergelijking in de drinkwatersector

(benchmark 2012–2013)

11

 

2014

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-277498.html

 

ILT: Jaarevaluatie drinkwatertarieven

(tweejaarlijks)

11

 

2013

2015

2017

https://www.ilent.nl/documenten/rapporten/2017/02/24/drinkwatertarieven

 

PBL: Monitor SVIR

11

2013

2015

2014

2016

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32660–60.html

http://www.compendiumvoordeleefomgeving.nl/onderwerpen/nl0041-Monitor-Infrastructuur-en-Ruimte.html?i=40

 

Ex ante evaluatie van de ontwerp stroomgebiedbeheersplannen door PBL

12

2015

2016

 
 

Beleidsverkenning Toekomstige rol en ambitie Rijk en Regio voor het Waddengebied

11

2016

2017

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29684–152.html

           
 

Ruimtelijke ontwikkeling

13

     

Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

         

Beleidsdoorlichtingen

         
 

Ruimtelijke ontwikkeling

13

2013

2014

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-442256

 

Ruimtelijke ontwikkeling

13

2019

2020

 

Ander ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

         
 

Leefomgevingsbalans PBL (1x per 2 jaar)

13

2013

2015

2014

2016

http://themasites.pbl.nl/balansvandeleefomgeving/2014

 

Evaluatie Basisregistratie Gebouwen

13

2013

2013

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33926–1.html

 

Evaluatie Besluit en regeling financiële bepalingen bodemsanering

13

2015

2015

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30015–52.html

 

Evaluatie structuurvisie derde nota Waddenzee

13

 

2016

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-665763

 

Eindevaluatie sleutelprojecten

13

 

2020

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32861–8.html

 

IBO flexibiliteit in infrastructurele planning

   

2016

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-783234

Ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

         

MKBA’s

         
 

KEA SMASH

13

2013

2014

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32660–57.html

 

MKBA Zandhonger Oosterschelde

13

2012

2013

http://www.rijkswaterstaat.nl/water/plannen_en_projecten/vaarwegen/oosterschelde/oosterschelde_zandhonger/

 

MKEA/MKBA Haalbaarheidsstudie 12-mijlszone

13

2013

2013

http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/rapporten/2013/06/27/quickscan-haalbaarheidsstudie-windparken-binnen-12-mijlszone.html

 

MKBA Structuurvisie Ondergrond

13

2013

 

http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/bodem-en-ondergrond/ruimtelijke-ordening-ondergrond

 

Actualisatie KBA Inspire

13

 

2016

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-749616

 

Kansrijk mobiliteitsbeleid

13

14

17

18

   

http://www.cpb.nl/publicatie/kansrijk-mobiliteitsbeleid

Overig onderzoek

         
 

Structuurvisies

13

   

http://www.ruimtelijkeplannen.nl/web-roo/roo/bestemmingsplannen?tabFilter=VISIE

 

PBL: Monitor SVIR

13

2013

2015

2014

2016

http://www.compendiumvoordeleefomgeving.nl/onderwerpen/nl0041-Monitor-Infrastructuur-en-Ruimte.html?i=40

 

Inspire monitor EU

13

2011

2017

http://inspire.jrc.ec.europa.eu/index.cfm/pageid/182

 

Ex durante Evaluatie AMvB Ruimte 1e tranche

13

 

2017

 
 

Ex durante evaluatie Wet voorkeursrecht gemeenten

13

2015

2015

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-27581–53.html

 

Evaluatie Ladder voor duurzame verstedelijking

13

2013

2014

http://www.pbl.nl/publicaties/infrastructuur-en-verstedelijking-kennis-en-beleid-voor-een-betere-afstemming

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32861–8.html

 

Uitvoeringsmonitor SVIR

13

 

jaarlijks

http://www.pbl.nl/publicaties/2012/monitor-infrastructuur-en-ruimte-2012-nulmeting

 

Plan MER Structuurvisie Ondergrond

13

2013

2015

http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/bodem-en-ondergrond/structuurvisie-ondergrond

 

Heroverweging bodem(sanerings)beleid

13

2013

2014/2015

http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/bodem-en-ondergrond/ruimtelijke-ordening-ondergrond

 

Voortgangsrapportage Groot Project RRAAM

13

 

2014

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31089–109.html

 

Eindevaluatie en Voortgangsrapportage Groot Project RRAAM

13

2017

2017

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31089–123

 

Ex durante evaluatie SVIR

 

2014

2015

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32660–66.html

 

Evaluatie Code maatschappelijke participatie

13

2016

2017

https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2017/12/08/uitkomst-bestuurlijke-overleggen-mirt

 

Evaluatie flexibiliteit in de MIRT-systematiek

13

2019

2019

 
X Noot
1

De eindevaluatie van Bestuurs Akkoord Water vindt in 2020 plaats. De beleidsdoorlichting vindt aansluitend plaats.

Soort onderzoek

Onderwerp

Artikel

Start

Afronding

Vindplaats

 

Wegen en Verkeersveiligheid

14

     

Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

         

Beleidsdoorlichtingen

         
 

Wegen en verkeersveiligheid

14

2016

2017

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32861–27.html

Ander ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

         
 

Verslag over de wijze waarop Tracéwet is toegepast

14

2013

2015

http://mirt2015.mirtprojectenoverzicht.nl/financien/bijlage_2_vgr/index.aspx

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33750-A-69.html

 

Verslag over de wijze waarop de Tracéwet is toegepast (incl. Infrastructuurfonds art. 12)

14

2015

2016

http://mirt2016.mirtoverzicht.nl/mirt_overzicht_2016/mirt_overzicht_2016/

https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/brieven_regering/detail?id=2016Z06928&did= 2016D14275

 

Rijgeschiktheid langdurig gebruik Cat. III medicijnen

14

2015

2016

https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2016/12/01/beinvloeding-van-de-rijvaardigheid-bij-langdurig-gebruik-van-icadts-categorie-iii-geneesmiddelen

 

Voortgang Beter Benutten

 

2014

2014

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34000-A-15

 

Monitoring en evaluatie «beter benutten»

14, 15 en 16

2012

jaarlijks

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-264684.html

 

Beter Benutten

   

2016

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-763135

 

ARK-rapport instandhouding hoofdwegennet

 

2013

2014

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34000-A-8.html

 

Effectonderzoek Wet rijonderricht motorrijtuigen

14

2012

2013

http://wetten.overheid.nl/BWBR0024674/geldigheidsdatum_24-07-2013

 

Evaluatie meerjarenprogramma Geluidsanering

14

2015

2015

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32252–56.html

 

Evaluatie aantal doden en gewonden in het verkeer

14

 

jaarlijks

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29398–463.html

 

NMCA

14

 

Tweejaarlijks vanaf 2015

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-264683

 

Wettelijke evaluatie RDW

14

 

2016

https://www.rdw.nl/-/media/rdw/rdw/pdf/sitecollectiondocuments/over-rdw/rapporten/kamerbriefvierdewettelijkeevaluatiedienstwegverkeer28rdw29bijlageaef2016.pdf

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

         

MKBA

         
 

MIRT-Projectenboek

   

Jaarlijks bij begroting

https://www.mirtoverzicht.nl/documenten/publicaties/2016/09/20/mirt-2017

 

Uitkomsten bestuurlijke overleggen MIRT

     

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34000-A-15

 

Inventarisatie KBA's transportinfrastructuur 2001–2014

   

2015

http://www.syconomy.nl/Inventarisatie_MKBAs_def.pdf

 

Investeren in Infrastructuur

14

16

18

 

2016

http://www.cpb.nl/publicatie/investeren-in-infrastructuur

 

Toekomstverkenning welvaart en leefomgeving cahier mobiliteit

14

16

17

18

 

2016

http://www.cpb.nl/sites/default/files/publicaties/bijlagen/cpb-pbl-boek-19-wlo-2015-mobiliteit.pdf

Overig onderzoek

         
 

Mobiliteitsbeeld 2014

14

16

17

18

2013

2014

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31305–211.html

 

Alcoholslotprogramma

14

2014

2014

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29398–430.html

 

ILT: Staat van de veiligheid in de leefomgeving en transport 2014

14

16

17

 

2014

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28089–28.html

 

Publieksrapportage rijkswegennet 2014

14

 

Elke 4 maanden

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34000-A-56.html

           
 

Openbaar vervoer en Spoor

16

     

Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

         

Beleidsdoorlichtingen

         
 

Spoor

16

2018

2018

 
 

Openbaar vervoer

16

2014

2014

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-442259

Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

         
 

Evaluatie sociale veiligheid OV

16

2014

2016

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28642–60.html

 

OV-klantenbaronmeter

16

2018

Jaarlijks t/m 2022

http://www.ovklantenbarometer.nl/

 

Evaluatie taxiwet

16

2014

2015

http://www.rijksoverheid.nl/ministeries/ienm/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2015/05/05/evaluatie-taxiwet.html

 

Evaluatie boordcomputer taxi

16

2015

2016

https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/taxi/documenten/rapporten/2017/05/15/rapportage-nulmeting-evaluatie-boordcomputer-taxi

 

Evaluatie reisverbod

16

 

2017

https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2017/10/04/rapport-verboden-in-te-stappen-evaluatie-reisverbod-ov

 

Rapport «Verkenning informatie-uitwisseling sociale veiligheid openbaar vervoer en politie»

16

 

2017

https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2017/12/21/verkenning-informatie-uitwisseling-sociale-veiligheid-openbaar-vervoer-en-politie

 

Evaluatie Winterweerprogramma

16

 

2017

https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/detail?id=2017D22844&did=2017D22844

 

Ruimte voor de fiets

16

 

3-jaarlijkse monitoring

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29984–317.html

 

Evaluatie dubbeltariefsysteem taxi

16

2013

2013

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31521–72.html

 

OV-klantenbarometer

16

2013

2013

http://www.ovklantenbarometer.nl/

 

Eindrapport «Krachten bundelen voor toekomstvast doelgroepenvervoer en OV»

16

2013

2013

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-25847–117.html

 

Benchmark gebruiksvergoeding spoorgoederenvervoer

16

 

2015

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-579106

 

Beleidsevaluatie maximum tarieven taxivervoer

16

2015

2016

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-772802

 

Evaluatie aanlegprojecten spoor

16

2017

2025

 
 

Evaluatie beheer en onderhoud spoor

16

2017

2015

 

Ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

         

MKBA’s

         
 

ERTMS (voorkeursbeslissing)

16

2013

2014

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33652–14.html

 

PHS (voorkeursbeslissing)

16

 

2014

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32404–74.html

Overig onderzoek

         
 

ERTMS groot project

16

2013

 

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33652–4.html

 

Evaluatie spoorwetgeving

 

2013

2013

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31987–10.html

 

LTSA-1

16

2013

2013

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29984–384.html

 

LTSA-2

16+15

2013

2014

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29984–474.html

 

Jaarlijkse evaluatie one stop shop op corridors Rotterdam-Genua en Rotterdam-Lyon

16

2014

 

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-21501-33-508.html

 

Staat van de veiligheid in de leefomgeving en transport

16

 

jaarlijks

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-478750

 

MER Evaluatie Betuweroute Aspect Sociaal

16

2013

2013

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-239593.html

 

Impact analyse EU DG Transport

16

2012

2013

http://ec.europa.eu/transport/facts-fundings/evaluations/index_en.htm

 

Jaarverslag van de Nederlandse Autoriteit voor spoorveiligheid

16

   

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29893–156.html

 

Ruimte voor de fiets

15

 

3 jaarlijkse monitoring

http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/fiets/meer-fietsenstallingen-bij-stations

 

OV-klantenbarometer

16

2014

2014

http://www.crow.nl/vakgebieden/verkeer-en-vervoer/bibliotheek/kennisdocumenten/resultaten-onderzoek-ov-klantenbarometer-2014

 

Eindrapport «Krachten bundelen voor toekomstvast doelgroepenvervoer en OV»

16

2013

2013

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-239777

 

Mobiliteitsbeeld 2014

16

2013

2014

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31305–211.html

Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

         
 

Luchtvaart

17

     

Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

         

Beleidsdoorlichting

       

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32861–28.html

 

Luchtvaart

17

2017

2018

 

Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

       

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32861–28.html

 

Luchtvaart (GIS)

17

2012

2013

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-26959–140.html

 

Jaarverslagen Alderstafel en evaluatie

17

   

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29665–214.html

 

Evaluatie regeling versneld onderwerken graanresten

17

2016

2016

https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2017/10/04/ontwerp-van-de-subsidieregeling-onderwerken-graanresten-2018–2022

 

Evaluatie Schipholbeleid

17

2014

2015

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29665–211.html

 

Evaluatie gebruiksprognose Schiphol en safety

17

2014

2015

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31936–263.html

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

         

MKBA’s

         
 

KEA SMASH

13

2013

2014

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32660–57.html

 

Actualisatie quick scan MKBA Schiphol en Lelystad Airport Middellange termijn

 

2014

2014

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-342891

 

Luchthavenbesluit Twente

17

   

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31936–198.html

 

Luchthavenbesluit Lelystad

Quick Scan MKBA

17

2014

2015

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31936–264.html

Ander ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

         
 

Bekostiging luchtverkeersleiding

     

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31936–258.html

Overig onderzoek

         
 

Uitvoeringsagenda Luchtvaartnota

17

2014

2015

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29665–224.html?zoekcriteria=%3fzkt%3dEenvoudig%26pst%3d%26vrt%3dkst.%2b29665–224%26zkd%3dInDeGeheleText%26dpr%3dAfgelopenDag%26sdt%3d DatumBrief%26ap%3d%26pnr%3d1%26rpp%3d10&resultIndex=5&sorttype=1&sortorder=4

 

Wettelijke ZBO-evaluatie functioneren LVNL

17

2013

2014

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30398–1.html

 

Externe veiligheid

17

2013

 

http://easa.europa.eu/language/nl/home.php

 

Beleidsagenda luchtvaartveiligheid

17

2015

2016

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-22112–2063.html

 

Evaluatiesubsidie Knowledge & Development Center (KDC)

17

2017

2017

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29665–247

 

Een luchtvaartstrategie voor Europa

17

2016

2016

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-22112–2062.html

 

Scheepvaart en havens

18

     

Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

         

Beleidsdoorlichtingen

         
 

Scheepvaart en havens

18

2015

2016

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32861–22.html

Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

         
 

Evaluatie Loodsenwet/toezicht ACM

18

2013

2013

https://www.acm.nl/nl/publicaties/publicatie/11402/Autoriteit-Consument-en-Markt-verlaagt-vergoeding-vermogenskosten-Loodswezen/

 

Evaluatie zeevaartbeleid 2008–2013

18

2013

2014

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31409–67

 

Evaluatie van fiscaal maritiem beleid met Financiën

18

2013

2014

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-381165

 

Evaluatie subsidieregeling Zeehaveninnovatieproject IF artikel 15

18

2014

2015

https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/detail?id=2017D06925&did=2017D06925

 

Evaluatie Quick wins binnenhavens IF artikel 15

18

2016

2018

Dit onderzoek is later aangegaan dan gepland. De resultaten zijn in 2018 bekend.

 

Evaluatie Project Mainport Rotterdam (evaluatie status groot project) IF artikel 17

18

2013

2013

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-24691–119.html

 

Actualisatie MKBA IDVV-programma

 

2014

2015

http://www.beterbenuttenvaarwegen.nl/Rapporten+en+publicaties/RP+Eindrapporten/default.aspx

Ex-ante onderzoeken naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

         

MKBA’s

         
 

KBA Volkeraksluizen

(voorkeursbeslissing)

18

2013

2013

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33400-A-53.html

 

Capaciteitsuitbreiding Ligplaatsen IJssel, onderdeel Boven-IJssel (voorkeursbeslissing)

18

2013

2013

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33750-A-5.html

 

KBA Twentekanalen

(voorkeursbeslissing)

18

2013

2013

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33750-A-56.html

Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

         
 

Totaaloverzicht Beheer, onderhoud, vervanging en renovatie wegen, vaarwegen en water

 

2015

2015

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-413631

 

Toelichting programma IDVV: De Nederlandse vaarwegen beter benut

 

2013

2014

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33750-A-61

 

Versterking marktstructuur binnenvaart

 

2014

2015

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31409–79.html

 

Rijksbrede maritieme strategie 2015–2025

 

2014

2015

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31409–70.html

Overig onderzoek

         
 

Onderzoek naar de concurrentieverhoudingen tussen de zeehavens in Duitsland, Frankrijk, Nederland, Vlaanderen en het Verenigd Koninkrijk

18

2013

2014

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29862–24.html

 

Havenstaatcontrole 2013

 

2013

2014

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31409–66.html

 

Klimaat

19

     

Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

         

Beleidsdoorlichtingen

         
 

klimaat

 

2018

2018

 

Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

         
 

IBO kostenefficiëntie CO2-reductiemaatregelen

 

2015

2016

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32813–122.html

 

Hernieuwbare energie: evaluatie Europese richtlijn (EZ)

EZ

   

http://ec.europa.eu/energy/studies/index_en.htm

 

Lokale klimaatinitiatieven

19

2013

2015

https://www.rijksoverheid.nl/binaries/rijksoverheid/documenten/rapporten/2015/06/29/evaluatie-lokale-klimaatagenda-2011–2014/evaluatie-lokale-klimaatagenda-2011–2014.pdf

 

SER energieakkoord (EZ)

EZ

2016

2016

 
 

ECN: Evaluatie Besluit Emissie-eisen middelgrote stookinstallaties

19

2012

2013

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-231228.html

 

Kabinetsreactie op parlementair onderzoek naar klimaat

19

2013

2013

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33193–7.html

 

MIA/VAMIL

19

 

2013

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33752–5.html

 

CDM

19

 

2013

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-346237.html

 

Energie Prestatie Keuringsysteem (EPK)

19

2016

2016

 

Ex-ante onderzoeken naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

         
 

PBL

19

2015

2015

http://www.pbl.nl/sites/default/files/cms/publicaties/150902Quickscan_Emissiereductie2020_final.pdf

 

Toekomstverkenning welvaart en leefomgeving cahier klimaat en energie

19

 

2015

http://www.cpb.nl/sites/default/files/publicaties/bijlagen/cpb-pbl-boek-19-wlo-2015-klimaat-en-energie.pdf

Overig onderzoek

         
 

Voortgang klimaatbeleid in de balans voor de leefomgeving

19

 

2 jaarlijks

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31253–32.html

 

Agentschapsevaluatie NEa

19

2013

2015

 
 

KIM: Beleidsopties voor vermindering van de CO2-uitstoot van het wegverkeer deel 1 en 2.

19

 

2013

http://www.kimnet.nl/publicatie/beleidsopties-voor-vermindering-van-de-co2-uitstoot-van-het-wegverkeer

 

ECN/CE Delft/TNO: Scenarios for energy carriers in the transport sector

19

 

2014

http://www.energieakkoordser.nl/nieuws/brandstofvisie.aspx

 

TNO/CE Delft/ECN: Verzamelde kennisnotities ten behoeve van de visie duurzame brandstoffenmix

19

 

2014

http://www.energieakkoordser.nl/nieuws/brandstofvisie.aspx

 

Stratelligence: Kosten en effecten van de actie-agenda: inschatting van de potentie

19

 

2015

http://www.energieakkoordser.nl/nieuws/2015/ministerraad-duurzame-brandstofvisie.aspx

 

CE Delft/TNO/ECN: CO2-reductie door gedragsverandering in de verkeerssector

19

 

2014

http://www.cvs-congres.nl/cvspdfdocs_2015/cvs15_046.pdf

 

Tussenevaluatie Potential benefits of Triple A tyres in the Netherlands

19

2016

2018

2016

2018

http://overlegienm.nl

 

PBL: Stimuleren van elektrisch rijden

19

 

2016

http://www.pbl.nl/publicaties/stimuleren-van-elektrisch-rijden-effect-van-enkele-beleidsprikkels

 

PBL: Effecten van autodelen op mobilteit en CO2-uitstoot

19

 

2016

http://www.pbl.nl/publicaties/effecten-van-autodelen-op-mobiliteit-en-co2-uitstoot

           
 

Lucht en Geluid

20

     

Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

         

Beleidsdoorlichtingen

         
 

Geluid

 

2014

2015

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32861–17.html

 

Lucht

 

2018

2019

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30175–257.html

Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

         
 

Allocatie budgetten Swung I

20

2012

2018

 

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

         
 

Swung 1 en Meerjarenprogrammering geluidsanering 2018

     

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32252–56.html

           
 

Lucht

20

     

Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

         

Beleidsdoorlichtingen

         
 

Nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit

 

20181

2019

Schuift op i.v.m. verlenging NSL

Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

         
 

Rapportage Euro VI subsidieregeling ongebruikte vrachtwagens en bussen

 

2014

2014

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-363446

 

Rapportage Euro VI subsidieregeling emissiearme taxi’s en bestelwagens

 

2015

2015

 
           

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

         
 

KIM: De lucht klaren. Over de relatie tussen verkeer, luchtkwaliteit en gezondheid en mogelijke aangrijpingspunten voor beleid.

 

2014

2015

http://www.kimnet.nl

Overig onderzoek

         
 

Jaarlijks monitoringrapport NSL

20

 

jaarlijks

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30175-E.html

 

Jaarlijkse onderzoeken naar mogelijke knelpunten NSL

     

http://www.rijkswaterstaat.nl/wegen/wegbeheer/natuur-en-milieu/luchtkwaliteit/nationaal-samenwerkingsprogramma-luchtkwaliteit/documenten.aspx

           
 

Duurzaamheid

21

     

Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

         

Beleidsdoorlichtingen

         
 

Duurzaamheid

21

2014

2014

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-442260

 

Duurzaamheid

21

2019

2020

 

Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

         
 

De Regeling groenprojecten periode 2010–2016 zal in 2017 worden geëvalueerd

21

2017

2018

aangekondigd in brief aan TK 30 196 nr.399

 

MIA/VAMIL

21

2017

2018

Genoemd in brief aan TK

33 752 van stas FIN van 17 sept. 2013

 

Het programma Van Afval Naar Grondstof

21

2017

2018

Uit eerste voortgangsbrief aan de TK

 

Evaluatie instrument duurzaam inkopen

21

2013

2013

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-290001.html

 

Evaluatie ketenaanpak

21

2013

2013

http://www.rwsleefomgeving.nl/onderwerpen/duurzaam_produceren/ketenaanpak/nieuws-ketenaanpak/

 

Voortgangsrapportage programma Van Afval Naar Grondstof (VANG)

21

2014

2015

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33043–41.html

 

Evaluatie of de voordelen van covergisting opwegen tegen de nadelen (EZ en IenM)

21

2014

2015

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33037–152.html

 

Evaluatie Activiteitenbesluit milieubeheer m.b.t. landbouwactiviteiten

21

2015

2016

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29383–237.html

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

         

Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

         
 

Ex-ante-evaluatie ontwikkelingsrichtingen mestbeleid op realisatie milieudoelen voor de veehouderij

21

2013

2013

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-281083.html

 

Evaluatie Green Deals

21

2013

2013

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-264765.html

 

Ex-ante evaluatie Circulaire economie (inclusief consumentenbeleid en Van Afval naar Grondstof (VANG))

21

2013

2013

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-234688.html

 

Evaluatie LAP 1 en 2

21

2014

2014

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-342379

 

Een verkennend onderzoek naar de haalbaarheid en wenselijkheid van doelstellingen met betrekking tot recycling en preventie van huishoudelijk afval

21

 

2016

http://www.cpb.nl/publicatie/verkennend-onderzoek-recycling-preventie-huishoudelijk-afval

           

Overig onderzoek

         
 

Voortgangsrapportage uitvoering Landelijk Afval Plan

21

 

2014

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30872–161.html

 

National ecosystem assessment

PBL Quick Scan Hoofdlijnennotitie

21

2013

 

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-252785.html

 

PBL e.a.: Monitor duurzaam Nederland

21

 

2014

http://www.pbl.nl/publicaties/2011/monitor-duurzaam-nederland-2011

           
 

Omgevingsveiligheid en milieurisico’s

22

     

Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

         

Beleidsdoorlichtingen

         
 

Omgevingsveiligheid en milieurisico’s

22

2018

2018

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/dossier/32861/kst-32861–26?resultIndex=1&sorttype=1&sortorder=4

Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

         
 

Evaluatie GGO-beleid 2000–2013

22

2014

2016

https://www.lisconsult.nl/nieuws/lis-nieuws/606-evaluatie-ggo-beleid-2000–2013

 

Evaluatie TNS-regeling

22

2014

2015

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28663–62.html

 

Voortgangsrapportage op grond van biocideverordening

22

2014

2020

 

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

         

MKBA

         
 

Actualisatie MKBA asbestdaken

22

 

2015

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-514238

 

       

Overig onderzoek

         
 

Derde vijfjaarlijkse evaluatie resultaten beleid prioritaire stoffen

22

2016

2016

https://echa.europa.eu/documents/10162/13634/operation_reach_clp_2016_en.pdf/4c958d7a-3158–447b-9e81-d8bae9a7e7f9

 

Tweede tussentijdse evaluatiedoelstelling vernieuwing stoffenbeleid (REACH/SOMS)

Gevolgen voor MKB Reach

22

2013

2015

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-210976

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-21501-08-548.html

 

Tussentijdse evaluatie omgaan met risico’s van nanotechnologie

22

2015

2016

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-816112

 

Vierjaarlijkse wettelijke evaluatie Commissie Genetische Modificatie

Beleidsnota Biotechnologie; Brief regering; Aanbieding COGEM Trendanalyse Biotechnologie 2016

22

2015

2016

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-786700

 

Evaluatie VTH, inclusief BRZO-OD structuur

22

2014

2015

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-573158.html

 

Evaluatie TNS-regeling

22

2014

2015

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-478157.html

 

Meteorologie, seismologie en aardobservatie

23

     

Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

         

Beleidsdoorlichting

 

23

2019

   

Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

         
 

Evaluatie agentschap KNMI

23

2014

2015

https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2015/12/18/doorlichting-knmi

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

         
           

Overig onderzoek

         
 

Verkenning toekomst KNMI en heroverweging Wet KNMI

23

 

2013

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32379–8.html

 

Evaluatie Wet taken meteorologie en seismologie

23

2018

 

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33802–3.html

 

Belang Eurometsat-satellieten voor KNMI

23

 

2012

http://www.knmi.nl/cms/content/95298/nieuwe_serie_meteosat-weersatellieten

 

Handhaving en toezicht

24

     

Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

         

Beleidsdoorlichting

 

24

2019

   

Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

         
 

Evaluatie agentschap ILT

24

2014

2016

 
           

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

         
 

Meerjarenplan ILT 2015–2019

24

2013

2014

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-480938

 

Meerjarenplan 2016–2020 ILT

24

2015

2016

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-771829

           
X Noot
1

De beleidsdoorlichting Luchtkwaliteit (artikel 20) vindt plaats na afronding van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is verlengd tot de beoogde datum van invoering van de Omgevingswet (2018).

De toetsbaarheid van beleidsplannen is vanuit verschillende invalshoeken al vorm gegeven bij de beleidsontwikkeling van het departement, waaronder het gebruik van het Integraal Afwegingskader (IAK). De ambitie is om in het kader van de Rijksbrede operatie Inzicht in Kwaliteit verdere verbeteringen door te voeren. IAK geldt dan ook als één van de speerpunten van de Stuurgroep Goed Geregeld. Verder is gewerkt conform de al eerder ingeslagen weg. Dit betekent consequenties van nieuw beleid inzichtelijk maken in memories van toelichting van wetgeving, in maatschappelijke kosten-batenanalyses (MKBA’s) en in bijdragen van planbureaus. De criteria voor nieuwe investeringen zijn in bestuurlijke overleggen MIRT aan de orde geweest en eind 2017 aan de Tweede Kamer gemeld. Overig nieuw beleid uit het Regeerakkoord wordt uitgewerkt en door het departement en door het Ministerie van Financiën expliciet getoetst op de doeltreffendheid en doelmatigheid.

BIJLAGE 3 EXTERNE INHUUR

Overzicht niet-financiële informatie over inschakeling van externe adviseurs en tijdelijk personeel Ministerie van Infrastructuur en Milieu. Verslagjaar 2017 (Bedragen x € 1.000)

Programma- en apparaatskosten1

 

1. Interim-management

3.848

2. Organisatie- en Formatieadvies

3.561

3. Beleidsadvies

7.779

4. Communicatieadvisering

2.199

Beleidsgevoelig (som 1 t/m 4)

17.387

5. Juridisch Advies

3.826

6. Advisering opdrachtgevers automatisering

21.736

7. Accountancy, financiën en administratieve organisatie

4.018

(Beleids)ondersteunend (som 5 t/m 7)

29.580

8. Uitzendkrachten (formatie & piek)2

189.823

Ondersteuning bedrijfsvoering

189.823

Totaal uitgaven inhuur externen

236.790

X Noot
1

Realisaties van agentschappen zijn o.b.v. kosten en de realisaties van de Bestuurskern zijn o.b.v. werkelijke uitgaven.

X Noot
2

Deze categorie bestaat uit drie posten. (1) De uitzendkrachten van het ministerie (€ 8,3 miljoen); (2) de uitgaven externe inhuur ten behoeve van het primaire proces van de uitvoeringsorganisatie RWS, die niet of niet gemakkelijk zijn onder te brengen onder de acht door BZK onderscheiden categorieën externe inhuur (€ 64,0 miljoen); (3) Inhuurcontracten voor dienstverlening die niet tot de kernactiviteiten van RWS behoren en naar aard van de activiteit de aanschaf van een product betreffen, maar onder de definitie van externe inhuur vallen (€ 117,6 miljoen).

Inhuur externen buiten raamovereenkomsten

2017

Aantal overschrijdingen maximumuurtarief

0

Toelichting op het inhuurpercentage 2017

In 2017 gaf het Ministerie van Infrastructuur en Milieu € 237 miljoen aan externe inhuur uit. De uitgaven voor het ambtelijke personeel bedroegen € 1,077 miljard. Samen zijn de uitgaven € 1,314 miljard. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, komt in 2017 op een inhuurpercentage van totaal 18,0% en overschrijdt de norm van 10%. Het inhuurpercentage in 2017 zonder inhuur op niet-kerntaken valt wel binnen de norm van 10%.

Van de € 237 miljoen die IenM in 2017 aan inhuur heeft uitgegeven, is € 200 miljoen aan Rijkswaterstaat toe te wijzen. De € 200 miljoen is 21,2% ten opzichte van het RWS-totaal en is als volgt verdeeld:

  • ruim € 82 miljoen betreft inhuur op kerntaken

  • bijna € 118 miljoen betreft inhuur op niet-kerntaken

De feitelijke realisatie in 2017 bij RWS laat opnieuw een daling zien ten opzichte van de realisatie 2016 (€ 218 miljoen).

RWS spant zich met succes in om de inhuur op niet-kerntaken zoveel mogelijk om te zetten naar contracten op basis van productafspraken (uitbesteding). In 2017 is de inhuur op niet-kerntaken met € 20 miljoen gedaald en valt ruim binnen de begroting. De inhuur op niet-kerntaken in het primaire proces wordt met name onder de posten onderhoud in de staat van baten en lasten en aanleg op het Infrastructuurfonds en het Deltafonds verantwoord.

Door krapte op de arbeidsmarkt voor specialistische functies bleek het niet mogelijk om de benodigde capaciteit op kerntaken, nodig door grote uitstroom, volledig te kunnen invullen met eigen personeel. Daarnaast blijft de inhuur op het apparaat hoog vanwege de hoge productieopgave.

In de begroting 2018 is aangegeven dat door een aantal maatregelen de inhuur op kerntaken de komende jaren gaat dalen. De maatregelen om de inhuur af te bouwen zijn genomen. Het gaat dan onder meer om:

  • extra inzet op het werven van voldoende gekwalificeerd eigen personeel en versnelling van het wervingsproces om vacatures zo snel mogelijk in te vullen;

  • een flexibele interne pool om snel interne inzet te kunnen organiseren;

  • versterking van cruciale kennis binnen de organisatie met interne loopbaanontwikkeling.

De Inspectie Leefomgeving en Transport heeft in 2017 een inhuurrealisatie van 11,8%. Dit is incidenteel boven de «comply or explain» norm van 10%. De ILT streeft ernaar om op primaire taken eigen personeel in te zetten. De overschrijding is het gevolg van een stijgende uitstroom en vertraagde invulling van vacatures. Deze personele ruimte is in 2017 tijdelijk met inhuur opgevangen. Op niet-primaire taken, met name automatisering, huurt de ILT in, maar onderzoekt of meer taken ondergebracht kunnen worden bij Rijksbrede dienstverleners.

BIJLAGE 4: RAPPORTAGE CORRESPONDENTIE

Tijdigheid

Rapportage behandeling correspondentie

[naam dienstonderdeel]

Aantal ingekomen

2017

Aantal afgedaan 20171

Aantal afgedaan

binnen termijn

Aantal afgedaan

binnen verdaagde

termijn

Aantal afgedaan na instemming met

verder uitstel

Aantal niet

tijdig

Aanvragen om Wob-besluit

           

– Kerndepartement

62

         

– ILT2

82

101

       

– PBL

0

         

– RWS

222

209

130

39

27

13

– KNMI

0

         

– NEa

0

         

Bezwaarschriften

           

– Kerndepartement

54

         

– ILT2

347

297

       

– PBL

0

1

1

     

– RWS

70

54

11

16

21

6

– KNMI

0

         

– NEa

0

         

Klaagschriften

           

– Kerndepartement

8

         

– ILT2

58

55

 

– PBL

0

         

– RWS

41

35

29

0

4

2

– KNMI

0

         

– NEa

0

         

Andere (burger)brieven

           

– Kerndepartement

3.861

3.574

3.090

   

484

– ILT2

28.716

28.716

– PBL

151

149

149

2

– RWS2

108.765

108.916

 

– KNMI

2.178

2.178

2.178

– NEa

1.538

1.337

1.337

201

X Noot
1

Inclusief restant verzoeken uit 2016 (vanwege overloop bij de afdoening van zaken over kalenderjaren heen correspondeert het totaal aantal afgedaan niet (altijd) met het aantal ingekomen.

X Noot
2

Andere burgerbrieven: ILT/Betreft alle vragen die bij het Meld- en Informatiecentrum zijn binnengekomen. Het grootste deel zijn telefonische vragen: > 95% wordt binnen de normtijd afgehandeld. De behandeltermijn van schriftelijke vragen wordt (nog) niet geregistreerd. Cijfers zijn exclusief de meldingen die het MIC ontvangt (461.047 in 2015: vooral EVOA-meldingen)

Dwangsommen

Rapportage behandeling correspondentie

****

Aantal betaalde dwangsommen

Totaal bedrag betaalde dwangsommen

Kerndepartement

0

€ 0

BIJLAGE 5: LIJST VAN AFKORTINGEN

A.

 

AAARO

Actieagenda Architectuur en Ruimtelijke Ontwerp

AAS

Amsterdam Airport Schiphol

ABS

Absolute waarde

ACM

Autoriteit Consument & Markt

ADR

Auditdienst Rijk

ADT

Area Development Twente

AgNL

AgentschapNL

AMvB

Algemene maatregel van bestuur

APK

Algemene Periodieke Keuring

AR

Algemene Rekenkamer

AWACS

Airborne warning and control station

   

B.

 

BBP

Bruto Binnenlands Product

BDU

Brede Doeluitkering

BenO

Beheer en Onderhoud

BES

Bonaire, St. Eustatius en Saba

Bevb

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Bevi

Besluit externe veiligheid inrichtingen

BGT

Basisregistratie Grootschalige Topografie

BIRK

Budget Investeringen Ruimtelijke Kwaliteit

Bro

Besluit ruimtelijk ordening

BRZO

Besluit Risico en Zware Ongevallen

BSV

Bureau Sanering Verkeerslawaai

BZK

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

   

C.

 

CBR

Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen

CBS

Centraal Bureau voor de Statistiek

CCR

Centrale Commissie voor de Rijnvaart

CDM

Clean Development Mechanism

CE-markering

Conformité Européenne markering

CLH

Classification and Labelling Harmonisation

CLSK

Commando Luchtstrijdkrachten

CO2

Koolstofdioxide

COGEM

Commissie Genetische Modificatie

CPB

Centraal Planbureau

Ctgb

College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden

   

D.

 

dB(A)

decibel (audio)

DBFM

Design-Build-Finance-Maintenance

DCC

Departementaal Coördinatiecentrum Crisisbeheersing van het Ministerie van IenM

DD

Duurzaam Doen

DF

Deltafonds

DGB

Directoraat-Generaal Bereikbaarheid

   

E.

 

EASA

European Aviation Safety Agency

EC

Europese Commissie

ECAC

European Civil Aviation Conference

ECE

Economic Commission for Europe

ECHA

European Chemicals Agency

ECN

Energieonderzoek Centrum Nederland

EMSA

Europese Maritieme Veiligheidsagentschap

ERTMS

European Rail Traffic Management System

ESO

Ernstige Scheepsongevallen

ETS

Emission Trading System

EU

Europese Unie

EU ETS

Europese CO2 emissiehandelssysteem

EUMETSAT

European Organisation for the exploitation of Meteorological Satellites

EVOA

Europese Verordening Overbrengen Afvalstoffen

EZ

Ministerie van Economische Zaken

   

F.

 

FABEC

Functional Airspace Block Europe Central

   

G.

 

GGO

Genetisch Gemodificeerd Organisme

GIS

Geluidsisolatieproject Schiphol

GIV

Geïntegreerde Contractvormen

   

H.

 

HGIS

Homogene Groep Internationale Samenwerking

HNR

Het Nieuwe Rijden

HPC

High performance computer

HRN

Hoofdrailnet

HSL

Hogesnelheidslijn

HVWN

Hoofdvaarwegennet

HWBP

Hoogwaterbeschermingsprogramma

HWN

Hoofdwegennet

   

I.

 

IAEA

International Atomic Energy Agency

ICAO

International Civil Aviation Organization

ICT

Informatie- en communicatietechnologie

IenM

Ministerie van Infrastructuur en Milieu

IenW

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

IF

Infrastructuurfonds

IGRAC

International Groundwater Resources Assessment Centre

ILT

Inspectie Leefomgeving en Transport

IMO

Internationale Maritieme Organisatie

Inspire

Europese Richtlijn voor harmonisatie van geo-informatie

INTERREG

Programma voor transnationale samenwerking op het gebied van de ruimtelijke ordening

IPCC

Intergovernmental Panel on Climate Change

IPO

Interprovinciaal Overleg

ITF

International Transport Forum

ITS

Intelligente Transportsystemen

IVW

Inspectie Verkeer en Waterstaat

   

K.

 

KDC

Knowledge Development Center

KIM

Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid

KNMI

Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut

KPVV

Kennisplatform Verkeer en Vervoer

KRM

Kaderrichtlijn Mariene Strategie

KRW

(Europese) Kaderrichtlijn Water

Kton

Kiloton (miljoen kilo)

   

L.

 

LAP

Landelijk Afvalbeheerplan

LDen

Day-evening-night level

LIB

Luchthavenindelingsbesluit

Lnight

Night Level

LNG

Liquefied Natural Gas

LTSA

Lange Termijn Spooragenda

LVB

Luchthavenverkeerbesluit Schiphol

LVNL

Luchtverkeersleiding Nederland

   

M.

 

MER

Milieueffectrapportage

MIA

Milieu investeringsaftrek

MIRT

Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport

MJPG

Meerjarenprogramma Geluidssanering

MKB

Midden- en Kleinbedrijf

MKBA

Maatschappelijke kosten-batenanalyse

MoU

Memorandum of Understanding

Mton

Megaton (1 miljard kilo)

MW

Megawatt

   

N.

 

NBd

Nationale Bewegwijzeringdienst

NCAP

New Car Assessment Programme

NDW

Nationale Databank Wegverkeergegevens

NEa

Nederlandse Emissieautoriteit

NEC

National Emission Ceilings

NEN

Nederlands Normalisatie-instituut

NGO

Non-gouvernementele organisatie

NGR

Nationaal Geo Register

NH3

Ammoniak

NIWO

Stichting Nationale en Internationale Wegvervoerorganisatie

NMa

Nederlandse Mededingingsautoriteit

NMCA

Nationale Markt- en Capaciteitsanalyse

NO2

Stikstofdioxide

NoMo

Nota Mobiliteit

NOx

Stikstofoxiden

NRG

Nuclear Research & Consultancy Group

NS

Nederlandse Spoorwegen

NSL

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

NSP

Nieuw Sleutelprojecten

NWO

Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek

   

O.

 

OCW

Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

OD

Operationele Doelstellingen

OESO

Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling

OLO

Omgevingsloket Online

OSPAR

Oslo-Parijs

OTIF

Organisation pour les Transports Internationaux Ferroviaires

OV

Openbaar vervoer

OV SAAL

Openbaar Vervoer Schiphol-Amsterdam-Almere-Lelystad

   

P.

 

PBL

Planbureau voor de Leefomgeving

PGS (15)

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen

PHS

Programma Hoogfrequent Spoorvervoer

PM10

Fijnstof met een aerodynamische diameter kleiner dan 10 micrometer

PMR

Project Mainportontwikkeling Rotterdam

PPS

Publiek-private samenwerking

   

R.

 

RAC

Committee for Risk Assessment

RDW

Rijksdienst voor het Wegverkeer

REACH

Registratie, evaluatie en autorisatie chemische stoffen

Revi

Regeling externe veiligheid inrichtingen

RHB

Rijkshoofdboekhouding

RIONED

Stichting riolering Nederland

RIVM

Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu

RMO

Risk Management Options

RRAAM

Rijk – regioprogramma Amsterdam-Almere-Markermeer

RVO

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

RVOB

Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf

RVB

Rijksvastgoedbedrijf

RWS

Rijkswaterstaat

RWT

Rechtspersoon met een wettelijke taak

   

S.

 

SCB

Systeemgerichte Contractbeheersing

SER

Sociaal-Economische Raad

SMASH

Structuurvisie Mainport Schiphol Haarlemmermeer

SO2

Zwaveldioxide

SSO

Shared Services Organisatie

StAB

Stichting Advisering Bestuursrechtspraak

STOWA

Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer

STS

Stoptonend sein

SVHC

Substance of Very High Concern

SVIR

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

SWOV

Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid

SWUNG

Samen Werken aan de Uitvoering van Nieuw Geluidsbeleid

SZW

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

   

T.

 

TK

Tweede Kamer

TNO

Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek

TRG

Totaal Risicogewicht Grenswaarde

TVG

Totaal Volume Geluid

   

U.

 

UNECE

United Nations Economic Commission for Europe

UNEP

United Nations Environment Programme

UNESCO

United Nations Educational, Scientific and Cultural Organization

UNFCCC

United Nations Framework Convention on Climate Change

   

V.

 

VAMEX

Stichting Vaarbewijzen- en Marifoon Examens

VAMIL

vrijwillige afschrijving milieu-investeringen

VANG

Van Afval Naar Grondstof

VenW

Ministerie van Verkeer en Waterstaat

VI

VROM-Inspectie

VN

Verenigde Naties

VNG

Vereniging Nederlandse Gemeenten

VOS

vluchtige organische stoffen

VROM

Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

VTH

Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving

VVN

Veilig Verkeer Nederland

VWS

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

   

W.

 

Wabo

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Wbb

Wet bodembescherming