Aangeboden 16 mei 2018
Gerealiseerde uitgaven verdeeld over de beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen In miljoenen euro
Gerealiseerde ontvangsten verdeeld over de beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen In miljoenen euro
Blz. |
|||
---|---|---|---|
A. |
ALGEMEEN |
5 |
|
1. |
Aanbieding van het Jaarverslag en verzoek tot dechargeverlening |
5 |
|
2. |
Leeswijzer |
8 |
|
B. |
BELEIDSVERSLAG |
13 |
|
3. |
Beleidsprioriteiten |
13 |
|
4. |
Beleidsartikelen |
36 |
|
Art. nr. 1 Primair onderwijs |
36 |
||
Art. nr. 3 Voortgezet onderwijs |
44 |
||
Art. nr. 4 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie |
52 |
||
Art. nr. 6 en 7 Hoger onderwijs |
63 |
||
Art. nr. 8 Internationaal beleid |
73 |
||
Art. nr. 9 Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid |
78 |
||
Art. nr. 11 Studiefinanciering |
81 |
||
Art. nr. 12 Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten |
91 |
||
Art. nr. 13 Lesgelden |
94 |
||
Art. nr. 14 Cultuur |
96 |
||
Art. nr. 15 Media |
105 |
||
Art. nr. 16 Onderzoek en wetenschapsbeleid |
111 |
||
Art. nr. 25 Emancipatie |
117 |
||
5. |
Niet-beleidsartikelen |
121 |
|
Art. nr. 91 Nominaal en onvoorzien |
121 |
||
Art. nr. 95 Apparaat Kerndepartement |
122 |
||
6. |
Bedrijfsvoeringsparagraaf |
126 |
|
C. |
JAARREKENING |
134 |
|
7. |
Departementale verantwoordingsstaat |
134 |
|
8. |
Samenvattende verantwoordingsstaat agentschappen |
135 |
|
9. |
Jaarverantwoording agentschap per 31-12-2017 |
136 |
|
Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) |
136 |
||
Nationaal Archief (NA) |
146 |
||
10. |
Saldibalans |
155 |
|
11. |
WNT-verantwoording 2017, Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap |
165 |
|
D. |
BIJLAGEN |
167 |
|
1. |
Toezichtsrelaties en zelfstandige bestuursorganen en rechtspersonen met een wettelijke taak |
167 |
|
2. |
Afgerond evaluatie en overig onderzoek |
175 |
|
3. |
Externe inhuur |
195 |
|
4. |
Financiële gegevens uit de jaarrekeningen per onderwijssector |
197 |
Aan de voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal.
Hierbij bieden de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, het departementale jaarverslag van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het jaar 2017 aan.
Onder verwijzing naar de artikelen 2.37, tweede en derde lid, en 2.40 van de Comptabiliteitswet 2016 verzoek ik de beide Kamers van de Staten-Generaal de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap decharge te verlenen over het in het jaar 2017 gevoerde financiële beheer.
Voor de oordeelsvorming van de Staten-Generaal over dit verzoek tot dechargeverlening stelt de Algemene Rekenkamer als externe controleur op grond van artikel 7.14, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2016 een rapport op. Dit rapport wordt separaat door de Algemene Rekenkamer aan de Staten-Generaal aangeboden. Het rapport bevat de bevindingen en het oordeel van de Rekenkamer op basis van artikel 7.12, van de Comptabiliteitswet 2016, over:
a. de financiële verantwoordingsinformatie in de jaarverslagen, bedoeld in artikel 3.8 van de Comptabiliteitswet 2016;
b. de totstandkoming van de niet-financiële verantwoordingsinformatie in de jaarverslagen, bedoeld in artikel 3.9 van de Comptabiliteitswet 2016;
c. de financiële verantwoordingsinformatie in het Financieel jaarverslag van het Rijk, bedoeld in artikel 2.35 van de Comptabiliteitswet 2016;
d. het gevoerde begrotingsbeheer, het financieel beheer en de materiele bedrijfsvoering, bedoeld in de artikelen 3.2 tot en met 3.4 van de Comptabiliteitswet 2016 en de daartoe bijgehouden administraties van het Rijk;
e. de centrale administratie van de schatkist van het Rijk van het Ministerie van Financiën.
Bij het besluit tot dechargeverlening worden verder de volgende, wettelijk voorgeschreven, stukken betrokken:
a. het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2017;
b. het voorstel van de slotwet dat met het onderhavige jaarverslag samenhangt;
c. het rapport van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot het onderzoek van de centrale administratie van de schatkist van het Rijk en van het Financieel jaarverslag van het Rijk;
d. de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer over de in het Financieel jaarverslag van het Rijk, over 2017 opgenomen rijksrekening van uitgaven en geraamde ontvangsten over 2017, alsmede over de rijkssaldibalans over 2017 (de verklaring van goedkeuring, bedoeld in artikel 7.14, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016).
Het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de betrokken slotwet is aangenomen en voordat de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer is ontvangen.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap I.K. van Engelshoven
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob
Dechargeverlening door de Tweede Kamer
Onder verwijzing naar artikel 2.40 van de Comptabiliteitswet 2016 verklaart de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal dat de Tweede Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van ........ (datum).
De Voorzitter van de Tweede Kamer,
Handtekening:
Datum:
Op grond van artikel 2.40, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2016 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, ter behandeling doorgezonden aan de Voorzitter van de Eerste Kamer.
Dechargeverlening door de Eerste Kamer
Onder verwijzing naar artikel 2.40 van de Comptabiliteitswet 2016 verklaart de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal dat de Eerste Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van ........ (datum).
De Voorzitter van de Eerste Kamer,
Handtekening:
Datum:
Op grond van artikel 2.40, vierde lid, van de Comptabiliteitswet 2016 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, doorgezonden aan de Minister van Financiën.
Het departementaal jaarverslag 2017 bestaat uit de volgende onderdelen:
A. Een algemeen deel
B. Het beleidsverslag
C. De jaarrekening
D. Bijlagen
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media is verantwoordelijk voor artikel 1 Primair onderwijs, Artikel 3 Voortgezet onderwijs, Artikel 9 Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid en Artikel 15 Media. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is verantwoordelijk voor de overige artikelen. De verdeling van de beleidsterreinen is vastgelegd in de portefeuilleverdeling van Kabinet Rutte III1.
Bij het Regeerakkoord is het groen onderwijs als beleidsterrein ondergebracht bij het Ministerie van OCW. De verantwoording over het groen onderwijs over 2017 vindt nog plaats door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat.
Overgangsrecht Comptabiliteitswet
Op grond van het overgangsrecht in artikel 10.2 van de Comptabiliteitswet 2016 blijven voor de jaarverslagen en slotwetten over 2017 de bepalingen uit de Comptabiliteitswet 2001 en de daarop berustende bepalingen van toepassing zoals deze golden voor de inwerkingtreding van de Comptabiliteitswet 2016 per 1 januari 2018. Om die reden moet telkens bij de verwijzingen naar de bepalingen van de Comptabiliteitswet 2016 worden gelezen de artikelen van de Comptabiliteitswet 2001 conform de transponeringstabel bij de Comptabiliteitswet 2016, Stb. 2017, 139. Het betreft met name de volgende artikelen:
Art. in CW 2016 |
Art. in CW 2001 |
---|---|
3.2 – 3.4 |
19, eerste lid; 21, eerste en tweede lid |
3.5 |
22, eerste lid; 26, eerste lid |
3.8 |
58, eerste lid, onderdeel a, en derde lid; 61, derde lid |
3.9 |
58, eerste lid, onderdeel b en c |
2.37 |
60, tweede en derde lid; 63, eerste en vierde lid |
2.35 |
61, tweede tot en met vierde lid |
2.40 |
64 |
7.12 |
82, eerste lid; 83, eerste lid |
7.14 |
82, vijfde lid; 83, tweede tot en met vierde lid |
Groeiparagraaf
Voor het opstellen van het departementaal jaarverslag gelden de Rijksbegrotingsvoorschriften van de Minister van Financiën. Als gevolg van wijzigingen in deze voorschriften zijn de volgende veranderingen doorgevoerd ten opzichte van het jaarverslag 2016:
• De cirkeldiagrammen die inzicht bieden in de realisatie op artikelniveau zijn gewijzigd naar staafdiagrammen. Daarmee wordt visueel meer inzicht geboden in de uitgaven en ontvangsten per beleidsartikel, die daarmee onderling beter vergelijkbaar worden.
• Voor de verantwoording 2017 heeft de Tweede Kamer «toetsbare beleidsplannen» als focusonderwerp aangewezen. Gevolg hiervan is dat in de bijlage «Afgerond evaluatie en overig onderzoek» is aangegeven bij welke nieuwe beleidsplannen in 2017 op voorhand (ex ante) doelen en financiële consequenties helder waren en op voorhand inzicht bestond in doeltreffendheid en doelmatigheid.
Met dit nieuwe focusonderwerp is het focusonderwerp «beleidsdoorlichtingen» van vorig jaar komen te vervallen. Belangrijkste gevolg is dat in de tabel «Realisatie beleidsdoorlichtingen» niet langer de geplande en behandelde beleidsdoorlichtingen worden opgenomen.
• In de bedrijfsvoeringsparagraaf is een overzicht «overschrijdingen rapporteringstoleranties fouten en onzekerheden» opgenomen. De tolerantiegrenzen voor onrechtmatigheden zijn gewijzigd, waarbij fouten en onzekerheden voortaan worden opgeteld en vermeld in genoemd overzicht.
• Het overzicht Wet normering topinkomens (WNT) is geactualiseerd en aangepast aan de wet WNT 3.
Daarnaast is op aangeven van de Algemene Rekenkamer een overzicht opgenomen over de rechtmatigheid bij de onderwijsinstellingen. Dit overzicht is onderdeel van bijlage 4 Financiële gegevens uit de jaarrekeningen per onderwijssector.
Voor de verantwoording 2017 heeft de Tweede Kamer «toetsbare beleidsplannen» en «verplichtingen» als focusonderwerpen aangewezen. Ten aanzien van het focusonderwerp «verplichtingen» heeft de Minister van Financiën op 18 oktober 2017 de Tweede Kamer geïnformeerd dat in het Financieel Jaarverslag Rijk drie specifieke investeringscasussen worden opgenomen die het praktisch gebruik van verplichtingen meer inzichtelijk maken. Hierbij gaat het om casussen bij IenW, Defensie en EZK.
Informatie in de begroting en andere relevante publicaties
De begroting is een compact document en toegespitst op de financiële informatie. De beleidsagenda presenteert de doelstellingen van de Ministers en de beleidsartikelen beschrijven de werking en financiering van de verschillende stelsels met bijbehorende prestatie-indicatoren. Voor een bredere kwantitatieve onderbouwing van de doelen en ambities uit de begroting wordt verwezen naar de openbare website Trends in Beeld. Belangrijke kengetallen zijn opgenomen op de openbare website OCW in cijfers. Deze websites zullen in 2018 worden samengevoegd tot een site (OCW in cijfers). Op deze website worden resultaten, de stand van zeken en ontwikkelingen in het OCW-veld met een kwantitatieve toelichting en onderbouwing in beeld gebracht.
Onderstaand schema geeft grafisch een totaalbeeld van welke informatie en verantwoording van het OCW-beleid gedurende een begrotingscyclus aan de Tweede Kamer wordt gestuurd.
Schematische weergave van de informatie aan de Tweede Kamer gedurende de begrotingscyclus
Hieronder volgt een nadere toelichting bij het schema.
• Op Prinsjesdag ontvangt de Tweede Kamer de begroting van OCW. Op de website van OCW in cijfers worden onder andere de doelen uit de beleidsagenda en verschillende ingezette beleidsinstrumenten gevolgd, waaronder de Lerarenagenda en de sectorakkoorden in het po en vo. Ook wordt de internationale positie van het Nederlandse onderwijs- en wetenschapsstelsel gevolgd en zijn de belangrijkste onderzoeksresultaten van «Education at a Glance» opgenomen, de jaarlijkse publicatie van de OESO. Daarnaast geeft deze website met de infographic «Onderwijsmonitor» inzicht in de prestaties van het onderwijs. Voor cultuur & media, wetenschap en emancipatie wordt met een beknopte set indicatoren een beeld van de kwaliteit en prestaties gegeven.
• Eind november komt ook Cultuur in beeld uit. In deze publicatie wordt ingegaan op de veranderingen in het Nederlandse cultuurbeleid. Deze publicatie gaat dieper in op de gevolgen van het beleid en schetst de te verwachten ontwikkelingen in de culturele sector. Daarbij is er bijzondere aandacht voor de bijdrage van cultuur aan de Nederlandse economie en werkgelegenheid, het financieel-maatschappelijk draagvlak, publieksbereik en de financiële verhoudingen tussen subsidieverstrekkers.
• Vanaf 2018 gaat het Sociaal Cultureel Planbureau een «monitor cultuur» uitbrengen die de publicatie Cultuur in beeld vervangt.
• De Inspectie van het Onderwijs heeft een belangrijke rol in het onderwijsstelsel als toezichthouder, maar ook als leverancier van beleidsinformatie. Jaarlijks verschijnt het Onderwijsverslag, waarin beschreven wordt wat goed gaat en wat er beter kan in het onderwijs. In de Financiële Staat van het Onderwijs wordt verslag gedaan van de financiële staat van de onderwijsinstellingen.
• Gedurende het jaar wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de begrotingsuitvoering door middel van de 1e suppletoire begroting (Voorjaarsnota) en de 2e suppletoire begroting (Najaarsnota).
• Ook worden gedurende het jaar allerlei beleidsdocumenten zoals actieplannen, beleidsdocumenten, beleidsevaluaties, beleidsdoorlichtingen naar de Tweede Kamer gestuurd. Wetsvoorstellen worden ter behandeling aangeboden en AMvB’s worden voorgehangen. Over verschillende beleidsterreinen worden brieven naar de Tweede Kamer gestuurd, onder andere ter nadere uitwerking van de beleidsagenda en de begroting. Hierover vindt vaak separaat overleg met het parlement plaats. De actieplannen geven voor de verschillende beleidsterreinen een beeld van het beleid. Beleidsdoorlichtingen en andere evaluaties verschaffen inzicht in de effectiviteit van beleid. Daarnaast wordt jaarlijks in de Voortgangsrapportages van de Sectorakkoorden en de Lerarenagenda informatie verschaft over de voortgang op enkele belangrijke prestatie-indicatoren.
• De derde woensdag in mei is verantwoordingsdag. De Tweede Kamer ontvangt dan het jaarverslag van OCW, en de laatste stand van de voortgang op de begrotingsdoelen en ambities wordt gepresenteerd op de website van OCW in cijfers. Ook wordt het Onderwijsverslag aan de Tweede Kamer toegestuurd.
1. Beleidsverslag
2. De beleidsartikelen
3. De niet-beleidsartikelen
4. Bedrijfsvoeringparagraaf
1. Beleidsverslag
In het beleidsverslag wordt teruggekeken op de activiteiten in 2017. Daarbij wordt per beleidsterrein aangegeven welke stappen zijn gezet met daarbij de relevante indicatoren. Daarnaast is een tabel met de gerealiseerde beleidsdoorlichtingen opgenomen en een overzicht van de risicoregelingen.
2. De beleidsartikelen
De beleidsartikelen bestaan uit de volgende onderdelen:
• Een algemene doelstelling met een toelichting daarop.
• Een passage gewijd aan de verantwoordelijkheid van de Ministers.
• De beleidsconclusies.
• De tabel budgettaire gevolgen van beleid.
• Een toelichting op de financiële instrumenten.
Tabel budgettaire gevolgen van beleid
De tabel budgettaire gevolgen van beleid bevat een vaste indeling naar soorten financiële instrumenten volgens de Rijksbegrotingsvoorschriften.
Relatie verplichtingen versus uitgaven
In de tabel budgettaire gevolgen van beleid staan naast de uitgaven en de ontvangstenmutaties ook verplichtingenmutaties. Bij de verplichtingen wordt ook aangegeven welk deel garantieverplichtingen betreft. Het gaat hier met name om zogenaamde garanties voor her- en nieuwbouw in het onderwijs in het kader van schatkistbankieren, kredietgaranties/verzekeringen in de cultuursector en de garanties voor de rekening courantlimieten die instellingen aanhouden bij het Ministerie van Financiën. Bij kredietgaranties/verzekeringen moet gedacht worden aan een indemniteitsregeling voor kunstvoorwerpen die op uitleenbasis in een Nederlands museum zijn tentoongesteld.
Toelichting financiële instrumenten
In de toelichting op de financiële instrumenten zoals opgenomen in de tabel budgettaire gevolgen van beleid worden de voornaamste verschillen verklaard tussen de oorspronkelijke begroting en de realisatie. De kasuitgaven zijn voor deze toelichting leidend. In het algemeen is er in de begroting sprake van een vaste verhouding tussen de verplichtingen en uitgaven die gerelateerd is aan het bekostigingsmoment voor scholen/instellingen. Er geldt daarom alleen een aanvullende, aparte toelichting voor de verplichtingmutaties als er sprake is van een opmerkelijk verschil met de uitgavenmutaties. Hiervoor wordt het procentuele realisatieverschil bij de verplichtingen vergeleken met het procentuele realisatieverschil bij de uitgaven. En als het verschil tussen deze percentages meer dan 10 bedraagt, dan worden de verplichtingenmutaties apart toegelicht.
In de toelichting op de financiële instrumenten wordt daarnaast toegelicht waarvoor de instrumenten bedoeld waren. Hierbij wordt aangesloten bij de toelichting uit de begroting. Indien relevant wordt op bondige wijze ingegaan op verschillen tussen de budgettaire raming en de realisatie in het verslagjaar. Voor de toe te lichten instrumenten wordt een keuze gemaakt op basis van financieel belang en/of politieke relevantie. Als norm voor financieel belang geldt de voorgeschreven staffel uit de Rijksbegrotingsvoorschriften.
3. De niet-beleidsartikelen
Er zijn twee zogenaamde niet-beleidsartikelen:
• Op artikel 91 (Nog onverdeeld) wordt een overzicht gegeven van de verdelingen van tijdelijk geparkeerde middelen, zoals de loon- en prijsbijstelling.
• Op artikel 95 (Apparaatsuitgaven) worden de apparaatsuitgaven van het kerndepartement, de apparaatskosten van de inspecties en adviesraden, baten-lastenagentschappen en een aantal ZBO’s en RWT’s verantwoord.
4. Bedrijfsvoeringparagraaf
In de bedrijfsvoeringparagraaf wordt verslag gedaan over de bedrijfsvoering. De paragraaf bevat tevens de mededeling bedrijfsvoering. Deze heeft betrekking op het financieel- en materieel beheer en de daarvoor bijgehouden administraties.
De jaarrekening bevat de departementale verantwoordingsstaat, de samenvattende verantwoordingsstaat agentschappen, de jaarverantwoording van de agentschappen Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) en het Nationaal Archief (NA), de saldibalans en de publicatie WNT-verantwoording.
De volgende bijlagen zijn opgenomen:
1. Toezichtsrelaties ZBO’s en RWT’s
2. Afgerond evaluatie en overig onderzoek
3. Externe inhuur
4. Financiële gegevens uit de jaarrekeningen per onderwijssector
Inleiding
Het jaar 2017 stond in het teken van de verkiezingen en de formatie. Ondertussen werd verder gewerkt aan de uitdagingen die onder andere benoemd waren door de OECD. Speciale aandacht ging uit naar kansengelijkheid, leraren en de invoering van het nieuwe toezicht. De eilanden Sint Eustatius en Saba werden getroffen door twee orkanen.
Leeswijzer beleidsverslag
Voor de opbouw van het beleidsverslag is gekozen voor de gebruikelijke indeling van de afgelopen jaren: we beginnen met het onderwijs en gaan daarna in op studiefinanciering, wetenschap, cultuur, media, emancipatie en Caribisch Nederland. Daarbij schetsen we per beleidsterrein welke voortgang is geboekt op de door het vorige kabinet gestelde doelen en welke (eerste) stappen zijn gezet voor de uitvoering van het nieuwe Regeerakkoord. Op verzoek van de Tweede Kamer hebben we de niet-financiële indicatoren en streefwaarden overzichtelijker gekoppeld aan het beleid. Daarom staat in elke paragraaf een tabel met daarin een selectie van de bijbehorende indicatoren en streefwaarden, onder meer rekening houdend met een breed beeld over de sectoren. Hierbij willen we expliciet opmerken dat het gaat om de indicatoren die betrekking hebben op doelen van het vorige kabinet. Bij de begroting 2019 zullen we de indicatoren presenteren, die passen bij het nieuwe Regeerakkoord. De volledige indicatorentabel is te vinden achter het beleidsverslag en op Trends in Beeld. Daarnaast wordt hier op een overzichtelijke wijze ook een totaalbeeld gegeven van de landelijke prestaties van onze beleidsterreinen. Eind 2017 boden we de Financiële staat van het Onderwijs 2016 aan. Een goede financiële positie van scholen en instellingen is een cruciale randvoorwaarde om het hoofd te bieden aan de uitdagingen waar zij mee worden geconfronteerd. Wij werken aan de verbetering van het inzicht in de besteding van de onderwijsmiddelen, ook om intensiveringen in het onderwijs beter te kunnen volgen.
Samen met alle partners is de afgelopen jaren gewerkt aan deze vier doelstellingen:
1. Ambitieus onderwijs dat alle leerlingen en studenten uitdaagt;
2. Scholen en instellingen werken met goed opgeleide en vakkundige leraren, docenten en schoolleiders, die samen zorgen voor een veilig en ambitieus leerklimaat;
3. Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk en worden aangesproken op hun prestaties;
4. Aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt verbeteren.
Doelstelling/indicator |
Sector |
Basiswaarde (jaartal) |
Realisatie (jaartal) |
Realisatie (jaartal) |
Streefwaarde (jaartal) |
---|---|---|---|---|---|
Aandeel thuiszittende leerlingen dat drie of meer maanden thuis zit zonder passend onderwijsaanbod |
2014–2015 |
2015–2016 |
2016–2017 |
2020 |
|
po |
0,07% |
0,08% |
0,09% |
0% |
|
vo |
0,17% |
0,19% |
0,14% |
0,10% (2017) |
|
Percentage mbo-deelnemers per niveau dat met diploma de instelling verlaat, jaarresultaat per niveau |
mbo |
2007–2008 |
2014–2015 |
2015–2016 |
2018 |
Niveau 1: 66% |
78% |
78% |
Hoger |
||
Niveau 2: 62% |
74% |
73% |
Hoger |
||
Niveau 3: 63% |
74% |
72% |
Hoger |
||
Niveau 4: 65% |
74% |
74% |
Hoger |
||
Totaal: 64% |
75% |
74% |
Hoger |
||
Bachelor studiesucces (n+1) van herinschrijvers na het eerste jaar |
ho |
2010–2011 |
2015–2016 |
2016–2017 |
|
hbo: 65,7% |
61,1% |
62,2% |
|||
wo: 57,3% |
74,1% |
73,2% |
|||
Uitval in het eerste jaar |
ho |
2010–2011 |
2015–2016 |
2016–2017 |
|
hbo: 27,9% |
26,7% |
26,9% |
|||
wo: 18,8% |
16,2% |
15,7% |
De Inspectie van het Onderwijs constateerde in 2016 toenemende ongelijkheid in onderwijskansen tussen jongeren. In juli 2017 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de eerste resultaten van het Actieplan Gelijke Kansen in het onderwijs. Inmiddels hebben meer dan 100 maatschappelijke organisaties zich verbonden aan de Gelijke Kansen Alliantie. Positief is dat er geen sprake is van structurele over- of onderadvisering in het po in het schooljaar 2016–2017 en dat het aandeel brede adviezen en bijgestelde adviezen opnieuw toenam. Daarnaast hebben diverse scholen en instellingen subsidie ontvangen voor doorstroomprogramma’s. Het doel daarbij is om leerlingen te bereiken die vanuit thuis minder ondersteuning en begeleiding krijgen bij de overstap tussen po-vo of vmbo-mbo/havo. Aan de programma’s voor de verschillende overgangen in het onderwijs nemen al veel leerlingen en studenten deel. Het aandeel thuiszittende leerlingen dat drie of meer maanden thuis zit zonder passend onderwijsaanbod is in het schooljaar 2016–2017 in het po, inclusief (v)so, licht toegenomen en in het vo licht gedaald ten opzichte van het vorige schooljaar. Het blijft de komende periode een aandachtspunt. Het aantal leerlingen dat in het examenjaar 2017 één of meerdere vakken op een hoger niveau volgde, nam toe ten opzichte van het voorgaande jaar. Ondanks deze toename wordt de maatregel nog weinig gebruikt. Om de mogelijkheden tot maatwerk te leren uitvoeren en toegankelijk te maken, is in 2017 de pilot «recht op maatwerk» gestart: 30 scholen gingen de uitdaging aan om meer ervaring op te doen met maatwerktrajecten zoals het aanbieden van extra vakken, vakken op een hoger niveau en versnelde examens. De bevindingen gebruiken we om een recht op maatwerk eventueel wettelijk te verankeren. De pilot zal in 2019 geëvalueerd worden. Voor het ho vond in juli 2017 voor het tweede jaar op rij het Seminar Inclusive Higher Education plaats. OCW organiseerde dit seminar samen met ECHO Expertisecentrum voor Diversiteitsbeleid en gastheer de Universiteit van Amsterdam. Diverse buitenlandse gasten en 120 deelnemers uit het Nederlandse ho wisselden good practices uit om «Inclusief hoger onderwijs» in de praktijk te versterken.
Om te komen tot een integrale curriculumherziening voor het po en vo zijn in 2017 diverse stappen gezet. Samen met vakverenigingen en andere betrokken partijen is een aangescherpt plan van aanpak opgesteld voor de ontwikkelfase. Eind 2017 is de werving afgerond voor de teams van leraren en schoolleiders die de bouwstenen voor kerndoelen en eindtermen gaan ontwikkelen. Daarnaast streven we ernaar om rekenen gefaseerd een duurzame plek te geven in het curriculum en de uitslagbepaling. Onze eerste stap was om het cijfer op de rekentoets óók in het vwo niet meer mee te laten tellen voor het behalen van het diploma. Vervolgens zorgen we ervoor, samen met leraren en andere experts, dat rekenen een integraal onderdeel van het curriculum uitmaakt.
De tussenevaluatie 2017 van het Bestuursakkoord po en het Sectorakkoord vo (afgesloten met de PO-Raad en VO-raad) laat een gevarieerd beeld zien. De akkoorden bevatten de gezamenlijke ambities voor een uitdagend en toekomstgericht onderwijs. De vooruitgang varieert per afspraak. Het is soms zoeken naar de beste manier om te komen tot het onderwijs dat de talenten van elk kind tot bloei laat komen. De evaluatie benutten we om afspraken en doelstellingen te actualiseren, daarbij aansluitend op de ambities in het veld. Ook gaan we verduidelijken hoe de middelen van de akkoorden bijdragen aan de realisatie van de afgesproken doelen. Afgelopen jaar vond tevens een evaluatie plaats van de kwaliteitsafspraken mbo. Doel van deze afspraken was het verbeteren van de onderwijskwaliteit en het zo goed mogelijk voorbereiden van studenten op de arbeidsmarkt, het vervolgonderwijs en deelname aan de samenleving. Uit de evaluatie blijkt dat kwaliteitsplannen en het met instellingen voeren van jaarlijkse voortgangsgesprekken door MBO in Bedrijf en de accountmanagers van OCW een breed gewaardeerde manier zijn om de kwaliteitsontwikkeling te ondersteunen en te monitoren. Daarmee vormen de afspraken een betekenisvolle stap naar verdere kwaliteitsverbetering. In 2017 trad ook het wetsvoorstel examencommissies mbo in werking. Om de examenkwaliteit op orde te krijgen, zijn de taken verduidelijkt en nadere eisen gesteld aan deze commissies.
In het mbo is een tweetal agenda’s vastgesteld. De eerste is de Burgerschapsagenda met afspraken om te bevorderen dat alle scholen kwalitatief goed burgerschapsonderwijs aanbieden. De tweede is de Kwaliteitsagenda LOB en geldt voor het vo, mbo en ho. Het onderwijs heeft de taak leerlingen en studenten te helpen zich optimaal te ontwikkelen en hen goed voor te bereiden op vervolgonderwijs en de arbeidsmarkt. De sectorraden in het vo, mbo en ho pakten de handschoen op om samen met jongeren- en studentenorganisaties en decanenverenigingen werk te maken van loopbaanoriëntatie en -begeleiding. Voor het vo en mbo werkten de partijen aan een ambitieagenda voor de kwaliteitsverbetering. In het ho kwamen de sectorraden met de studentenorganisaties tot afspraken over de invulling en communicatie van de studiekeuzecheck.
In februari 2017 ondertekenden de leden van het netwerk kennissteden, steden en instellingen en de vorige Ministers van OCW en BZK de «City Deal Kennis Maken». Doel is het oplossen van maatschappelijke vraagstukken door vergaande samenwerking tussen kennisinstellingen en gemeenten. Samen creëren ze een rijke leeromgeving voor studenten en meer evidence-based stedelijk beleid. Studenten, docenten en onderzoekers worden betrokken, waar mogelijk in multidisciplinaire en multilevel teams. Elke stad werkt een strategische agenda uit, samen met haar universiteit of hogeschool. Inmiddels zijn alle steden aan de slag, is een eerste landelijke bijeenkomst georganiseerd en vond een gezamenlijke studiereis naar de Universiteit Duisburg-Essen plaats.
Doelstelling/indicator |
Sector |
Basiswaarde (jaartal) |
Realisatie (jaartal) |
Realisatie (jaartal) |
Streefwaarde (jaartal) |
---|---|---|---|---|---|
Aandeel leraren met een afgeronde wo-bachelor of hbo-/wo masteropleiding |
2013 |
2015 |
2016 |
2020 |
|
po |
20% |
21% |
22% |
30% |
|
Aandeel leraren met een afgeronde hbo of wo masteropleiding |
2013 |
2015 |
2016 |
2020 |
|
vo |
33% |
37% |
38% |
50% |
|
Bovenbouw vwo |
53% |
63% |
63% |
80–85% |
|
hbo |
66,2% (2011) |
72,2% (2013) |
75,2% (2015) |
80% (2016) |
|
Aandeel leraren dat is geregistreerd in het Lerarenregister |
2014 |
2016 |
2017 |
2019 |
|
po/vo/mbo |
8% |
28% |
35% |
100% |
Leraren spelen een sleutelrol in de kwaliteit van ons onderwijs, maar een omvangrijk tekort dreigt. Bovendien ervaren veel scholen nu al moeite bij het vinden van invalkrachten. Het terugdringen van het lerarentekort was en is daarom één van onze grootste beleidsprioriteiten. In februari ontving de Tweede Kamer het plan van aanpak lerarentekort po, vo en mbo en in juni werden aanvullende maatregelen aangekondigd voor het po. Samen met de sociale partners, de lerarenopleidingen, schoolbesturen en gemeenten werken we via zes actielijnen aan het terugdringen van het tekort. Hierover stuurden we de Tweede Kamer in december een voortgangsrapportage. Hierin staat dat uit de meest recente arbeidsmarktramingen blijkt dat het tekort van 4.100 fte po-leraren bij gelijkblijvende omstandigheden niet in 2020, maar iets later optreedt (in 2022). Voor het vo is eveneens het beeld dat de tekorten iets krimpen en later in de tijd plaatsvinden. In het mbo wordt de komende jaren een tekort aan docenten techniek verwacht, met name door de sterke afname van het aantal studenten aan de lerarenopleidingen techniek. Om arbeidsmarktknelpunten aan te pakken, stimuleren we regionale samenwerking tussen instellingen, opleidingen en bedrijfsleven. De bijgestelde prognoses geven ons alle aanleiding om het lerarentekort de hoogste prioriteit te blijven geven.
Leraren geven aan veel tijd kwijt te zijn aan administratie waarvan zij geen nut en noodzaak zien, maar die wel veel werkdruk oplevert. Uit onderzoek vanuit de Regeldrukagenda en signalen uit het veld blijkt dat het deels administratie betreft die niet wettelijk verplicht is vanuit de overheid, maar wel als zodanig ervaren wordt of zijn oorzaak in de uitvoeringsketen vindt. Begin 2017 gingen vijf po-scholen en één vo-school aan de slag met Operatie Regels Ruimen, om de regeldruk terug te dringen binnen de school. Een procesbegeleider ondersteunde hen. Ze ontwikkelden materiaal waarmee ook andere scholen aan de slag kunnen. Omdat er veel onduidelijkheid is onder leraren over wat zij nu precies wel en niet vast moeten leggen, publiceerden wij voor het po samen met de Inspectie van het Onderwijs de handreiking «Ruimte in Regels». Deze brochure beschrijft waar de Inspectie van het Onderwijs naar kijkt en neemt misverstanden weg. We hebben toegezegd een vergelijkbare handreiking voor het vo en mbo op te stellen.
Eind november ontving de Tweede Kamer de voortgangsrapportage lerarenagenda. Vrijwel alle lerarenopleidingen hebben de afstudeerrichting beroepsonderwijs ingevoerd. Het aantal onbevoegd gegeven lessen in het vo is gedaald. Ook zien we steeds meer samenwerking in teams in het mbo. Sinds 1 augustus 2017 gelden nieuwe wettelijke bekwaamheidseisen in het onderwijs. Ze gelden voor alle leraren en docenten in het po, vo en mbo. Bij de werving van nieuw personeel mogen scholen alleen leraren benoemen die aan de bekwaamheidseisen voldoen. Daarnaast mag de school nog aanvullende normen opstellen. Leraren die niet aan alle eisen voldoen moeten de gelegenheid krijgen om deze aan te leren. De school maakt hierover afspraken met de leraar. Het totale percentage startende leraren dat begeleiding ontvangt is de afgelopen jaren gestegen, ondanks een lichte daling in de vo-sector afgelopen jaar. Het project begeleiding startende leraren onder leiding van de Rijksuniversiteit Groningen leverde zijn eerste resultaten op. In de komende jaren worden ook de resultaten van de volgende cohorten zichtbaar. Ook is de lesobservatiemethode ICALT (International Comparative Analysis of Learning and Teaching) sinds dit jaar online beschikbaar. Deze methode, tevens beschikbaar als applicatie, stelt leraren in staat om elkaars lessen te bekijken en gerichte feedback te geven. Samen met de sociale partners verkenden we de mogelijkheid van ontwikkelpaden voor leraren in po, vo en mbo. Volgens leraren zijn meer tijd en ruimte onmisbare factoren voor professionele ontwikkeling. Het helpt als scholen een duidelijke structuur van ontwikkelingsmogelijkheden bieden, zodat leraren weten welke ontwikkeling van henzelf als professional aansluit bij de ontwikkeling van de organisatie. Een hoogwaardig en toegankelijk aanbod van nascholingsmogelijkheden helpt leraren tot slot om stappen te zetten in hun ontwikkeling. De realisatie van de ambities ten aanzien van de vaardigheden van leraren (met name differentiatievaardigheden) en de kwaliteitsverbetering van het personeelsbeleid op scholen blijkt echter weerbarstig.
Samen met de Onderwijscoöperatie bereidden we de invoering van de Wet op het beroep van leraar en het lerarenregister voor. De Eerste Kamer stemde in februari in met het voorstel, sinds 1 augustus is de wet gedeeltelijk van kracht. Daarmee is de professionele ruimte en zeggenschap van leraren vastgelegd en heeft het nieuwe lerarenregister een wettelijke basis. We hebben met de 24 leraren uit de Deelnemersvergadering kennisgemaakt en afgesproken dat wij zullen aansluiten bij de planning die zij haalbaar achten en die nodig is om het register echt van, voor en door de leraren te maken. Ook de rol van de schoolleider is belangrijk. In het po hebben leraren en schoolleiders in 2017 met de komst van de Teambeurs PO en de tegemoetkoming Schoolleiders PO nieuwe mogelijkheden gekregen om zich te professionaliseren. Het schoolleidersregister VO heeft de beroepsstandaard nog niet tegen het licht gehouden. Dat gebeurt in 2018.
Via het Comenius-programma kreeg het ho in 2017 een belangrijke kwaliteitsimpuls. Het biedt beurzen voor onderwijsvernieuwing- en verbetering aan Teaching Fellows (50.000 euro), Senior Fellows (100.000 euro) en Leadership Fellows (250.000 euro). Tijdens het afgelopen startjaar waren er tien Teaching Fellows (vijf uit zowel het hbo als wo) rondom het thema Gelijke Kansen beschikbaar, waarvoor 92 projecten werden ingediend. Laureaten van de Comeniusbeurzen worden lid van de Comenius-community. Voor ho-docenten is in 2017 een DocentenKamer opgericht. Deze bestaat uit de winnaars van de Docent van het Jaar-verkiezing van het ISO (Interstedelijk Studenten Overleg) en enkele leden van de Comenius-community. De DocentenKamer overlegt een aantal maal per jaar met de Minister van OCW over thema’s die docenten relevant vinden voor de kwaliteit van het ho. Bij de startbijeenkomst kwamen de volgende inhoudelijke ambities naar voren: voortdurende docenten ontwikkeling, de impuls voor vernieuwend onderwijs en Gelijke Kansen. Wij hopen dat de DocentenKamer zal gaan functioneren als het kanaal vanuit de hele Comenius-community richting alle ho-docenten en andere partijen.
Doelstelling/indicator |
Sector |
Basiswaarde (jaartal) |
Realisatie (jaartal) |
Realisatie (jaartal) |
Streefwaarde (jaartal) |
---|---|---|---|---|---|
Aandeel (zeer) zwakke scholen dat zich binnen een jaar verbetert |
po |
2012–2013 |
2014–2015 |
2015–2016 |
2017–2018 |
27% |
36% |
41% |
100% |
||
Aandeel (zeer) zwakke afdelingen dat zich binnen de gestelde termijn verbetert |
vo |
2011–2012 |
2013–2014 |
2015–2016 |
2017–2018 |
72% |
67% |
73% |
100% |
||
Aantal voortijdig schoolverlaters |
vo/mbo |
2008–2009 |
2015–2016 |
2016–2017 |
2019–2020 |
41.800 |
22.953 |
23.793 |
20.000 |
In de beleidsagenda 2017 staat dat het Nederlandse onderwijs internationaal goed scoort door een sterk systeem van «vrijheid in gebondenheid» waarin autonomie van schoolbesturen wordt gecombineerd met sterke verantwoordingsinstituties. Eén van die instituties is de Inspectie van het Onderwijs. Wanneer het onderwijs verandert, verandert ook het toezicht. Met ingang van het schooljaar 2017–2018 is in het po, vo, so en mbo het vernieuwde onderwijstoezicht ingevoerd. Het vernieuwde toezicht kent twee pijlers: waarborgen en stimuleren van de onderwijskwaliteit. Nieuw is dat het toezicht begint en eindigt bij de besturen van de onderwijsinstellingen. Zij zijn verantwoordelijk voor hun onderwijskwaliteit. Ook wordt in het toezicht zoveel mogelijk aangesloten op de eigen ambities van besturen en hun scholen. In juni 2017 heeft de Tweede Kamer de laatste evaluatie «Naar vernieuwd toezicht» ontvangen. Opnieuw kon het vernieuwde toezicht op veel draagvlak in het veld rekenen. Vrijwel alle besturen, scholen en ook docenten vinden het een verbetering. Wel voelde het nog erg nieuw en anders. De Inspectie van het Onderwijs heeft veel energie gestoken in de communicatie rond de verwachtingen over het toezicht. Dat blijft, net zoals zij blijft reflecteren op haar toezicht en dat verbeteren.
Om een gesprek te kunnen voeren over geleverde prestaties is transparantie van belang. DUO en de Inspectie van het Onderwijs hebben in 2017 meer open data gepubliceerd. Het doel is hier blijvende aandacht voor te hebben, gericht op de vragen van gebruikers en binnen de wettelijke kaders (met waarborgen voor de privacy). Samen zijn ze ook gestart met de ontwikkeling van een applicatie zodat data op een gebruiksvriendelijke manier beschikbaar komt voor ontwikkelaars. Ook de MBO Raad publiceert steeds meer informatie over instellingen en opleidingen. Afgelopen jaar is verder gewerkt aan een wetswijziging om de verplichte openbaarmaking van de jaarverslaggeving op te nemen in de betreffende sectorwetten. Dit wetsvoorstel zullen we in 2018 naar de Tweede Kamer sturen. Zowel de Tweede als de Eerste Kamer heeft in het najaar van 2017 ingestemd met het wetsvoorstel Pseudonimiseren van leerlinggegevens. Aanleiding was de wens van onderwijsinstellingen, leveranciers van digitale leermiddelen en de Tweede Kamer om de huidige gegevensuitwisseling tussen instellingen en leveranciers van digitale leermiddelen te verbeteren. Pseudonimiseren maakt verdere dataminimalisatie (vergroten privacy) mogelijk en draagt bij aan een betrouwbare toegang tot leermiddelen. Het wetsvoorstel maakt ook introductie van andere pseudoniemen mogelijk, zoals voor de gegevensuitwisseling tussen samenwerkingsverbanden passend onderwijs en scholen. Dit helpt bij de verdergaande digitalisering van het onderwijs.
In het po en vo is met de PO-Raad en VO-raad afgesproken dat de website scholenopdekaart.nl gebruiksvriendelijk, relevant en betrouwbaar is. Ook zouden zij de vindbaarheid en naamsbekendheid vergroten. Inmiddels hebben 2.593 scholen in het po (35,2 procent) hun schoolpagina op deze website gevuld. Een groter percentage (84,6 procent) van de po-besturen is actief aan de slag gegaan met Vensters. Omdat dit te ver achterblijft bij de ambitie, voert de PO-Raad op dit moment een evaluatie uit hoe Vensters beter kan aansluiten op de behoeften van de gebruikers. In het vo heeft 92 procent scholenopdekaart.nl goed gevuld (1.305 van de 1.417 vestigingen). De nog niet deelnemende vestigingen worden onderzocht. Veelal gaat het om nieuwe of kleine vestigingen, of ze hebben een specifieke doelgroep zoals een internationale schakelklas. Bij het onderzoek wordt ook meegenomen hoe zij (beter) gefaciliteerd kunnen worden.
We willen gebruik maken van de bevoegdheid in de Regeling jaarverslaggeving om schoolbesturen te verplichten verantwoording af te leggen over specifieke onderwerpen. Met de PO-Raad en de VO-raad starten we een pilot om de verantwoording in de bestuursverslagen over prioritaire thema’s te verbeteren. Overigens staat in de regelgeving dat de lumpsumbijdrage wordt vastgesteld aan de hand van het bekostigingsmodel (dat op basis van parameters de hoogte van de bedragen per bestuur vaststelt). Het lumpsumbedrag dat de schoolbesturen ontvangen, is dus niet gebaseerd op een vooraf berekende kostprijs van de betreffende instelling, maar op de verdeling van het beschikbare budget binnen de OCW-begroting.
Afgelopen jaar werd het wetsvoorstel Toekomstbestendig onderwijsaanbod aangenomen, dat per 1 januari 2018 in werking trad. De wet richt zich vooral op het po, maar de aanpassing van de achterbanraadpleging bij een fusie geldt ook voor het vo. Daarnaast stuurden wij een wetsvoorstel voorzieningenplanning naar de Tweede Kamer. Dit wetsvoorstel maakt het mogelijk om een nevenvestiging buiten het eigen Regionaal Plan Onderwijsvoorziening te starten. In het schooljaar 2017/2018 treedt landelijk gezien ook in het vo de leerlingendaling in. In sommige gevallen vergroot dit de noodzaak voor scholen om te fuseren. In 2017 is een nieuwe beleidsregel fusietoets in het onderwijs 2017 in werking getreden. De procedure is zo aangepast dat alleen risicovolle fusies in het po en vo een zware inhoudelijke toets door een adviescommissie moeten doorlopen. DUO toetst de fusies van beperkte omvang. Dit is een lichtere toets, waardoor de procedure sneller kan verlopen. In het mbo blijven alle fusies toetsplichtig. Wel wordt bij de beoordeling nadrukkelijker gekeken naar het belang van studenten om een opleiding te kunnen volgen op een onderwijslocatie bij hen in de buurt. Ook weegt de context mee waarbinnen de fusie zich voor doet. Daarnaast is de verplichte fusie-effectrapportage uitgebreid en zijn de deelnemers- en ondernemingsraad in het mbo meer in positie gebracht door het instemmingsrecht bij fusies te effectueren.
Het aantal voortijdig schoolverlaters (vsv’ers) is gestabiliseerd. Om de uitval rond de overstap van het vo naar het mbo aan te pakken, trad op 1 augustus 2017 de Wet toelatingsrecht in werking. Het wetsvoorstel om de aanpak van vsv structureel te borgen is naar de Tweede Kamer gestuurd. Om de nieuwe doelstelling (maximaal 20.000 vsv’ers per schooljaar in 2021) te bereiken, is namelijk blijvende inzet nodig van onderwijsinstellingen, gemeenten en andere samenwerkingspartners in de regio. Met het wetsvoorstel komt een wettelijke basis om de aanpak voort te zetten en uit te bouwen. In het hoger onderwijs is het experiment prestatiebekostiging geëvalueerd door zowel een onafhankelijke commissie als door de Reviewcommissie Hoger Onderwijs en Onderzoek zelf. Op basis van de uitgevoerde evaluaties is in 2017 gewerkt aan de kwaliteitsafspraken die vanaf 2019 gaan gelden. Aan de kwaliteitsafspraken worden de middelen gekoppeld die vrij komen door de invoering van het studievoorschot. Definitieve besluitvorming hierover vindt in 2018 plaats.
Doelstelling/indicator |
Sector |
Basiswaarde (jaartal) |
Realisatie (jaartal) |
Realisatie (jaartal) |
Streefwaarde (jaartal) |
---|---|---|---|---|---|
Aandeel leerlingen in de beroepsgerichte leerweg van het vmbo dat kiest voor techniek |
vo |
2012 |
2016 |
2017 |
2017 |
23% |
26% |
24% |
30% |
||
Percentage gediplomeerden dat aangaf dat de aansluiting van de opleiding met de huidige functie voldoende/goed was |
mbo |
2012 |
2015 |
2016 |
2018 |
79% |
77% |
76% |
hoger |
||
Percentage gediplomeerden dat aangaf dat de aansluiting van de opleiding met de huidige functie voldoende/goed was |
hbo |
2013 |
2015 |
2016 |
2020 |
72% |
72% |
75% |
hoger |
||
Aandeel afgestudeerden bètatechniek incl. snijvlakopleidingen |
ho |
2012 |
2015 |
2016 |
2016 |
hbo: 18% |
hbo: 19% |
hbo: 20% |
|||
wo:21% |
wo:25% |
wo: 26% |
wo:22% |
||
Percentage 25–64 jarigen dat deelneemt aan een leeractiviteit (Leven Lang Leren) |
mbo/ho |
2010 |
2015 |
2016 |
2020 |
17% |
18,9% |
19% |
20% |
Sinds 1 augustus 2017 zijn op alle scholen de nieuwe vmbo-profielen ingevoerd. De invoering is op verschillende manieren ondersteund, onder andere door subsidies voor bijscholing, met ambassadeurs per profiel en verschillende bijeenkomsten. Het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) monitort en evalueert de komende jaren. In het mbo is voor het thema beroepspraktijkvorming uit de kwaliteitsafspraken in 2017 en 2018 een resultaatafhankelijk budget beschikbaar van telkens 58 miljoen euro. Scholen die de geformuleerde doelstellingen rond de verbetering van de beroepspraktijkvorming realiseren, komen in aanmerking voor een deel van dit budget. Uit de rapportage van MBO in Bedrijf blijkt dat de scholen na het ontvangen van de beschikkingen voortvarend aan de slag gingen. Op één na behaalden alle mbo-instellingen bij de beoordeling van de voortgang een voldoende en ontvingen daardoor extra middelen.
Ter verbetering van de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt stelden wij voor de periode 2014–2017 jaarlijks 25 miljoen euro beschikbaar voor een regionaal investeringsfonds in het mbo. Het belangrijkste doel van dit fonds is het onderwijs beter aan te laten sluiten op de behoefte van de arbeidsmarkt en in te spelen op innovatieve en regionale ontwikkelingen op de arbeidsmarkt via publiek-private samenwerkingsverbanden. Dit leidde ertoe dat onderwijsinstellingen, het bedrijfsleven, regionale overheden en het Ministerie van OCW gezamenlijk in de periode 2014–2016 in totaal ruim 170 miljoen euro investeerden in samenwerkingsverbanden die de brug slaan tussen onderwijs en arbeidsmarkt. We hebben de regeling met een jaar verlengd, waarmee ook in 2018 een bedrag van 25 miljoen euro beschikbaar is.
In 2017 is het wetsvoorstel invoering associate degree-opleiding aangenomen en op 1 januari 2018 in werking getreden. Hiermee krijgt de associate degree-opleiding, naast de bachelor- en de masteropleiding, een zelfstandige positie in het hoger beroepsonderwijs. Het is een tweejarige opleiding en leidt studenten op tot niveau 5 van het Nederlands kwalificatieraamwerk (NLQF). Hiermee is de associate degreeopleiding wat betreft niveau gepositioneerd tussen de mbo-4-opleiding (NLQF 4) en de bacheloropleiding (NLQF 6). Verder ging in het voltijds bekostigde ho het experiment flexstuderen van start. Hierdoor kunnen sommige studenten aan de Hogeschool Utrecht, Windesheim, Universiteit van Amsterdam en Tilburg University naar rato van de omvang van het onderwijs dat zij volgen collegegeld betalen. Onderzocht wordt of studenten dan hun studie beter kunnen combineren met andere activiteiten die zij (tijdelijk) naast hun voltijdstudie ondernemen. Ook onderzoeken we of dit leidt tot minder uitval en tot meer tevredenheid van en ontplooiingsmogelijkheden voor studenten. De looptijd van het experiment is zes jaar. De eerste vier jaar kunnen nieuwe studenten instromen. Na vier jaar evalueren we.
Maar leren houdt natuurlijk niet op na de opleiding. Met het oog op een leven lang leren is het ook voor werkenden belangrijk om in te zetten op modulair onderwijs dat tijd- en plaatsonafhankelijk aangeboden kan worden. Dit verlaagt de drempel weer te gaan studeren. Ook moet het voor werkenden mogelijk zijn arbeidsmarktrelevante delen van een mbo-opleiding te volgen. Daarom is het per studiejaar 2016/2017 mogelijk voor volwassenen om in het niet-bekostigd onderwijs delen van mbo-opleidingen te volgen. In 2017 adviseerde een commissie over de voor- en nadelen van vraagfinanciering in het mbo. In het nieuwe Regeerakkoord is vastgelegd dat we gaan experimenteren met vraagfinanciering. In het ho liep al een soortgelijk experiment. Dat is afgelopen jaar uitgebreid met een extra opleiding (sector techniek & ICT), én met opleidingen in de sector zorg & welzijn. Als gevolg van de pilots flexibilisering is in het deeltijd en duale ho in 2017 een groot aantal opleidingen met leeruitkomsten gaan werken. Uiteindelijk nemen ongeveer 500 opleidingen van 21 instellingen deel. Het onderwijs kan flexibel vormgegeven worden en er is meer ruimte voor maatwerk.
Afgelopen jaar zijn de drie laatste onderdelen van het politieke akkoord over het studievoorschot gerealiseerd. In de eerste plaats hebben minderjarige mbo-studenten sinds 1 januari 2017 recht op het studentenreisproduct. De invoering van het reisrecht voor deze doelgroep is succesvol verlopen en meer dan 125.000 minderjarige mbo-studenten vroegen dit reisproduct aan. In de tweede plaats kan iedereen tot 55 jaar, die niet meer voor studiefinanciering in aanmerking komt, met ingang van het studiejaar 2017/2018 gebruik maken van het levenlanglerenkrediet: voltijdstudenten van 30 jaar of ouder en deeltijdstudenten kunnen het collegegeld voor hoger onderwijs lenen en studenten mbo-bol (beroepsopleidende leerweg) het lesgeld. Dit krediet is een impuls voor een leven lang leren, door de financiële drempel voor volwassenen om zich te blijven ontwikkelen te verkleinen. Zij kunnen lenen voor de duur van een opleiding tegen sociale terugbetaalvoorwaarden. In de derde plaats kunnen studenten in het ho die jonger zijn dan 18 jaar sinds 1 september 2017 in aanmerking komen voor studiefinanciering vanaf het moment dat ze staan ingeschreven.
In 2017 is een belangrijk rapport van de Nationale ombudsman verschenen, waarin hij aanbevelingen doet om de informatievoorziening van DUO aan studenten te verbeteren. Daarbij gaat het om betalingsachterstanden op studieschulden en om betalingsachterstanden op OV-boetes, die studenten kregen omdat ze hun studentenreisproduct niet tijdig hadden stopgezet. We hebben de Tweede Kamer een brief gestuurd met maatregelen om de informatievoorziening te verbeteren en studieschulden meer maatschappelijk verantwoord te incasseren. In december hebben we in overleg met de studentenorganisaties en vervoersbedrijven, een pakket aan maatregelen aangekondigd dat het aantal OV-boetes flink moet laten dalen.
Doelstelling/indicator |
Sector |
Basiswaarde (jaartal) |
Realisatie |
Realisatie |
Streefwaarde (jaartal) |
---|---|---|---|---|---|
Mondiale top-5 positie op basis van citatiescores |
owb |
2e plaats (2009–2012) 1,52 |
2e plaats (2010–2013) 1,53 |
3e plaats (2012–2015) 1,52 |
kleiner of gelijk 5 (2012–2015) |
De Nationale Wetenschapsagenda (NWA) komt voort uit de Wetenschapsvisie 2025 en is een bron van uitdaging, verbeelding en inspiratie zowel voor onderzoekers als voor de samenleving. De agenda daagde ook vorig jaar uit om te komen tot grensverleggende wetenschappelijke, maatschappelijke en economische doorbraken. In het voorjaar van 2017 is eenmalig 20 miljoen euro geïnvesteerd in meerjarig thematisch onderzoek naar jongeren in een veerkrachtige samenleving, digitalisering als aanjager van vernieuwing en natuurwetenschappelijke kennis als bron van vernieuwend vermogen. Verder is aansluiting gezocht met de kennisagenda’s van departementen. Doel hierbij is om meer synergie te bereiken. Daartoe wordt onder andere samen met de Ministeries van IenW en BZK geïnvesteerd in onderzoek vanuit de NWA-route circulaire economie.
In de Wetenschapsvisie 2025 is ook beschreven dat het bereiken van maatschappelijke impact met de kennis uit wetenschappelijk onderzoek één van de speerpunten van ons wetenschapsbeleid is. In de Kamerbrief «Wetenschap met impact» is dit nader ingevuld. NWO heeft in 2017 een call geopend voor industrial doctorates. Het Take Off programma van NWO met subsidies voor haalbaarheidstudies aan hogescholen rond innovatieve producten en diensten heeft een vervolg gekregen in 2017. Ook heeft NWO de nieuwe Stevinpremies gelanceerd voor impact van kennis. Ten slotte is vanuit StartupDelta met de VSNU gewerkt aan versterking van de kennisoverdracht door Nederlandse kennisinstellingen waardoor meer academische start-ups worden gestimuleerd.
De in de Wetenschapsvisie 2025 aangekondigde uitbreiding van het promotierecht is in 2017 gerealiseerd via de Wet bevordering internationalisering hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. De uitbreiding zorgt voor betere loopbaanperspectieven voor onderzoekers in Nederland en sluit aan bij een internationale ontwikkeling. Voorheen kon het promotierecht alleen worden toegekend aan hoogleraren, nu kunnen bijvoorbeeld ook universitair hoofddocenten als promotor worden aangewezen. Door diverse universiteiten wordt inmiddels gebruik gemaakt van de uitbreiding.
Onder het voorzitterschap van Nederland zijn in de Europese Unie belangrijke afspraken gemaakt op het gebied van Open Science. Daarbij stond niet alleen open access centraal, maar ook het optimaal hergebruik van onderzoeksdata en de voor open science benodigde aanpassing van de beoordelings- en evaluatiesystemen. Afgelopen jaar is dit momentum benut om gemaakte afspraken in zowel nationaal als Europees beleid te laten vertalen en verder te werken aan de ambities. Daarbij zijn belangrijke stappen gezet. Een brede coalitie van partijen stelde het Nationaal Plan Open Science op dat beschrijft welke acties in Nederland worden ondernomen. Het Nationaal Platform Open Science geeft vorm aan de gezamenlijkheid waartoe de Raadsconclusies oproepen, en aan de aanbeveling van de AWTI om een masterplan op te stellen onder overheidsregie. Het Platform heeft de taak om de voortgang van de afspraken te begeleiden en te monitoren.
Ook in brede zin is Europese samenwerking op het terrein van onderzoek en innovatie cruciaal. In 2017 lag de focus in het bijzonder op het tussentijds evalueren van Horizon 2020 en het voorbereiden van het nieuwe kaderprogramma. Daarvoor bracht Nederland, naast deelname aan onder andere de Raadsdiscussies, «The Netherlands’ position paper on the Interim Evaluation of Horizon 2020» uit. Nederlandse onderzoekers en bedrijven hebben hun succesvolle deelname aan Horizon 2020 doorgezet: sinds de start in 2014 ontvingen zij 7,6 procent van de totale financiering voor onderzoeks- en innovatieprojecten (2,3 miljard euro tot oktober 2017).
Doelstelling/indicator |
Sector |
Basiswaarde (2012–2014) |
Realisatie 2015 |
Realisatie 2016 |
Streefwaarde (2020) |
---|---|---|---|---|---|
Aantal bezoeken gesubsidieerde podiumkunsten (inclusief buitenland) BIS |
cultuur |
2,2 miljoen |
2,4 miljoen |
2,5 miljoen |
Stabiel of hoger |
Aantal bezoeken gesubsidieerde musea |
cultuur |
7,5 miljoen |
8,9 miljoen |
9 miljoen |
Stabiel of hoger |
Kunst en cultuur zijn van grote waarde voor de samenleving. Cultuuronderwijs geeft kinderen en jongeren de kans hun talenten te ontwikkelen. Het programma Cultuureducatie met kwaliteit droeg hier in 2017 aan bij. In het cultuurbeleid staat kwaliteit voorop. Via de basisinfrastructuur zorgt het rijk voor een kwalitatief hoogwaardig aanbod aan cultuur in het hele land. Met de brief over de culturele basisinfrastructuur ontving de Tweede Kamer de besluiten over de periode 2017–2020. Het rijk investeert in deze periode 28,6 miljoen euro extra in onder meer festivals en talentontwikkeling.
In het erfgoedbeleid zijn gebruik en behoud belangrijke uitgangspunten. De Erfgoedwet en de Omgevingswet leggen vast hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Het omzetten van de fiscale aftrek onderhoud monumenten in een subsidieregeling van OCW is door de Tweede Kamer aangehouden. Bij Voorjaarsnota 2017 is de bezuiniging ongedaan gemaakt. Naar verwachting wordt het onderwerp in 2018 behandeld. Het Nationaal Archief heeft in 2017 het programma Digitale Taken Rijksarchieven afgerond. Hierin is gewerkt aan een e-depot infrastructuur voor het Nationaal Archief en de Rijksarchieven in de provincie, het scannen van meest geraadpleegde onderdelen van de rijkscollectie, én het ontwikkelen en beheren van kennisproducten op gebied van duurzame toegankelijkheid van overheidsinformatie. Middelen om deze digitale taken uit te voeren zijn inmiddels structureel in de rijksbegroting opgenomen.
Op 1 november 2016 is de nieuwe wet voor een toekomstbestendige publieke omroep in werking getreden. Het jaar 2017 stond daarom vooral in het teken van de uitvoering van deze wetswijziging. De Tweede Kamer is met een brief uitgebreid geïnformeerd over de stappen die in dit kader zijn gezet. Een belangrijk onderdeel is de Prestatieovereenkomst 2017–2020 met de NPO. In de Terugblik 2017 wordt voor het eerst gerapporteerd over de realisatie van de gemaakte prestatieafspraken. In de prestatieovereenkomst is de nieuwe wet verder uitgewerkt. Zo is afgesproken dat de NPO een toetsingskader opstelt om te beoordelen of programma’s voldoen aan de aangescherpte taakopdracht. Ook legt de overeenkomst een aantal belangrijke richtsnoeren vast voor de aankomende jaren. Te denken valt aan het bereik van specifieke publieksgroepen en de weerspiegeling van religie en levensbeschouwing in het publieke media-aanbod. Hiermee liggen de gemaakte afspraken in het verlengde van de ambities uit het concessiebeleidsplan 2016–2020. De centrale ambitie uit dat plan is herkenbaar en relevant te blijven in een medialandschap waar digitalisering, internationalisering en commercialisering de boventoon voeren. Hier werkt de publieke omroep elke dag met veel inzet en toewijding aan. In 2016 is een nieuwe bestuursstructuur voor de regionale publieke omroep ontwikkeld. Een wetsvoorstel om deze structuur verder te versterken is vooralsnog aangehouden. Op basis van de huidige Mediawet 2008 voeren de dertien regionale omroepen de publieke mediaopdracht uit onder leiding van de stichting RPO. De RPO heeft in 2017 in overleg met de omroepen een concessiebeleidsplan 2017–2025 en een begroting 2018 ingediend.
Ernst & Young Advisory (EY) voerde afgelopen jaar twee onderzoeken uit. Het onderzoek naar de ontwikkeling van de reclame-inkomsten voorspelt voor de periode 2017 tot en met 2022 een sterke en structurele daling van de Ster-inkomsten. Het onderzoek naar de inkomstenopties voor de landelijke publieke omroep stelt dat een integrale en slagvaardige aanpak van alle verdienmogelijkheden nodig is en doet daarvoor voorstellen. We informeerden de Tweede Kamer over de uitkomsten van beide onderzoeken via de mediabegrotingsbrief 2018.
Doelstelling/indicator |
Sector |
Basiswaarde 2010 |
Realisatie 2014 |
Realisatie 2016 |
Streefwaarde (jaartal) |
---|---|---|---|---|---|
Sociale acceptatie homoseksualiteit onder de bevolking |
emancipatie |
90% |
93% |
93% |
≥90% |
In Nederland is ongeveer de helft van de vrouwen economisch zelfstandig. Daarom is er de afgelopen jaren ingezet op het versterken van de economische zelfstandigheid en financiële zelfredzaamheid, én het bevorderen dat meer vrouwen meer uren gaan werken. In totaal hebben 25 centrumgemeenten lokale projecten voor het vergroten van arbeidsparticipatie en economische zelfstandigheid uitgevoerd. OCW was aanjager en zorgde voor een platformfunctie voor gemeenten, instellingen en organisaties. Hiermee werd tevens bijgedragen aan de uitvoering van internationale afspraken, zoals de duurzame ontwikkelingsdoelen (met name subdoel 5.5) en het VN-Vrouwenrechtenverdrag.
De toename van het aandeel vrouwen in raden van bestuur (11,7 procent) en raden van commissarissen (16,2 procent) bleef achter bij het in de Wet bestuur en toezicht (Wbt) opgenomen streefcijfer van 30 procent. Dit wettelijk streefcijfer werd in april verlengd voor grote NV’s en BV’s. Cruciaal voor het bereiken van een meer diverse top is dat bedrijven beleid ontwikkelen én dat zij actief werken aan stimuleren van doorstroom van vrouwen naar de top. De tot nu getroffen maatregelen hebben resultaat, maar versnelling en verbreding is nodig. Een aantal bedrijven ziet het belang van diversiteit en zette stappen. Een te grote groep laat deze ontwikkeling nog aan zich voorbijgaan. De sociale acceptatie van homoseksualiteit onder de Nederlandse bevolking lag in 2016 op 93%. Onder jongeren en in religieuze gemeenschappen blijft de sociale acceptatie van LHBTI’s achter. In 2017 hebben we in die groepen ingezet op de bespreekbaarheid van seksuele diversiteit en genderidentiteit door een rolmodellenaanpak, betere hulpverlening én het verbinden en versterken van initiatieven van het maatschappelijk middenveld.
Begin 2017 ontving de Tweede Kamer de tweede onderwijsagenda Caribisch Nederland (2017–2020). Het doel daarvan is dat de leerlingen in 2020 onderwijs krijgen dat van voldoende kwaliteit is en dat de onderwijsresultaten aantoonbaar zijn gestegen.
De scholen werken hard aan de doelstellingen van de tweede onderwijsagenda en zij boeken, ondanks de orkanen in september 2017, gestaag voortgang. De scholen zijn daarbij ondersteund door een bestuurscoach. In maart 2017 informeerde het vorige kabinet de Eerste en Tweede Kamer met een beleidsreactie over het rapport De ontwikkeling van het onderwijs in Caribisch Nederland 2014–2016 van de Inspectie van het Onderwijs over hoe het ervoor staat met de scholen in Caribisch Nederland. De Inspectie van het Onderwijs stelde in november 2017 vast dat twee units van de Scholengemeenschap Bonaire (SGB) de basiskwaliteit hebben bereikt. Daarmee hebben inmiddels 20 van de 26 scholen en instellingen de basiskwaliteit gerealiseerd. De Inspectie van het Onderwijs heeft verder tijdens bezoeken aan de eilanden de scholen geïnformeerd over het waarderingskader dat per 1 augustus 2017 geldt voor scholen die basiskwaliteit hebben. Onderdelen van de Wet Goed Onderwijs Goed Bestuur zijn per 1 augustus 2017 ingevoerd in het vo. De Nederlandse Taalunie is in 2017 begonnen met ondersteuning van de scholen op het gebied van taalonderwijs.
De eilanden Sint Eustatius en Saba zijn in september 2017 getroffen door de orkanen Irma en Maria. Dit veroorzaakte materiële schade aan gebouwen, die in kaart is gebracht door het Rijksvastgoedbedrijf. De eerste schade is door de scholen inmiddels hersteld. Een aantal zaken op onderwijsterrein, zoals de invoering van het Caribische examensysteem op Saba en Sint Eustatius, liep door dit alles enige vertraging op.
Leeswijzer indicatorentabel
In de onderstaande tabel zijn de ambities voorzien van een aantal kwantitatieve doelen. Per indicator zijn bijbehorende (tussen)streefwaarden opgenomen, passend bij de beleidsambities. Ten behoeve van een consistente monitoring zijn doelen en ambities van het beleidsverslag 2017 één op één overgenomen uit de beleidsagenda 2017 en waar relevant aangescherpt met streefwaarden uit de beleidsagenda 2018.
Eindjaar per doelstelling
Per streefwaarde wordt voor zover mogelijk een eindjaar vermeld (kabinetsperiode of horizon van de betreffende afspraken met de sector). Het eindjaar kan verschillen per indicator, omdat met verschillende sectoren afspraken zijn gemaakt met een verschillende tijdshorizon: een voorbeeld zijn de indicatoren uit de bestuurs- en sectorakkoorden po/vo. Hiervoor zijn voornamelijk afspraken gemaakt voor het eindjaar 2020. Bij enkele indicatoren zijn geen (tussen)streefwaarden opgenomen. Bij deze indicatoren zijn afspraken op het niveau van de instelling gemaakt, die niet vertaald worden naar een streefwaarde op landelijk niveau. Opgenomen zijn de gerealiseerde landelijke waarden, bedoeld als signalering voor de voortgang op het stelselniveau. Zij dienen als onderbouwing bij de analyse of bijstelling van beleid noodzakelijk is. In dit jaarverslag zijn de laatste twee bekende gerealiseerde waarden opgenomen.
Doelstelling/indicator |
Sector |
Basiswaarde (jaartal) |
Eerdere realisatie (jaartal) |
Actuele realisatie (jaartal) |
Tussen-/streefwaarden (jaartal) |
Art.nr. |
Reden Opname1 |
Bron |
|||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1 |
Ambitieus onderwijs dat alle leerlingen en studenten uitdaagt |
||||||||||||
a) |
Alle leerlingen en studenten worden uitgedaagd |
||||||||||||
• |
Aandeel scholen dat leerlingen begeleidt in het ontdekken en ontwikkelen van hun talenten |
po |
47% (2015) |
67% (2016) |
65% (2017) |
79% (2018) 100% (2020) |
1 |
SA |
|||||
• |
Aandeel toptalentleerlingen dat zich vaak of bijna altijd verveelt omdat de lesstof te makkelijk is of omdat hij/zij eerder klaar is dan de rest |
vo |
56% (2014)2 |
24% (2015) |
20% (2017) |
41% (2016) 25% (2018) |
3 |
SA |
Toptalenten in het onderwijs, 2017 |
||||
• |
Aandeel scholen dat aandacht heeft voor toptalenten in de vorm van uitdagend aanbod of talentprogramma’s |
vo |
82% (2015) |
82% (2015) |
84% (2017) |
94% (2017) 100% (2018) |
3 |
SA |
Toptalenten in het onderwijs, 2017 |
||||
• |
Percentage studenten in het mbo dat zich uitgedaagd voelt |
mbo |
34% (2010) |
35% (2015) |
37% (2016)3 |
Hoger (2018) |
4 |
C |
ROA |
||||
• |
Percentage studenten dat tevreden is over uitdagend onderwijs4 |
ho |
hbo5:58% (2010–2011) |
hbo: 55% (2015–2016) |
hbo6:56% (2016–2017) |
Hoger -4 |
6/7 |
C |
Studentenmonitor Hoger Onderwijs |
||||
wo5:68% (2010–2011) |
wo:67% (2015–2016) |
wo6:67% (2016–2017) |
Hoger -4 |
||||||||||
• |
Aandeel thuiszittende leerlingen dat drie of meer maanden thuis zit zonder passend onderwijsaanbod |
po7 |
0,07% (2014–2015) |
0,08% (2015–2016) |
0,09% (2016–2017) |
0% (2020) |
1 |
SA |
Leerplichttelling 2016–2017 |
||||
vo7 |
0,17% (2014–2015) |
0,19% (2015–2016) |
0,14% (2016–2017) |
0,10% (2017) 0% (2020) |
3 |
SA |
|||||||
b) |
Vergroten studiesucces |
||||||||||||
• |
Aandeel leerlingen dat het referentieniveau voor lezen behaalt |
po |
99% (2015–2016) |
– |
98% (2016–2017) |
Niet benoemd |
1 |
SA |
College voor Toetsen en Examens |
||||
Aandeel leerlingen dat het referentieniveau voor taalverzorging behaalt |
po |
95% (2015–2016) |
– |
96% (2016–2017) |
Niet benoemd |
1 |
SA |
College voor Toetsen en Examens |
|||||
Aandeel leerlingen dat het referentieniveau voor rekenen behaalt |
po |
87% (2015–2016) |
– |
93% (2016–2017) |
Niet benoemd |
1 |
SA |
College voor Toetsen en Examens |
|||||
• |
Aandeel zittenblijvers8 |
po |
2,2% (2012–2013) |
1,8% (2015–2016) |
1,7% (2016–2017) |
1,5% (2020) |
1 |
SA |
DUO |
||||
vo |
5,9% (2012–2013) |
5,7% (2015–2016) |
5,7% (2016–2017) |
4,7% (2017) 3,9% (2020) |
3 |
SA |
DUO |
||||||
• |
Percentage mbo-deelnemers per niveau dat met diploma de instelling verlaat, jaarresultaat per niveau |
mbo |
2007–2008 |
2014–2015 |
2015–2016 |
2018 |
4 |
C |
MBO Raad |
||||
Niveau 1: 66% |
Niveau 1: 78% |
Niveau 1: 78% |
Hoger |
||||||||||
Niveau 2: 62% |
Niveau 2: 74% |
Niveau 2: 73% |
Hoger |
||||||||||
Niveau 3: 63% |
Niveau 3: 74% |
Niveau 3: 72% |
Hoger |
||||||||||
Niveau 4: 65% |
Niveau 4: 74% |
Niveau 4: 74% |
Hoger |
||||||||||
Totaal: 64% |
Totaal: 75% |
Totaal: 74% |
Hoger |
||||||||||
• |
Bachelor studiesucces (n+1) van herinschrijvers na het eerste jaar-4 |
ho |
hbo: 65,7% (2010–2011) |
hbo5: 61,1% (2015–2016) |
hbo: 62,2% (2016–2017) |
-4 |
6/7 |
C |
DUO |
||||
wo5: 57,3% (2010–2011) |
wo5: 74,1% (2015–16) |
wo: 73,2% (2016–2017) |
|||||||||||
• |
Uitval in het eerste jaar-4 |
ho |
hbo: 27,9% (2010–2011) |
hbo5: 26,7% (2015–16) |
hbo: 26,9% (2016–2017) |
-4 |
6/7 |
C |
DUO |
||||
wo:18,8% (2010–2011) |
wo: 16,2% (2015–16) |
wo: 15,7% (2016–2017) |
-4 |
||||||||||
• |
Switchen na het eerste jaar -4 |
ho |
hbo5: 8,4% (2010–2011) |
hbo: 8,3% (2015–2016) |
hbo: 8,3% (2016–2017) |
-4 |
6/7 |
C |
DUO |
||||
wo:9,0% (2010–2011) |
wo5:8,8% (2015–2016) |
wo:8,3% (2016–2017) |
-4 |
||||||||||
2 |
Scholen en instellingen werken met goed opgeleide en professionele leraren en schoolleiders die samen zorgen voor een veilig en ambitieus leerklimaat |
||||||||||||
a) |
Vergroten kwaliteit leraren en schoolleiders |
||||||||||||
• |
Aandeel lessen dat wordt gegeven door daartoe bevoegde en benoembare leraren |
vo |
83,5% (2011) |
94,8% (2015) |
95,2% (2016)3 |
96% (2016) 100% (2020) |
3 |
SA |
IPTO en CenterData |
||||
• |
Aandeel leraren met een afgeronde wo-bachelor of hbo-/wo masteropleiding |
po |
20% (2013) |
21% (2015) |
22% (2016)3 |
25% (2018) 30% (2020) |
1 |
SA, LA |
Onderwijs Werkt!; Regioplan en DUO |
||||
• |
Aandeel leraren met een afgeronde hbo of wo masteropleiding |
vo |
33% (2013) |
37% (2015) |
38%(2016)3 |
40% (2017) 50% (2020) |
3 |
SA, LA |
CenterData en DUO |
||||
Bovenbouw9 vwo |
53% (2013) |
63% (2015) |
63%(2016)3 |
Hoger (2017) 80–85% (2020) |
3 |
SA, LA |
CenterData en DUO |
||||||
hbo10 |
66,2% (2011) |
72,2% (2013) |
75,2% (2015)3 |
80% (2016) |
6/7 |
C |
PoMo (Personeels- en mobiliteitsonderzoek), bewerking Vereniging Hogescholen (2016). |
||||||
• |
Aandeel leraren met ten minste drie jaar ervaring dat de algemeen didactische vaardigheden beheerst11 |
po |
85% (2013) |
83% (2014) |
84% (2015)10 |
96% (2018) 100% (2020) |
1 |
SA, LA |
Onderwijsverslag; Inspectie van het Onderwijs |
||||
vo |
76% (2013) |
64% (2015) |
67% (2016) |
90% (2017) 100% (2020) |
3 |
SA, LA |
|||||||
• |
Aandeel leraren met ten minste tien jaar ervaring dat de differentiatie vaardigheden beheerst12 |
po |
56% (2013) |
62% (2014) |
56% (2015)13 |
79% (2018) 100% (2020) |
1 |
SA, LA |
Onderwijsverslag; Inspectie van het Onderwijs |
||||
vo |
34% (2013) |
34% (2015) |
33% (2016)13 |
40% (2017) 100% (2020) |
3 |
SA, LA |
|||||||
b) |
Verbetercultuur |
||||||||||||
• |
Aandeel leraren dat deelneemt aan peer review |
po |
62% (2014) |
57% (2015) |
74% (2016)14 |
87% (2018) 100% (2020) |
1 |
LA, T |
Onderwijs werkt!; Regioplan (2014–2015); PoMo (BZK, 2016) |
||||
vo |
63% (2014) |
63% (2015) |
68% (2016)14 |
81% (2017) 100% (2020) |
3 |
||||||||
• |
Aandeel leraren dat is geregistreerd in het Lerarenregister |
po/vo/mbo |
8% (2014) |
28% (2016) |
35% (2017)15 |
100% (2019) |
1, 3 en 4 |
SA, LA, T |
Lerarenregister |
||||
• |
Aandeel schoolleiders dat is geregistreerd in het schoolleidersregister |
po |
31% (2015) |
50% (2016) |
69% (2017) |
100% (2018) |
1 |
SA |
Schoolleiders-register po |
||||
c) |
Veilig leerklimaat |
||||||||||||
• |
Aandeel leerlingen dat zich veilig voelt |
po |
95% (2012) |
97% (2014) |
97% (2016)14 |
Stabiel of hoger (2017, 2020) |
1 |
T |
|||||
vo |
93% (2012) |
94% (2014) |
95% (2016)14 |
Stabiel of hoger (2017, 2020) |
3 |
||||||||
3 |
Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk en worden aangesproken op hun prestaties |
||||||||||||
• |
Aandeel scholen dat Vensters volledig heeft ingevuld |
po16 |
5,3% (2014) |
21% (2016) |
35% (2017) |
100% (2017) |
1 |
SA, T |
PO-Raad |
||||
vo |
94% (2014) |
92% (2016) |
92% (2017) |
Hoger (2016) 100% (2017) |
3 |
VO-raad |
|||||||
• |
Aandeel scholen dat op alle indicatoren van kwaliteitszorg voldoende scoort |
po |
38% (2012–2013) |
44% (2013–2014) |
41% (2014–2015)17 |
Stabiel of hoger (2017) Hoger (2020) |
1 |
SA |
Onderwijsverslag; Inspectie van het Onderwijs |
||||
• |
Aandeel scholen dat opbrengstgericht werkt18 |
vo |
47% (2012–2013) |
61% (2014–2015) |
64% (2015–2016)3 |
77% (2017) 100% (2020) |
3 |
SA |
Onderwijsverslag; Inspectie van het Onderwijs |
||||
• |
Aandeel (zeer) zwakke scholen dat zich binnen een jaar verbetert |
po |
27% (2012–2013) |
36% (2014–2015) |
41% (2015–2016)19 |
60% (2016) 100% (2017–2018) |
1 |
SA |
Onderwijsverslag; Inspectie van het Onderwijs |
||||
• |
Aandeel (zeer) zwakke afdelingen dat zich binnen de gestelde termijn verbetert20 |
vo |
72% (2011–2012) |
67% (2013–2014) |
73% (2015–2016)18 |
90% (2016) 100% (2017–2018) |
3 |
SA |
Onderwijsverslag; Inspectie van het Onderwijs |
||||
• |
Oordeel ouders over betrokkenheid |
po |
Cijfer 7 (2012) |
Cijfer 7 (2012) |
Cijfer 7 (2014)21 |
Stabiel of hoger (2017) Hoger (2020) |
1 |
T |
|||||
• |
Aantal voortijdig schoolverlaters |
vo/mbo |
41.800 (2008–2009) |
22.953 (2015–2016) |
23.793 (2016–2017) |
20.000 (2019/2020) |
3 en 4 |
T |
DUO |
||||
• |
Studenten-tevredenheid |
mbo |
4 |
C |
JOB-monitor |
||||||||
– |
Opleiding |
7,0 (2014) |
– |
7,1 (2016) |
7,3 (2020) |
||||||||
– |
Instelling |
6,5 (2014) |
– |
6,5 (2016) |
6,7 (2020) |
||||||||
% tevreden over school en studie |
49% (2014)22 |
– |
52% (2016) |
55% (2020) |
|||||||||
• |
Studenttevredenheid23 |
ho |
hbo: 65,6% (2010–2011) |
hbo: 75,6% (2016–17) |
hbo: 75,8% (2017–18) |
– |
6/7 |
C |
Nationale Studenten Enquête |
||||
wo: 81,1% (2010–2011) |
wo: 85,2% (2016–17) |
wo: 85,2% (2017–18) |
|||||||||||
4 |
Aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt verbeteren |
||||||||||||
• |
Aandeel leerlingen in de beroepsgerichte leerweg van het vmbo dat kiest voor techniek |
vo |
23% (2012) |
26% (2016) |
24% (2017) |
30% (2017) |
3 |
DUO |
|||||
• |
Aandeel mbo-studenten techniek |
mbo |
28% (2011) |
27% (2016–2017) |
27,2% (2017/2018) |
Hoger (2018) |
4 |
C |
DUO |
||||
• |
Aandeel afgestudeerden bètatechniek incl. snijvlakopleidingen |
ho |
hbo: 18% (2012) |
hbo: 19% (2016) |
hbo: 20% (2017) |
6/7 |
C |
DUO |
|||||
wo: 21% (2012) |
wo:25% (2016) |
wo:26% (2017) |
wo: 22% (2016) |
||||||||||
• |
Percentage 25–64 jarigen dat deelneemt aan een leeractiviteit (Leven Lang Leren) |
mbo/ho |
17% (2010) |
18,9% (2015) |
19% (2016)3 |
20% (2020) |
4/6/7 |
C |
Eurostat, Labour Force survey (LFS) |
||||
• |
Percentage gediplomeerden dat aangaf dat de aansluiting van de opleiding met de huidige functie voldoende/goed was |
mbo |
79% (2012) |
77% (2015) |
76% (2016)3 |
Hoger(2018) |
4 |
T |
ROA, BVE-Monitor |
||||
hbo |
72% (2013) |
72% (2015) |
75% (2016) |
Hoger (2020) |
6/7 |
C |
HBO-Monitor (factsheet Vereniging Hogescholen) |
||||||
• |
Percentage gediplomeerden dat aangaf dat de opleiding voldoende basis was om te starten op arbeidsmarkt |
wo |
56% (2011) |
– |
47% (2015)24 |
Hoger (2020) |
6/7 |
C |
NAE, Rapport Academici op de arbeidsmarkt |
||||
• |
Percentage leerbedrijven dat over vakkennis het oordeel (zeer) goed geeft |
mbo |
76% (2016) |
– |
-3 |
-25 |
4 |
T |
Onderzoek SBB |
||||
• |
Percentage leerbedrijven dat over beroepsvaardigheden het oordeel (zeer) goed geeft |
mbo |
76% (2016) |
– |
-3 |
-25 |
4 |
T |
Onderzoek SBB |
||||
5 |
Behoud van kwaliteit wetenschap en wetenschappelijk talent en versterken impact wetenschap |
||||||||||||
• |
Mondiale top-5 positie op basis van citatiescores |
owb |
2e plaats (2009–2012)26 1,52 |
2e plaats (2010–2013) 1,53 |
3e plaats (2012–2015) 1,52 |
kleiner of gelijk 5 (2012–2015) |
16 |
C |
Clarivate Analytics/ Web of Science. Bewerking CWTS27 |
||||
6 |
Het bevorderen van een sterke, pluriforme, toegankelijke en kwalitatief hoogwaardige cultuursector en het zorgen voor het cultureel erfgoed |
||||||||||||
a) |
Aantal bezoeken28 |
||||||||||||
• |
Aantal bezoeken gesubsidieerde podiumkunsten (inclusief buitenland) |
cultuur |
2,2 miljoen (2012–2014) |
2,4 miljoen (2015) |
2,5 miljoen (2016)3 |
2,5 miljoen (2017) Stabiel of hoger (2020)28 |
14 |
C |
Opgaven van gesubsidieerde instellingen aan OCW |
||||
• |
Aantal bezoekers gesubsidieerde musea |
cultuur |
7,5 miljoen (2012–2014) |
8,9 miljoen (2015) |
9 miljoen (2016)3 |
7,9 miljoen (2017) Stabiel of hoger (2020)28 |
14 |
C |
Opgaven van gesubsidieerde instellingen aan OCW |
||||
b) |
• |
Cultuurbereik: Percentage van de bevolking van 6 jaar en ouder die voorstellingen, musea en bibliotheken bezoekt |
cultuur |
89% (2012) |
– |
89% (2014)29 |
-29 |
14 |
C |
SCP/CBS (VTO 2012–2014) |
|||
7 |
Het waarborgen van een onafhankelijk, gevarieerd en kwalitatief hoogstaand media-aanbod dat toegankelijk is voor alle lagen van de bevolking30 |
||||||||||||
• |
Nog in ontwikkeling |
media |
|||||||||||
8 |
Het bevorderen van emancipatie31 |
||||||||||||
• |
Sociale acceptatie homoseksualiteit onder de bevolking |
emancipatie |
90% (2010) |
93% (2014) |
93% (2016) |
≥90% |
25 |
C |
LHBT monitor (SCP) |
SA = Sectorakkoorden, LA = Lerarenagenda, T = Toezegging Minister & Staatssecretaris, C = Opgenomen in verband met consistentie/afspraak met het veld.
Gegevens over 2017 zijn pas beschikbaar na vaststelling van dit jaarverslag en daarom zijn hier de cijfers voor 2016 opgenomen
Hier geen landelijk streefdoel omdat er in de periode 2012–2016 prestatieafspraken per instelling zijn gemaakt. Er zijn op dit moment geen nieuwe kwaliteitsafspraken waaraan indicatoren gekoppeld zijn.
De cijfers kunnen iets afwijken van eerder gepubliceerde cijfers, vanwege mutaties in de onderliggende dataset.
Universiteiten en hogescholen hebben al veel gedaan om het onderwijs uitdagender te maken, maar uit de cijfers blijkt dat dit nog niet voldoende is. Mede om deze reden worden de middelen vanuit het studievoorschot ingezet om de kwaliteit van het hoger onderwijs een extra impuls te geven, en daarmee het onderwijs uitdagender te maken.
Het percentage betreft de po leerlingen incl. (v)so leerlingen. Het percentage betreft de vo leerlingen excl. vso leerlingen.
Basis-, tussen en streefwaarde zijn veranderd t.o.v. begroting/jaarverslag 2016 ten gevolge van een andere meetmethode (zie ook jaarverslag 2015).
Het Personeels- en Mobiliteitsonderzoek (PoMo) wordt tweejaarlijks uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is het coördinerend ministerie voor de arbeidszaken (arbeidsvoorwaarden, pensioenen, personeelsbeleid) van de overheid als geheel. Het onderzoek wordt gehouden onder zittend personeel en medewerkers die recent zijn in- en uitgestroomd. De resultaten worden verwerkt tot rapportages, themapublicaties en infographics die te vinden zijn op www.kennisopenbaarbestuur.nl
Anders dan in begroting/jaarverslag 2016 betreffen alle waarden leraren met ten minste 3 jaar ervaring.
Anders dan in begroting/jaarverslag 2016 betreffen alle waarden leraren met ten minste 10 jaar ervaring.
De omvang van de steekproef is i.v.m. toezichtplanning zodanig gereduceerd, dat er grote marges in de nauwkeurigheid zijn ontstaan. Op aanraden van de Inspectie worden de nieuwe cijfers van po niet vergeleken met de oude in de tabel. Is zo ook in voetnoot aangegeven in beleidsverslag 2016.
Dit betreft het aandeel leraren dat zich heeft aangemeld (dus niet perse geregistreerd) in het vrijwillige lerarenregister.
Voor het po gaat het om het aandeel scholen dat de decentrale indicatoren uit Vensters PO voor minimaal 80% ingevuld heeft. Alle po-scholen hebben in principe de centrale indicatoren ingevuld.
De IvhO heeft de meetmethode tweemaal sterk aangepast. Op aanraden worden de nieuwe waarden niet vergeleken met de oude.
Dit betreft het aandeel afdelingen dat adequaat fase 1 doorloopt (meten en analyseren van behaalde resultaten van leerlingen).
Dit gegeven voor 2016 betreft de scholen die in 2015-2016 (zeer) zwak zijn geworden. Na een jaar (na afloop schooljaar 2016-2017) wordt gekeken hoeveel procent zich in één jaar heeft verbeterd.
Deze indicator is gewijzigd ten opzichte van de begroting/jaarverslag 2016. Hiermee is het een samengestelde indicator geworden van de indicatoren <<aandeel zwakke afdelingen dat zich binnen twee jaar verbetert>> en de indicator <<aandeel zeer zwakke afdelingen dat zich binnen een jaar verbetert>>. Op deze manier kunnen cohorten zwakke en zeer zwakke afdelingen vergeleken kunnen worden. Hiermee wordt afgeweken van de meetmethode in het Onderwijsverslag van de Inspectie. Bij de meetmethode van de Inspectie is er immers het risico dat de uitkomsten teveel door toeval beïnvloed worden.
In het (openbare) rapport JOB-monitor 2014 wordt in tabel op blz. 135 alleen het percentage opgenomen van tevreden studenten over school en studie.
Hier geen landelijk streefdoel omdat niet met alle instellingen over deze indicator prestatieafspraken zijn gemaakt en bovendien deze afspraken per instelling zijn gemaakt.
Gegevens over 2017 zijn pas beschikbaar na vaststelling van dit jaarverslag en daarom zijn hier de cijfers over 2015 opgenomen.
Het gaat hier om een eerste meting van SBB onder erkende leerbedrijven. Om de indicator robuuster te maken zal de meting worden uitgebreid met de overige bedrijven die3 mbo-gediplomeerden in dienst hebben. Om deze reden is voor deze indicator vooralsnog geen streefwaarde opgenomen. Voor de overige meetresultaten van het onderzoek naar leerwerkbedrijven zie d eonderwijsmonitor en de website onderwijsincijfers.nl (http://www.onderwijsincijfers.nl/kengetallen/mbo/aansluiting-mbo-arbeidsmarkt).
In het verleden werd het basisjaar van jaar tot jaar bezien, maar vanaf Beleidsverslag 2016 is dit vastgelegd op 2009-2012
CWTS-cijfers zijn van mei 2016. Zie voor de volledigheid https://www.rathenau.nl/nl/page/citatie-impact-van-alle-publicaties-en-internationale-co-publicaties-wos
In de begroting van 2017 is de basiswaarde gewijzigd ten opzichte van de begroting 2016, omdat de basiswaarde 2009 geen reëel beeld gaf van de groep instellingen die vanaf de periode 2013-2016 via de BIS werden gesubsidieerd. Het aantal bezoeken betreft het aantal bezoeken per uitvoering of bij tentoonstellingen, inclusief schoolbezoeken. De streefdoelen zijn ontleend aan de aanvragen van instellingen voor de BIS- periode 2017-2020.
Hier is geen streefwaarde aan verbonden. De indicator is als kengetal opgenomen om ontwikkelingen te volgen. Cultuurbereik: het percentage van de bevolking dat wordt bereikt door culturele voorzieningen geeft een beeld van het totale bereik van culturele voorzieningen. Dit is in lijn met de algemene doelstelling voor artikel 14. Het percentage is gebaseerd op onderzoek (de Vrijetijdsomnibus) van het SCP dat eens in de twee jaar wordt uitgevoerd. Er zijn daarom ook geen recente realisatie cijfers beschikbaar.
Naar aanleiding van de beleidsdoorlichting Media (2014) worden de indicatoren voor artikel 15 herzien. Hierbij wordt aangesloten op de prestatieafspraken met de NPO voor de periode 2017–2020. Omdat de gesprekken over de prestatieafspraken (waaronder de specifieke formuleringen en streefwaarden) ten tijde van het opstellen van de begroting nog liepen nog liepen, zijn in de begrotingen 2017 (en 2018) geen indicatoren media opgenomen.
De ontwikkeling van de economische zelfstandigheid van vrouwen wordt gemonitord op de website OCW in Cijfers.
Realisatie beleidsdoorlichtingen
2011 |
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
Geheel artikel |
|
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1. Primair onderwijs |
||||||||
1, 3, 4, 6, 7 en 9 Onderwijs |
||||||||
Prestaties van leerlingen en studenten omhoog1 |
Nee2 |
|||||||
Doelmatigheid en focus op het onderwijs1 |
Nee2 |
|||||||
Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders1 |
Nee2 |
|||||||
1, 3, 4, 6 en 7 Onderwijs |
||||||||
Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk |
Nee2 |
|||||||
Scholen en instellingen met een ambitieus leerklimaat |
Nee2 |
|||||||
Brede scholen3 |
Nee2 |
|||||||
4. Beroepsonderwijs en volwasseneducatie |
||||||||
Leren & Werken |
Nee4 |
|||||||
9. Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid |
||||||||
Actieplan Leerkracht |
Nee |
|||||||
12. WTOS |
||||||||
Beleidsdoorlichting tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten |
X |
Ja |
||||||
14. Cultuur |
||||||||
Waarborgen aanbod en participatie cultuur |
Nee5 |
|||||||
Cultuur 2009–2014 |
Ja |
|||||||
15. Media |
||||||||
Mediabeleid 2004–2009 |
Ja |
|||||||
Mediabeleid 2010–2013 |
Ja |
|||||||
16. Onderzoek en wetenschapsbeleid |
||||||||
25. Emancipatie |
||||||||
Emancipatie 2011–2014 |
Ja |
Zie ook: Bijlage 2: Afgerond evaluatie- en overig onderzoek
Zie ook: «meerjarenplanning beleidsdoorlichtingen»
De overkoepelende doorlichting Prestaties leerlingen en studenten omhoog is uitgevoerd met daarin duidelijk herkenbaar de door te lichten beleidsdoelstellingen Doelmatigheid en focus op het onderwijs en Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders.
Deze beleidsdoorlichtingen zijn gebaseerd op de beleidsdoelstellingen die in de beleidsagenda 2012 zijn opgenomen en zijn artikel overschrijdend.
Deze doorlichting is onderdeel van de beleidsdoorlichting Scholen en instellingen met een ambitieus leerklimaat.
De beleidsdoorlichting dekt de beleidsdoelstelling «bevorderen dat burgers deelnemen aan een kwalitatief hoogwaardig, divers en onafhankelijk aanbod van kunsten door de aanwezigheid van dit aanbod te waarborgen»
Overzicht van Risicoregelingen
Artikel |
Omschrijving |
Uitstaande garanties 2016 |
Verleend 2017 |
Vervallen 2017 |
Uitstaande garanties 2017 |
Garantie-plafond |
Totaal plafond |
Totaal stand risicovoorziening |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
14 |
Indemniteitsregeling |
257.377 |
434.492 |
407.571 |
284.298 |
300.000 |
||
Bouwleningen aan Academische Ziekenhuizen |
189.340 |
0 |
12.709 |
176.631 |
De Indemniteitsregeling heeft tot doel een bijdrage te leveren aan het realiseren van tentoonstellingen van bijzonder belang of het tentoonstellen van bijzondere bruiklenen in Nederland door het beperken van de verzekeringskosten van musea. De garantstelling van het Rijk voor schade of verlies tot de eerste 30 procent van de verzekerde waarde (indemniteitsgarantie) van kunstwerken, verlaagt de verzekeringskosten van musea. Het risico is ook te verzekeren op de markt, maar de kosten zijn dan hoger, waardoor er minder budget voor tentoonstellingen overblijft. Daarnaast blijkt dat een indemniteitsgarantie ook als internationaal keurmerk fungeert: buitenlandse publieke en private eigenaren van museale objecten hechten aan de garantstelling vanuit het Rijk. Risicobeheersende maatregelen betreffen onder meer dat alleen erkende musea een aanvraag mogen doen op de indemniteitsregeling bij de Rijksdienst Cultureel Erfgoed die deze aanvraag, mede op de aanwezigheid van een risico-inventarisatie en -analyse, toetst.
Voor de Academische Ziekenhuizen is sinds 1991 de garantieregeling niet meer van kracht, met uitzondering van enkele op dat moment in gang gezette bouwprojecten. Sinds 1996 zijn geen garanties meer verstrekt. Deze leningen hebben gemiddeld een looptijd van 40 jaar. Expiratie van deze leningen zal omstreeks het jaar 2035 volledig hebben plaatsgevonden.
Artikel |
Omschrijving |
2016 |
2017 |
---|---|---|---|
14 |
Achterborgovereenkomst NRF |
307,8 |
341,6 |
Het NRF verstrekt hypothecaire leningen aan monumenteigenaren van Rijksmonumenten om restauraties uit te voeren. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen laagrentende hypothecaire leningen uit het revolving fund en aanvullende financieringen om de gehele restauratie-opgave gefinancierd te krijgen. De achterborgovereenkomst NRF, en de garantie van het Ministerie van OCW, zien alleen toe op de aanvullende financiering. Door deze garantie kan het NRF financiering tegen een lagere rente aantrekken. Deze lagere rente wordt doorgerekend aan de monumenteigenaren zodat deze eigenaren gestimuleerd worden hun monument te restaureren.
Aangezien er een algemeen belang is (gebouwen van nationaal belang) waar een individu lasten van ervaart (hoge onderhoudskosten, beperkte mogelijkheden tot modernisering, dure oplossingen voor bijvoorbeeld energiebesparende maatregelen), wordt gebruik gemaakt van ondersteunende maatregelen. Door middel van deze regeling wordt cultureel erfgoed in stand gehouden en wordt tegelijkertijd minder gebruik gemaakt van de subsidie die het NRF ook uitbetaalt.
De achterborg kan in werking treden en tot daadwerkelijke kasverplichtingen komen, wanneer de eigenaren van Rijksmonumenten op grote schaal niet meer in staat zijn aan de rente- en aflossingsverplichtingen te voldoen en het eigen vermogen van het Nationaal Restauratiefonds is uitgeput. Dit eigen vermogen (voornamelijk vanuit Revolverende Fondsen) is momenteel beduidend hoger dan de uitstaande leningen onder de achterborg.
A. Algemene doelstelling
Het primair onderwijs zorgt dat leerlingen in de eerste fase van de doorlopende leerlijn hun talenten maximaal kunnen ontplooien en vervolgonderwijs kunnen volgen dat het beste past bij hun talenten. Het legt bovendien de basis voor de huidige en toekomstige deelname van deze leerlingen aan de samenleving.
B. Rol en verantwoordelijkheid
De Minister is verantwoordelijk voor een stelsel van primair onderwijs dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten van individuele leerlingen en bij de behoeftes van de maatschappij.
Financieren
De Minister is verantwoordelijk voor de financiering van het onderwijs door lumpsumbekostiging van de onderwijsinstellingen. Hierdoor wordt de toegankelijkheid van het onderwijs gewaarborgd.
Stimuleren
De Minister stimuleert specifieke beleidsonderwerpen door het verstrekken van (aanvullende) bekostiging, subsidies en de inzet van andere instrumenten zoals overleg, voorlichting, (prestatie)afspraken en wet- en regelgeving.
Regisseren
De Minister vult zijn verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het onderwijs in via een regisserende rol. De normeisen van kwaliteit zijn vastgelegd in wet- en regelgeving; de Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving.
Indicatoren/kengetallen
De indicatoren voor het stelsel van primair onderwijs worden beschreven in Trends in Beeld en in het Onderwijsverslag 2016–2017.
Doelstelling/indicator |
Basiswaarde (jaartal) |
Realisatie (jaartal) |
Realisatie (jaartal) |
Streefwaarde (jaartal) |
Bron |
||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1 |
Ambitieus onderwijs dat alle leerlingen en studenten uitdaagt |
||||||
a) |
Alle leerlingen en studenten worden uitgedaagd |
||||||
• |
Aandeel scholen dat leerlingen begeleidt in het ontdekken en ontwikkelen van hun talenten |
47% (2015) |
67% (2016) |
65% (2017) |
79% (2018) 100%(2020) |
||
• |
Aandeel thuiszittende leerlingen dat drie of meer maanden thuis zit zonder passend onderwijsaanbod1 |
0,07% (2014–2015) |
0,08% (2015–2016) |
0,09% (2016–2017) |
0% (2020) |
Leerplichttelling 2016–2017 |
|
b) |
Vergroten studiesucces |
||||||
• |
Aandeel leerlingen dat het referentieniveau voor lezen behaalt |
99% (2015–2016) |
– |
98% (2016–2017) |
Niet benoemd |
College voor Toetsen en Examens |
|
• |
Aandeel leerlingen dat het referentieniveau voor taalverzorging behaalt |
95% (2015–2016) |
– |
96% (2016–2017) |
Niet benoemd |
College voor Toetsen en Examens |
|
• |
Aandeel leerlingen dat het referentieniveau voor rekenen behaalt |
87% (2015–2016) |
– |
93% (2016–2017) |
Niet benoemd |
College voor Toetsen en Examens |
|
• |
Aandeel zittenblijvers2 |
2,2% (2013–2014) |
1,8% (2015–2016) |
1,7% (2016–2017) |
1,5% (2020) |
DUO |
|
2 |
Scholen en instellingen werken met goed opgeleide en professionele leraren en schoolleiders die samen zorgen voor een veilig en ambitieus leerklimaat |
||||||
a) |
Vergroten kwaliteit leraren en schoolleiders |
||||||
• |
Aandeel leraren met een afgeronde wo-bachelor of hbo-/wo masteropleiding |
20% (2013) |
21% (2015) |
22% (2016)3 |
25% (2018) 30% (2020) |
Onderwijs Werkt!; Regioplan en DUO |
|
• |
Aandeel leraren met ten minste drie jaar ervaring dat de algemeen didactische vaardigheden beheerst4 |
85% (2013) |
83% (2014) |
84% (2015)5 |
96% (2018) 100% (2020) |
Onderwijsverslag; Inspectie van het Onderwijs |
|
• |
Aandeel leraren met ten minste tien jaar ervaring dat de differentiatie vaardigheden beheerst6 |
56% (2013) |
62% (2014) |
56% (2015)5 |
79% (2018) 100% (2020) |
Onderwijsverslag; Inspectie van het Onderwijs |
|
b) |
Verbetercultuur |
||||||
• |
Aandeel leraren dat deelneemt aan peer review |
62% (2014) |
57% (2015) |
74% (2016)7 |
87% (2018) 100% (2020) |
Onderwijs werkt!; Regioplan (2014–2015) PoMo (BZK, 2016) |
|
• |
Aandeel leraren dat is geregistreerd in het lerarenregister (po/vo/mbo) |
8% (2014) |
28% (2016) |
35% (2017) |
100% (2019) |
Lerarenregister |
|
• |
Aandeel schoolleiders dat is geregistreerd in het schoolleidersregister |
31% (2015) |
50% (2016) |
69% (2017) |
100% (2018) |
Schoolleiders-register po |
|
c) |
Veilig leerklimaat |
||||||
• |
Aandeel leerlingen dat zich veilig voelt |
95% (2012) |
97% (2014) |
97% (2016)7 |
Stabiel of hoger (2017; 2020) |
||
3 |
Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk en worden aangesproken op hun prestaties |
||||||
• |
Aandeel scholen dat Vensters volledig heeft ingevuld8 |
5,3% (2014) |
21% (2016) |
35% (2017)9 |
100% (2017) |
PO-Raad |
|
• |
Aandeel scholen dat op alle indicatoren van kwaliteitszorg voldoende scoort |
38% (2012–2013) |
44% (2013–2014) |
41% (2014–2015)10 |
Stabiel of hoger (2017); hoger (2020) |
Onderwijsverslag; Inspectie van het Onderwijs |
|
• |
Aandeel (zeer) zwakke scholen dat zich binnen een jaar verbetert |
27% (2012–2013) |
36% (2014–2015) |
41% (2015–2016)11 |
60% (2016) 100% (2017–2018) |
Onderwijsverslag; Inspectie van het Onderwijs |
|
• |
Oordeel ouders over betrokkenheid |
Cijfer 7 (2012) |
Cijfer 7 (2012) |
Cijfer 7 (2014)12 |
Stabiel of hoger (2017); hoger (2020) |
Basis-, tussen- en streefwaarde zijn veranderd t.o.v. begroting 2016 ten gevolge van een andere meetmethode (zie ook Jaarverslag 2015).
Gegevens over 2017 zijn pas beschikbaar na vaststelling van dit jaarverslag en daarom zijn hier de cijfers voor 2016 opgenomen.
De omvang van de steekproef is i.v.m. toezichtsplanning zodanig gereduceerd, dat er grote marges in de nauwkeurigheid zijn ontstaan. Op aanraden van de Inspectie worden de nieuwe cijfers van po niet vergeleken met de oude in de tabel. Is ook zo in voetnoot aangegeven in beleidsverslag 2016.
Anders dan in begroting 2016 betreffen alle waarden leraren met ten minste 10 jaar ervaring.
Voor het po gaat het om het aandeel scholen dat de decentrale indicatoren uit Vensters PO voor minimaal 80 procent ingevuld heeft. Alle po-scholen hebben in principe de centrale indicatoren ingevuld.
Dit betreft het aandeel leraren dat zich heeft aangemeld (dus niet perse geregistreerd) in het vrijwillige lerarenregister.
De Inspectie van het Onderwijs heeft de meetmethode tweemaal sterk aangepast. Op aanraden van de Inspectie worden de nieuwe waarden niet vergeleken met de oude.
Dit gegeven voor 2016 betreft de scholen die in 2015–2016 (zeer) zwak zijn geworden. Na een jaar (na afloop schooljaar 2016–2017) wordt gekeken hoeveel procent zich in één jaar heeft verbeterd.
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
Raming 2017 |
Realisatie 2017 |
||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Leerlingen basisonderwijs |
|||||||
• |
geen gewicht |
1.315,4 |
1.310,3 |
1.309,2 |
1.302,8 |
1.302,0 |
1.295,4 |
• |
gewicht 0,3 |
87,4 |
78,5 |
70,2 |
64,5 |
63,4 |
60,7 |
• |
gewicht 1,2 |
73,7 |
68,6 |
63,7 |
60,1 |
56,4 |
58,2 |
Subtotaal1 |
1.476,5 |
1.457,3 |
1.443,1 |
1.427,5 |
1.421,8 |
1.414,3 |
|
Leerlingen trekkende bevolking2 |
0,5 |
0,5 |
0,4 |
0,4 |
0,2 |
0,4 |
|
Totaal1 |
1.477,0 |
1.457,8 |
1.443,5 |
1.427,9 |
1.422,0 |
1.414,7 |
|
Leerlingen in het speciaal basisonderwijs |
38,2 |
36,8 |
34,7 |
33,9 |
32,1 |
34,0 |
|
Leerlingen in het (voortgezet) speciaal onderwijs |
71,2 |
70,9 |
68,2 |
67,1 |
64,1 |
67,5 |
|
Totaal PO |
1.586,4 |
1.565,5 |
1.546,4 |
1.528,9 |
1.518,2 |
1.516,2 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
Raming 2017 |
Realisatie 2017 |
|
---|---|---|---|---|---|---|
Primair onderwijs1 |
6,4 |
6,2 |
6,4 |
6,6 |
6,7 |
6,9 |
In tegenstelling tot Begroting 2017 wordt geen verdere uitsplitsing gemaakt in «bekostiging» en «exclusief ondersteuningsmiddelen». De uitgaven voor de reguliere bekostiging en de uitgaven als ondersteuningsmiddel zijn in de bekostigingssystematiek geïntegreerd tot één financiële stroom.
C. Beleidsconclusies
Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar grotendeels conform de in de begroting gestelde doelen. In het beleidsverslag is al aangegeven dat op het gebied van het bevorderen van kansengelijkheid duidelijke stappen zijn gezet, dat de voorgenomen (gedeeltelijke) invoering van de Wet op het beroep van leraar en het lerarenregister is gerealiseerd en dat de voorbereidingen zijn afgerond voor de ontwikkelfase van het toekomstbestendig curriculum. Ook is een bijzondere bekostiging ingevoerd voor onderwijs aan asielzoekers gedurende het tweede jaar in Nederland. Weerbarstiger bleek het bereiken van onze ambities ten aanzien van de didactische vaardigheden van docenten (met name differentiatie) en ten aanzien van het aantal masteropgeleide docenten. Wel is de voorgenomen vooruitgang bij de begeleiding van startende leraren gerealiseerd. De deelname van scholen aan Vensters voor verantwoording is weliswaar gestegen, maar bleef sterk achter bij de verwachting; ook bleek de ambitie dat alle scholen hun jaarverslag 2016 op de website zouden publiceren te hoog.
D. Budgettaire gevolgen van beleid
Realisatie |
Vastgestelde begroting |
Verschil |
|||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
2017 |
2017 |
|||
Verplichtingen |
10.254.006 |
9.558.272 |
10.342.863 |
10.216.767 |
10.632.968 |
10.245.604 |
387.364 |
||
Waarvan garantieverplichtingen |
14.795 |
3.000 |
3.700 |
–194 |
19.065 |
0 |
19.065 |
||
Uitgaven |
10.166.848 |
9.674.957 |
10.032.762 |
10.212.474 |
10.494.756 |
10.245.604 |
249.152 |
||
Bekostiging |
9.622.129 |
9.168.073 |
9.508.229 |
9.702.789 |
9.986.309 |
9.707.888 |
278.421 |
||
• |
Hoofdbekostiging |
9.408.686 |
8.979.272 |
9.362.138 |
9.532.349 |
9.742.879 |
9.486.866 |
256.013 |
|
– |
Bekostiging Primair Onderwijs |
9.396.737 |
8.967.791 |
9.347.550 |
9.515.642 |
9.725.580 |
9.473.978 |
251.602 |
|
– |
Bekostiging Caribisch Nederland |
11.949 |
11.481 |
14.588 |
16.707 |
17.299 |
12.888 |
4.411 |
|
• |
Prestatiebox |
156.673 |
161.987 |
128.675 |
156.230 |
228.085 |
220.822 |
7.263 |
|
• |
Aanvullende bekostiging |
56.770 |
26.814 |
17.416 |
14.210 |
15.345 |
200 |
15.145 |
|
– |
Conciërgeregeling |
19.573 |
19.539 |
11.378 |
0 |
||||
– |
Subsidieregeling Passend Onderwijs |
25.628 |
0 |
||||||
– |
Overig |
11.569 |
7.275 |
6.038 |
14.210 |
15.345 |
200 |
15.145 |
|
Subsidies |
132.135 |
98.795 |
95.901 |
87.272 |
88.877 |
116.589 |
– 27.712 |
||
– |
Regeling Onderwijsvoorziening jonggehandicapten |
23.000 |
23.000 |
23.000 |
23.000 |
23.191 |
23.000 |
191 |
|
– |
Nederlands onderwijs buitenland |
17.940 |
13.400 |
13.369 |
13.486 |
10.724 |
10.394 |
330 |
|
– |
Herstart en Op de Rails |
19.143 |
7.098 |
0 |
|||||
– |
Basis voor Presteren (School aan Zet en Bèta Techniek) |
18.575 |
20.575 |
6.089 |
5.900 |
1.519 |
6.500 |
–4.981 |
|
– |
Humanistisch vormend en godsdienstonderwijs |
10.700 |
9.464 |
10.442 |
10.130 |
11.510 |
10.130 |
1.380 |
|
– |
Overig |
42.777 |
25.258 |
43.001 |
34.756 |
41.933 |
66.565 |
–24.632 |
|
Opdrachten |
9.189 |
6.354 |
8.100 |
9.982 |
6.915 |
11.867 |
– 4.952 |
||
Bijdrage aan agentschappen |
33.453 |
32.699 |
33.902 |
25.538 |
26.207 |
23.951 |
2.256 |
||
– |
Dienst Uitvoering Onderwijs |
33.453 |
32.699 |
33.902 |
25.538 |
26.207 |
23.951 |
2.256 |
|
Bijdrage aan ZBO's/RWT's |
8.700 |
8.327 |
25.180 |
25.443 |
19.997 |
7.636 |
12.361 |
||
– |
Stichting Vervangingsfonds en Particpatiefonds |
6.416 |
6.127 |
15.229 |
24.358 |
18.412 |
5.275 |
13.137 |
|
– |
Stichting Vervangingsfonds/Bedrijfsgezondheid |
8.040 |
13 |
0 |
|||||
– |
UWV |
2.284 |
2.200 |
1.911 |
1.072 |
1.585 |
2.361 |
–776 |
|
Bijdrage aan medeoverheden |
361.242 |
360.709 |
361.450 |
361.450 |
366.451 |
366.750 |
– 299 |
||
– |
Gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid |
261.542 |
261.009 |
261.750 |
261.750 |
266.750 |
266.750 |
0 |
|
– |
Aanvulling GOA convenant G37 |
95.000 |
95.000 |
95.000 |
95.000 |
95.000 |
95.000 |
0 |
|
– |
Verhoging taalniveau pedagogisch medewerkers kleine gemeenten |
4.700 |
4.700 |
4.700 |
4.700 |
4.701 |
5.000 |
–299 |
|
Bijdrage aan sociale fondsen |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
10.923 |
– 10.923 |
||
– |
Brede Scholen |
10.923 |
–10.923 |
||||||
Ontvangsten |
39.877 |
18.171 |
17.530 |
32.607 |
23.358 |
8.661 |
14.697 |
E. Toelichting op de instrumenten
De realisatie van de uitgaven 2017 is € 249,2 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 14,7 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot.
De ophoging van de garantieverplichtingen ter grootte van € 19,1 miljoen is het gevolg van leningen/rekening-courantkredieten aan onderwijsinstellingen. De garantieverplichtingen worden in de begroting niet geraamd, dit verklaart het verschil tussen begroting en realisatie. Deze leningen worden door middel van schatkistbankieren verstrekt. Het Ministerie van OCW staat voor deze leningen garant.
Bekostiging
Hoofdbekostiging
Bekostiging Primair Onderwijs: Schoolbesturen in het primair onderwijs ontvangen bekostiging van het Rijk via de lumpsum. De realisatie op de bekostiging Primair Onderwijs is € 251,6 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. De belangrijkste oorzaak is het toekennen van de loon- en prijsbijstelling voor 2017 van € 241,8 miljoen. Dit was niet opgenomen in de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Daarnaast was er een budgettair effect van € 16,2 miljoen, vanwege het hogere aantal leerlingen dan geraamd. Ook is er in 2017 € 7,5 miljoen overgeboekt van artikel 14 naar artikel 1 ten behoeve van cultuureducatie voor het schooljaar 2017–2018. Tot slot is € 8,8 miljoen teruggeboekt naar de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) als gevolg van minder plaatsen in justitiële inrichtingen.
Bekostiging Caribisch Nederland: Het Rijk verstrekt bekostiging ten behoeve van scholen in Caribisch Nederland. Het betreft schoolbesturen op de eilanden Bonaire, Sint-Eustatius en Saba. De realisatie op de bekostiging Caribisch Nederland is € 4,4 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. De dollar is duurder dan geraamd in de begroting, dit is de belangrijkste oorzaak van het verschil in realisatie en begroting.
Prestatiebox
Voor het realiseren van de afspraken in het sectorakkoord met de PO-Raad ontvangen schoolbesturen extra middelen via de prestatiebox. De realisatie op de prestatiebox is € 7,3 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. De reden is het toekennen van de loon- en prijsbijstelling voor 2017 van € 7,3 miljoen. Dit was niet opgenomen in de oorspronkelijk vastgestelde begroting.
Aanvullende bekostiging
Naast de reguliere bekostiging ontvangen scholen middelen voor specifieke doelen. De realisatie op de aanvullende bekostiging is € 15,1 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Dit betreft grotendeels uitgaven voor de regelingen team- en schoolleidersbeurs van € 3 miljoen en de regeling lerarenontwikkelfonds van € 4,3 miljoen. Beide regelingen waren eerder begroot onder het instrument subsidies. Verder zijn er uitgaven voor georganiseerd overleg- en vakbondsfaciliteiten (GOVAK) en arbeidsmarkt- en kennisactiviteiten primair onderwijs ter grootte van € 7,1 miljoen, die eerder waren begroot onder het instrument bekostiging.
Subsidies
Om de realisatie van verschillende beleidsdoelstellingen te bewerkstelligen worden subsidies verstrekt. De belangrijkste subsidies zijn de regeling onderwijsvoorziening jonggehandicapten, de regeling Nederlands onderwijs in het buitenland, subsidies voor Basis voor Presteren (waaronder de projecten Bèta en Techniek en School aan Zet), Humanistisch vormend onderwijs en godsdienstonderwijs. Daarnaast is subsidie verstrekt voor de coaching en ondersteuning van besturen en schoolleiders van po- en vo-scholen ter verbetering van de kwaliteit in Caribisch Nederland. De realisatie op de subsidies is € 27,7 miljoen lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Deels betreft dit onder het instrument subsidies begrote uitgaven die op andere begrotingsartikelen zijn gerealiseerd (€ 8,9 miljoen op artikel 3 en 9 voor de ontwikkeling van de (adaptieve) eindtoets en de Lerarenbeurs). Tevens hebben er uitgaven plaatsgevonden op een ander instrument (aanvullende bekostiging) voor de regelingen team- en schoolleidersbeurs (€ 3 miljoen). Daarnaast is voor € 13,8 miljoen aan begrote subsidies niet tot realisatie gekomen. Reden is o.a. dat de aanvraagperiode later is gestart dan gepland. Middelen voor de regelingen voor curriculum, begeleiding herintreders en team- en schoolleidersbeurs zijn niet in 2017 besteed. Tot slot is de begroting vanwege het verwachte kasritme in 2017 aangepast voor de regeling snel internet. De verwachting is dat € 2,8 miljoen in 2018 tot besteding komt.
Opdrachten
Door middel van opdrachten worden beleidsgerichte activiteiten en onderzoeken uitgevoerd. Het gaat hierbij onder andere om de uitvoering van de bovenwettelijke werkloosheidsregeling voor onderwijspersoneel. Het resterende deel van het budget betreft beleidsprioriteiten van het kabinet waaronder projecten in het kader van voor- en vroegschoolse educatie (VVE), onderwijsachterstanden, functiemix en transitieatlas primair onderwijs. De realisatie op de opdrachten is € 5,0 miljoen lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting.
Bijdrage aan agentschappen
Dienst Uitvoering Onderwijs: De bijdrage aan agentschappen betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) voor dit begrotingsartikel. DUO is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van de bekostiging van instellingen, studiefinanciering en informatievoorziening. De realisatie op de bijdrage aan agentschappen is € 2,3 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting.
Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s
De stichtingen Vervangingsfonds en Participatiefonds ontvangen middelen voor het beheren van de vervangings- en werkloosheidsuitgaven in het primair onderwijs. De kosten die het Vervangingsfonds en het Participatiefonds vergoeden, worden gedekt uit de premieopbrengsten van schoolbesturen. De realisatie op de bijdragen aan ZBO’s/RWT’s is € 12,4 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Dit wordt grotendeels veroorzaakt door een betaling van € 13,5 miljoen aan het Participatiefonds. Schoolbesturen hadden ten onrechte werkloosheidskosten ter grootte van dit bedrag bij het Participatiefonds gedeclareerd. Na negatieve toetsing van de declaraties, zijn deze middelen in 2017 door OCW bij de desbetreffende besturen teruggevorderd en vervolgens weer beschikbaar gesteld aan het Participatiefonds.
Bijdrage aan medeoverheden
Gemeenten ontvangen middelen van het Ministerie van OCW voor onderwijsachterstandenbeleid. Gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid kent meerdere instrumenten, onder andere voorschoolse educatie, schakelklassen en zomerscholen. Voor gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid binnen de G37 zijn vanaf 2012 extra middelen beschikbaar gekomen die bij het instrument Convenant G37 zijn opgenomen. Met de G37 zijn afspraken gemaakt om de kwaliteit van met name de voorschoolse educatie te verbeteren en daarnaast het aantal kinderen dat deelneemt aan voorschoolse educatie, schakelklassen, kopklassen en zomerscholen van goede kwaliteit, aanzienlijk uit te breiden. In de Kamerbrief van 21 februari 2017 over de afronding van de bestuursafspraken met de G37 over VVE-beleid, zijn de behaalde resultaten beschreven. De kwaliteit van VVE is in de grote steden sterk gestegen. Verder blijkt dat een uitbreiding van het aantal zomerscholen en schakelklassen heeft plaatsgevonden. De realisatie op de bijdrage aan medeoverheden is € 0,3 miljoen lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting.
Bijdrage aan sociale fondsen
De realisatie op de bijdrage aan sociale fondsen is € 10,9 miljoen lager dan de oorspronkelijke begroting. Dit betreft de bijdrage aan het Gemeentefonds middels een overboeking ten behoeve van de Impuls brede scholen en Sport en cultuur (combinatiefuncties).
Ontvangsten
De ontvangsten zijn € 14,7 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Deels is dit het gevolg van de terugvordering van negatief getoetste declaraties van schoolbesturen voor werkloosheidskosten van € 13,5 miljoen. Verder zijn er hogere ontvangsten door de afhandeling van jaarrekeningen van onderwijsinstellingen en de afrekening van diverse subsidies van € 1,2 miljoen.
A. Algemene doelstelling
Het voortgezet onderwijs zorgt dat leerlingen in deze fase van de doorlopende leerlijn hun talenten maximaal kunnen ontplooien en vervolgonderwijs kunnen volgen dat het beste past bij hun talenten. Het bereidt hen voor op volwaardige deelname aan de samenleving en een bij hun talenten passende (toekomstige) positie op de arbeidsmarkt.
B. Rol en verantwoordelijkheid
De Minister is verantwoordelijk voor een voortgezet onderwijsstelsel dat zodanig functioneert, dat het onderwijs aansluit bij de talenten en de ambities van individuele leerlingen en bij de behoeftes van de maatschappij.
Financieren
De Minister is verantwoordelijk voor de financiering van het voortgezet onderwijs door lumpsumbekostiging van de onderwijsinstellingen. Hierdoor wordt de toegankelijkheid van het onderwijs gewaarborgd.
Stimuleren
De Minister stimuleert specifieke onderwerpen door het verstrekken van (aanvullende) bekostiging, subsidies en de inzet van andere instrumenten zoals overleg, voorlichting, (prestatie)afspraken en wet- en regelgeving.
Regisseren
De Minister vult zijn verantwoordelijkheid voor de onderwijskwaliteit van het onderwijs in via een regisserende rol. De normeisen van kwaliteit zijn vastgelegd in wet- en regelgeving; de Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving.
Indicatoren/kengetallen
Indicatoren voor het stelsel voortgezet onderwijs worden beschreven in Trends in Beeld en in het Onderwijsverslag 2016–2017.
Doelstelling/indicator |
Basiswaarde (jaartal) |
Realisatie (jaartal) |
Realisatie (jaartal) |
Streefwaarde |
Bron |
||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1 |
Ambitieus onderwijs dat alle leerlingen en studenten uitdaagt |
||||||||
a) |
Alle leerlingen en studenten worden uitgedaagd |
||||||||
• |
Aandeel toptalentleerlingen dat zich vaak of bijna altijd verveelt omdat de lesstof te makkelijk is of omdat hij/zij eerder klaar is dan de rest1 |
56%2 (2014) |
24% (2015) |
20% (2017) |
41% (2016) 25% (2018) |
||||
• |
Aandeel scholen dat aandacht heeft voor toptalenten in de vorm van uitdagend aanbod of talentprogramma’s |
82% (2015) |
82% (2015) |
84% (2017) |
100% (2018) |
||||
• |
Aandeel thuiszittende leerlingen dat drie of meer maanden thuis zit zonder passend onderwijsaanbod3 |
0,17% (2014–2015) |
0,19% (2015–2016) |
0,14% (2016–2017) |
0,10% (2017) 0% (2020) |
Leerplicht-telling 2015–2016 |
|||
b) |
Vergroten studiesucces |
||||||||
• |
Aandeel zittenblijvers4 |
5,9% (2013) |
5,7% (2015–2016) |
5,7% (2016–2017) |
4,7% (2017) 3,9% (2020) |
DUO |
|||
2 |
Scholen en instellingen werken met goed opgeleide en professionele leraren en schoolleiders die samen zorgen voor een veilig en ambitieus leerklimaat |
||||||||
a) |
Vergroten kwaliteit leraren en schoolleiders |
||||||||
• |
Aandeel lessen dat wordt gegeven door daartoe bevoegde en benoembare leraren5 |
83,5% (2011) |
94,8% (2015) |
95,2% (2016)6 |
96% (2016) 100% (2020) |
IPTO |
|||
• |
Aandeel leraren met een afgeronde hbo of wo master-opleiding7 |
vo |
33% (2013) |
37% (2015) |
38%(2016)6 |
40% (2017) 50% (2020) |
Onderwijs werkt!; Regioplan en IPTO |
||
Boven-bouw vo8 |
53% (2013) |
63% (2015) |
63%(2016)6 |
Hoger (2017) 80–85% (2020) |
Onderwijs Werkt!; Regioplan en IPTO |
||||
• |
Aandeel leraren met ten minste drie jaar ervaring dat de algemeen didactische vaardigheden beheerst9 |
76% (2013) |
64% (2015) |
67% (2016) |
90% (2017) 100% (2020) |
Inspectie van het Onderwijs |
|||
• |
Aandeel leraren met ten minste tien jaar ervaring dat de differentiatie vaardigheden beheerst10 |
34% (2013) |
34% (2015) |
33% (2016) |
40% (2017) 100% (2020) |
Inspectie van het Onderwijs |
|||
b) |
Verbetercultuur |
||||||||
• |
Aandeel leraren dat deelneemt aan peer review |
63% (2014) |
63% (2015) |
68% (2016)11 |
81% (2017) 100% (2020) |
Onderwijs werkt!; Regioplan |
|||
c) |
Veilig leerklimaat |
||||||||
• |
Aandeel leerlingen dat zich veilig voelt |
93% (2012) |
94% (2014) |
95% (2016)11 |
Stabiel of hoger (2017, 2020) |
||||
3 |
Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk en worden aangesproken op hun prestaties |
||||||||
• |
Aandeel scholen dat Vensters volledig heeft ingevuld |
94% (2014) |
92% (2016) |
92% (2017) |
Hoger (2016) 100% (2017) |
VO-raad |
|||
• |
Aandeel scholen dat opbrengstgericht werkt |
47%12 (2012–2013) |
61% (2014–2015) |
64% (2015–2016)3 |
77% (2017) 100% (2020) |
Onderwijs-verslag; Inspectie van het Onderwijs |
|||
• |
Aandeel (zeer) zwakke afdelingen dat zich binnen de gestelde termijn verbetert13 |
72% (2011–2012) |
67% (2013–2014) |
73% (2015–2016)3 |
90% (2016) 100% (2017–2018) |
Onderwijs-verslag; Inspectie van het Onderwijs |
|||
• |
Aantal voortijdig schoolverlaters (vo/mbo) |
41.800 (2009) |
22.948 (2015–2016) |
23.793 (2016–2017) |
20.000 (2019/2020) |
DUO |
|||
4 |
Aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt verbeteren |
||||||||
• |
Aandeel leerlingen in de beroepsgerichte leerweg van het vmbo dat kiest voor techniek |
23% (2012) |
26% (2016) |
24% (2017) |
30% (2017) |
DUO |
De indicator «Aandeel leerlingen dat zich uitgedaagd voelt in het onderwijs» is gewijzigd. Deze indicator en streefwaarde sluit beter aan bij de vraagstelling uit de peiling in 2014.
Basis-, en streefwaarde zijn veranderd t.o.v. begroting/jaarverslag 2016 ten gevolge van een andere meetmethode (zie ook jaarverslag 2015).
Om eenduidigheid te creëren tussen de afspraken in het sectorakkoord vo en de begroting, is de indicator aangepast. De waardes zijn gelijk gebleven aan de voorgaande begroting.
Gegevens over 2017 zijn pas beschikbaar na vaststelling van dit jaarverslag en daarom zijn hier de cijfers voor 2016 opgenomen.
Anders dan in begroting 2016 betreffen alle waarden leraren met ten minste 10 jaar ervaring.
Het onderliggende onderzoek vindt tweejaarlijks plaats. De volgende meting vindt plaats in 2018.
Dit betreft het aandeel afdelingen dat adequaat fase 1 doorloopt (meten en analyseren van behaalde resultaten van leerlingen).
Deze indicator is gewijzigd ten opzichte van de begroting 2016. Hiermee is het een samengestelde indicator geworden van de indicatoren «aandeel zwakke afdelingen dat zich binnen twee jaar verbetert» en de indicator «aandeel zeer zwakke afdelingen dat zich binnen een jaar verbetert». Op deze manier kunnen cohorten zwakke en zeer zwakke afdelingen vergeleken worden. Hiermee wordt afgeweken van de meetmethode in de Staat van het Onderwijs van de Inspectie van het Onderwijs. Bij de meetmethode van de inspectie is er immers het risico dat de uitkomsten teveel door toeval beïnvloed worden.
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
|||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1. |
Totaal aantal ingeschreven leerlingen1 Nader te verdelen in: |
946.500 |
956.600 |
966.200 |
970.100 |
961.000 |
|
• |
Vmbo, excl. lwoo (excl. «groen onderwijs») |
319.800 |
324.400 |
326.300 |
310.000 |
306.400 |
|
• |
Lwoo (excl. «groen onderwijs») |
90.700 |
90.400 |
89.900 |
82.600 |
71.700 |
|
• |
Havo |
249.900 |
252.700 |
256.200 |
259.000 |
261.300 |
|
• |
Vwo |
251.700 |
254.000 |
258.500 |
282.700 |
286.000 |
|
• |
Pro |
28.300 |
28.900 |
29.400 |
29.400 |
29.200 |
|
• |
Vavo |
6.100 |
6.200 |
6.100 |
6.400 |
6.600 |
|
2. |
Uitgaven per leerling (x €)2 |
7.901 |
7.690 |
7.978 |
8.198 |
8.360 |
|
3. |
Totaal aantal scholen |
646 |
643 |
641 |
640 |
644 |
|
4. |
Gemiddeld aantal leerlingen per school |
1.451 |
1.465 |
1.488 |
1.516 |
1.492 |
Op de teldatum. Ten behoeve van de nadere verdeling in de diverse schoolsoorten zijn de leerlingen uit de brugklassen toebedeeld. Vanwege een wijziging in deze toedeling is er vanaf 2016 een verschil te zien in de leerlingenaantallen in de verschillende schoolsoorten ten opzichte van de jaren ervoor.
Bron: DUO
De totale uitgaven uit tabel 3.3, exclusief de bijdragen aan agentschappen (DUO) en ontvangsten, gedeeld door het aantal ingeschreven leerlingen op 1 oktober van het voorgaand jaar, zoals opgenomen in tabel 3.2.
C. Beleidsconclusies
Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar conform de verwachtingen zoals opgenomen in de begroting. Er zijn geen grote afwijkingen of noodzaak tot bijstelling aan het licht gekomen. Voor het behalen van de beleidsdoelen zijn indicatoren opgenomen. De meeste indicatoren laten een lichte of een duidelijke vooruitgang zien. Deze indicatoren zijn begin 2014 vastgesteld in het kader van het Sectorakkoord VO 2014–2017. Een Kamerbrief (Kamerstuk 31 293-383) over de tussenevaluatie van het sectorakkoord VO is eind december naar uw Kamer gestuurd. De evaluatie laat een gevarieerd beeld zien. Bij onderwerpen als uitdagend onderwijs, burgerschapsonderwijs en opbrengstgericht werken is vooruitgang te zien. Andere onderwerpen, zoals het aantal masteropgeleide leraren en gedifferentieerd onderwijs vergen een langere adem. Verder zijn er met de VO-raad afspraken gemaakt om duurzame onderwijsverbeteringen te stimuleren. Op alle doelstellingen met meetbare indicatoren is vooruitgang geboekt. Ook op het gebied van kansengelijkheid zijn stappen gezet. Zo is de Gelijke Kansen Alliantie gelanceerd. Gemeenten, scholen en maatschappelijke organisaties hebben de handen ineen geslagen om gelijke kansen in het onderwijs een sterke impuls te geven. Daarnaast zijn de doorstroomprogramma’s po-vo en vmbo-mbo/havo gestart in 2017. Deze doorstroomprogramma’s helpen de overgang voor leerlingen tussen verschillende scholen of niveaus te versoepelen, wat bijdraagt aan gelijke kansen.
D. Budgettaire gevolgen van beleid
Realisatie |
Vastgestelde begroting |
Verschil |
|||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
2017 |
2017 |
|||
Verplichtingen |
7.829.613 |
7.486.937 |
8.024.207 |
7.942.036 |
8.326.918 |
7.893.559 |
433.359 |
||
Waarvan garantieverplichtingen |
137.811 |
39.139 |
21.057 |
39.487 |
45.105 |
45.105 |
|||
Uitgaven |
7.436.116 |
7.315.883 |
7.662.616 |
7.951.000 |
8.143.906 |
7.927.940 |
215.966 |
||
Bekostiging |
7.285.370 |
7.157.951 |
7.503.239 |
7.800.337 |
7.992.965 |
7.791.583 |
201.382 |
||
• |
Hoofdbekostiging |
6.912.985 |
6.855.763 |
7.165.499 |
7.359.766 |
7.545.671 |
7.322.812 |
222.859 |
|
– |
Bekostiging Voortgezet Onderwijs lumpsum |
6.899.921 |
6.276.935 |
6.557.349 |
6.723.308 |
6.890.750 |
6.692.878 |
197.872 |
|
– |
Bekostiging lichte ondersteuning lwoo/pro |
566.334 |
592.409 |
621.677 |
639.339 |
617.333 |
22.006 |
||
– |
Bekostiging Caribisch Nederland |
13.064 |
12.494 |
15.741 |
14.781 |
15.582 |
12.601 |
2.981 |
|
• |
Prestatiebox |
148.770 |
149.854 |
176.884 |
200.850 |
259.356 |
257.824 |
1.532 |
|
– |
Regeling prestatiebox Voortgezet Onderwijs |
148.770 |
149.854 |
176.884 |
200.850 |
259.356 |
257.824 |
1.532 |
|
• |
Aanvullende bekostiging |
223.615 |
152.334 |
160.856 |
239.721 |
187.938 |
210.947 |
–23.009 |
|
– |
Regeling aanvullende bekostiging maatschappelijke stage in het vo |
47.924 |
48.425 |
0 |
|||||
– |
Tijdelijke regeling subsidiëring experimenten leergang vmbo-mbo2 |
27.366 |
18.600 |
0 |
|||||
– |
Regeling IGVO (Internationaal Georiënteerd Voortgezet Onderwijs) |
3.746 |
3.505 |
3.120 |
3.515 |
3.906 |
3.562 |
344 |
|
– |
Regeling leerplusarrangement en eerste opvang nieuwkomers |
76.085 |
80.382 |
96.578 |
161.929 |
109.922 |
128.649 |
–18.727 |
|
– |
Regeling regionaal zorgbudget en reboundvoorzieningen |
66.972 |
0 |
||||||
– |
Regeling visueel gehandicapten |
1.317 |
1.300 |
0 |
|||||
– |
Regeling bekostiging kenniscentra voor leerwerktrajecten vmbo |
205 |
122 |
250 |
–250 |
||||
– |
Regeling functiemix VO Randstadregio's |
61.158 |
61.197 |
61.214 |
61.386 |
–172 |
|||
– |
Resultaatafhankelijke bekostiging vroegtijdig schoolverlaters voor VO-scholen |
13.080 |
12.896 |
17.100 |
–4.204 |
||||
Subsidies |
52.725 |
51.025 |
57.773 |
51.513 |
54.473 |
53.065 |
1.408 |
||
– |
Stichting Kennisnet (basissubsidie) po, vo, mbo |
19.500 |
17.500 |
12.000 |
12.300 |
12.280 |
12.000 |
280 |
|
– |
ICT-projecten (incl. Transparantie) |
570 |
1.390 |
700 |
3.293 |
6.172 |
7.400 |
–1.228 |
|
– |
Beter presteren (Scholen aan Zet en Platform Beta en Techniek) |
57 |
0 |
||||||
– |
Onderwijs Bewijs |
2.910 |
1.468 |
942 |
656 |
0 |
|||
Regionale verwijzingscommissies VO |
6.985 |
6.867 |
7.103 |
0 |
|||||
– |
Pilots zomerscholen |
4.501 |
8.750 |
8.276 |
9.000 |
–724 |
|||
– |
Overige projecten |
22.703 |
23.800 |
32.527 |
26.514 |
27.745 |
24.665 |
3.080 |
|
Opdrachten |
1.393 |
2.513 |
2.360 |
3.730 |
4.981 |
1.991 |
2.990 |
||
– |
In- en uitbesteding |
1.393 |
2.513 |
2.360 |
3.730 |
4.981 |
1.991 |
2.990 |
|
Bijdrage aan agentschappen |
31.195 |
37.072 |
31.192 |
30.311 |
32.310 |
27.401 |
4.909 |
||
– |
Dienst Uitvoering Onderwijs |
31.195 |
37.072 |
31.192 |
30.311 |
32.310 |
27.401 |
4.909 |
|
Bijdrage aan ZBO's/RWT's |
65.000 |
67.126 |
67.961 |
64.768 |
58.969 |
45.649 |
13.320 |
||
– |
ZBO: College voor Toetsen en Examens |
11.153 |
10.785 |
11.052 |
11.733 |
12.718 |
6.248 |
6.470 |
|
– |
SLOA: onderwijs ondersteunende instellingen po/vo/mbo (incl. examens) |
53.847 |
56.341 |
56.909 |
53.035 |
46.251 |
39.401 |
6.850 |
|
Bijdragen aan medeoverheden |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
8.000 |
– 8.000 |
||
– |
Uitwerkingsakkoord VNG |
0 |
8.000 |
–8.000 |
|||||
Bijdrage aan (inter)nationale organisaties |
433 |
196 |
91 |
157 |
208 |
251 |
– 43 |
||
– |
GRAZ (ECML) en PISA |
433 |
196 |
91 |
157 |
208 |
251 |
–43 |
|
Garantie-uitgaven |
184 |
0 |
0 |
0 |
|||||
– |
Garantie-uitgaven |
184 |
0 |
||||||
Ontvangsten |
20.143 |
8.588 |
8.795 |
7.936 |
9.173 |
7.361 |
1.812 |
E. Toelichting op de instrumenten
De realisatie van de uitgaven 2017 is € 216,0 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 1,8 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot.
De ophoging van de garantieverplichtingen ter grootte van € 45,1 miljoen is het gevolg van leningen/rekening-courantkredieten aan onderwijsinstellingen. Deze leningen worden door middel van schatkistbankieren verstrekt. Het Ministerie van OCW staat voor deze leningen garant. Deze verplichtingen worden niet geraamd.
Bekostiging
Hoofdbekostiging
Bekostiging voortgezet onderwijs lumpsum
Schoolbesturen in het voortgezet onderwijs ontvangen bekostiging van het Rijk via de lumpsum. De realisatie op de bekostiging Voortgezet Onderwijs lumpsum is € 197,9 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. De belangrijkste oorzaak is het toekennen van de loon- en prijsbijstelling voor 2017 van € 176,5 miljoen. Dit was niet opgenomen in de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Daarnaast wordt de hogere realisatie veroorzaakt doordat in de regeling eerste opvang nieuwkomers ook een deel voor reguliere bekostiging is inbegrepen (€ 20,2 miljoen). De realisatie op het reguliere deel is in dit bedrag opgenomen. Daarnaast zijn er hiervoor middelen overgeboekt vanuit de eerste opvang nieuwkomers.
Bekostiging lichte ondersteuning lwoo/pro
Vanaf 1 januari 2016 is de bekostiging voor de lichte ondersteuning voor het leerwegondersteunend en praktijkonderwijs (lwoo/pro) geïntegreerd in het kader van passend onderwijs. Deze bekostiging is opgesplitst in een deel basisbekostiging en een deel ondersteuningsbekostiging lwoo/pro. De realisatie op de bekostiging lichte ondersteuning lwoo/pro is € 22,0 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. De verklaring hiervoor is het toekennen van de loon- en prijsbijstelling voor een bedrag van € 14,8 miljoen en een hoger aantal leerlingen dan oorspronkelijk was voorzien bij de raming van het budget (€ 7,2 miljoen).
Bekostiging Caribisch Nederland
Het Rijk verstrekt bekostiging ten behoeve van scholen in Caribisch Nederland. Het betreft schoolbesturen op de eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De realisatie op de bekostiging van Caribisch Nederland is € 3,0 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. De duurdere dollar is de belangrijkste oorzaak (€ 2,8 miljoen).
Prestatiebox
Regeling Prestatiebox Voortgezet Onderwijs
Voor het realiseren van de afspraken in het sectorakkoord met de VO-raad ontvangen schoolbesturen extra middelen via de prestatiebox. De realisatie op de regeling Prestatiebox Voortgezet Onderwijs is € 1,5 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting.
Aanvullende bekostiging
Regeling IGVO (Internationaal Georiënteerd Voortgezet Onderwijs)
De realisatie op de Regeling IGVO (bekostiging van het internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs) is € 0,3 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting.
Regeling leerplusarrangement en eerste opvang nieuwkomers
De realisatie op de Regeling leerplusarrangement en eerste opvang nieuwkomers is € 18,7 miljoen lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. De bekostiging van nieuwkomers eerste categorie (nieuwkomer op 1 oktober 2015 nog niet in Nederland) is opgedeeld in een regulier en in een aanvullend deel. Het budget voor het reguliere deel van de bekostiging van nieuwkomers eerste categorie staat, samen met het aanvullende deel, op de begroting onder de aanvullende bekostiging. Het budget voor het reguliere deel is overgeboekt naar de hoofdbekostiging in 2017. Deze overboeking zorgt ervoor dat de realisatie op de eerste opvang nieuwkomers lager uitvalt (€ 20,2 miljoen).
Regeling functiemix VO Randstadregio’s
In het Aktieplan LeerKracht van Nederland zijn afspraken gemaakt over de versterking van de functiemix in de zogenoemde Randstadregio’s. De realisatie op de Regeling functiemix VO Randstadregio’s is € 0,2 miljoen lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting.
Resultaat afhankelijke bekostiging vroegtijdig schoolverlaters (vsv) VO
Voor het aanpakken van schooluitval ontvangen schoolbesturen resultaatafhankelijke bekostiging De realisatie op de regeling Resultaatafhankelijke bekostiging vroegtijdig schoolverlaters (vsv) VO is € 4,2 miljoen lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. De oorzaak ligt in een verschuiving in de regeling tussen de beschikbare budgetten voor vaste en resultaatafhankelijke delen. Deze delen kennen een verschillend betaalritme waardoor tussen de schooljaren 2016/2017 en 2017/2018 incidenteel minder wordt gerealiseerd.
Subsidies
Om de realisatie van verschillende beleidsdoelstellingen te bewerkstelligen worden subsidies verstrekt. De grootste hiervan zijn de subsidies voor Stichting Kennisnet en voor de pilots zomerscholen. Stichting Kennisnet ondersteunt onderwijsinstellingen in het primair-, voortgezet- en middelbaar beroepsonderwijs bij het benutten van ICT. De pilots zomerscholen hebben als doel om het zittenblijven tegen te gaan door middel van scholing in de mei- en zomervakanties. De realisatie op de subsidies is € 1,4 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting.
Opdrachten
Door middel van opdrachten worden beleidsgerichte activiteiten en onderzoeken uitgevoerd. Onder deze post vallen middelen voor diverse beleidsgerichte activiteiten en onderzoeken zoals de Nationale Schoolleiderstop, verkenning regionale samenwerking en vaststellen schoolvakanties.
Bijdragen aan agentschappen
Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO)
DUO is de uitvoeringsinstantie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.
Bijdrage aan ZBO’s en RWT’s
ZBO: College voor Toetsen en Examens
Het College voor Toetsen en Examens (CvTE) zorgt voor uitvoerende werkzaamheden met betrekking tot de centrale examens in het reguliere voortgezet onderwijs, het middelbaar beroepsonderwijs, de volwasseneneducatie, de staatsexamens voor het voortgezet onderwijs en Nederlands als tweede taal (NT2). Het budget voor het CvTE is € 6,5 miljoen verhoogd door overboekingen voor het uitvoeren van diverse projecten (onder andere staatsexamens NT2 (MBO), taal en rekenen en toetsen (onder andere Eindtoets PO)) in 2017.
SLOA: onderwijs ondersteunende instellingen primair-, voortgezet- en beroepsonderwijs en volwasseneneducatie
Op 1 januari 2014 is de wet SLOA 2013 (Stb. 2013, 438) in werking getreden. De wet biedt de wettelijke grondslag voor subsidiëring van de wettelijke taken van Stichting Cito en SLO. Het budget is met € 6,9 miljoen verhoogd door overboekingen voor het uitvoeren van diverse projecten (onder andere voor de centraal ontwikkelde toetsen taal en rekenen po en mbo) in 2017.
Bijdrage aan medeoverheden
Het Ministerie van OCW draagt voor € 8 miljoen bij aan onderwijshuisvestingskosten van gemeenten, daarom is dit bedrag overgeboekt naar het Ministerie van BZK ten behoeve van het gemeentefonds. Deze bijdrage is afgesproken in het uitwerkingsakkoord over de verhoogde asielinstroom van april 2016.
Bijdragen aan (inter-)nationale organisaties
Het European Centre for Modern Languages (ECML) ontvangt een bijdrage voor onderzoek naar talenonderwijs. Het Organisation for Economic Co-operation and Development (OECD) ontvangt een bijdrage ten behoeve van PISA. De realisatie op de bijdragen aan (inter-) nationale organisaties is € 0,04 miljoen lager dan de oorspronkelijke begroting.
Ontvangsten
In 2017 is € 1,8 miljoen meer ontvangen dan begroot.
A. Algemene doelstelling
Het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie zorgen ervoor dat deelnemers hun talenten maximaal kunnen ontplooien en volwaardig kunnen deelnemen aan de samenleving. Studenten worden voorbereid op passend vervolgonderwijs en/of een positie op de arbeidsmarkt die optimaal aansluit bij hun talenten.
B. Rol en verantwoordelijkheid
De Minister is verantwoordelijk voor een middelbaar onderwijsstelsel dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten en de ambities van individuele studenten en bij de behoeftes van de maatschappij. De bve-sector omvat het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) en de volwasseneneducatie. Het middelbaar beroepsonderwijs heeft een belangrijke maatschappelijke en economische functie. Het is een belangrijke leverancier van werknemers voor de arbeidsmarkt. Ook is het een belangrijke schakel tussen het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs en het hoger beroepsonderwijs.
Financieren
De Minister is verantwoordelijk voor de financiering van het middelbaar onderwijs door lumpsum bekostiging van de onderwijsinstellingen. Hierdoor wordt de toegankelijkheid van het onderwijs gewaarborgd.
Stimuleren
De Minister stimuleert specifieke beleidsonderwerpen door het verstrekken van aanvullende bekostiging, subsidies, en de inzet van andere instrumenten zoals overleg, voorlichting, prestatieafspraken en wet- en regelgeving.
Regisseren
De Minister vult haar verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het onderwijs in via een regisserende rol. De normeisen van kwaliteit zijn vastgelegd in wet- en regelgeving; de Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving.
Indicatoren/kengetallen
Doelstelling/indicator |
Sector |
Basiswaarde (jaartal) |
Realisatie (jaartal) |
Realisatie (jaartal) |
Tussen-/streefwaarden (jaartal) |
Bron |
|||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1 |
Ambitieus onderwijs dat alle leerlingen en studenten uitdaagt |
||||||||
a) |
Alle leerlingen en studenten worden uitgedaagd |
||||||||
• |
Percentage studenten in het mbo dat zich uitgedaagd voelt |
Mbo |
34% (2010) |
35% (2015) |
37% (2016)1 |
Hoger (2018) |
ROA/CBS |
||
b) |
Vergroten studiesucces |
||||||||
• |
Percentage mbo-deelnemers per niveau dat met diploma de instelling verlaat, jaarresultaat per niveau |
Mbo |
2007–2008 |
2014–2015 |
2015–2016 |
2018 |
DUO |
||
Niveau 1: 66% |
Niveau 1: 78% |
Niveau 1: 78% |
Hoger |
||||||
Niveau 2: 62% |
Niveau 2: 74% |
Niveau 2: 73% |
Hoger |
||||||
Niveau 3: 63% |
Niveau 3: 74% |
Niveau 3: 72% |
Hoger |
||||||
Niveau 4: 65% |
Niveau 4: 74% |
Niveau 4: 74% |
Hoger |
||||||
Totaal: 64% |
Totaal: 75% |
Totaal: 74% |
Hoger |
||||||
2 |
Scholen en instellingen werken met goed opgeleide en professionele leraren en schoolleiders die samen zorgen voor een veilig en ambitieus leerklimaat |
||||||||
b) |
Verbetercultuur |
||||||||
• |
Aandeel leraren dat is geregistreerd in het Lerarenregister |
po/vo/ mbo |
8% (2014) |
28% (2016) |
35% (2017)2 |
100% (2019) |
Lerarenregister |
||
3 |
Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk en worden aangesproken op hun prestaties |
||||||||
• |
Aantal voortijdig schoolverlaters |
vo/mbo |
41.800 (2008–2009) |
22.948 (2015–2016) |
23.793 (2016–2017) |
20.000 (2019/2020) |
DUO |
||
• |
Studenten-tevredenheid |
||||||||
– |
Opleiding |
Mbo |
7,0 (2014) |
– |
7,1 (2016) |
7,3 (2020) |
JOB-monitor |
||
– |
Instelling |
6,5 (2014) |
– |
6,5 (2016) |
6,7 (2020) |
||||
% tevreden over school en studie |
49% (2014)3 |
– |
52% (2016) |
55% (2020) |
|||||
4 |
Aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt verbeteren |
||||||||
• |
Aandeel mbo-studenten techniek |
Mbo |
28% (2011) |
27% (2016–2017) |
27,20% (2017/2018) |
Hoger (2018) |
DUO |
||
• |
Percentage 25–64 jarigen dat deelneemt aan een leeractiviteit (Leven Lang Leren) |
mbo/ho |
17% (2010) |
18,9% (2015) |
19% (2016)1 |
20% (2020) |
Eurostat, Labour Force survey (LFS) |
||
• |
Percentage gediplomeerden dat aangaf dat de aansluiting van de opleiding met de huidige functie voldoende/goed was |
Mbo |
79% (2012) |
77% (2015) |
76% (2016)1 |
Hoger(2018) |
ROA/CBS, BVE-Monitor |
||
• |
Percentage leerbedrijven dat over vakkennis het oordeel (zeer) goed geeft4 |
Mbo |
76% (2016) |
– |
–1 |
–4 |
Onderzoek SBB |
||
• |
Percentage leerbedrijven dat over beroepsvaardigheden het oordeel (zeer) goed geeft4 |
Mbo |
76% (2016) |
– |
–1 |
–4 |
Onderzoek SBB |
Gegevens over 2017 zijn pas beschikbaar na vaststelling van dit jaarverslag en daarom zijn hier de cijfers voor 2016 opgenomen.
In het (openbare) rapport JOB-monitor 2014 wordt in tabel op blz. 135 alleen het percentage opgenomen van tevreden studenten over school en studie.
Deze indicator is gewijzigd ten opzichte van de begroting/jaarverslag 2016. Hiermee is het een samengestelde indicator geworden van de indicatoren «aandeel zwakke afdelingen dat zich binnen twee jaar verbetert» en de indicator «aandeel zeer zwakke afdelingen dat zich binnen een jaar verbetert». Op deze manier kunnen cohorten zwakke en zeer zwakke afdelingen vergeleken kunnen worden. Hiermee wordt afgeweken van de meetmethode in het Onderwijsverslag van de Inspectie. Bij de meetmethode van de Inspectie is er immers het risico dat de uitkomsten teveel door toeval beïnvloed worden.
Het gaat hier om een eerste meting van SBB onder erkende leerbedrijven. Om de indicator robuuster te maken zal de meting worden uitgebreid met de overige bedrijven die mbo-gediplomeerden in dienst hebben. Om deze reden is voor deze indicator vooralsnog geen streefwaarde opgenomen. Voor de overige meetresultaten van het onderzoek naar leerwerkbedrijven zie de onderwijsmonitor en de website onderwijsincijfers.nl (http://www.onderwijsincijfers.nl/kengetallen/mbo/aansluiting-mbo-arbeidsmarkt).
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
||
---|---|---|---|---|---|---|
1 |
Aantal studenten mbo (x 1.000 excl. «groen onderwijs»,vavo)1 |
460,7 |
450,1 |
446,4 |
456,4 |
457,0 |
Bol |
346,2 |
354,8 |
355,8 |
360,6 |
351,4 |
|
Bbl |
111,7 |
94,4 |
90,3 |
95,9 |
105,6 |
|
Deeltijd-bol |
2,8 |
0,9 |
0,2 |
0,0 |
0,0 |
|
Vavo |
7,3 |
7,8 |
8,6 |
8,7 |
8,9 |
|
Bron: OCW-Referentieraming |
||||||
2 |
Onderwijsuitgaven per mbo-student (x € 1.000)2 |
7,2 |
7,4 |
8,1 |
8,0 |
8,1 |
De onderwijsuitgaven per student zijn berekend door de middelen voor het instrument bekostiging te delen door het ongewogen aantal mbo-studenten uit de referentieraming 2017 plus de vavo-studenten.
C. Beleidsconclusies
Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar grotendeels conform de verwachtingen zoals opgenomen in de begroting. 2017 stond in het teken van het bevorderen van de kansengelijkheid in het onderwijs. Er is op veel plekken in Nederland gebouwd aan de Gelijke Kansen Alliantie: gemeenten, scholen en tal van maatschappelijke organisaties hebben de handen ineen geslagen om hun ervaringen en kennis uit te wisselen, nieuwe werkwijzen te onderzoeken en extra te investeren in het talent van kinderen om samen het verschil te maken. Daarbij was er in het mbo ook extra inzet op het gebied van loopbaanoriëntatie en -begeleiding en burgerschap. Om de nieuwe vsv-doelstelling van maximaal 20.000 vsv-ers in 2021 te bereiken zijn er in de RMC-regio’s door scholen en gemeenten regionale programma’s opgesteld met concrete maatregelen en om tot een sluitend vangnet voor jongeren in een kwetsbare positie te komen is regionaal de aansluiting gezocht bij de domeinen arbeidsmarkt en jeugdhulp. In de Kamerbrief over het versterken van het vmbo zijn tevens voorstellen gedaan om de overgang tussen het vmbo en mbo te verbeteren.
2017 stond ook in het teken van de voorbereiding op een nieuw kabinet. Hierbij was specifieke aandacht voor de positie van regionale stakeholders in het mbo. Snel kunnen inspelen op wisselende omstandigheden is van cruciaal belang voor regio’s om toekomstige kansen te benutten en toekomstige bedreigingen het hoofd te bieden. Het mbo speelt daarin een belangrijke rol, maar kan deze alleen waarmaken door proactief de verbinding te zoeken met regionale partners en in haar beleid goed aan te sluiten bij de dynamiek in de regio. Dit is het belang van de regionale economie, maar zeker ook in het belang van de studenten. Er is de afgelopen jaren ervaring opgedaan met het stimuleren van regionale netwerkvorming in het techniekpact, zorgpact en met het regionaal investeringsfonds. De huidige kwaliteitsafspraken lopen nog tot 2019. De bestaande kwaliteitsafspraken mbo 2015–2018 leveren een positieve bijdrage aan de onderwijskwaliteit van het mbo. Het is daarmee een nuttig instrument gebleken, dat ook de komende jaren meerwaarde kan hebben om de kwaliteit verder te verbeteren. Uit de tussenevaluatie van de huidige kwaliteitsafspraken zijn ook een aantal aandachtspunten naar voren gekomen. Deze aandachtspunten worden betrokken bij de uitwerking van de nieuwe kwaliteitsafspraken.
D. Budgettaire gevolgen van beleid
Realisatie |
Vastgestelde begroting |
Verschil |
|||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
2017 |
2017 |
|||
Verplichtingen |
3.601.266 |
3.898.698 |
3.964.746 |
4.478.441 |
4.333.854 |
4.229.244 |
104.610 |
||
Waarvan garantieverplichtingen |
38.980 |
25.160 |
34.560 |
5.866 |
–20.656 |
0 |
–20.656 |
||
Uitgaven |
3.496.330 |
3.757.009 |
4.065.903 |
4.118.177 |
4.209.212 |
4.217.206 |
– 7.994 |
||
Bekostiging |
3.381.288 |
3.404.283 |
3.686.725 |
3.704.063 |
3.786.795 |
3.702.062 |
84.733 |
||
• |
Hoofdbekostiging |
3.151.676 |
3.166.278 |
3.381.311 |
3.278.808 |
3.298.079 |
3.208.232 |
89.847 |
|
– |
Bekostiging roc's/overige regelingen |
2.981.573 |
2.995.643 |
3.268.662 |
3.210.597 |
3.229.517 |
3.140.259 |
89.258 |
|
– |
Bekostiging kbb's |
107.981 |
108.001 |
46.012 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
– |
Bekostiging Caribisch Nederland |
3.801 |
4.313 |
6.600 |
7.020 |
6.109 |
6.933 |
–824 |
|
– |
Bekostiging vavo |
58.321 |
58.321 |
60.037 |
61.190 |
62.454 |
61.040 |
1.414 |
|
• |
Kwaliteitsafspraken |
3.797 |
31.845 |
214.086 |
298.622 |
366.000 |
383.320 |
–17.320 |
|
– |
Investeringsbudget |
3.797 |
4.100 |
187.449 |
179.935 |
183.600 |
183.600 |
0 |
|
– |
Resultaatsafhankelijk budget |
0 |
27.745 |
26.637 |
118.688 |
182.400 |
199.720 |
–17.320 |
|
• |
Aanvullende bekostiging |
225.815 |
206.160 |
91.327 |
126.632 |
122.716 |
110.510 |
12.206 |
|
– |
Schoolmaatschappelijk werk in het mbo |
13.869 |
13.922 |
13.939 |
15.003 |
15.000 |
15.000 |
0 |
|
– |
Regionaal Investeringsfonds |
0 |
3.575 |
11.218 |
15.834 |
20.691 |
22.810 |
–2.119 |
|
– |
Salarismix Randstadregio's |
0 |
41.114 |
0 |
41.277 |
42.293 |
42.300 |
–7 |
|
– |
Regionaal programma |
0 |
0 |
0 |
0 |
30.400 |
30.400 |
0 |
|
– |
Tegemoetkoming schoolkosten mbo |
0 |
0 |
0 |
4.968 |
10.000 |
0 |
10.000 |
|
– |
Gelijke kansen |
0 |
0 |
0 |
0 |
4.332 |
0 |
4.332 |
|
– |
Plusvoorziening overbelaste jongeren en wijkscholen |
30.400 |
30.408 |
30.400 |
30.400 |
0 |
0 |
0 |
|
– |
Programmagelden regio's |
19.677 |
19.458 |
19.150 |
19.150 |
0 |
0 |
0 |
|
– |
Convenanten met RMC-regio's |
12.230 |
16.329 |
16.620 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
– |
Taal en Rekenen |
52.280 |
52.600 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
– |
Leerlinggebonden financiering (LGF) |
50.497 |
18.529 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
– |
School-ex 2.0 |
12.100 |
10.115 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
– |
Aanvullende vergoeding experimenten vmbo-mbo 2 |
2.037 |
110 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
– |
Versterken centrale en uniforme toetsing |
800 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
– |
RMC's |
31.925 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
Subsidies |
26.045 |
238.592 |
229.039 |
254.258 |
235.308 |
290.290 |
– 54.982 |
||
– |
Subsidieregeling praktijkleren |
0 |
197.055 |
188.825 |
188.450 |
196.500 |
196.500 |
0 |
|
– |
Tel mee met taal |
2.850 |
3.715 |
3.930 |
11.688 |
14.072 |
10.750 |
3.322 |
|
– |
Pilots laaggeletterdheid |
3.950 |
5.000 |
5.000 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
– |
Loopbaanorientatie |
0 |
700 |
1.700 |
737 |
1.462 |
1.800 |
–338 |
|
– |
ROC Leiden |
0 |
0 |
0 |
32.458 |
7.017 |
7.017 |
0 |
|
– |
Sectorplan mbo-hbo techniek |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
1.585 |
–1.585 |
|
– |
Netwerkscholen |
3.000 |
3.500 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
– |
Overige subsidies |
16.245 |
28.622 |
29.584 |
20.925 |
16.257 |
72.638 |
–56.381 |
|
Opdrachten |
3.016 |
6.556 |
17.351 |
11.642 |
15.567 |
2.232 |
13.335 |
||
– |
In- en uitbesteding |
3.016 |
6.556 |
3.644 |
3.515 |
6.214 |
2.232 |
3.982 |
|
– |
Caribisch Nederland1 |
0 |
0 |
13.707 |
8.127 |
9.353 |
0 |
9.353 |
|
Bijdragen aan agentschappen |
18.886 |
19.123 |
21.191 |
29.760 |
24.328 |
22.095 |
2.233 |
||
– |
Dienst Uitvoering Onderwijs |
18.886 |
19.123 |
17.372 |
27.312 |
22.128 |
19.595 |
2.533 |
|
– |
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland |
0 |
0 |
3.819 |
2.448 |
2.200 |
2.500 |
–300 |
|
Bijdragen aan ZBO's/RWT's |
7.976 |
45 |
20.833 |
3.984 |
51.901 |
64.545 |
– 12.644 |
||
– |
College voor Toetsen en Examens |
363 |
45 |
0 |
0 |
0 |
4.365 |
–4.365 |
|
– |
Wet SLOA |
7.613 |
0 |
0 |
0 |
0 |
9.760 |
–9.760 |
|
– |
SBB |
0 |
0 |
20.833 |
3.984 |
51.901 |
50.420 |
1.481 |
|
Bijdragen aan medeoverheden |
5.766 |
34.526 |
90.764 |
114.470 |
95.313 |
135.982 |
– 40.669 |
||
– |
RMC's |
0 |
32.200 |
32.550 |
33.350 |
34.068 |
33.297 |
771 |
|
– |
Educatie |
0 |
0 |
56.700 |
57.548 |
58.985 |
57.650 |
1.335 |
|
– |
Caribisch Nederland |
5.766 |
2.326 |
1.514 |
1.722 |
2.260 |
23.185 |
–20.925 |
|
– |
Regionaal Programma |
0 |
0 |
0 |
21.850 |
0 |
21.850 |
–21.850 |
|
Bijdragen aan sociale fondsen |
53.353 |
53.884 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
||
– |
Participatiebudget |
53.353 |
53.884 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
Ontvangsten |
18.860 |
8.038 |
10.875 |
3.338 |
2.786 |
3.000 |
– 214 |
Dit is inclusief verbetermiddelen Caribisch Nederland. Zie overzicht rijksuitgaven Caribisch Nederland van het BES-fonds
E. Toelichting op de instrumenten
De realisatie van de uitgaven 2017 ligt € 8 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 0,2 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. De verschillen worden bij de toelichting op de instrumenten verduidelijkt.
Bekostiging
Hoofdbekostiging
Bekostiging roc’s/overige regelingen
De rijksbijdrage die de mbo-instellingen ontvangen, is gebaseerd op de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB).
In deze wet is een aantal maatregelen uit het actieplan «Focus op vakmanschap» opgenomen. Deze maatregelen zijn per 1-8-2014 in werking getreden (Stb 2013, 288). Ook is de basis gelegd voor aanpassing van het bekostigingsmodel. Deze aanpassingen zijn nader uitgewerkt in het Uitvoeringsbesluit WEB (Stb 2014, 142). De nieuwe bekostigingssystematiek is voor het eerst toegepast voor het bekostigingsjaar 2015. Voor de jaren 2015 tot en met 2018 is nog voorzien in een overgangsbekostiging om de instellingen in de gelegenheid te stellen hun bedrijfsvoering af te stemmen op de nieuwe bekostiging.
Het landelijk budget dat beschikbaar is voor het beroepsonderwijs wordt verdeeld in een budget voor entreeopleidingen en een budget voor de niveaus 2 t/m 4. Het budget voor de entreeopleidingen wordt verdeeld over de instellingen naar rato van het aantal ingeschreven studenten. Het budget voor de niveaus 2 t/m 4 wordt verdeeld naar rato van het aantal ingeschreven studenten en het aantal afgegeven diploma’s van elke instelling. De mate waarop een student meetelt, is afhankelijk van de leerweg (bol of bbl), de opleiding (c.q. de prijsfactor van de opleiding) en het aantal verblijfsjaren in het mbo (cascade). De mate waarin een diploma meetelt is afhankelijk van het niveau en of de student al eerder een mbo-diploma heeft behaald. In 2017 is € 89 miljoen toegevoegd aan de lumpsum. Deze stijging wordt grotendeels verklaard door de verdeling van de loon- en prijsbijstelling tranche 2017.
Bekostiging Caribisch Nederland
Deze middelen zijn bedoeld om de instellingen in Caribisch Nederland via lumpsumbekostiging te financieren voor de studenten die middelbaar beroepsonderwijs volgen. In Caribisch Nederland wordt op alle drie de eilanden, Bonaire, St. Eustatius en Saba (Bes eilanden) middelbaar beroepsonderwijs (mbo) aangeboden. Op de twee Bovenwinds gelegen eilanden (St. Eustatius en Saba) wordt alleen een beperkt aantal entree-opleidingen en opleidingen op niveau 2 aangeboden. Op het Benedenwinds gelegen eiland Bonaire worden op alle mbo-niveaus opleidingen aangeboden.
Bekostiging vavo
De rijksbijdrage voor het verzorgen van het vavo (voortgezet algemeen volwassenenonderwijs) is voor 2017 beschikbaar gesteld op basis van het vanaf 2015 ingevoerde bekostigingsmodel voor het vavo (Stb 2014, 148). De verdeling van de beschikbare middelen heeft plaatsgevonden aan de hand van het aantal ingeschreven studenten op 1-10-2015, het aantal vakken dat door studenten met een voldoende is afgesloten en het aantal afgegeven diploma’s in het kalenderjaar 2015.
Kwaliteitsafspraken
Investeringsbudget
Met als doel de verbetering van de kwaliteit van het mbo zijn er kwaliteitsafspraken gemaakt. In 2015 hebben alle mbo-instellingen hun verbeterambities ten aanzien van de verbetering van de onderwijskwaliteit in een kwaliteitsplan vastgelegd. In 2017 hebben de instellingen verder gewerkt aan de uitvoering van de kwaliteitsplannen. Aan de instellingen wordt voor de uitvoering van de kwaliteitsplannen een vast investeringsbudget beschikbaar gesteld.
Resultaatsafhankelijk budget
Daarnaast is er een resultaatsafhankelijk budget beschikbaar voor een aantal onderwerpen, namelijk de onderwerpen studiewaarde, voortijdig schoolverlaten en de verbetering van de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming. In 2017 zijn de mbo-instellingen verder gegaan met de uitvoering van de verbeterplannen voor deze onderwerpen en hebben extra middelen ontvangen op basis van de behaalde resultaten. Doordat sommige instellingen gedeeltelijk niet de VSV-norm van dit jaar hebben gehaald, blijft er in 2017 circa € 17,3 miljoen over op deze regeling.
Aanvullende bekostiging
Schoolmaatschappelijk werk in het mbo
Voor schoolmaatschappelijk werk zijn middelen aan de mbo-sector ter beschikking gesteld. Met deze middelen hebben instellingen studenten met psychosociale problemen die dit (tijdelijk) nodig hebben, ondersteuning geboden. Deze ondersteuning helpt studenten voorkomende problemen op te lossen en levert zo een bijdrage aan het terugdringen van voortijdig schoolverlaten.
Regionaal investeringsfonds
Met het Regionaal investeringsfonds mbo (RIF) is in de periode 2014 tot en met 2017 € 100 miljoen beschikbaar gesteld voor duurzame publiek-private samenwerking (PPS) in het beroepsonderwijs. Als PPS kunnen mbo-instellingen, het bedrijfsleven en regionale overheden gezamenlijk een aanvraag voor subsidie indienen. Deze aanvraag moet bijdragen aan een betere aansluiting van het beroepsonderwijs op de arbeidsmarkt. Bovendien moeten bedrijfsleven en, bij voorkeur, regionale overheden in de desbetreffende regio de subsidie aanvullen met een financiële bijdrage. In februari 2017 is de Tweede Kamer middels een Kamerbrief geïnformeerd over de positieve uitkomsten van de tussenevaluatie van het RIF. De huidige regeling RIF is in 2017 met een jaar verlengd tot en met 2018.
Van 2014 tot en met 2017 zijn 103 publiek-private samenwerkingsverbanden tot stand gekomen en is in totaal door OCW € 89,6 miljoen verplicht in het kader van het RIF. Daarvan is € 24,6 miljoen verplicht in 2017.
Salarismix Randstadregio’s
In het mbo zijn, aanvullend op de lumpsum, middelen beschikbaar gesteld om tot een versterking van de salarismix te komen in de zogenaamde Randstadregio’s. Aan de hand van behaalde competenties zijn docenten benoemd in een hogere schaal. De mbo-instellingen hebben de doelstellingen van de regeling zowel in kwalitatieve als in kwantitatieve zin nagenoeg behaald. Met instellingen die de doelstellingen nog niet hebben behaald zijn nadere afspraken gemaakt waarmee op korte termijn wel invulling wordt gegeven aan de doelstellingen van de salarismix. Instellingen zijn met de invulling van de doelstellingen een structurele verplichting aangegaan.
Regionaal Programma
In 2017 zijn alle 39 RMC1-regio’s aan de slag gegaan met de uitvoering van de afspraken uit de vierjarige regionale programma’s voor de aanpak van voortijdig schoolverlaten en de begeleiding van jongeren in een kwetsbare positie. Voor de uitvoering van de regionale maatregelen was in 2017 € 30,4 miljoen beschikbaar. Deze middelen zijn via de contactschool naar de regio gekomen. In het schooljaar 2016/2017 is het aantal vsv’ers gestabiliseerd naar 23.793.
Tegemoetkoming schoolkosten MBO
Vanaf 2017 is structureel € 10 miljoen beschikbaar gekomen voor de schoolkostenproblematiek van minderjarige mbo-studenten uit minimagezinnen. Hiermee wordt geborgd dat 16- en 17-jarig bol-studenten niet vanwege financiële redenen afzien van een mbo-opleiding en dat deze studenten de opleiding volgen die bij hun talenten en ambities past. In afwachting van de uitwerking van de structurele oplossing zijn middelen beschikbaar gesteld in de vorm van de Tijdelijke regeling voorziening leermiddelen voor deelnemers uit minimagezinnen. Op dit moment vindt er een verkenning plaats naar de vormgeving van een structurele maatregel voor deze schoolkostenproblematiek, zodat het mbo-onderwijs ook in de toekomst voor deze jongeren toegankelijk blijft.
Gelijke Kansen
Vanaf 2017 zijn structureel middelen beschikbaar gekomen voor de Gelijke Kansen. Deze middelen zijn vanuit het instrument subsidies naar het instrument bekostiging overgeboekt. Voor 2017 betrof dit € 8,4 miljoen (€ 4 miljoen voor de Regeling compensatie langere inschrijvingsduur, € 4 miljoen voor de Regeling doorstroom mbo-hbo en € 0,4 miljoen voor de Regeling stimulering doorstroom niet verwant mbo-pabo). De middelen voor de Regeling doorstroom mbo-hbo van € 4 miljoen zijn in 2017 doorgeschoven naar 2018, omdat de betaling conform de regeling, in 2018 zal plaatsvinden.
Subsidies
Subsidieregeling praktijkleren
Het doel van de subsidieregeling praktijkleren is om werkgevers te stimuleren tot het bieden van praktijkleerplaatsen en werkleerplaatsen aan leerlingen, studenten en onderzoekers. De subsidie is een compensatie voor de kosten en inspanningen van een werkgever voor de begeleiding in de praktijk. Werkgevers vragen de subsidie aan bij de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO), die de regeling uitvoert. In 2017 is het beschikbare budget volledig uitgeput. Dit komt doordat er meer aanvragen zijn gedaan voor de bbl dan het beschikbare budget.
Tel mee met taal
Ter ondersteuning van de aanpak van laaggeletterdheid werden in 2017 middelen beschikbaar gesteld als bijdrage aan het actieplan «Tel mee met Taal 2016–2018» dat door de Ministeries van OCW, SZW en VWS wordt uitgevoerd en gefinancierd. Met dit actieprogramma worden onder andere gemeenten, aanbieders van cursussen, bibliotheken en maatschappelijke organisaties ondersteund om laaggeletterden te herkennen, door te verwijzen en te scholen. Ook werden taalhuizen en taalpunten opgericht en taalvrijwilligers getraind. De activiteiten worden door verschillende partijen uitgevoerd. In 2017 is een tussenevaluatie uitgevoerd over het bereik en de effecten van dit programma. Uit deze tussenevaluatie Taal blijkt dat het programma goed op koers ligt om de kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen te behalen. Zo is het doel om tussen 2016 en 2018 45.000 volwassenen te werven voor scholingstrajecten al na ruim anderhalf jaar gehaald. Dankzij het programma gaan steeds meer gemeenten, bibliotheken en werkgevers aan de slag met de aanpak van laaggeletterdheid en het stimuleren van leesbevordering en leesplezier.
Loopbaanoriëntatie
De middelen zijn in 2017 ingezet om de loopbaanoriëntatie en -begeleiding en gelijke kansen van mbo-studenten verder te verbeteren. Het Servicepunt lob is ter ondersteuning van mbo-scholen vanaf juli 2017 opgegaan in een breder Expertisepunt lob voor vo- en mbo-scholen. Daarnaast wordt de voorlichting over het mbo verbeterd met de ontwikkeling van de mbo portal door Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB), waarin relevante voorlichtingswebsites en de studiebijsluiter geïntegreerd worden. Op 30 november 2017 heeft de Minister van OCW een brief aan de Tweede Kamer gestuurd over nieuwe bestuurlijke afspraken tussen studentenorganisaties, decanenorganisaties en onderwijskoepels in de vorm van ambitie- en kwaliteitsagenda’s in de drie onderwijssectoren.
ROC Leiden
In het kader van de problematiek rondom ROC Leiden zal in totaal een (maximale) financiële bijdrage van € 40 miljoen beschikbaar gesteld worden. Dit bedrag zal in tranches in 2016 tot en met 2018 verstrekt worden. Het budget is conform vastgestelde begroting in 2017 in zijn geheel uitgeput.
Sectorplan mbo-hbo techniek
Dit betreft middelen voor het sectorplan mbo-techniek en het sectorplan hbo-techniek. Hiermee worden de centers of expertise in het hbo en de centra voor innovatief vakmanschap in het mbo gefinancierd. De realisatie in 2017 is ruim € 1,5 miljoen lager dan de vastgestelde begroting. Dit komt grotendeels door een overheveling van middelen naar artikel 6 (Hoger onderwijs) ten behoeve van het sectorplan.
Overige subsidies
Hieronder vallen overige projecten en organisaties die subsidies ontvangen. De realisatie is ruim € 56,4 miljoen lager dan de vastgestelde begroting. De lagere realisatie wordt grotendeels veroorzaakt door overboekingen vanuit het instrument subsidies naar andere instrumenten, artikelen, interdepartementale overboekingen en een correctieboeking. Het gaat bijvoorbeeld om overboekingen van middelen naar het instrument bekostiging voor Tegemoetkoming schoolkosten mbo (€ 10 miljoen) en Gelijke Kansen (€ 8,4 miljoen) en een overheveling naar artikel 3 (€ 11,5 miljoen). In 2016 heeft er een extensivering op SBB plaatsgevonden. Een deel van deze middelen, € 17,7 miljoen, is doorgeschoven via de eindejaarsmarge naar 2017 voor de geparkeerde taakstelling. Deze middelen zijn abusievelijk geboekt op het instrument overige subsidies. Hierdoor was een correctieboeking in 2017 noodzakelijk naar het juiste instrument bijdrage aan ZBO’s/RWT’s.
Opdrachten
In- en uitbesteding
Dit betreft middelen voor diverse beleidsgerichte activiteiten en onderzoeken.
Caribisch Nederland
Een groot gedeelte van het budget is bestemd voor de verbetering van de onderwijshuisvesting. Daarnaast zijn deze middelen onder meer ingezet voor het scholen van docenten en de transitie naar de Engelse taal op St. Eustatius met als doel dat de leerlingen in 2020 onderwijs krijgen dat van voldoende kwaliteit is en dat de onderwijsresultaten aantoonbaar zijn gestegen. De middelen voor Caribisch Nederland waren begroot op het instrument bijdrage aan medeoverheden. Vanuit dat instrument heeft er een overboeking van € 9,2 miljoen naar het instrument opdrachten plaatsgevonden.
Bijdrage aan agentschappen
Dienst Uitvoering Onderwijs
De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
De Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO) is onderdeel van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten voor de subsidie regeling praktijkleren.
Bijdrage aan ZBO’s en RWT’s
College voor Toetsen en Examens
Het College voor Toetsen en Examens (CvTE) is een ZBO die verantwoordelijk is voor de examens voor rekenen en taal in het beroepsonderwijs en staatsexamens Nederlands als tweede taal. De realisatie is in 2017 € 4,4 miljoen lager dan de vastgestelde begroting. Dit komt doordat de middelen zijn overgeheveld naar artikel 3 (Voortgezet onderwijs).
Wet SLOA
De middelen worden ingezet voor het ontwikkelen van centrale examens Nederlandse taal, rekenen en Engels in het mbo door Cito. De subsidieverlening voor het Cito verloopt op basis van de wet SLOA. De realisatie in 2017 is € 9,8 miljoen lager dan de vastgestelde begroting. Dit komt met name doordat de middelen zijn overgeheveld naar artikel 3 (Voortgezet onderwijs) ten behoeve van Cito.
SBB
De SBB ontvangt middelen om de wettelijke taken uit te voeren, waarmee wordt bijgedragen aan het primaire proces van het beroepsonderwijs. Hiertoe behoort het ontwikkelen en onderhouden van de kwalificatiestructuur. Tevens werft en accrediteert de SBB leerbedrijven, zorgt voor voldoende praktijkplaatsen en bevordert de kwaliteit van de praktijkplaatsen.
Bijdrage aan medeoverheden
RMC’s
Dit betreft de bekostiging van de rmc-functie van 39 rmc-regio’s. De rmc-functie heeft tot taak met de vsv’ers van 18 jaar en ouder uit vo en mbo contact te leggen en hen zoveel mogelijk terug te begeleiden naar school of naar een combinatie van school en werk.
Educatie
Gemeenten ontvangen budget voor het inkopen van opleidingen Nederlandse taal en rekenen voor laaggeletterde en laagtaalvaardige inwoners. Het educatiebudget wordt per specifieke uitkering verstrekt aan samenwerkende gemeenten binnen een regio (via de contactgemeente). Het jaar 2017 was het laatste jaar waarin gemeenten verplicht waren om een deel van het budget te besteden bij roc’s. Dankzij de afbouw van de bestedingsverplichting kunnen gemeenten beter maatwerk bieden voor de diverse doelgroepen van de volwasseneneducatie. In 2017 is onderzoek gedaan naar de besteding van dit budget door gemeenten. Uit de evaluatie naar de besteding van de specifieke uitkering voor volwasseneneducatie door gemeenten is gebleken dat gemeenten in toenemende mate verschillende soorten trajecten aanbieden aan hun laaggeletterde inwoners. Niet alle gemeenten hebben goed zicht op het aantal cursisten dat zij bereiken. Een meerderheid van de respondenten namens gemeenten hecht waarde aan behoud van de specifieke uitkering voor volwasseneneducatie, maar zou tegelijkertijd meer bestedingsvrijheid wensen.
Caribisch Nederland
Aan de openbare lichamen in Caribisch Nederland wordt jaarlijks een bijzondere uitkering verstrekt voor de Sociale Kanstrajecten Jongeren. Ook zijn er voor de samenwerking met Curaçao, Sint Maarten en Aruba middelen beschikbaar gesteld, bestemd voor het stimuleren van studeren in de regio en het bevorderen van voorzieningen in de regio, mede ten behoeve van de inwoners van Caribisch Nederland. De gerealiseerde opdrachten en subsidies ten behoeve van Caribisch Nederland zijn onder de instrumenten opdrachten en subsidies gerealiseerd. Hierdoor is de op dit instrument realisatie lager. Daarnaast hebben er kasschuiven naar latere jaren plaatsgevonden, met name vanwege vertraging in de onderwijshuisvesting.
Regionaal Programma
Voor de uitvoering van het regionaal programma voortijdig schoolverlaten en jongeren in een kwetsbare positie was in de begroting 2017 een bedrag van € 21,8 miljoen opgenomen dat in de vorm van een specifieke uitkering aan contactgemeenten verstrekt zou worden. De middelen voor Regionaal Programma zijn in 2016 in plaats van 2017 uitbetaald conform de regeling.
Ontvangsten
De ontvangsten van € 2,8 miljoen in 2017 zijn het gevolg van onder andere afrekeningen die betrekking hadden op subsidies en regelingen.
A Algemene doelstelling
Het stelsel van hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek zorgt dat studenten en (wetenschappelijk) personeel hun talenten en onderzoekend vermogen maximaal kunnen ontwikkelen. Het leidt hen op voor een positie op de nationale en internationale arbeidsmarkt die optimaal aansluit bij hun talenten.
B. Rol en verantwoordelijkheid
De Minister is verantwoordelijk voor een stelsel van hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten en ambities van individuele studenten en (wetenschappelijk) personeel, en bij de behoefte van de maatschappij.
Financieren
De Minister financiert het stelsel van hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek door bekostiging van de onderwijsinstellingen. Mede hierdoor wordt de toegankelijkheid van het hoger onderwijs gewaarborgd.
Stimuleren
De Minister stimuleert specifieke beleidsonderwerpen via de bekostiging, en de inzet van andere instrumenten, zoals bestuurlijke afspraken, voorlichting en wet- en regelgeving.
Regisseren
De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van hoger onderwijs vult de Minister in via een regisserende rol. De normeisen van kwaliteit zijn vastgelegd in wet- en regelgeving. De kwaliteit van de individuele opleidingen in het hoger onderwijs wordt bewaakt met het accreditatiestelsel. Dit is belegd bij de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO). De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving van wettelijke voorschriften en op de recht- en doelmatigheid. Zij ziet ook toe op de kwaliteit van het stelsel van hoger onderwijs, waaronder ook het accreditatiestelsel.
Indicatoren/kengetallen
Doelstelling/indicator |
Basiswaarde (jaartal) |
Realisatie (jaartal) |
Streefwaarde (jaartal) |
Bron |
||
---|---|---|---|---|---|---|
1 |
Ambitieus onderwijs dat alle leerlingen en studenten uitdaagt |
|||||
a) |
Alle leerlingen en studenten worden uitgedaagd |
|||||
• |
Percentage studenten dat tevreden is over uitdagend onderwijs |
2010–2011 |
2016–2017 |
Studentenmonitor Hoger Onderwijs |
||
hbo: 58% |
hbo: 56% |
hoger |
||||
wo: 68% |
wo: 67% |
hoger |
||||
b) |
Vergroten studiesucces |
|||||
• |
Bachelor studiesucces (n+1) van herinschrijvers na het eerste jaar |
2010–2011 |
2015–2016 2016–2017 |
DUO |
||
hbo: 65,7% |
hbo: 61,1% hbo:62,2% |
|||||
wo: 57,3% |
wo: 74,1% wo:73,2% |
|||||
• |
Uitval in het eerste jaar |
2010–2011 |
2015–2016 2016–2017 |
DUO |
||
hbo: 27,9% |
hbo: 26,7% hbo: 26,9% |
|||||
wo: 18,8% |
wo: 16,2% wo:15,7% |
|||||
• |
Switchen na het eerste jaar |
2010–2011 |
2015–2016 2016–2017 |
DUO |
||
hbo: 8,4% |
hbo: 8,3% hbo:8,3% |
|||||
wo: 9,0% |
wo: 8,8% wo:8,3% |
|||||
2 |
Scholen en instellingen werken met goed opgeleide en professionele leraren en schoolleiders die samen zorgen voor een veilig en ambitieus leerklimaat |
|||||
a) |
Vergroten kwaliteit leraren en schoolleiders |
2011 |
2015 |
2016 |
||
• |
Aandeel hbo-docenten met een afgeronde master- of PhD-opleiding |
66,2% |
75,2%3 |
80% |
PoMo |
|
3 |
Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk en worden aangesproken op hun prestaties |
|||||
• |
Studenten-tevredenheid |
2010–2011 |
2016–2017 2017–2018 |
Nationale Studenten Enquête (NSE) |
||
hbo: 65,6% |
Hbo; 75,6% hbo: 75,8% |
|||||
wo: 81,1% |
Wo: 85,2% wo: 85,2% |
|||||
4 |
Aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt verbeteren |
|||||
• |
Aandeel afgestudeerden bètatechniek incl. snijvlakopleidingen |
2012 |
2015 |
2016 |
DUO |
|
hbo: 18% |
hbo: 19% |
hbo: 20% |
||||
wo: 21% |
wo: 25% |
wo: 26% |
||||
• |
Percentage 25–64 jarigen (mbo/ho) dat deelneemt aan een leeractiviteit (Leven Lang Leren) |
17% (2010) |
19% (2016) |
20% (2020) |
EUROSTAT, Labour Force Survey (LFS) |
|
• |
Percentage gediplomeerden dat aangaf dat de opleiding voldoende basis was om te starten op de arbeidsmarktaansluiting van de opleiding met de huidige functie voldoende/goed was |
hbo5: 72% (2013) |
hbo5: 75% (2016) |
hbo: hoger |
Hbo-monitor 2016 |
|
Percentage gediplomeerden dat aangaf dat de opleiding voldoende basis was om te starten op de arbeidsmarkt |
wo6: 56% (2011) |
Wo7: 47% (2015) |
Wo: hoger |
Nationale Alumni Enquête (NAE) 2015 |
Universiteiten en hogescholen hebben al veel gedaan om het onderwijs uitdagender te maken, maar uit de cijfers blijkt dat dit nog niet voldoende is. Mede om deze reden worden de middelen vanuit het studievoorschot ingezet om de kwaliteit van het hoger onderwijs een extra impuls te geven, en daarmee het onderwijs uitdagender te maken.
Hier geen landelijk streefdoel omdat er in de periode 2012–2016 prestatieafspraken per instelling zijn gemaakt. Er zijn op dit moment geen nieuwe kwaliteitsafspraken waaraan indicatoren gekoppeld zijn.
Het Personeels- en Mobiliteitsonderzoek (PoMo) wordt tweejaarlijks uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is het coördinerend ministerie voor de arbeidszaken (arbeidsvoorwaarden, pensioenen, personeelsbeleid) van de overheid als geheel. Het onderzoek wordt gehouden onder zittend personeel en medewerkers die recent zijn in- en uitgestroomd. De resultaten worden verwerkt tot rapportages, themapublicaties en infographics die te vinden zijn op www.kennisopenbaarbestuur.nl
Hier geen landelijk streefdoel omdat niet met alle instellingen over deze indicator prestatieafspraken zijn gemaakt en bovendien deze afspraken per instelling zijn gemaakt.
Bron: Vereniging Hogescholen, factsheet «Feiten en cijfers: HBO-Monitor 2016». De indicator betreft de antwoord categorieën «voldoende/goede aansluiting op de arbeidsmarkt». De HBO-Monitor wordt jaarlijks uitgevoerd.
Bron: VSNU, Nationale Alumni Enquête (NAE, voorheen wo-monitor) 2015, rapport Academici op de arbeidsmarkt. De indicator betreft de antwoord categorieën «in sterke/zeer sterke mate». De NAE wordt eenmaal in de twee jaar uitgevoerd.
Gegevens over 2017 zijn pas beschikbaar na vaststelling van dit jaarverslag en daarom zijn hier de cijfers over 2015 opgenomen.
(aantallen x 1.000) |
2012/13 |
2013/14 |
2014/15 |
2015/16 |
2016/17 |
2017/18 |
|||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1. |
Ingeschreven studenten (exclusief groen onderwijs) |
||||||||
• |
hbo voltijd bachelor |
357,0 |
376,8 |
385,6 |
382,7 |
386,3 |
389,9 |
||
• |
hbo voltijd master |
2,8 |
3,0 |
3,3 |
3,2 |
3,5 |
4,1 |
||
• |
hbo deeltijd bachelor |
44,0 |
41,5 |
38,1 |
36,4 |
36,6 |
38,4 |
||
• |
hbo deeltijd master |
8,2 |
8,5 |
8,6 |
8,8 |
8,3 |
7,7 |
||
Totaal hbo |
414,1 |
430,5 |
435,5 |
431,1 |
434,7 |
441,0 |
|||
• |
wo voltijd bachelor |
147,2 |
150,9 |
153,5 |
153,7 |
157,4 |
165,5 |
||
• |
wo voltijd master |
79,2 |
83,9 |
86,5 |
90,8 |
93,1 |
96,3 |
||
• |
wo deeltijd bachelor |
2,9 |
2,4 |
2,0 |
1,8 |
1,6 |
1,7 |
||
• |
wo deeltijd master |
4,0 |
4,0 |
3,7 |
3,4 |
3,3 |
3,2 |
||
Totaal wo |
233,3 |
241,2 |
245,7 |
250,0 |
255,9 |
266,7 |
|||
Bron: 1cijferho |
|||||||||
2. |
Gediplomeerden (exclusief groen onderwijs) |
||||||||
• |
hbo voltijd bachelor |
49,9 |
52,1 |
55,7 |
57,3 |
60,9 |
|||
• |
hbo voltijd master |
1,1 |
1,2 |
1,3 |
1,3 |
1,3 |
|||
• |
hbo deeltijd bachelor |
8,0 |
7,3 |
6,7 |
6,4 |
5,7 |
|||
• |
hbo deeltijd master |
2,4 |
2,4 |
2,2 |
2,5 |
2,4 |
|||
Totaal hbo |
61,4 |
63,1 |
65,8 |
67,4 |
70,3 |
||||
• |
wo voltijd bachelor |
30,8 |
30,8 |
32,6 |
32,5 |
32,9 |
|||
• |
wo voltijd master |
33,0 |
34,8 |
36,5 |
37,6 |
38,3 |
|||
• |
wo deeltijd bachelor |
0,5 |
0,4 |
0,4 |
0,3 |
0,2 |
|||
• |
wo deeltijd master |
2,1 |
2,1 |
2,1 |
1,9 |
1,8 |
|||
Totaal wo |
66,4 |
68,1 |
71, 6 |
72,3 |
73,2 |
||||
Bron: 1cijferho |
|||||||||
(bedragen x € 1.000) |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
|||||
3. |
Onderwijsuitgaven per student2 |
||||||||
• |
hbo |
6,9 |
6,9 |
6,9 |
6,9 |
||||
• |
wo |
6,8 |
6,8 |
6,8 |
6,8 |
||||
(bedragen x € 1) |
2016/17 |
||||||||
4. |
Wettelijk collegegeld (hbo en wo voltijd) |
1.984 |
De cijfers kunnen iets afwijken van eerder gepubliceerde cijfers, vanwege mutaties in de onderliggende dataset
Onderwijsuitgaven per student zijn in constante prijzen 2017 (dat wil zeggen gecorrigeerd voor de uitgekeerde loon- en prijsbijstelling).
Toelichting:
Overige indicatoren en kengetallen voor het stelsel hoger onderwijs zijn opgenomen in Trends in Beeld.
C. Beleidsconclusies
Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar conform de verwachtingen zoals opgenomen in de begroting. De implementatie van de Strategische Agenda Hoger Onderwijs 2015–2025 «De waarde(n) van weten», de activiteiten in het kader van gelijke kansen, de verbetering van de aansluiting vo/mbo en hoger onderwijs, de versterking van de (regionale) samenwerking, het experiment «flexstuderen», en de ontwikkelingen in het kader van de pilots flexibilisering en het experiment vraagfinanciering in het deeltijd en duale hoger onderwijs zijn beschreven in het beleidsverslag. Aanvullend hierop wordt hieronder nog op een aantal specifieke beleidsconclusies ingegaan.
In 2017 zijn grote stappen gezet in het doorontwikkelen van het accreditatiestelsel. In september is het wetsvoorstel Accreditatie op maat naar de Tweede Kamer gezonden. Aanvullend hierop zijn in 2017 voorbereidingen getroffen om de pilot instellingsaccreditatie met lichtere opleidingsaccreditatie te kunnen starten. In december is het experimenteerbesluit in werking getreden waarna alle instellingen in het hoger onderwijs zijn uitgenodigd zich voor dit experiment in te tekenen. Daarnaast is de wet bevordering internationalisering in 2017 naar de Tweede Kamer gestuurd. In de wet wordt het onder bepaalde voorwaarden mogelijk gemaakt om transnationaal onderwijs te verzorgen. Verwacht wordt dat de wet in 2018 in werking zal treden.
D. Budgettaire gevolgen van beleid
Realisatie |
Vastgestelde begroting |
Verschil |
|||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
2017 |
2017 |
|||
Verplichtingen |
2.773.137 |
2.961.392 |
2.874.883 |
2.867.843 |
3.213.191 |
2.889.725 |
323.466 |
||
Waarvan garantieverplichtingen |
30.850 |
26.789 |
25.983 |
70.434 |
53.463 |
53.463 |
|||
Uitgaven |
2.610.870 |
2.732.897 |
2.811.099 |
2.833.160 |
2.925.976 |
2.814.350 |
111.626 |
||
Bekostiging |
2.568.770 |
2.688.138 |
2.756.130 |
2.773.809 |
2.868.197 |
2.760.969 |
107.228 |
||
• |
Hoofdbekostiging |
2.409.651 |
2.518.043 |
2.578.000 |
2.584.417 |
2.713.021 |
2.563.639 |
149.382 |
|
– |
Onderwijsdeel hbo |
2.333.833 |
2.445.854 |
2.507.785 |
2.505.033 |
2.630.368 |
2.478.219 |
152.149 |
|
– |
Deel ontwerp en ontwikkeling |
68.693 |
69.201 |
70.046 |
70.915 |
72.439 |
70.806 |
1.633 |
|
– |
Bekostiging flexibel hoger onderwijs voor volwassenen |
8.346 |
10.171 |
13.130 |
–2.959 |
||||
– |
Bekostiging experimenten open bestel |
5.456 |
2.537 |
||||||
– |
Bekostiging postinitiële masteropleidingen hbo |
573 |
451 |
169 |
123 |
43 |
1.484 |
–1.441 |
|
– |
Bekostiging tweede bachelor- en mastergraden in het hbo |
1.097 |
|||||||
• |
Prestatiebox |
159.119 |
170.095 |
178.130 |
189.392 |
155.176 |
197.330 |
–42.154 |
|
– |
Onderwijskwaliteit en studiesucces, en profilering |
159.119 |
170.095 |
178.130 |
189.392 |
155.176 |
197.330 |
–42.154 |
|
Subsidies |
23.671 |
752 |
3.798 |
5.569 |
5.001 |
2.302 |
2.699 |
||
– |
Regeling bevordering kennisfunctie hogescholen |
19.967 |
|||||||
– |
Regeling stimulering Bèta/techniek |
2.758 |
4.289 |
3.143 |
1.601 |
1.542 |
|||
– |
Studiekeuze-informatie hoger onderwijs |
2.475 |
0 |
||||||
– |
Overig |
1.229 |
752 |
1.040 |
1.280 |
1.858 |
701 |
1.157 |
|
Opdrachten |
91 |
242 |
271 |
0 |
0 |
0 |
0 |
||
– |
Uitbesteding1 |
91 |
242 |
271 |
0 |
||||
Bijdragen aan agentschappen |
18.338 |
17.851 |
17.613 |
17.540 |
14.089 |
14.027 |
62 |
||
– |
Dienst Uitvoering Onderwijs |
18.338 |
17.851 |
17.613 |
17.540 |
14.089 |
14.027 |
62 |
|
Bijdragen aan ZBO's/RWT's |
0 |
23.616 |
31.096 |
36.242 |
38.689 |
37.052 |
1.637 |
||
– |
NWO (Praktijkgericht onderzoek hbo) |
23.616 |
28.696 |
29.477 |
29.329 |
28.134 |
1.195 |
||
– |
NWO (Promotiebeurs voor leraren) |
2.400 |
2.949 |
5.720 |
5.630 |
90 |
|||
– |
Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO)2 |
3.816 |
3.640 |
3.288 |
352 |
||||
Bijdragen aan (inter)nationale organisaties |
0 |
2.298 |
2.191 |
0 |
0 |
0 |
0 |
||
– |
Stichting Studiekeuze 1233 |
2.298 |
2.191 |
0 |
0 |
||||
Ontvangsten |
6.447 |
2.615 |
1.288 |
1.903 |
1.358 |
1.213 |
145 |
Realisatie |
Vastgestelde begroting |
Verschil |
|||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
2017 |
2017 |
|||
Verplichtingen |
4.180.059 |
4.293.686 |
4.235.203 |
4.391.850 |
4.663.507 |
4.337.701 |
325.806 |
||
Waarvan garantieverplichtingen |
9.017 |
– 22.983 |
– 22.983 |
||||||
Uitgaven |
4.065.742 |
4.152.113 |
4.210.383 |
4.328.205 |
4.443.628 |
4.310.149 |
133.479 |
||
Bekostiging |
4.015.082 |
4.115.685 |
4.178.621 |
4.298.116 |
4.416.577 |
4.283.282 |
133.295 |
||
• |
Hoofdbekostiging |
3.895.816 |
3.986.790 |
4.042.961 |
4.153.232 |
4.300.299 |
4.131.237 |
169.062 |
|
– |
Onderwijsdeel wo |
1.588.295 |
1.641.970 |
1.675.277 |
1.731.117 |
1.831.298 |
1.711.404 |
119.894 |
|
– |
Onderzoeksdeel wo |
1.707.703 |
1.730.563 |
1.750.117 |
1.768.756 |
1.800.009 |
1.762.280 |
37.729 |
|
– |
Deel ondersteuning geneeskundig onderwijs en onderzoek |
595.447 |
614.257 |
617.567 |
653.359 |
668.992 |
657.553 |
11.439 |
|
– |
Bekostiging tweede mastergraden in het wo |
4.371 |
|||||||
• |
Prestatiebox |
119.266 |
128.895 |
135.660 |
144.884 |
116.278 |
152.045 |
– 35.767 |
|
– |
Onderwijskaliteit en studiesucces, en profilering |
119.266 |
128.895 |
135.660 |
144.884 |
116.278 |
152.045 |
– 35.767 |
|
Subsidies |
22.684 |
10.067 |
4.709 |
3.160 |
2.553 |
2.954 |
– 401 |
||
– |
Subsidieregeling Sirius programma |
10.302 |
5.443 |
1.726 |
|||||
– |
Subsidieregeling Libertas Noodfonds |
745 |
605 |
265 |
|||||
– |
3TU’s samenwerking |
3.500 |
1.500 |
||||||
– |
Open en online onderwijs |
1.027 |
988 |
1.000 |
– 12 |
||||
– |
Toetsing en Toetsgestuurd leren |
2.260 |
|||||||
– |
Overig |
5.877 |
2.519 |
2.718 |
2.133 |
1.565 |
1.954 |
– 389 |
|
Opdrachten |
1.584 |
1.240 |
1.374 |
2.716 |
1.851 |
1.803 |
48 |
||
– |
Uitbesteding1 |
1.584 |
1.240 |
1.374 |
2.716 |
1.851 |
1.803 |
48 |
|
Bijdragen aan ZBO's/RWT's |
3.878 |
3.769 |
4.032 |
0 |
0 |
0 |
0 |
||
– |
Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO)2 |
3.878 |
3.769 |
4.032 |
|||||
Bijdragen aan (inter)nationale organisaties |
22.514 |
21.352 |
21.647 |
24.213 |
22.647 |
22.110 |
537 |
||
– |
Organisaties3 |
22.514 |
21.352 |
21.647 |
24.213 |
22.647 |
22.110 |
537 |
|
Ontvangsten |
963 |
10.426 |
592 |
2.253 |
1.364 |
16 |
1.348 |
E. Toelichting op de instrumenten
De realisatie van de uitgaven 2017 ligt voor het hbo € 111,6 miljoen en voor het wo € 133,5 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De verhoogde realisatie van de uitgaven wordt voornamelijk veroorzaakt door de bekostiging. De realisatie van de ontvangsten is bij het hbo € 0,1 miljoen en bij het wo € 1,3 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De verschillen worden bij de toelichting op de instrumenten verduidelijkt.
Bekostiging
De bekostiging van het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek bestaat uit de hoofdbekostiging en de middelen binnen het financiële instrument prestatiebox. Het experiment vraagfinanciering en de pilots flexibilisering in het kader van flexibel hoger onderwijs voor volwassenen worden afzonderlijk bekostigd. De bekostiging is voor het hbo met € 107,2 miljoen en voor het wo met € 133,3 miljoen verhoogd. Dit betreft:
• Aanpassing op basis van de studentenaantallen uit de Referentieraming 2017 (hbo + € 46,9 miljoen en wo + € 39,8 miljoen);
• De verdeling van de loon- en prijsbijstelling tranche 2017 (hbo + € 63,7 miljoen en wo + € 91,4 miljoen);
• Een meevaller (hbo – € 1,4 miljoen) op de bekostiging flexibel hoger onderwijs voor volwassenen, er werden minder vouchers toegekend dan geraamd:
• Diverse kleinere mutaties voor onder andere lerarenbeleid, uitbesteding van opdrachten en overige beleidsgerichte activiteiten (hbo – € 2,0 miljoen en wo + € 2,1 miljoen).
Hoofdbekostiging
Universiteiten (wo) en hogescholen (hbo) ontvangen bekostiging voor onderwijs, onderzoek (wo) en ontwerp & ontwikkeling (hbo). De rijksbijdrage wordt jaarlijks aan de universiteiten en hogescholen toegekend als een lumpsum. De rijksbijdrage is gebaseerd op de WHW. In het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 en de Regeling financiën hoger onderwijs zijn de bepalingen, bedragen en percentages opgenomen op basis waarvan de rijksbijdrage wordt berekend.
Onderwijsdeel (hbo en wo)
Universiteiten en hogescholen ontvangen een rijksbijdrage vanwege onderwijs. De rijksbijdrage is gebaseerd op de nominale studieduur van de opleiding en het volgen en succesvol afronden van één bachelor- en één masteropleiding. Het onderwijsdeel bestaat uit:
a. een studentgebonden deel: gebaseerd op het aantal ingeschreven bekostigde studenten en graden (diploma’s), er zijn drie bekostigingsniveaus (laag, hoog en top),
b. een onderwijsopslag in bedragen: bedragen op basis van afspraken voor kwaliteit, kwetsbare opleidingen en bijzondere voorzieningen, en
c. een onderwijsopslag in percentages.
Deel ontwerp en ontwikkeling (hbo) en Onderzoeksdeel (wo)
Hogescholen ontvangen een rijksbijdrage vanwege ontwerp en ontwikkeling (praktijkgericht onderzoek). Universiteiten ontvangen een rijksbijdrage vanwege het verrichten van wetenschappelijk onderzoek. Het onderzoeksdeel wo is gebaseerd op:
a. een studentgebonden deel: gebaseerd op het aantal bekostigde graden,
b. een deel promoties: gebaseerd op het aantal promoties leidend tot een proefschrift en het aantal ontwerperscertificaten,
c. een voorziening onderzoek in bedragen: bedragen op basis van afspraken over onder andere sectorplannen en zwaartekracht, en
d. een voorziening onderzoek in percentages.
Deel ondersteuning geneeskundig onderwijs en onderzoek (wo)
De bekostiging van het onderwijs en onderzoek bij de acht academische ziekenhuizen loopt via de universiteiten. Hier kunnen studenten geneeskunde onderwijs volgen en praktijkervaring opdoen. De rijksbijdrage bestaat uit een deel dat is gebaseerd op het aantal ingeschreven studenten en graden, een procentueel deel en een bedrag vanwege rente en afschrijving (voor huisvesting).
Bekostiging flexibel hoger onderwijs voor volwassenen (hbo)
De middelen zijn ingezet voor de bekostiging van het experiment vraagfinanciering en de pilots flexibilisering. Doel van de experimenten en pilots is om kennis op te doen over de effecten van meer maatwerk en vraaggerichtheid van het aanbod op de deelname en diplomering van volwassenen in het deeltijd en duale onderwijs. In het experiment vraagfinanciering maken studenten aanspraak op vouchers die zijn in te zetten bij bekostigde of niet bekostigde deelnemende opleidingen, en hebben bekostigde instellingen meer mogelijkheden voor flexibiliteit en vraaggerichtheid. Het experiment is vanaf september 2017 ook van start gaan in een aantal opleidingen in de sector Zorg & Welzijn. De sector Techniek & ICT is in 2016 al gestart. Doordat het experiment nog in een opstartfase zat, bleef het aantal aangevraagde vouchers in 2017 achter bij de raming. De realisatie in 2017 is daardoor € 3,0 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. Van dit bedrag is € 1,6 miljoen conform de gehanteerde regelgeving en systematiek overgeheveld naar het onderwijsdeel van de rijksbijdrage van de instellingen, het restant is als meevaller te beschouwen. Het experiment vraagfinanciering kent een tussenevaluatie eind 2018, op basis waarvan wordt besloten of het experiment eventueel wordt uitgebreid of aangepast.
Doel van de pilots flexibilisering is te onderzoeken of verruiming van bestaande kaders bijdraagt aan de totstandkoming van een onderwijsaanbod dat flexibeler is en beter aansluit op de kenmerken en behoeften van volwassenen, met behoud van de kwaliteit van het onderwijs. Ook de pilots zijn van start gegaan in 2016 en in 2017 zijn ze uitgebreid met meer opleidingen. Uiteindelijk nemen ongeveer 500 opleidingen van 21 hogescholen (publiek en privaat) deel aan de pilots flexibilisering.
Bekostiging postinitiële masteropleidingen hbo
De middelen zijn ingezet voor de afwikkeling van de tijdelijke financiering van (eerder goedgekeurde) arbeidsmarktrelevante hbo-masters in prioritaire gebieden.
Prestatiebox
Voor de periode 2013 tot en met 2017 ontvingen hogescholen en universiteiten via het experiment prestatiebekostiging middelen op basis van individuele prestatieafspraken over versterking van onderwijskwaliteit en studiesucces, profilering en valorisatie (de zogeheten 5%-middelen). Dit experiment is inmiddels geëvalueerd. De evaluatiecommissie concludeert dat het instrument van de prestatiebekostiging effect heeft gehad op het formuleren van een eigen instellingsprofiel en een stevige impuls heeft gegeven aan het gesprek over – met name – onderwijskwaliteit en studiesucces. Tegelijk ziet de commissie dat dit gesprek niet voldoende impact heeft gehad op de richting en inrichting van het stelsel, vooral in de mate waarin het stelsel in staat is om flexibel en wendbaar in te spelen op belangrijke maatschappelijke en economische opgaven.
De zogeheten 2%-middelen voor profilering en zwaartepuntvorming die gekoppeld waren aan de bovenbedoelde prestatieafspraken zijn in 2017 overgeheveld naar het onderwijsdeel van de hoofdbekostiging (hbo € 45,9 miljoen en wo € 38,3 miljoen, het verschil met de in de tabellen 6.3 en 6.4 genoemde verschilbedragen betreft de loon- en prijsbijstelling op de hiervoor vermelde 5%-middelen). Een deel van deze middelen wordt gebruikt voor de financiering van Centres of Expertise (CoE).
Subsidies
Subsidieregeling stimulering Bèta/techniek (hbo)
Hiermee wordt de ontwikkeling van (de eerste) drie Centres of Expertise (CoE’s) hbo gefinancierd. De CoE’s, die met cofinanciering van bedrijven en instellingen tot stand komen, zijn gericht op toponderwijs, toponderzoek en innovaties. Uitgangspunt hierbij is 25 procent financiering uit het werkveld, 25 procent van onderwijsinstellingen en 50 procent profilerings-bekostiging. De middelen zijn via het Platform Bèta Techniek beschikbaar gesteld aan de CoE’s. Het budget is met € 1,8 miljoen verhoogd in verband met het naar beleidsartikel 6 (Hoger beroepsonderwijs) overgeboekte aandeel (€ 1,1 miljoen) van beleidsartikel 4 (Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie) voor de Centra voor innovatief vakmanschap en in verband met de verlenging van de financiering van de Centres met een jaar (€ 0,4 miljoen).
Open en online hoger onderwijs (hbo en wo)
De regeling is bedoeld om (zoals aangekondigd in de visiebrief) instellingen, passend bij hun profiel, te laten experimenteren met verschillende vormen van open en online onderwijs. Projecten dragen bij aan de onderwijskwaliteit, de toegankelijkheid van onderwijsmateriaal, en de toegankelijkheid van Nederlandse onderwijsinstellingen. SURF (ICT-samenwerkingsorganisatie van het onderwijs en onderzoek in Nederland) adviseert de Minister over de projectaanvragen en ondersteunt de instellingen tijdens de uitvoering van de projecten. Onder begeleiding van SURF zijn in 2015 elf projecten gestart, in 2016 waren dat er twaalf en in 2017 wederom elf. De projecten kennen een looptijd van maximaal 16 maanden. Deze instellingen hebben maximaal € 100.000 aangevraagd en matchen dit zelf met ten minste hetzelfde bedrag. Daarnaast voert SURF een Kennisagenda uit, gericht op het opdoen, ontwikkelen en delen van kennis over online onderwijs en open leermaterialen in de Nederlandse context. De resultaten van de projecten van de instellingen zijn hiervoor belangrijke input.
Overig (hbo en wo)
Bij dit financiële instrument zijn afzonderlijk voor de sectoren hbo en wo overige toekenningen opgenomen die gelijk dan wel kleiner zijn dan € 1 miljoen. Het budget voor subsidies op artikel 6 (hbo) is verhoogd met € 0,6 miljoen als gevolg van een technische herschikking over de instrumenten binnen het hbo van de middelen voor het lerarenbeleid en met € 0,6 miljoen voor het verlengen en intensiveren van het project Goed voorbereid naar de pabo als onderdeel van het gelijke kansenprogramma.
Opdrachten
Uitbesteding (hbo en wo)
Voor de beleidsontwikkeling worden opdrachten verstrekt voor het uitvoeren van diensten. Het gaat hierbij met name om opdrachten voor beleidsgericht onderzoek en communicatie rondom het studievoorschot.
Bijdrage aan agentschappen
Dienst Uitvoering Onderwijs
De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor deze begrotingsartikelen.
Bijdrage aan ZBO’s en RWT’s
NWO
Praktijkgericht onderzoek hbo: Van hogescholen wordt verwacht dat zij een centrale rol in de Nederlandse en internationale kennisinfrastructuur vervullen. Voor praktijkgericht onderzoek hebben hogescholen direct toegang tot de competitieve onderzoekgeldstroom voor het hbo bij het NWO; het RAAK-programma (voormalige Regeling bevordering kennisfunctie hogescholen). In 2017 honoreerde Regieorgaan SIA 290 projecten (van 550 indieningen). Ultimo 2017 waren er 420 lopende projecten. In 2017 zijn 221 projecten gestart.
Promotiebeurs voor Leraren: Leraren in het po, vo, mbo, so en hbo worden in staat gesteld om promotieonderzoek te verrichten dat uitmondt in een proefschrift. In 2017 is via NWO aan 49 leraren een nieuwe beurs voor een periode van vijf jaar verstrekt.
Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO)
De NVAO is als onafhankelijke, binationale accreditatieorganisatie opgericht door de Nederlandse en Vlaamse overheid en geeft een deskundig en objectief oordeel over de kwaliteit van het hoger onderwijs in Nederland en Vlaanderen. Dit betreft de bijdrage die de Nederlandse overheid rechtstreeks aan de NVAO vergoedt voor de uitvoering van haar taken.
Bijdrage aan (inter)nationale organisaties
Organisaties
Het betreft hier de (structurele) bekostiging van organisaties die beleidsmatig prioritaire taken uitvoeren, ofwel activiteiten uitvoeren die betrekking hebben op de belangenbehartiging van studenten, ofwel taken uitvoeren die voortkomen uit verdragsrechtelijke verplichtingen.
Ontvangsten
De ontvangsten betreffen met name terugvorderingen bij instellingen en andere subsidieontvangers, bijvoorbeeld als gevolg van een getroffen afbetalingsregeling of door correcties en eindafrekeningen op in eerdere jaren toegekende bekostiging en subsidies.
A. Algemene doelstelling
Bevorderen van internationale samenwerking en uitwisseling ter ondersteuning en versterking van de kwaliteit van onderwijs, cultuur en wetenschap en ter verdere ontwikkeling van internationale competenties van lerenden, docenten, kunstenaars en wetenschappers.
B. Rol en verantwoordelijkheid
Stimuleren
Bij het uitvoeren van de algemene doelstelling ligt de nadruk op het zoveel mogelijk stimuleren en ondersteunen van instellingen en burgers om zich op een internationale omgeving te oriënteren. Daartoe zorgt de Minister vanuit haar stelselverantwoordelijkheid voor de benodigde internationaal-bestuurlijke randvoorwaarden, bijvoorbeeld door afspraken te maken over wederzijdse beroepserkenning, kwaliteitszorg en grensverkeer en door de uitwisseling van best practices. De Minister opereert hierbij binnen multilaterale kaders als de Europese Unie, OESO en de Unesco en andere – vaak daarbij aangesloten – organisaties, alsmede via bilaterale contacten, verdragen, Memorandums of Understanding, etc. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van stimuleringsmaatregelen in de vorm van fondsen en beurzen en worden faciliterende en uitvoerende instanties gefinancierd, zoals stichting EP-Nuffic, Neth-ER en het Duitsland Instituut Amsterdam. De bevordering van internationale samenwerking is ondersteunend aan de beleidsdoelstellingen van OCW. De voorgenomen activiteiten zijn dan ook voor een belangrijk deel opgenomen in de betreffende beleidsartikelen.
Indicatoren/kengetallen
Internationale – ondersteunende – maatregelen laten zich moeilijk vangen in «harde» cijfers en beleidsconclusies. In gevallen waar dit wel mogelijk is, bijvoorbeeld bij de bevordering van in- en uitgaande studiemobiliteit of bij de bevordering van culturele activiteiten in het buitenland, zijn relevante cijfers te volgen op Onderwijs in Cijfers. De website Trends in Beeld biedt informatie over de indicatoren over o.a. het programma Erasmus+, maar ook de prestaties van de beroepsbevolking worden internationaal vergeleken in het kader van het «Programme for International Assessment of Adult Competencies» (PIAAC).
C. Beleidsconclusies
In 2017 is de door de Europese Commissie verplichte tussentijdse evaluatie naar de impact van het Europese programma Erasmus+(2014–2020) afgerond. De bevindingen uit de evaluatie bevestigen de relevantie, effectiviteit en populariteit in de EU van Erasmus+. Daarnaast is de conclusie dat Erasmus+ een duidelijke Europese toegevoegde waarde heeft voor de directe begunstigden en onderwijsorganisaties, en indirect ook op het onderwijsbeleid en systeem.
D. Budgettaire gevolgen van beleid
Realisatie |
Vastgestelde begroting |
Verschil |
HGIS realisatie |
||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
2017 |
2017 |
2017 |
||||
Verplichtingen |
8.673 |
13.973 |
14.645 |
11.001 |
13.080 |
10.744 |
2.336 |
||||
Uitgaven |
15.704 |
12.330 |
12.669 |
12.281 |
11.625 |
11.538 |
87 |
932 |
|||
Subsidies |
1.422 |
1.297 |
1.559 |
1.595 |
856 |
1.573 |
– 717 |
186 |
|||
– |
Duitsland Instituut Amsterdam (DIA) |
842 |
773 |
724 |
632 |
0 |
612 |
–612 |
|||
– |
Netherlands house for Education and Research (Neth-ER) |
450 |
450 |
600 |
600 |
600 |
600 |
0 |
|||
– |
Frans-Nederlandse academie (FNA) |
20 |
0 |
||||||||
– |
Incidentele subsidies voor het uitwisselen van cultuur |
130 |
24 |
135 |
211 |
186 |
172 |
14 |
186 |
||
– |
Overige incidentele subsidies |
30 |
100 |
152 |
70 |
189 |
–119 |
||||
Opdrachten |
262 |
6 |
359 |
1.002 |
56 |
207 |
– 151 |
0 |
|||
– |
Beleidsonderzoek en benchmarking |
153 |
6 |
33 |
61 |
30 |
100 |
–70 |
|||
– |
Incidentele Internationale activiteiten |
109 |
22 |
3 |
23 |
107 |
–84 |
||||
– |
EU-Voorzitterschap |
304 |
938 |
3 |
3 |
||||||
Bijdragen aan (inter)nationale organisaties |
13.520 |
10.577 |
10.301 |
9.234 |
10.287 |
9.308 |
979 |
320 |
|||
– |
OCW-vertegenwoordiging in het buitenland |
1.631 |
141 |
135 |
135 |
135 |
135 |
0 |
135 |
||
– |
Nuffic |
5.455 |
4.690 |
3.505 |
3.566 |
3.838 |
3.562 |
276 |
|||
– |
Nederlandse Taalunie |
3.179 |
3.224 |
4.140 |
2.806 |
2.821 |
2.858 |
–37 |
|||
– |
Europa College Brugge |
30 |
30 |
30 |
30 |
30 |
30 |
0 |
|||
– |
Unesco |
8 |
20 |
–20 |
|||||||
– |
OESO CERI |
70 |
67 |
69 |
71 |
74 |
76 |
–2 |
|||
– |
Fulbright Center |
408 |
388 |
368 |
368 |
368 |
368 |
0 |
|||
– |
DCCIC |
90 |
90 |
90 |
90 |
90 |
–90 |
||||
– |
Stichting Ons Erfdeel |
185 |
185 |
185 |
185 |
185 |
185 |
0 |
185 |
||
– |
Nationaal Agentschap Erasmus + Onderwijs & Training |
1.748 |
1.762 |
1.779 |
1.963 |
2.208 |
1.959 |
249 |
|||
– |
Programma's Rijksdienst voor Ondernemend Nederland |
716 |
0 |
||||||||
– |
EU-programma's en activiteiten |
20 |
0 |
25 |
–25 |
||||||
– |
Duitsland Instituut Amsterdam (DIA) |
628 |
628 |
||||||||
Bijdragen aan andere begrotingshoofdstukken |
500 |
450 |
450 |
450 |
426 |
450 |
– 24 |
426 |
|||
– |
Vlaams-Nederlands huis DeBuren (Hoofdstuk V BuZa) |
500 |
450 |
450 |
450 |
426 |
450 |
–24 |
426 |
||
Ontvangsten |
754 |
310 |
113 |
1 |
24 |
99 |
– 75 |
E. Toelichting op de instrumenten
De realisatie van de uitgaven 2017 ligt € 0,1 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de verplichtingen is € 2,3 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. Het betreft hier voornamelijk een mutatie ter ophoging van het verplichtingenbudget voor stichting EP-Nuffic, vanwege een verschuiving in subsidiering van schooljaren naar kalenderjaren. De realisatie van de ontvangsten is € 0,07 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. De ontvangsten zijn lager omdat er in 2017 geen subsidies zijn vastgesteld waaruit een terugvordering voortvloeit.
Subsidies
Duitsland Instituut Amsterdam
Op basis van een advies van de Auditdienst Rijk is deze post in 2017 verplaatst van subsidies naar het instrument Bijdragen aan (inter)nationale organisaties.
Neth-ER
De vereniging Neth-ER is opgericht in 2006 door acht Nederlandse veldorganisaties werkzaam op de gebieden onderzoek, onderwijs en innovatie. De leden van Neth-ER bestaan op dit moment uit: MBO-raad; EP-Nuffic; KNAW; NFU; TNO; VSNU; Vereniging Hogescholen; NWO; ISO; JOB; LSVB; en ZonMw. Het gezamenlijke doel van de vereniging is om de Nederlandse participatie aan de Europese programma’s te vergroten door de leden onder andere te voorzien van informatie over het Europees beleidsproces en het versterken van het netwerk van de leden. Daarnaast vormt Neth-ER ook een platform voor vroegtijdige afstemming tussen OCW en de in Neth-ER verenigde veldorganisaties op het gebied van Europees onderwijs- en wetenschapsbeleid. Neth-ER wordt gefinancierd vanuit bijdragen van de leden en een aanvullende subsidie van OCW.
Bijdragen aan (inter)nationale organisaties
Nuffic
In 2017 is de tijdelijke fusienaam EP-Nuffic aangepast naar de definitieve naam Nuffic. Nuffic ondersteunt de internationalisering in het onderwijs. In het primair en voortgezet onderwijs doet Nuffic dit met kennis en kleine financiële bijdrages voor onder meer expertiseontwikkeling en mobiliteit van leerlingen, onderwijzend personeel, voor vroegtijdig vreemdetalenonderwijs, tweetalig onderwijs en internationale uitwisseling.
Nederlandse Taalunie
De Nederlandse Taalunie is de verdragsorganisatie waarin Nederland, Vlaanderen en Suriname samenwerken op het gebied van het Nederlands. De Taalunie is de organisatie die namens de overheden van Nederland en Vlaanderen het taalbeleid vormgeeft. De Taalunie stimuleert ook de uitwerking van door het Comité van Ministers vastgesteld beleid door organisaties te steunen die op veel taalgebonden terreinen werkzaam zijn.
Fulbright Center
Het Fulbright Center verzorgt mobiliteitsprogramma’s voor het hoger onderwijs via beurzen voor uitwisseling met de Verenigde Staten (met bijdragen van de Amerikaanse regering).
Cultural Contact Point
Het Cultural Contact Point geeft advies over de subsidieregelingen van het EU-cultuurprogramma en biedt begeleiding bij het doen van een aanvraag. Het is een uitvoerend orgaan ten behoeve van het EU-Cultuurprogramma en ondergebracht bij DutchCulture centre for international cooperation(DCCIC). In 2017 is de reservering voor de bijdrage aan het Cultural Contact Point overgedragen naar artikel 14.
Stichting Ons Erfdeel
De Vlaams-Nederlandse vereniging Ons Erfdeel wil de cultuur van Vlaanderen en Nederland in het buitenland bekend maken en de culturele samenwerking tussen de Nederlandssprekenden bevorderen, onder meer met behulp van het tijdschrift Ons Erfdeel en het Jaarboek The Low Countries, Septentrion en de Franse Nederlanden.
Nationaal Agentschap Erasmus+
Het Nationaal Agentschap Erasmus+ Onderwijs en Training is samen met het Nationaal Agentschap Erasmus+ Jeugd belast met het beheer en de uitvoering in Nederland van het EU programma Erasmus+. Het Nationaal Agentschap Erasmus+ Onderwijs en Training is een samenwerking van EP-Nuffic en Cinop.
Duitsland Instituut Amsterdam
Het Duitsland Instituut Amsterdam (DIA) genereert en verspreidt kennis in Nederland over de ontwikkelingen in Duitsland op het raakvlak van onderwijs, wetenschap en maatschappij. Het instituut doet dat onder meer met behulp van wetenschappelijk onderzoek, onderwijsprojecten en voorlichtingsactiviteiten (cofinanciering met Universiteit van Amsterdam en Deutsche Akademische Austausch Dienst (DAAD)). Daarnaast stimuleert het DIA het onderwijs in de Duitse taal in Nederland.
Bijdragen aan andere begrotingshoofdstukken
Vlaams-Nederlands Huis De Buren
Het Vlaams-Nederlands Huis De Buren is in 2004 opgericht door de Nederlandse en Vlaamse regering als een culturele organisatie en als ruimte voor debat en reflectie (subsidiëring vindt plaats via begrotingshoofdstuk V (Buitenlandse Zaken)).
Internationale uitgaven OCW-breed
Het vergroten van internationale mobiliteit en grensoverschrijdende samenwerking tussen instellingen is een inzet die niet alleen plaatsvindt op dit artikel. Veel internationaliseringsbeleid is elders ondergebracht binnen de OCW-begroting. Hieronder is een overzicht opgenomen van de totale internationale uitgaven van OCW per beleidsartikel en daaraan gekoppeld, welk deel daarvan deel uitmaakt van de Homogene groep internationale samenwerking (HGIS), die wordt gecoördineerd door het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Realisatie |
Vastgestelde begroting |
Verschil |
HGIS realisatie |
|||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
2017 |
2017 |
2017 |
|
Primair onderwijs (artikel 1) |
22.015 |
16.854 |
15.889 |
16.029 |
13.763 |
12.577 |
1.186 |
|
Voortgezet onderwijs (artikel 3) |
4.179 |
4.083 |
4.174 |
3.938 |
4.113 |
3.810 |
303 |
|
Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (artikel 4) |
1.181 |
820 |
1.457 |
800 |
816 |
800 |
16 |
|
Hoger beroepsonderwijs (artikel 6) |
3.453 |
3.155 |
3.155 |
3.155 |
2.858 |
2.858 |
0 |
2.858 |
Wetenschappelijk onderwijs (artikel 7) |
72.759 |
67.727 |
69.410 |
69.408 |
62.955 |
62.295 |
660 |
49.001 |
Internationaal beleid (artikel 8) |
15.704 |
12.171 |
12.669 |
12.281 |
11.625 |
11.538 |
87 |
932 |
Studiefinanciering (artikel 11) |
68.783 |
73.524 |
83.373 |
86.913 |
86.746 |
85.000 |
1.746 |
|
Kunsten (artikel 14) |
12.847 |
12.174 |
||||||
Cultureel erfgoed (artikel 14) |
2.336 |
2.399 |
||||||
Media (artikel 14 en 15) |
2.140 |
1.849 |
||||||
Cultuur (artikel 14) |
14.121 |
18.155 |
15.850 |
15.923 |
–73 |
4.640 |
||
Media (artikel 15) |
152 |
106 |
113 |
110 |
3 |
|||
Onderzoek en wetenschappen (artikel 16) |
91.438 |
92.848 |
92.335 |
95.358 |
98.284 |
90.134 |
8.150 |
454 |
Totaal |
296.835 |
287.604 |
296.735 |
306.143 |
297.123 |
285.045 |
12.078 |
57.885 |
Toelichting:
De internationale culturele uitgaven van OCW (Kunsten, Cultureel erfgoed en Media) zijn vanaf 2015 conform de begrotingsartikelen ingedeeld in twee posten van artikel 14 (Cultuur) en artikel 15 (Media).
De uitgaven op de Homogene groep internationale samenwerking (HGIS) zijn begrepen in de totale realisaties in het jaar 2017.
De beleidsprestaties zijn – waar nodig en relevant – toegelicht bij de betreffende beleidsartikelen.
Voor artikel 11 (Studiefinanciering) geldt dat de bedragen indicaties zijn van de omvang van uitgaven aan internationale studiefinanciering (diplomamobiliteit). Het betreft zowel de relevante als niet-relevante uitgaven voor meeneembare studiefinanciering (dit is uitgaande studentenmobiliteit) en voor inkomende mobiliteit (EU-studenten die een vorm van collegegeldvergoeding krijgen).
A. Algemene doelstelling
De kwaliteit van het onderwijs wordt gewaarborgd door de beschikbaarheid van voldoende personeel van voldoende kwaliteit voor alle onderwijsdeelnemers.
B. Rol en verantwoordelijkheid
De Minister is verantwoordelijk voor een onderwijsstelsel dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten en ambities van individuele leerlingen/studenten en bij de behoefte van de maatschappij. De leraar en de schoolleider zijn daarbij cruciaal.
Financieren
De Minister draagt bij aan het lerarenbeleid op scholen door het financieren van projecten op het gebied van arbeidsmarkt- en personeelsbeleid.
Stimuleren
De Minister is verantwoordelijk voor de uitvoering van directe stimuleringsmaatregelen ten behoeve van de ontwikkeling van de kwaliteit en professionaliteit van docenten en het bijdragen aan een aantrekkelijk beroep.
Regisseren
De Minister draagt verantwoordelijkheid voor het borgen van de onderwijskwaliteit van scholen. Om deze verantwoordelijkheid waar te maken levert hij een bijdrage aan het zorgen voor voldoende docenten van voldoende kwaliteit. Hij doet dat door wetten en regels uit te vaardigen voor goed bestuur, door een dialoog te voeren met en toezicht te houden op belanghebbenden, en zo nodig actief regie te voeren.
Indicatoren/kengetallen
De indicatoren voor het arbeidsmarkt- en personeelsbeleid worden beschreven in de beleidsagenda en in Trends in Beeld. Het Dashboard Lerarenagenda geeft een beeld van de voortgang voor alle zeven agendalijnen van de Lerarenagenda.
C. Beleidsconclusies
Het beleid, zoals voorgenomen in de begroting 2017 voor het arbeidsmarkt- en personeelsbeleid, is overeenkomstig uitgevoerd. Het afgelopen jaar is gewerkt aan de implementatie van de bestuurlijke afspraken en het realiseren van de doelen van de Lerarenagenda. In het beleidsverslag is aangegeven dat de voorgenomen (gedeeltelijke) invoering van de Wet op het beroep van leraar en het lerarenregister is gerealiseerd. Positief zijn de ontwikkelingen met opleiden in de school (samen opleiden): ook in het mbo zijn instellingen hier mee begonnen in 2017. Volgens de loopbaanmonitor is het aandeel startende leraren dat aangeeft begeleid te worden in het vo licht gedaald en in het po gestegen.
D. Budgettaire gevolgen van beleid
Realisatie |
Vastgestelde begroting |
Verschil |
|||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
2017 |
2017 |
|||||
Verplichtingen |
366.525 |
153.898 |
168.537 |
188.280 |
152.191 |
177.431 |
– 25.240 |
||||
Uitgaven |
343.509 |
339.016 |
209.749 |
208.594 |
162.367 |
179.667 |
– 17.300 |
||||
Bekostiging |
156.953 |
157.130 |
18.720 |
24.612 |
27.820 |
31.584 |
– 3.764 |
||||
• |
Hoofdbekostiging |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|||
– |
Beloning LeerKracht lumpsum po/vo/bve |
0 |
|||||||||
• |
Prestatiebox |
33.700 |
33.700 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|||
– |
Professionalisering po/vo/bve |
33.700 |
33.700 |
0 |
|||||||
• |
Aanvullende bekostiging |
123.253 |
123.430 |
18.720 |
24.612 |
27.820 |
31.584 |
–3.764 |
|||
– |
Functiemix VO Randstadregio's |
61.089 |
61.075 |
0 |
|||||||
– |
Salarismix MBO Randstadregio's |
40.906 |
41.001 |
0 |
|||||||
– |
Tegemoetkoming kosten opleidingsscholen |
15.760 |
16.120 |
18.720 |
24.612 |
27.820 |
31.584 |
–3.764 |
|||
– |
G.O.- en vakbondsfaciliteiten po |
5.498 |
5.234 |
0 |
|||||||
Subsidies |
161.865 |
156.984 |
177.228 |
167.251 |
125.339 |
138.197 |
– 12.858 |
||||
– |
Lerarenbeurs/zij-instroom |
85.810 |
81.474 |
111.722 |
115.534 |
109.945 |
122.633 |
–12.688 |
|||
– |
impuls lerarentekorten vo en wetenschap en techniek pabo |
7.366 |
16.103 |
20.366 |
16.774 |
2.625 |
2.977 |
–352 |
|||
– |
Versterking samenwerking lerarenopleidingen en scholen |
15.510 |
17.942 |
16.779 |
17.418 |
63 |
0 |
63 |
|||
– |
Verankering academische opleidingsschool |
2.530 |
2.665 |
2.383 |
1.120 |
0 |
|||||
– |
InnovatieImpuls Onderwijs |
4.883 |
2.726 |
385 |
0 |
||||||
– |
Arbeidsmarkt-/kennisactiviteiten po |
2.230 |
2.230 |
0 |
|||||||
– |
Onderwijscoöperatie |
2.900 |
2.900 |
2.908 |
3.015 |
2.945 |
2.945 |
0 |
|||
– |
Open Universiteit (LOOK) |
14.412 |
1.937 |
0 |
|||||||
– |
Promotiebeurs voor leraren |
6.803 |
7.874 |
7.610 |
6.502 |
3.251 |
3.375 |
–124 |
|||
– |
Projecten professionalisering |
1.079 |
959 |
1.327 |
1.092 |
3.899 |
3.700 |
199 |
|||
– |
Projecten regionale arbeidsmarktproblematiek |
5.356 |
7.335 |
4.733 |
654 |
0 |
|||||
– |
Caribisch Nederland |
2.097 |
2.097 |
2.308 |
0 |
||||||
– |
Overige projecten |
10.889 |
10.742 |
6.707 |
5.142 |
2.611 |
2.567 |
44 |
|||
Opdrachten |
9.571 |
9.168 |
7.302 |
10.908 |
3.654 |
4.394 |
– 740 |
||||
– |
Onderzoek, ramingen en communicatie |
9.571 |
9.168 |
7.302 |
3.837 |
2.685 |
3.494 |
–809 |
|||
– |
Leraren- en schoolleiders |
7.071 |
969 |
900 |
69 |
||||||
Bijdrage aan agentschappen |
7.173 |
7.770 |
6.499 |
5.823 |
5.554 |
5.492 |
62 |
||||
– |
Dienst Uitvoering Onderwijs |
7.173 |
7.770 |
6.499 |
5.823 |
5.554 |
5.492 |
62 |
|||
Bijdragen aan ZBO's/RWT's |
7.947 |
7.964 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
||||
– |
Stichting Vervangingsfonds Bedrijfsgezondheid |
7.947 |
7.964 |
0 |
|||||||
Ontvangsten |
8.576 |
6.544 |
7.596 |
12.319 |
11.319 |
6.000 |
5.319 |
E. Toelichting op de instrumenten
De realisatie van de uitgaven 2017 is € 17,3 miljoen lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. De realisatie van de ontvangsten is € 5,3 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting.
Bekostiging
Aanvullende bekostiging
Tegemoetkoming kosten opleidingsscholen: Opleidingsscholen ontvangen aanvullende bekostiging om gezamenlijk leraren op de werkplek op te leiden. De realisatie is € 3,8 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. Het aantal studenten dat bepalend is voor het niveau van de bekostiging op de opleidingsscholen heeft niet het maximum bereikt.
Subsidies
Om de realisatie van verschillende beleidsdoelstellingen te bewerkstelligen worden subsidies verstrekt. De belangrijkste subsidies zijn de lerarenbeurs (t.b.v. bachelor- en masteropleiding voor leraren po, vo, mbo en hbo), zij-instroom (t.b.v. instroom uit andere beroepssectoren), impuls tekortvakken vo, wetenschap en techniek pabo en de promotiebeurs voor leraren. De realisatie op de subsidies is € 12,9 miljoen lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Dit is grotendeels (€ 12,7 miljoen) veroorzaakt binnen de lerarenbeurs. De aanvragen voor een lerarenbeurs bleven achter bij wat oorspronkelijk was geraamd.
Opdrachten
Door middel van opdrachten worden beleidsgerichte activiteiten en onderzoeken uitgevoerd. De realisatie op de opdrachten is € 0,7 miljoen lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting.
Bijdrage aan agentschappen
Dienst Uitvoering Onderwijs: De bijdrage aan agentschappen betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) voor dit begrotingsartikel. DUO is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van de bekostiging van instellingen, studiefinanciering en informatievoorziening. De realisatie op de bijdrage aan agentschappen is € 0,1 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting.
Ontvangsten
De ontvangsten zijn € 5,3 miljoen hoger doordat meer leraren, die hun opleiding niet of niet voldoende hebben afgerond in voorgaande jaren, de toegekende beurs hebben terugbetaald.
A. Algemene doelstelling
Het stelsel van studiefinanciering biedt studenten in het hoger onderwijs en deelnemers in de beroepsopleidende leerweg de financiële mogelijkheden om in Nederland en daarbuiten onderwijs te kunnen volgen.
B. Rol en verantwoordelijkheid
De Minister is verantwoordelijk voor de doeltreffende en doelmatige werking van het stelsel van studiefinanciering, zoals geregeld in de Wet studiefinanciering 2000.
Financieren
De Minister financiert het stelsel waarbij de financiële toegankelijkheid is gewaarborgd: er zijn geen onoverkomelijke financiële belemmeringen om te gaan studeren. Tegelijkertijd wordt recht gedaan aan het principe dat studeren ook een investering door de student zelf is. Tevens wordt recht gedaan aan de bijdrage die ouders daaraan kunnen leveren.
Indicatoren/kengetallen
Voor indicatoren over studiefinanciering wordt verwezen naar Trends in Beeld.
C. Beleidsconclusies
Zie ook het beleidsverslag.
Studievoorschot
Sinds het studiejaar 2015/2016 vallen nieuwe studenten onder het studievoorschot. Bij de eerste effectmeting liet de instroom in het hoger onderwijs een daling in dit studiejaar zien, na een piek (de boeggolf) in de aanloopjaren naar het studievoorschot. Juni 2017 verscheen de tweede effectmeting na invoering van het studievoorschot. In 2016/2017 is het aantal nieuwe bachelor studenten in het hoger onderwijs gestegen met 7% ten opzichte van 2015/2016. Er blijkt ook een herstel naar de traditionele deelnamepatronen van vóór de boeggolf (het studiejaar 2012/2013). Het aantal nieuwe wo-studenten is hoger dan in dat jaar en het aantal nieuwe hbo-studenten is op hetzelfde niveau.
Programma Vernieuwing Studiefinanciering (PVS)
Het Programma Vernieuwing Studiefinanciering (PVS) omvat de integrale vernieuwing van de uitvoering van de studiefinancieringssystemen bij de Dienst Uitvoering Onderwijs en zorgt voor een toekomstvaste en efficiëntere uitvoering. In 2017 is nieuwe software opgeleverd die het mogelijk maakt voor mbo 3/4-studenten en ho-studenten om studiefinanciering aan te vragen. Vanaf 2016 konden reeds de ruim 700.000 terugbetalers en een deel van mbo’ers op niveau 1 en 2 de nieuwe functionaliteit benutten. Voor de afronding van PVS is de conversie van de WSF-gegevens naar het nieuwe systeem de grootste programma-activiteit. PVS wordt in 2018 afgerond, waardoor alle studenten zijn aangesloten op PVS.
D. Budgettaire gevolgen van beleid
Realisatie |
Vastgestelde begroting |
Verschil |
|||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
2017 |
2017 |
|||||
Verplichtingen |
4.150.351 |
4.846.345 |
4.367.687 |
5.828.062 |
4.563.829 |
4.537.556 |
26.273 |
||||
Uitgaven |
4.150.351 |
4.846.345 |
4.367.687 |
5.828.062 |
4.563.829 |
4.537.556 |
26.273 |
||||
Inkomensoverdracht |
2.446.647 |
3.011.892 |
2.261.813 |
3.202.597 |
1.496.930 |
1.528.810 |
– 31.880 |
||||
• |
Basisbeurs |
1.226.945 |
1.363.422 |
1.307.103 |
1.014.122 |
741.403 |
775.401 |
–33.998 |
|||
– |
Gift ( R) |
1.001.245 |
989.938 |
1.045.073 |
1.075.460 |
1.108.885 |
1.111.853 |
–2.968 |
|||
– |
Prestatiebeurs (NR) |
225.700 |
373.484 |
262.030 |
–61.338 |
–367.482 |
–336.452 |
–31.030 |
|||
• |
Aanvullende beurs |
616.913 |
683.797 |
736.390 |
757.761 |
777.233 |
799.282 |
–22.049 |
|||
– |
Gift ( R) |
528.140 |
537.091 |
579.340 |
585.282 |
608.481 |
636.122 |
–27.641 |
|||
– |
Prestatiebeurs (NR) |
88.774 |
146.706 |
157.051 |
172.479 |
168.752 |
163.160 |
5.592 |
|||
• |
Reisvoorziening |
450.303 |
819.053 |
167.521 |
1.420.507 |
–41.301 |
–53.175 |
11.874 |
|||
– |
Bijdrage aan vervoersbedrijven ( R) |
681.165 |
1.124.222 |
384.717 |
1.605.171 |
122.391 |
143.647 |
–21.256 |
|||
– |
Gift ( R) |
541.148 |
521.861 |
594.044 |
639.958 |
668.643 |
669.431 |
–788 |
|||
– |
Prestatiebeurs ( R) |
–772.010 |
–827.030 |
–811.239 |
–824.622 |
–832.335 |
–866.253 |
33.918 |
|||
• |
Overige uitgaven |
152.485 |
145.620 |
50.798 |
10.207 |
19.595 |
7.302 |
12.293 |
|||
– |
Overige uitgaven relevant ( R) |
100.891 |
170.521 |
97.552 |
117.723 |
285.356 |
100.052 |
185.304 |
|||
– |
Caribisch Nederland ( R) |
2.809 |
2.129 |
3.013 |
3.320 |
3.491 |
3.013 |
478 |
|||
– |
Overige uitgaven niet-relevant (NR) |
48.785 |
–27.030 |
–49.767 |
–110.836 |
–269.252 |
–95.763 |
–173.489 |
|||
Leningen |
1.576.661 |
1.713.785 |
1.974.217 |
2.500.210 |
2.934.328 |
2.903.155 |
31.173 |
||||
– |
Rentedragende lening (NR) |
1.434.492 |
1.551.003 |
1.771.421 |
2.238.174 |
2.612.321 |
2.629.864 |
–17.543 |
|||
– |
Collegegeldkrediet (NR) |
142.169 |
162.782 |
202.796 |
262.036 |
322.007 |
273.291 |
48.716 |
|||
Bijdrage aan agentschappen |
127.043 |
120.668 |
131.657 |
125.255 |
132.571 |
105.591 |
26.980 |
||||
– |
Dienst Uitvoering Onderwijs ( R) |
127.043 |
120.668 |
131.657 |
125.255 |
132.571 |
105.591 |
26.980 |
|||
Ontvangsten |
737.384 |
751.400 |
764.976 |
795.034 |
826.628 |
865.237 |
– 38.609 |
||||
– |
Ontvangen rente en relevante hoofdsom ( R) |
213.912 |
186.151 |
154.920 |
128.017 |
106.887 |
128.068 |
–21.181 |
|||
– |
Kortlopende vorderingen ( R) |
105.077 |
96.423 |
92.801 |
83.054 |
93.778 |
93.003 |
775 |
|||
– |
Terugontvangen hoofdsom (NR) |
418.395 |
468.826 |
517.254 |
583.963 |
625.963 |
644.166 |
–18.203 |
Realisatie |
Vastgestelde begroting |
Verschil |
|||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
2017 |
2017 |
|||
Totaal programma-uitgaven |
4.150.351 |
4.846.345 |
4.367.687 |
5.828.062 |
4.563.829 |
4.537.556 |
26.273 |
||
Relevante uitgaven: |
2.210.431 |
2.639.400 |
2.024.157 |
3.327.547 |
2.097.483 |
1.903.456 |
194.027 |
||
Niet-relevante uitgaven: |
1.939.920 |
2.206.945 |
2.343.531 |
2.500.515 |
2.466.346 |
2.634.100 |
–167.754 |
||
Totaal ontvangsten |
737.384 |
751.400 |
764.976 |
795.034 |
826.628 |
865.237 |
– 38.609 |
||
Relevante ontvangsten: |
318.989 |
282.574 |
247.721 |
211.071 |
200.665 |
221.071 |
–20.406 |
||
Niet-relevante ontvangsten: |
418.395 |
468.826 |
517.254 |
583.963 |
625.963 |
644.166 |
–18.203 |
E. Toelichting op de instrumenten
Zowel voor de uitgaven als de ontvangsten wordt een onderscheid gemaakt tussen relevant en niet-relevant. Relevant betekent: relevant voor het EMU-saldo en daarmee relevant voor het uitgavenkader. De relevante uitgaven worden hoofdzakelijk gevormd door de studiefinanciering die meteen als gift wordt toegekend en uitgekeerde prestatiebeurs die wordt omgezet in een gift (na behalen diploma binnen tien jaar). Onder de niet-relevante uitgaven vallen vooral de prestatiebeurs (zolang die nog niet is omgezet in een gift) en de rentedragende leningen. Deze uitgaven zijn niet-relevant voor het uitgavenkader, maar worden wel meegerekend in de EMU-schuld.
De relevante ontvangsten worden vooral gevormd door de ontvangen rente op leningen. De niet-relevante ontvangsten betreffen hoofdzakelijk aflossingen op de hoofdsom van de rentedragende leningen.
De realisatie van de uitgaven lag in 2017 € 26,3 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De relevante uitgaven vielen € 194,0 miljoen hoger uit dan begroot, de niet-relevante uitgaven waren € 167,8 miljoen lager dan begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 38,6 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. De relevante ontvangsten waren € 20,4 miljoen lager dan begroot, de niet-relevante ontvangsten € 18,2 miljoen lager.
De verschillen tussen de begrotingsramingen en de realisaties 2017 worden hierna bij de instrumenten toegelicht.
Inkomensoverdrachten
Basisbeurs
De basisbeurs is een algemene voorziening die er toe bijdraagt dat deelnemers van 18 jaar en ouder in de beroepsopleidende leerweg (bol) financieel in staat worden gesteld om onderwijs te volgen in Nederland en daarbuiten. Sinds de invoering van het studievoorschot ontvangen studenten in het hoger onderwijs (ho) geen basisbeurs meer. Er zijn nog wel studenten die basisbeurs ontvangen omdat zij voor invoering van het studievoorschot zijn begonnen met studeren.
Realisatie |
Vastgestelde begroting |
Verschil |
|||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
2017 |
2017 |
|
Studerenden met basisbeurs |
645.065 |
665.088 |
630.872 |
506.094 |
395.402 |
404.300 |
– 8.898 |
Bol |
229.484 |
237.993 |
238.947 |
236.048 |
230.764 |
230.900 |
–136 |
Hbo |
277.294 |
283.878 |
265.655 |
197.812 |
132.213 |
127.600 |
4.613 |
Wo |
138.287 |
143.217 |
126.270 |
72.234 |
32.425 |
45.800 |
–13.375 |
(Nul)lening en geen basisbeurs |
104.322 |
109.981 |
153.663 |
277.203 |
393.096 |
375.800 |
17.296 |
Bol |
5.409 |
6.235 |
6.975 |
7.702 |
8.432 |
7.200 |
1.232 |
Hbo |
48.277 |
52.994 |
75.663 |
142.916 |
214.365 |
211.900 |
2.465 |
Wo |
50.636 |
50.752 |
71.025 |
126.585 |
170.299 |
156.700 |
13.599 |
Totaal |
749.387 |
775.069 |
784.535 |
783.297 |
788.498 |
780.100 |
8.398 |
Bron: realisatiegegevens DUO
Toelichting:
Uit de realisatiecijfers blijkt dat het totaal aantal studerenden met studiefinanciering in 2017 hoger lag dan geraamd (8.398 studerenden meer).
In de tabel zijn studenten die te maken hebben met het studievoorschot opgenomen in de categorie «(nul)lening en geen basisbeurs», omdat zij geen basisbeurs ontvangen. Deze categorie bevat ook studerenden die hun recht op basisbeurs reeds hebben verbruikt. Het totaal aantal studenten bij de bol is iets hoger dan was geraamd. Bij het hbo is dit ook het geval. Het aantal wo-studenten dat nog recht had op de basisbeurs vanwege het overgangsrecht was lager dan geraamd. Dit wordt in het totaal aantal weer gecompenseerd door het aantal wo-studenten met een (nul)lening zonder basisbeurs wat hoger was dan geraamd.
Realisatie |
Vastgestelde begroting |
Verschil |
|||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
2017 |
2017 |
|
Bol direct gift |
110,6 |
115,6 |
103,2 |
85,0 |
79,3 |
92,6 |
–13,3 |
Bol omzettingen prestatiebeurs in gift |
187,2 |
201,3 |
209,5 |
217,0 |
226,0 |
230,8 |
–4,8 |
Ho direct gift |
2,9 |
2,7 |
2,4 |
2,7 |
3,4 |
0,8 |
2,6 |
Ho omzettingen prestatiebeurs in gift |
700,5 |
670,3 |
730,0 |
770,8 |
800,2 |
787,7 |
12,5 |
Totaal |
1.001,2 |
989,9 |
1.045,1 |
1.075,5 |
1.108,9 |
1.111,9 |
– 3,0 |
Bron: realisatiegegevens DUO
Realisatie |
Vastgestelde begroting |
Verschil |
|||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
2017 |
2017 |
|
Bol toekenningen |
234,2 |
251,8 |
256,7 |
259,5 |
249,8 |
256,6 |
–6,8 |
Bol omzettingen |
–187,2 |
–200,1 |
–208,0 |
–217,0 |
–226,0 |
–229,4 |
3,4 |
Ho toekenningen |
925,6 |
977,9 |
933,7 |
662,8 |
406,8 |
414,4 |
–7,6 |
Ho omzettingen |
–746,9 |
–656,1 |
–720,4 |
–766,6 |
–798,0 |
–778,0 |
–20,0 |
Totaal |
225,7 |
373,5 |
262,0 |
– 61,3 |
– 367,5 |
– 336,5 |
– 31,0 |
Bron: realisatiegegevens DUO
Toelichting:
In de beroeps opleidende leerweg (bol) is in 2017 per saldo € 20,1 miljoen (- € 13,3 miljoen en – € 6,8 miljoen) minder aan basisbeurs uitbetaald dan geraamd. Deze € 20,1 miljoen lagere uitgaven worden voornamelijk veroorzaakt door het lagere studentenaantal en een verschuiving van uitwonende studenten naar thuiswonende studenten. Ook is het aantal eenoudertoeslagen, die ook onder de post basisbeurs vallen, voor deze groep wat lager dan geraamd.
In 2017 is per saldo € 4,8 miljoen minder basisbeurs prestatiebeurs bol in gift omgezet dan geraamd.
In het ho is ten opzichte van de raming € 12,5 miljoen meer basisbeurs omgezet in gift. Dit geldt zowel in het hbo als in het wo. De toekenningen als gift van basisbeurzen aan ho-studenten die al een diploma hebben, zijn € 2,6 miljoen hoger dan geraamd.
De toekenningen basisbeurs als prestatiebeurs in het hoger onderwijs waren € 7,6 miljoen lager dan begroot, omdat er minder studenten waren die nog onder het overgangsrecht vielen en daardoor nog recht hadden op de basisbeurs.
Aanvullende beurs
In de studiefinanciering wordt recht gedaan aan de bijdrage die ouders kunnen leveren aan de studie van hun kinderen. Daarom wordt rekening gehouden met een zogenoemde veronderstelde ouderlijke bijdrage. In het geval dat ouders onvoldoende inkomen hebben om die bijdrage te leveren, hebben studerenden een extra financiële belemmering te overwinnen. Om deze belemmering weg te nemen wordt aan hen een aanvullende beurs verstrekt waarvan de hoogte afhankelijk is van het ouderlijk inkomen.
Realisatie |
Vastgestelde begroting |
Verschil |
|||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
2017 |
2017 |
|
Bol |
106.760 |
112.519 |
115.390 |
115.226 |
112.894 |
110.900 |
1.994 |
Hbo |
82.873 |
85.600 |
88.881 |
86.974 |
88.376 |
89.000 |
–624 |
Wo |
26.765 |
28.077 |
29.202 |
28.540 |
29.288 |
29.900 |
–612 |
Totaal |
216.398 |
226.196 |
233.473 |
230.740 |
230.558 |
229.800 |
758 |
Bron: realisatiegegevens DUO
Toelichting:
Het aantal verstrekte aanvullende beurzen is in 2017, met name in de bol, hoger uitgekomen dan geraamd. Zowel op het hbo als op het wo werden iets minder aanvullende beurzen verstrekt.
Realisatie |
Vastgestelde begroting |
Verschil |
|||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
2017 |
2017 |
|
Bol direct gift |
219,1 |
232,4 |
239,8 |
228,6 |
224,8 |
243,2 |
–18,4 |
Bol omzettingen prestatiebeurs in gift |
121,2 |
130,9 |
135,4 |
139,7 |
147,2 |
151,4 |
–4,1 |
Ho direct gift |
34,7 |
36,5 |
48,1 |
47,1 |
51,3 |
51,4 |
–0,1 |
Ho omzettingen prestatiebeurs in gift |
153,1 |
137,3 |
156,0 |
169,8 |
185,2 |
190,2 |
–5,0 |
Totaal |
528,1 |
537,1 |
579,3 |
585,3 |
608,5 |
636,1 |
– 27,6 |
Bron: realisatiegegevens DUO
Realisatie |
Vastgestelde begroting |
Verschil |
|||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
2017 |
2017 |
|
Bol toekenningen |
146,7 |
158,2 |
167,7 |
174,0 |
171,9 |
169,2 |
2,6 |
Bol omzettingen |
–121,2 |
–128,2 |
–132,8 |
–139,8 |
–147,3 |
–148,7 |
1,5 |
Ho toekenningen |
234,3 |
250,3 |
275,7 |
307,2 |
328,8 |
330,4 |
–1,6 |
Ho omzettingen |
–171,0 |
–133,6 |
–153,6 |
–168,9 |
–184,7 |
–187,8 |
3,1 |
Totaal |
88,8 |
146,7 |
157,0 |
172,5 |
168,8 |
163,2 |
5,6 |
Bron: realisatiegegevens DUO
Toelichting:
De toekenningen van aanvullende beurzen in de bol zijn in 2017 per saldo € 15,8 miljoen lager uitgekomen. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door een administratieve verschuiving van negatieve bedragen ALR (achterstallig lager recht) van de post «overig» naar deze post. Als een student met terugwerkende kracht toch geen recht had op aanvullende beurs of op een lager bedrag dan wordt het bedrag op deze post in mindering gebracht. In de begroting was dit negatieve bedrag bij de post «overige uitgaven» geraamd.
De omzettingen van prestatiebeurs bol naar gift zijn € 4,1 miljoen lager dan geraamd.
De toekenningen als gift van aanvullende beurzen aan ho-studenten zijn € 0,1 miljoen lager dan geraamd. Bij de toekenningen aanvullende beurs als prestatiebeurs in het ho is het verschil ten opzichte van de raming -€ 1,6 miljoen. De omzettingen van aanvullende beurzen in gift bij het ho vielen € 5,0 miljoen lager uit dan geraamd.
Reisvoorziening
Als onderdeel van het stelsel van studiefinanciering, draagt een reisvoorziening bij aan de toegankelijkheid van het onderwijs. Meer in het bijzonder is het doel van de reisvoorziening om studenten te faciliteren in het reizen van huis naar de onderwijsinstelling en van huis naar de stageplaatsen.
Realisatie |
Vastgestelde begroting |
Verschil |
|||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
2017 |
2017 |
|
Aantal gebruikers van het reisrecht |
642.618 |
657.972 |
668.303 |
663.486 |
771.330 |
767.400 |
3.930 |
Bol |
204.514 |
210.984 |
215.151 |
214.627 |
316.008 |
312.400 |
3.608 |
Ho |
438.104 |
446.988 |
453.152 |
448.859 |
455.322 |
455.000 |
322 |
Aantal RBS |
17.688 |
19.345 |
20.614 |
20.568 |
20.480 |
20.700 |
– 220 |
Bol |
2.553 |
2.809 |
2.978 |
3.017 |
3.240 |
2.900 |
340 |
Ho |
15.135 |
16.536 |
17.636 |
17.551 |
17.240 |
17.800 |
–560 |
Totaal |
660.306 |
677.317 |
688.917 |
684.054 |
791.810 |
788.100 |
3.710 |
Bron: realisatiegegevens DUO
Toelichting:
Het aantal studenten dat gebruik heeft gemaakt van de reisvoorziening is in 2017 per saldo iets hoger (totaal 3.710) dan begroot waarbij de verhoging vooral veroorzaakt wordt door bol-studenten. Het aantal bol-studenten is veel hoger dan de jaren hiervoor doordat sinds 2017 minderjarige bol-studenten ook recht hebben op een reisproduct. De hogere realisatie in 2017 zit echter in de meerderjarige bol-studenten. Het aantal studenten dat in 2017 een financiële vergoeding voor studeren in het buitenland ofwel de reisvoorziening buitenland studerenden (RBS) ontving is 220 studenten lager dan geraamd. Het aantal in de bol viel hoger uit dan geraamd, het aantal in het ho juist lager.
Realisatie |
Vastgestelde begroting |
Verschil |
|||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
2017 |
2017 |
|
Betaling aan vervoerbedrijven |
681,2 |
1.124,2 |
384,7 |
1.605,2 |
122,4 |
143,6 |
–21,3 |
Bol prestatiebeurs |
–222,7 |
–242,2 |
–238,9 |
–246,3 |
–307,4 |
–271,3 |
–36,1 |
Bol omzettingen |
145,0 |
159,4 |
181,5 |
193,3 |
196,5 |
211,8 |
–15,3 |
Ho prestatiebeurs |
–549,3 |
–584,8 |
–572,3 |
–578,3 |
–524,9 |
–594,9 |
70,0 |
Ho omzettingen |
370,3 |
335,6 |
385,7 |
419,5 |
448,2 |
429,8 |
18,4 |
RBS en overig |
25,9 |
26,9 |
26,9 |
27,2 |
24,0 |
27,8 |
–3,9 |
Totaal reisvoorziening |
450,3 |
819,1 |
167,5 |
1.420,5 |
– 41,3 |
– 53,2 |
11,9 |
Bron: realisatiegegevens DUO
Toelichting:
De realisatie 2017 van de uitgaven reisvoorziening is totaal € 11,9 miljoen hoger dan geraamd.
De bijdrage aan de vervoersbedrijven is € 21,3 miljoen lager dan geraamd. Dit komt ten eerste door gemiddeld lagere prijzen. In de tweede plaats leverde de afrekening over 2016 die in 2017 is geëffectueerd een meevaller op ten opzichte van de raming.
De reisvoorziening is voor de meeste studerenden onderdeel van de prestatiebeurs. Deze prestatiebeurzen worden relevant negatief geboekt als tegenhanger van de betaling aan de vervoersbedrijven. Voor de bol prestatiebeurs geldt dat dit negatieve bedrag € 36,1 miljoen negatiever was dan geraamd. Dit is het gevolg van hogere gerealiseerde prijzen dan die in de raming waren opgenomen. In het ho is het prestatiebeursbedrag juist € 70 miljoen minder negatief geworden en dat komt door lagere gerealiseerde prijzen dan die in de raming waren opgenomen.
De omzettingen van prestatiebeurs naar gift waren voor de bol-studenten € 15,3 miljoen lager en voor de studenten hoger onderwijs € 18,4 miljoen hoger. Deze bedragen worden voornamelijk bepaald door het aantal studenten dat in 2016 is afgestudeerd en het aantal jaren dat zij recht hebben gehad op de reisvoorziening. Bij de omzettingen basisbeurs waren al dezelfde richtingen van de effecten zichtbaar.
Het verschil tussen begroting en realisatie 2017 bij de reisvergoeding aan studerenden in het buitenland is -€ 3,9 miljoen. Dit wordt veroorzaakt door lagere prijzen.
Overige uitgaven
De overige uitgaven omvatten voornamelijk technische boekingen, waaronder achterstallige rechten, omzettingen van prestatiebeurzen naar rentedragende lening en overige technische correcties tussen relevante- en niet-relevante uitgaven. Daarnaast worden ten laste van dit artikelonderdeel ook uitgaven gedaan aan Caribisch Nederland, EG-studerenden, kwijtscheldingen, voorschotten en handbetalingen. Tot slot worden ook niet-relevante uitgaven aan de reisvoorziening hieronder geschaard. Het totale verschil tussen raming en realisatie 2017 bij overige uitgaven bedraagt € 12,3 miljoen, waarvan € 185,3 miljoen relevant en -€ 173,5 miljoen niet-relevant. Dit grote verschil tussen relevant en niet-relevant wordt voornamelijk veroorzaakt door een incidentele verschuiving van niet-relevante uitgaven naar relevante uitgaven. Het ICT-project PVS bij DUO maakt de schuldenopbouw van studenten namelijk beter inzichtelijk. Een OV-reisvoorziening wordt hierdoor niet langer geboekt als schuld als de student geen reisproduct heeft geactiveerd. Dit leidt tot een wijziging in de boekingssystematiek waarbij eenmalig de OV-schulden van niet-geactiveerde reisproducten worden tegengeboekt (waar dit anders pas bij afstuderen zou gebeuren).
Leningen
De leenmogelijkheden in de studiefinanciering stellen studerenden in staat om hun eigen bijdrage tegen relatief gunstige voorwaarden via de rijksoverheid te financieren.
Naast een rentedragende lening voor levensonderhoud kunnen studenten in het hoger onderwijs gebruik maken van het collegegeldkrediet.
Realisatie |
Vastgestelde begroting |
Verschil |
|||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
2017 |
2017 |
|
Rentedragende lening |
1.434,5 |
1.551,0 |
1.771,4 |
2.238,2 |
2.612,3 |
2.629,9 |
–17,6 |
Collegegeldkrediet |
142,2 |
162,8 |
202,8 |
262,0 |
322,0 |
273,3 |
48,7 |
Totaal |
1.576,7 |
1.713,8 |
1.974,2 |
2.500,2 |
2.934,3 |
2.903,2 |
31,1 |
Bron: realisatiegegevens DUO
Toelichting:
Per saldo zijn in 2017 de niet-relevante uitgaven aan de leenfaciliteit € 31,2 miljoen hoger dan geraamd. De uitgaven aan de rentedragende lening zijn in 2017 per saldo € 17,5 miljoen lager dan geraamd. Dit wordt vooral veroorzaakt door lagere uitgaven aan het levenlanglerenkrediet dat hier ook onder valt. De niet-relevante uitgaven aan collegegeldkrediet zijn gestegen. In totaal is bijna € 49 miljoen meer collegegeldkrediet verstrekt. Dit komt door grotere aantallen studenten die collegegeldkrediet aangevraagd hebben.
Bijdrage aan agentschappen
De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.
Het verschil tussen raming en realisatie 2017 bedraagt € 27 miljoen. Dit is het gevolg van mutaties die al eerder zijn verwerkt: bij Voorjaarsnota is er € 11,7 miljoen beschikbaar gesteld en bij Najaarsnota € 15,5 miljoen. Dit betreft voor € 24,5 miljoen meerkosten voor de afronding van het Programma Vernieuwing Studiefinanciering (PVS). Het programma loopt om technische redenen langer door, zodat de gegevensconversie van 4,6 miljoen klanten zorgvuldig plaats kan vinden. Vanwege het langer doorlopen van het programma is er vertraging in de realisatie van baten die voortvloeien uit dit programma. In het voorjaar van 2018 rondt DUO de integrale vernieuwing van de uitvoering van de studiefinanciering af en zorgt het voor een toekomstvaste en efficiëntere uitvoering.
Ontvangsten
Het terugbetalingssysteem van leningen is naar draagkracht. Wie gelet op zijn of haar inkomen niet kan terugbetalen, hoeft niet of niet volledig terug te betalen. Voor wie bewust leent, is de studielening hiermee een veilig instrument voor de financiering van onderwijs.
Realisatie |
Vastgestelde begroting |
Verschil |
|||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
2017 |
2017 |
|
Hoofdsom (NR) |
418,4 |
468,8 |
517,3 |
584,0 |
626,0 |
644,2 |
–18,2 |
Relevante rentedragende lening |
3,7 |
2,4 |
2,2 |
1,1 |
1,0 |
1,6 |
–0,6 |
Rente ontvangsten |
204,9 |
177,7 |
146,5 |
126,3 |
105,8 |
125,9 |
–20,1 |
Renteloos voorschot |
5,3 |
6,1 |
6,2 |
0,6 |
0,1 |
0,6 |
–0,5 |
Totaal |
632,3 |
655,0 |
672,2 |
712,0 |
732,9 |
772,2 |
– 39,4 |
Bron: realisatiegegevens DUO
Toelichting:
In vergelijking met de raming terugbetaling studieleningen is er in 2017 per saldo € 39,4 miljoen minder ontvangen dan geraamd. De belangrijkste componenten van deze lagere ontvangsten zijn de ontvangsten op de hoofdsom en de rente ontvangsten. Doordat de rente de afgelopen jaren steeds verder is gedaald, is ook het rentebedrag dat studenten terug moeten betalen steeds lager geworden. Dit is zichtbaar door de lagere rente ontvangsten van € 20,1 miljoen.
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
|
---|---|---|---|---|---|
Renteloze voorschotten t/m 1986 |
27,3 |
28,8 |
25,5 |
10,7 |
9,7 |
Rentedragende leningen verstrekt voor 1992 |
21,2 |
15,5 |
13,1 |
13,2 |
12,9 |
Rentedragende leningen verstrekt na 1992 |
12.637,1 |
13.759,0 |
15.044,4 |
16.754,2 |
18.129,8 |
Collegegeldkrediet |
488,1 |
583,3 |
699,9 |
850,0 |
1029,9 |
Totaal |
13.173,7 |
14.386,6 |
15.782,9 |
17.628,1 |
19.182,3 |
Toelichting:
Tabel 11.13 geeft de vorderingsstanden aan het einde van het jaar weer. Het betreft de vorderingen op oud-studenten en op actieve studenten, exclusief de uitgaven aan prestatiebeursleningen.
Realisatie |
Vastgestelde begroting |
Verschil |
|||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
2017 |
2017 |
|
Achterstallig lager recht (ALR) |
48,7 |
50,8 |
47,6 |
41,8 |
53,6 |
47,6 |
6,0 |
Reisvoorziening |
46,7 |
35,1 |
35,2 |
35,2 |
34,2 |
35,2 |
–1,0 |
Overig |
9,7 |
10,5 |
10,0 |
6,0 |
6,0 |
10,2 |
–4,2 |
Totaal |
105,1 |
96,4 |
92,8 |
83,1 |
93,8 |
93,0 |
0,8 |
Bron: realisatiegegevens DUO
Toelichting:
Het verschil tussen realisatie en raming 2017 bij de ontvangsten op kortlopende vorderingen bedraagt totaal € 0,8 miljoen. Er is voor € 6 miljoen meer ontvangen op achterstallig lager recht. Dit komt omdat er ook meer achterstallig lager recht is geconstateerd. De ontvangsten op de post overig zijn € 4,2 miljoen lager dan begroot. Dit komt voornamelijk doordat de bijverdiengrens voor studenten onder het studievoorschot niet meer geldt en er daardoor minder studiefinanciering terugbetaald hoeft te worden.
A. Algemene doelstelling
De tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten zorgt ervoor dat leerlingen in het voortgezet onderwijs (vo) en studenten aan een lerarenopleiding de financiële mogelijkheden hebben om onderwijs te volgen.
B. Rol en verantwoordelijkheid
De Minister is verantwoordelijk voor de toegankelijkheid van het onderwijs in Nederland.
Financieren
De Minister financiert het stelsel waarbij de financiële toegankelijkheid is gewaarborgd. De leerling (voortgezet onderwijs) of student (lerarenopleiding) kan in aanmerking komen voor een tegemoetkoming bestaande uit een maandelijkse basistoelage en een eventuele bijdrage in de schoolkosten.
Indicatoren/kengetallen
Voor indicatoren over onderwijsbijdrage en schoolkosten wordt verwezen naar Trends in Beeld.
C. Beleidsconclusies
In 2017 heeft een beleidsdoorlichting van dit artikel plaatsgevonden. De tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten biedt financiële ondersteuning aan leerlingen in het voortgezet onderwijs en in het voortgezet algemeen volwassenen onderwijs, en aan studenten aan een lerarenopleiding. Voor leerlingen van 18 jaar en ouder in het vo en vavo heeft de tegemoetkoming in de WTOS het doel ervoor te zorgen dat zij de financiële mogelijkheid hebben om onderwijs te volgen.
Uit de beleidsdoorlichting blijkt dat voor de doelgroep vo 18+ en vavo 18+ geconcludeerd kan worden dat de WTOS bijdraagt aan de financiële toegankelijkheid van het onderwijs. Een deel van de doelgroep zou zonder de tegemoetkoming financiële belemmeringen ervaren en een kleiner deel zou uitvallen. De schoolkosten spelen geen prominente rol bij de beslissing om een opleiding in het voortgezet onderwijs te volgen. De schoolkosten worden wel als een kostenpost ervaren en er is behoefte aan een financiële tegemoetkoming. Uit de onderliggende onderzoeken bij de beleidsdoorlichting blijkt dat een groot deel van de beoogde doelgroep de WTOS niet kent. In de kabinetsreactie bij de beleidsdoorlichting heeft het kabinet aangegeven het belangrijk te vinden dat iedereen die daar recht op heeft, een tegemoetkoming kan aanvragen, en heeft aangekondigd te bezien hoe de bekendheid met de WTOS kan worden verbeterd.
De regeling tegemoetkoming leraren (TLO) beoogt de instroom in lerarenopleidingen te vergroten door de financiële drempels te verminderen. Uit de beleidsdoorlichting blijkt dat de TLO grotendeels terechtkomt bij degenen die zonder de TLO een financiële drempel zouden ervaren om de lerarenopleiding te volgen. Een groep van 20 procent van de gebruikers zou zonder TLO (waarschijnlijk) geen lerarenopleiding hebben gevolgd. Uit de onderliggende onderzoeken bij de beleidsdoorlichting blijkt dat bekendheid van de regeling niet groot is onder potentiële gebruikers. In de kabinetsreactie bij de beleidsdoorlichting heeft het kabinet aangegeven dat voor een effectieve regeling onder andere de bekendheid van de regeling van belang is. De mogelijkheden die er zijn om leraar te worden en welke financiële ondersteuning daarbij mogelijk is, worden actiever onder de aandacht gebracht. Via de tool op leraar.nl/nooituitgeleerd kunnen onderwijsprofessionals achterhalen voor welke subsidies en tegemoetkomingen zij in aanmerking komen. De TLO is opgenomen in deze tool.
D. Budgettaire gevolgen van beleid
Realisatie |
Vastgestelde begroting |
Verschil |
|||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
2017 |
2017 |
|||||
Verplichtingen |
105.925 |
102.472 |
93.696 |
86.708 |
92.792 |
89.241 |
3.551 |
||||
Uitgaven |
105.925 |
102.472 |
93.696 |
86.708 |
92.792 |
89.241 |
3.551 |
||||
Inkomensoverdrachten |
88.242 |
85.476 |
75.881 |
69.787 |
76.913 |
73.304 |
3.609 |
||||
• |
TS 17- |
16.476 |
15.888 |
6.661 |
15 |
4 |
0 |
4 |
|||
– |
Minderjarige deelnemers bol ( R) |
16.476 |
15.888 |
6.661 |
15 |
4 |
0 |
4 |
|||
• |
TS 18+ |
6.063 |
5.900 |
5.506 |
5.391 |
5.968 |
5.506 |
462 |
|||
– |
Tegemoetkoming lerarenopleiding (tlo) ( R) |
4.575 |
3.955 |
3.634 |
3.327 |
3.741 |
3.634 |
107 |
|||
– |
Deeltijd vo ( R) |
1.488 |
1.945 |
1.872 |
2.065 |
2.227 |
1.872 |
355 |
|||
• |
VO 18+ |
65.703 |
63.688 |
63.713 |
64.381 |
70.941 |
67.798 |
3.143 |
|||
– |
Volwassenenonderwijs (vavo) ( R) |
5.983 |
5.882 |
6.295 |
5.787 |
6.204 |
6.003 |
201 |
|||
– |
Meerderjarige scholieren vo ( R) |
53.058 |
51.245 |
51.019 |
53.369 |
58.773 |
56.214 |
2.559 |
|||
– |
Meerderjarige scholieren vso ( R) |
5.408 |
5.613 |
5.519 |
4.730 |
4.242 |
4.700 |
–458 |
|||
– |
STOEB/ALR (NR) |
1.253 |
948 |
880 |
495 |
1.722 |
881 |
841 |
|||
Bijdrage aan agentschappen |
17.683 |
16.996 |
17.815 |
16.921 |
15.879 |
15.937 |
– 58 |
||||
– |
Dienst Uitvoering Onderwijs ( R) |
17.683 |
16.996 |
17.815 |
16.921 |
15.879 |
15.937 |
–58 |
|||
Ontvangsten |
4.709 |
3.645 |
3.444 |
2.630 |
3.813 |
3.066 |
747 |
||||
– |
TS 17- ( R) |
941 |
693 |
542 |
318 |
144 |
144 |
||||
– |
TS 18+ ( R) |
703 |
96 |
75 |
85 |
158 |
75 |
83 |
|||
– |
VO 18 + ( R) |
3.065 |
2.856 |
2.827 |
2.227 |
3.511 |
2.991 |
520 |
E. Toelichting op de financiële instrumenten
De realisatie van de uitgaven 2017 ligt € 3,5 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 0,7 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot.
Inkomensoverdrachten
Uitgaven
De uitgaven bij de diverse WTOS-regelingen zijn in 2017 per saldo € 3,5 miljoen hoger dan begroot.
De hogere uitgaven worden voor € 3,1 miljoen veroorzaakt door hogere uitgaven aan het VO 18+ en dan met name aan meerderjarige scholieren in het reguliere vo. Dit komt door hogere aantallen scholieren in het reguliere vo die een WTOS-uitkering hebben aangevraagd. Alleen de uitgaven aan meerderjarige scholieren in het vso waren lager dan begroot met – € 0,5 miljoen.
Realisatie |
Vastgestelde begroting |
Verschil |
||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
2017 |
2017 |
||
1 |
Aantal gebruikers TS 17- |
27.721 |
26.800 |
1.859 |
0 |
0 |
0 |
0 |
2 |
Aantal gebruikers TS 18+ |
6.037 |
6.676 |
5.470 |
6.092 |
6.363 |
5.500 |
863 |
3 |
Aantal gebruikers VO 18+ |
35.596 |
34.328 |
33.261 |
32.852 |
35.808 |
34.900 |
908 |
Bron: realisatiegegevens DUO
Bijdrage aan agentschappen
De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.
Ontvangsten
De ontvangsten hebben betrekking op terugbetalingen van teveel of onterecht verstrekte WTOS-uitkeringen. Het verschil hier tussen de raming en realisatie 2017 bij de diverse onderdelen van de WTOS is totaal € 0,7 miljoen.
A. Algemene doelstelling
Het genereren van inkomsten voor de financiering van het onderwijs.
B. Rol en verantwoordelijkheid
Financieren
De Minister financiert een groot deel van de kosten voor het volgen van kwalitatief goed onderwijs, omdat de maatschappij baat heeft bij geschoolde burgers. Het individu heeft echter ook profijt van scholing en betaalt daarom lesgeld.
C. Beleidsconclusies
Op dit artikel hebben zich qua uitvoering en resultaten in 2017 geen bijzonderheden voorgedaan.
D. Budgettaire gevolgen van beleid
Realisatie |
Vastgestelde begroting |
Verschil |
|||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
2017 |
2017 |
|||||
Verplichtingen |
7.005 |
7.116 |
7.626 |
7.198 |
7.334 |
6.748 |
586 |
||||
Uitgaven |
7.005 |
7.116 |
7.626 |
7.198 |
7.334 |
6.748 |
586 |
||||
Bijdrage aan agentschappen |
7.005 |
7.116 |
7.626 |
7.198 |
7.334 |
6.748 |
586 |
||||
– |
Dienst Uitvoering Onderwijs |
7.005 |
7.116 |
7.626 |
7.198 |
7.334 |
6.748 |
586 |
|||
Ontvangsten lesgeld |
205.687 |
224.407 |
259.160 |
248.477 |
241.966 |
246.267 |
– 4.301 |
E. Toelichting op de financiële instrumenten
De realisatie van de uitgaven 2017 ligt € 0,6 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 4,3 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. De lagere ontvangsten zijn een direct gevolg van het lagere aantal lesgeldplichtigen (zie tabel 13.2).
Bijdrage aan agentschappen
De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. De uitgaven betreffen het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.
Ontvangsten
Met het vragen van lesgeld wordt door deelnemers en leerlingen van 18 jaar en ouder een bijdrage geleverd aan de kosten van het onderwijs. In de les- en cursusgeldwet is vastgelegd voor wie, wanneer en op welke wijze het lesgeld wordt vastgesteld.
De lesgeldontvangsten zijn in 2017 € 4,3 miljoen lager dan begroot.
Realisatie |
Vastgestelde begroting |
Verschil |
|||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
2017 |
2017 |
|
Bol/vo |
225.378 |
230.916 |
229.109 |
227.533 |
221.191 |
227.700 |
–6.509 |
Bron: realisatiegegevens DUO en ramingsmodel SF
Het aantal lesgeldplichtigen in 2017 is lager dan begroot. Het aantal lesgeldplichtigen is een afgeleide van demografische ontwikkelingen en van de opleidingskeuze van studerenden/leerlingen. Er zijn geen basis- en streefwaarden vastgesteld.
A Algemene doelstelling
Het bevorderen van een sterke, pluriforme, toegankelijke en kwalitatief hoogwaardige cultuursector en het zorgen voor het erfgoed.
B. Rol en verantwoordelijkheid
De verantwoordelijkheid van de Minister is in de wet verankerd. De Minister is verantwoordelijk voor het scheppen van voorwaarden voor het instandhouden, ontwikkelen en sociaal en geografisch spreiden van cultuuruitingen. Overwegingen van kwaliteit en verscheidenheid zijn daarbij leidend. Dit is aanvullend op het cultuuraanbod dat zonder betrokkenheid van de overheid tot stand komt.
Financieren
De Minister heeft een financierende rol door het bekostigen van de basisinfrastructuur cultuur en subsidiëring van specifieke (wettelijke) programma's en regelingen op de terreinen erfgoed, kunsten, letteren en bibliotheken.
Stimuleren
De Minister heeft een stimulerende rol bij het versterken van de cultuursector door programma’s als ondernemerschap en internationaal cultuurbeleid.
Regisseren
De Minister heeft een regisserende rol bij de uitvoering van en het toezicht op het behoud en beheer van het erfgoed, op grond van de Monumentenwet, de Archeologiewet, de Archiefwet, de Erfgoedwet en de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen. Het toezicht op de naleving van deze wetten ligt bij de Erfgoedinspectie. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed is onder andere belast met de uitvoering van de Monumentenwet. Het Nationaal Archief geeft uitvoering aan de Archiefwet.
Indicatoren/kengetallen
Doelstelling/indicator |
Basiswaarde (jaartal) |
Eerdere realisatie (jaartal) |
Actuele Realisatie (jaartal) |
Tussen-/streefwaarden (jaartal) |
Bron |
|||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
6 |
Het bevorderen van een sterke, pluriforme, toegankelijke en kwalitatief hoogwaardige cultuursector en het zorgen voor het cultureel erfgoed |
|||||||||
a) |
Aantal bezoeken1 |
|||||||||
• |
Aantal bezoeken gesubsidieerde podiumkunsten (inclusief buitenland) |
2,2 miljoen (2012–2014) |
2,4 miljoen (2015) |
2,5 miljoen (2016)2 |
2,5 miljoen (2017) Stabiel of hoger (2020)1 |
Opgaven van gesubsidieerde instellingen aan OCW |
||||
• |
Aantal bezoekers gesubsidieerde musea |
7,5 miljoen (2012–2014) |
8,9 miljoen (2015) |
9 miljoen (2016)2 |
7,9 miljoen (2017) Stabiel of hoger (2020)1 |
Opgaven van gesubsidieerde instellingen aan OCW |
||||
b) |
Cultuurbereik |
|||||||||
• |
Percentage van de bevolking van 6 jaar en ouder die voorstellingen, musea en bibliotheken bezoekt |
89% (2012) |
– |
89% (2014)3 |
–3 |
SCP/CBS (VTO 2012–2014) |
In de begroting van 2017 is de basiswaarde gewijzigd ten opzichte van de begroting 2016, omdat de basiswaarde 2009 geen reëel beeld gaf van de groep instellingen die vanaf de periode 2013–2016 via de BIS werden gesubsidieerd. Het aantal bezoeken betreft het aantal bezoeken per uitvoering of bij tentoonstellingen, inclusief schoolbezoeken. De streefdoelen zijn ontleend aan de aanvragen van instellingen voor de BIS- periode 2017–2020.
Gegevens over 2017 zijn pas beschikbaar na vaststelling van dit jaarverslag en daarom zijn hier de cijfers voor 2016 opgenomen.
Hier is geen streefwaarde aan verbonden. De indicator is als kengetal opgenomen om ontwikkelingen te volgen. Cultuurbereik: het percentage van de bevolking dat wordt bereikt door culturele voorzieningen geeft een beeld van het totale bereik van culturele voorzieningen. Dit is in lijn met de algemene doelstelling voor artikel 14. Het percentage is gebaseerd op onderzoek (de Vrijetijdsomnibus) van het SCP dat eens in de twee jaar wordt uitgevoerd. Er zijn daarom ook geen recente realisatie cijfers beschikbaar.
C. Beleidsconclusies
Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar conform de verwachtingen zoals opgenomen in de begroting.
Om inzicht te bieden in de cijfermatige ontwikkelingen in de culturele sector en het erfgoed zijn in 2017 Cultuur in Beeld en de Erfgoedbalans uitgebracht. Er is gewerkt aan het versterken van de Topsector creatieve industrie en het beter benutten daarvan bij het leveren van een bijdrage aan de maatschappelijke opgaven in Nederland. Per begin 2017 is de Actieagenda Ruimtelijk Ontwerp 2017–2020, van kracht geworden. De actieagenda richt zich op het versterken van ruimtelijk ontwerp als instrument bij ruimtelijke- en maatschappelijke vraagstukken.
Eind 2017 is een midterm review Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob) naar de Eerste en Tweede Kamer gestuurd. De review beschrijft de stand van zaken over de eerste twee jaren (2015 en 2016) na de invoering van de wet en laat een groei van de digitale en educatieve activiteiten zien.
In november 2017 is een tussenevaluatie van het Actieprogramma Tel mee met Taal naar de Tweede Kamer gestuurd. Het programma ligt goed op schema en de verwachting is dat eind 2018 1 miljoen kinderen zijn bereikt met leesbevorderingsactiviteiten.
D. Budgettaire gevolgen van beleid
Realisatie |
Vastgestelde begroting |
Verschil |
|||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
2017 |
2017 |
|||||
Verplichtingen |
819.023 |
766.072 |
599.736 |
2.072.046 |
506.851 |
969.286 |
– 462.435 |
||||
Waarvan garantieverplichtingen |
621.806 |
473.197 |
432.037 |
55.649 |
103.359 |
629.000 |
–525.641 |
||||
Uitgaven |
704.732 |
709.466 |
713.445 |
795.135 |
738.415 |
827.568 |
– 89.153 |
||||
Bekostiging |
582.720 |
608.412 |
616.810 |
600.818 |
633.284 |
720.314 |
– 87.030 |
||||
– |
Culturele basisinfrastructuur |
465.339 |
487.566 |
478.041 |
475.203 |
398.644 |
379.716 |
18.928 |
|||
Vierjaarlijkse instellingen |
330.253 |
333.074 |
322.949 |
318.126 |
232.252 |
226.199 |
6.053 |
||||
Vierjaarlijkse fondsen |
135.086 |
154.492 |
155.092 |
157.077 |
166.392 |
153.517 |
12.875 |
||||
– |
Erfgoedwet |
121.722 |
119.168 |
2.554 |
|||||||
Huisvesting |
81.547 |
80.448 |
1.099 |
||||||||
Beheer en onderhoud collecties |
40.175 |
38.720 |
1.455 |
||||||||
– |
Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen |
0 |
43.281 |
–43.281 |
|||||||
Stelseltaken openbare bibliotheekvoorzieningen |
0 |
21.411 |
–21.411 |
||||||||
Digitale openbare bibliotheken |
0 |
10.600 |
–10.600 |
||||||||
Bibliotheekvoorziening leesgehandicapten |
0 |
11.270 |
–11.270 |
||||||||
– |
Monumentenzorg |
82.392 |
79.792 |
75.266 |
78.754 |
45.953 |
112.696 |
–66.743 |
|||
– |
Archieven incl. Regionale Historische Centra |
23.580 |
25.577 |
25.384 |
26.607 |
24.787 |
23.971 |
816 |
|||
– |
Flankerend beleid huisvesting |
1.362 |
4.189 |
28.104 |
10.254 |
31.960 |
23.623 |
8.337 |
|||
– |
Cultuureducatie met Kwaliteit |
10.000 |
10.000 |
10.000 |
10.000 |
10.218 |
17.500 |
–7.282 |
|||
– |
Archeologie |
47 |
1.288 |
15 |
0 |
0 |
359 |
–359 |
|||
Subsidies |
87.592 |
58.127 |
37.155 |
58.519 |
45.529 |
51.864 |
– 6.335 |
||||
– |
Verbreden inzet cultuur |
4.859 |
7.670 |
8.519 |
15.043 |
8.991 |
7.692 |
1.299 |
|||
– |
Internationaal cultuurbeleid (incl. HGIS) |
6.282 |
6.715 |
6.471 |
6.862 |
6.327 |
5.757 |
570 |
|||
– |
Programma bibliotheekvernieuwing |
17.963 |
17.963 |
0 |
|||||||
– |
Programma leesbevordering |
2.850 |
2.900 |
2.900 |
3.476 |
3.437 |
3.350 |
87 |
|||
– |
Creatieve Industrie |
2.375 |
2.940 |
1.609 |
1.823 |
1.885 |
–62 |
||||
– |
Erfgoed en ruimte |
2.016 |
2.567 |
2.667 |
3.500 |
–833 |
|||||
– |
Programma ondernemerschap |
2.692 |
1.475 |
1.575 |
1.575 |
0 |
0 |
||||
– |
Specifiek cultuurbeleid |
21.319 |
16.448 |
16.081 |
28.996 |
22.284 |
29.680 |
–7.396 |
|||
– |
Regeling frictie- en transitiekosten culturele basisinfrastructuur 2009–2012 |
29.252 |
0 |
||||||||
Opdrachten |
1.708 |
4.411 |
14.568 |
95.405 |
16.982 |
13.329 |
3.653 |
||||
– |
Beleidsonderzoek, evaluaties en kennisbasis |
1.708 |
4.411 |
14.568 |
95.405 |
2.233 |
2.332 |
–99 |
|||
– |
Monumentenzorg |
6.941 |
3.692 |
3.249 |
|||||||
– |
Archeologie |
1.976 |
865 |
1.111 |
|||||||
– |
Erfgoed en ruimte |
1.366 |
2.500 |
–1.134 |
|||||||
– |
Overige opdrachten |
4.466 |
3.940 |
526 |
|||||||
Bijdrage aan agentschappen |
29.527 |
34.793 |
42.101 |
37.180 |
39.771 |
39.313 |
458 |
||||
– |
Nationaal Archief |
29.527 |
34.793 |
42.101 |
37.180 |
39.771 |
39.313 |
458 |
|||
Bijdragen aan (inter)nationale organisaties |
3.185 |
3.723 |
2.811 |
3.213 |
2.849 |
2.748 |
101 |
||||
– |
Uitvoering internationale verdragen |
1.737 |
1.384 |
1.163 |
1.875 |
2.849 |
2.748 |
101 |
|||
– |
Uitvoering internationale contributies |
1.405 |
2.285 |
1.648 |
1.338 |
0 |
0 |
||||
– |
Europese samenwerking |
43 |
54 |
0 |
0 |
0 |
0 |
||||
Ontvangsten |
9.613 |
13.380 |
32.322 |
2.421 |
11.031 |
494 |
10.537 |
De indeling van deze tabel is gewijzigd ten opzichte van de begroting 2016. Dit was nodig in verband met de komst van twee nieuwe wetten (de Erfgoedwet en de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen). Daarnaast worden de financiële instrumenten opdrachten en subsidies nader gespecificeerd, om zo beter inzicht te kunnen bieden. Ten slotte wordt het instrument bijdragen aan (inter)nationale organisaties niet langer gespecificeerd, in verband met de beperkte omvang van dit budget.
E. Toelichting op de instrumenten
De realisatie van de verplichtingen is per saldo € 462,4 miljoen lager dan geraamd. Het verschil op de verplichtingen wordt veroorzaakt door:
• Een verlaging van de raming van de garantieverplichtingen met € 629 miljoen. De verlaging betreft hoofdzakelijk een systeemwijziging in het vastleggen van garanties voor de indemniteitsregeling bruikleen collecties en de achterborgovereenkomst. Deze wijziging houdt in dat vanaf 2016 het bedrag van de aangegane verplichtingen wordt gevormd door het saldo van de verleende en vervallen garanties.
• Een verhoging van de aangegane garanties voor de indemniteitsregeling bruikleen collecties, de achterborgovereenkomst en de garanties op leningen musea met € 103,4 miljoen.
• Een verhoging van € 42,7 miljoen als gevolg van meer aangegane verplichtingen monumentenzorg. Het betreft vooral de vastlegging van de toegekende subsidies instandhouding van rijksmonumenten (Subsidieregeling instandhouding monumenten Sim) op basis van de regeling 2017. Deze regeling heeft financieel effect in het jaar 2022.
• Een verhoging van in totaal € 20,5 miljoen. De verhoging wordt onder meer veroorzaakt door de meerjarig aangegane verplichtingen voor de culturele basisinfrastructuur als gevolg van de loon- en prijscompensatie.
De realisatie van de uitgaven 2017 is € 89,2 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot en met name het gevolg van overboekingen naar andere begrotingsartikelen. De verschillen worden verduidelijkt bij de toelichting op de instrumenten.
Bekostiging
Culturele basisinfrastructuur
De culturele basisinfrastructuur wordt voor een periode van vier jaar bekostigd. In de Kamerbrief over besluiten culturele basisinfrastructuur periode 2017–2020 van 20 september 2016, zijn de besluiten over deze periode opgenomen. De culturele basisinfrastructuur bestaat uit vierjaarlijkse subsidies aan instellingen op het gebied van podiumkunsten (toneel, dans, opera en orkesten), beeldende kunsten, film, musea, letteren, architectuur, vormgeving, nieuwe media, cultuureducatie en een aantal bovensectorale instellingen. Daarnaast zijn er de zes cultuurfondsen, die sectoraal zijn georganiseerd. De cultuurfondsen spelen een belangrijke rol in het cultuurstelsel. Door middel van flexibele en kortlopende subsidieregelingen kunnen zij de dynamiek en de vernieuwing in de cultuur op de voet volgen en zijn zij in staat snel op sectorale ontwikkelingen te reageren.
Het budget is verhoogd met in totaal circa € 19 miljoen. Dit is het gevolg van de uitvoering van het amendement van het Lid Vermue C.S. van € 10 miljoen voor de Nederlandse cultuursector in 2017. De overige verhoging betreft de aan de culturele instellingen en fondsen uitgekeerde loon- en prijscompensatie.
Erfgoedwet
Op basis van de Erfgoedwet worden museale instellingen belast met de zorg voor het beheer van de museale cultuurgoederen van de Staat of andere cultuurgoederen of verzamelingen. Hiervoor ontvangen deze instellingen met een wettelijke taak een structurele vergoeding. Voor de subsidiëring van deze taak wordt op grond van de regeling Beheer rijkscollectie en subsidiëring museale instellingen middelen beschikbaar gesteld waarbij onderscheid wordt gemaakt in enerzijds beheer en onderhoud van collecties en anderzijds huisvesting.
Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen
Per 1 januari 2015 is de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob) in werking getreden. De wet organiseert het openbare bibliotheekwerk middels een netwerk van landelijke openbare bibliotheekvoorzieningen waarbij de Koninklijke Bibliotheek (KB) samenwerkt met de lokale bibliotheken en de provinciale ondersteuningsinstellingen. In het netwerk verricht de KB als nationale bibliotheek van Nederland tevens taken voor het stelsel als geheel, waaronder het beheer en de ontwikkeling van de digitale openbare bibliotheek. In 2017 concentreerden de activiteiten zich op een gezamenlijke innovatieagenda om de slagvaardigheid van het stelsel te vergroten en op het uitbreiden van de digitale collectie. Eind 2017 hebben de Eerste en Tweede Kamer een midterm review ontvangen, die de stand van zaken over de eerste twee jaren (2015 en 2016) van de wet beschrijft.
Het budget is verlaagd met € 43,3 miljoen. Deze verlaging betreft een overboeking naar artikel 16 (Onderzoek- en wetenschapsbeleid) voor subsidieverlening aan de KB op basis van de Wsob. Deze overboeking bestaat uit € 21,4 miljoen voor landelijke stelseltaken, € 10,6 miljoen voor digitale infrastructuur(inkoop e-content) en € 11,3 miljoen voor de voorziening leesgehandicapten.
Monumentenzorg
In juli 2016 is de Erfgoedwet, die een aantal wetten op het gebied van cultureel erfgoed vervangt waaronder de Monumentenwet, van kracht geworden. Daarmee is de Erfgoedwet ook het nieuwe kader geworden voor de financiering van de monumentenzorg. Wat betreft de financiering van de instandhouding van rijksmonumenten is in 2017 de Beleidsbrief inzake wijzigingen in de instandhoudingssubsidie voor rijksmonumenten per 2013 van belang. Hierin is uiteengezet hoe het vernieuwde Besluit Rijkssubsidiëring Instandhouding Monumenten (BRIM), dat tot en met 2018 van kracht is, vorm heeft gekregen.
In de begroting 2017 was aanvankelijk voorzien dat de afschaffing van de fiscale regeling monumenten plaats zou vinden. De voorgenomen afschaffing is uitgesteld, waardoor het budget met € 53,8 miljoen is verlaagd. Daarnaast is € 8 miljoen overgeheveld naar het Provinciefonds voor grote monumenten (Eusebius kerk en Domtoren). Ten slotte is een bedrag van € 4 miljoen overgeboekt naar het financiële instrument Opdrachten onder andere voor de uitvoeringskosten van depots voor cultureel erfgoed (locaties Amsterdam, Lelystad en Rijswijk).
Archieven incl. Regionale Historische Centra
OCW draagt bij aan de kosten van bewaring en presentatie van de rijksarchieven uit de provincie door de Regionale Historische Centra, die in elke provinciehoofdstad met uitzondering van Zuid-Holland zijn gevestigd. Ook na afloop van het Archiefconvenant 2012–2016 blijven middelen beschikbaar voor versterking van het archiefbestel. Het Nationaal Archief vervult hierin een ondersteunende functie.
Flankerend beleid huisvesting
De middelen voor flankerend beleid huisvesting zijn voor het Garantiefonds rijksmusea, bedoeld als garantstelling voor leningen aangegaan door rijksmusea voor huisvesting en voor eventuele knelpunten die samenhangen met de invoering van de Erfgoedwet. Daarnaast zijn de middelen bestemd voor huisvestingskosten van instellingen die niet onder de erfgoedwet vallen.
Het budget is verhoogd met € 8,3 miljoen. Dit betreft een verhoging van € 10,1 miljoen door de desaldering van de ontvangsten van Stichting Paleis Het Loo, Nationaal Museum voor de betaling van de egalisatieschuld huisvesting aan het Rijksvastgoedbedrijf. Daarnaast is € 1,6 miljoen voor publieksactiviteiten overgeheveld naar het financiële instrument Culturele basisinfrastructuur.
Cultuureducatie met kwaliteit
Het programma Cultuureducatie met Kwaliteit is per 2017 voor de periode 2017–2020 voortgezet. Het programma gaat uit van drie pijlers. Ten eerste de implementatie, verdieping en ontwikkeling van het curriculum voor het leergebied kunstzinnige oriëntatie. Ten tweede de inhoudelijke deskundigheid versterken van leraren, vakdocenten en educatief medewerkers op het gebied van cultuureducatie. En ten derde het versterken van de relatie van de school met de culturele en sociale omgeving. Door een gezamenlijke inzet van de scholen, de culturele instellingen en de drie overheden wordt de kwaliteit van cultuureducatie bevorderd.
Het budget is verlaagd met € 7,3 miljoen. Dit betreft een overheveling naar artikel 1 (Primair Onderwijs) ten behoeve van het programma Cultuureducatie met Kwaliteit.
Archeologie
Deze middelen zijn besteed voor flankerend beleid archeologie rondom de invoering van de Erfgoedwet.
Het budget is verlaagd met € 0,4 miljoen vanwege de overheveling naar het financiële hoofdinstrument Opdrachten waar de uitgaven hebben plaatsgevonden.
Subsidies
Verbreden inzet cultuur
Voor de financiering van de cultuurkaart is meerjarig een budget opgenomen van € 4,9 miljoen per jaar. In aanvulling op het programma Cultuureducatie met Kwaliteit zet OCW samen met private partijen tot en met 2020 extra in op muziekonderwijs in het primair onderwijs. OCW investeert tot en met 2020 samen met het Fonds voor Cultuurparticipatie tot een bedrag van € 25 miljoen. Scholen kunnen een beroep doen op de regeling Impuls muziekonderwijs via het Fonds Cultuurparticipatie om de kwaliteit van het muziekonderwijs op scholen te verbeteren. Daarnaast zijn in 2017 uitgaven gedaan voor deskundigheidsbevordering van mensen die voor de klas staan. Verder zijn op dit financiële instrument ook middelen beschikbaar voor digitalisering in de cultuursector.
Internationaal cultuurbeleid (incl. HGIS)
Het internationaal cultuurbeleid is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de bewindspersonen van OCW, BZ en BHOS. In de periode 2017–2020 gelden voor het internationaal cultuurbeleid drie doelstellingen: een sterke cultuursector die in kwaliteit groeit door internationale uitwisseling en duurzame samenwerking die in het buitenland wordt gezien en gewaardeerd, een bijdrage van cultuur aan een veilige, rechtvaardige en toekomstbestendige wereld en culturele diplomatie (Kamerbrief van 4 mei 2016). Voor de versterking van de Nederlandse cultuursector wordt gekozen voor 8 focuslanden (voorheen 15) waar de meest betrokken partijen (diplomatieke posten, fondsen, DutchCulture, anderen) samen optrekken op basis van een meerjarige strategie. In overleg met de Tweede Kamer heeft het vorige Kabinet besloten tot een inperking van het aantal landen dat in aanmerking komt voor culturele samenwerking op grond van de hierboven genoemde tweede doelstelling (Kamerbrief van 15 februari 2017).
Programma leesbevordering
Het programma Kunst van Lezen is voortgezet als onderdeel van het Actieprogramma Tel mee met Taal 2016–2018. In november 2017 is een tussenevaluatie van Tel mee met Taal naar de Tweede Kamer gestuurd.
Creatieve Industrie
Ten laste van dit budget worden uitgaven gedaan op het gebied van de architectuur en de creatieve industrie in samenwerking met het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat.
Erfgoed en ruimte
Deze middelen zijn besteed aan de uitvoering van het beleid Visie Erfgoed en Ruimte. Hierin geeft het Rijk aan welke cultuurhistorische gebieden en opgaven van (inter)nationaal belang zijn en waar zij een rol voor zichzelf ziet in het gebiedsgerichte erfgoedzorg. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed voert het Erfgoed en Ruimte programma van de visie uit. Daarnaast geeft de Stichting Stimuleringsfonds Creatieve Industrie uitvoering aan het ontwerpprogramma Erfgoed en Ruimte om ontwerp en gebiedsgerichte erfgoedzorg met elkaar te verbinden.
Programma ondernemerschap
De middelen ten behoeve van het programma Ondernemerschap Cultuur zijn overgeboekt naar het financiële instrument Specifiek cultuurbeleid.
Specifiek cultuurbeleid
Onder dit instrument worden verschillende incidentele en kleinere subsidies verantwoord. In 2017 zijn uitgaven gedaan met betrekking tot de regelingen Samenwerking Musea en Mobiel Erfgoed (Stichting Mondriaan Fonds), de Adviescommissie Restitutieverzoeken Cultuurgoederen Tweede Wereldoorlog, het toezicht op de vaste boekenprijs, literaire prijzen, de Stichting Cultuur-Ondernemen, de Stichting Amstel 218 en een aantal kleine projectsubsidies. Daarnaast zijn incidenteel middelen beschikbaar gesteld voor de aanschaf van het Amsterdams Machzor en de Rintel Menora door de Stichting Joods Historisch Museum. Deze middelen worden beschikbaar gesteld door het Museaal Aankoopfonds.
Het budget is verlaagd met € 7,4 miljoen. Dit betreft vooral een overboeking van middelen die toebedeeld zijn aan de basisinfrastructuur en de cultuurfondsen (Kamerbrief Nieuwe visie cultuurbeleid) naar het financiële instrument Bekostiging. Daarnaast zijn de middelen voor de btw-problematiek op de e-content (Koninklijke Bibliotheek) overgeheveld naar begrotingsartikel 16 (Onderzoek- en wetenschapsbeleid).
Opdrachten
Beleidsonderzoek, evaluaties en kennisbasis
Dit budget is bestemd voor opdrachten die bestaan uit het inhuren van bureaus voor beleidsonderzoek, evaluaties, visitatie/monitoring en versterking van de kennisbasis in de cultuursector.
Monumentenzorg
Deze middelen zijn bestemd voor opdrachten op het gebied van de monumentenzorg voor kennis- en onderzoeksprogramma’s, ondersteuning infrastructuur erfgoed en informatie- en communicatietechniek.
In 2017 zijn middelen beschikbaar gesteld voor de herstelkosten van de deelbare molenroeden van rijksmonumenten (€ 1 miljoen) en voor diverse depots op het gebied van cultureel erfgoed (€ 2,6 miljoen).
Archeologie
Deze middelen zijn bestemd voor ondersteuningstaken op het gebied van onderzoek en kennis, die voortvloeien uit de verbetervoorstellen naar aanleiding van de evaluatie op de archeologiewetgeving die met de brief van 7 februari 2012 aan de Tweede Kamer is gestuurd.
In 2017 is uit dit budget het archeologisch onderzoek aan het VOC schip de Rooswijk gefinancierd.
Erfgoed en Ruimte
Deze middelen zijn bestemd voor opdrachten die worden verstrekt in het kader van de uitvoering van het programma Erfgoed en Ruimte.
Overige opdrachten
Deze middelen zijn bestemd voor opdrachten op het gebied van de programma’s Erfgoed digitaal, Gedeeld Cultureel Erfgoed en Ondernemerschap en voor werelderfgoed.
Bijdragen aan agentschappen
Deze middelen betreffen de rijksbijdrage aan het Nationaal Archief. De baten en lasten van deze dienst worden apart in het jaarverslag opgenomen.
Bijdragen aan (inter)nationale organisaties
Naast de prioriteiten die onder het financieel instrument Internationaal cultuurbeleid (incl. HGIS) zijn genoemd, is Nederland aan een aantal verplichtingen gebonden en draagt Nederland bij aan de uitvoering van internationale verdragen. Dit geldt voor de UNESCO cultuur- en erfgoedverdragen voor het werelderfgoed, het immaterieel erfgoed, de bescherming van cultureel erfgoed bij gewapend conflict, de bestrijding van illegale handel in cultuurgoederen en de bescherming en bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen. Afgelopen jaren zijn er activiteiten geweest en bijdragen geleverd aan Caibisch Nederland voor ondersteuning aan de archieven en erfgoed. In 2017 zijn er geen activiteiten geweest. Ook wordt in dit kader bijgedragen aan het Europees filmprogramma (Eurimages) en de Nederlandse Taal Unie.
Ontvangsten
De raming betreft ontvangsten als gevolg van het definitief vaststellen van toegekende subsidies.
Het budget is verhoogd met € 10,5 miljoen. Dit betreft deels de desaldering van de ontvangst van € 10,1 miljoen van Stichting Paleis Het Loo, Nationaal Museum ten behoeve van de egalisatieschuld huisvesting aan het Rijksvastgoedbedrijf.
A. Algemene doelstelling
Het waarborgen van een onafhankelijk, gevarieerd en kwalitatief hoogwaardig media-aanbod, dat toegankelijk blijft voor alle lagen van de bevolking.
B. Rol en verantwoordelijkheid
Media hebben een prominente rol in onze democratie en cultuur. Wat we zien, horen en lezen, beïnvloedt ons beeld van de wereld en onze opvattingen. Daarom borgt de Minister vier publieke belangen in het mediabeleid, waar hij verantwoordelijk voor is: onafhankelijkheid, verscheidenheid, kwaliteit en toegankelijkheid. De Minister heeft specifieke zorg voor het stelsel van landelijke, regionale en lokale publieke omroepen en de daarvoor relevante wet- en regelgeving. De Minister heeft naast een financierende rol, vooral ook een regisserende rol.
Financieren
De Minister financiert de landelijke en regionale publieke omroep, en enkele andere aan de omroep verbonden instellingen. De taakopdracht is wettelijk bepaald en het budget van de publieke omroep is vastgesteld met behoud van afstand tot de uitvoering en inhoud. Op basis van het concessiebeleidsplan sluit de Minister elke vijf jaar een prestatieovereenkomst met de publieke omroep. Verder is de Minister verantwoordelijk voor instrumenten ter bevordering van culturele producties, documentaires, drama, kunst- en kinderprogramma’s, het steunen en stimuleren van een onafhankelijke en kwalitatief goede journalistieke infrastructuur (Stichting Stimuleringsfonds voor de Journalistiek) en voor het bevorderen van mediawijsheid (NICAM en Mediawijzer.net).
Regisseren
Als regisseur is de Minister verantwoordelijk voor de wetgeving ten aanzien van de taak en organisatie van de publieke omroep en voor wetgeving voor commerciële media. De regels voor commerciële omroepen vloeien voornamelijk voort uit Europese richtlijnen over audiovisuele mediadiensten. Verder is de Minister als regisseur verantwoordelijk voor wetgeving met betrekking tot omroepdistributie. Het doel daarvan is de toegang tot een gevarieerd media-aanbod te bevorderen en te verzekeren.
De OCW-begroting wordt in het najaar nader uitgewerkt in de mediabegrotingsbrief, die als basis dient voor de begrotingsbehandeling van dit artikel 15 door de Tweede Kamer. Deze brief geeft een gedetailleerde vooruitblik op het nieuwe jaar, een uitwerking van de maatregelen op het gebied van media alsmede een terugblik op de realisatie van voorgaand jaar.
Op basis van het vijfjaarlijkse concessiebeleidsplan heeft de Minister voor de erkenningperiode die loopt tot en met 2020, een prestatieovereenkomst afgesloten met de landelijke publieke omroep. Over de uitvoering van deze prestatieovereenkomst rapporteert de landelijke publieke omroep jaarlijks aan de Minister; dit gebeurt voor het eerst in de Terugblik 2017. Deze verantwoording wordt gevalideerd door het Commissariaat voor de Media. Het Commissariaat voor de Media kan ook een boete opleggen als de publieke omroep de prestatieovereenkomst niet naleeft. Zowel de verantwoording als de validatie is als bijlage bij de mediabegrotingsbrief aan de Tweede Kamer verzonden.
Indicatoren/kengetallen
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1. |
Waarborgen dat alle lagen van de bevolking toegang hebben tot een kwalitatief hoogstaand media-aanbod |
|||||||||
• |
de NPO wordt gewaardeerd door de Nederlandse bevolking |
|||||||||
– |
waardering Nederlandse Publieke Omroep |
7,1 |
7,1 |
7,0 |
||||||
– |
waardering commerciële omroepen |
6,8 |
6,9 |
6,8 |
||||||
Bron: Ipsos |
||||||||||
• |
de NPO bereikt met zijn programmering een groot deel van de Nederlandse bevolking |
|||||||||
– |
gemiddeld weekbereik, 15 minuten aaneengesloten voor de Nederlandse bevolking van 6 jaar en ouder |
82,4% |
79,3% |
77,7% |
||||||
Bron: Terugblik NPO |
||||||||||
2. |
Het waarborgen van een kwalitatief hoogstaande journalistieke informatievoorziening met voldoende onafhankelijk media-aanbod |
|||||||||
• |
Nederland handhaaft een hoge positie op de World Press Freedom Index |
#2/180 |
#4/180 |
#2/180 |
#5/180 |
|||||
Bron: Reporters without borders |
In de begroting 2017 zijn geen indicatoren (met een streefcijfer) opgenomen, omdat de prestatieovereenkomst pas in 2017 is afgesloten.
C. Beleidsconclusies
Het uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar grotendeels conform de verwachtingen zoals vermeld in de begroting. In het beleidsverslag worden de belangrijkste beleidsontwikkelingen beschreven.
Op 15 september 2017 is de Prestatieovereenkomst 2017–2020 afgesloten met de NPO.
De structurele bezuiniging van € 50 miljoen van het kabinet-Rutte II op het mediabudget is volledig ingevuld vanaf het jaar 2017. Als gevolg van de taakstellingen van het kabinet-Rutte II kregen instellingen te maken met frictiekosten. Hiervoor zijn financiële middelen vanuit de Algemene Mediareserve beschikbaar gesteld.
Op 2 maart 2017 is een frictiekostenregeling vastgesteld voor de regionale publieke omroepen.
In 2017 zijn zowel een nieuw financieel handboek voor de landelijke publieke media-instellingen en de NPO als een nieuw financieel handboek voor de regionale publieke media-instellingen en de RPO vastgesteld.
D. Budgettaire gevolgen van beleid
Realisatie |
Vastgestelde begroting |
Verschil |
|||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
2017 |
2017 |
|||
Verplichtingen |
886.504 |
1.180.980 |
1.020.726 |
990.792 |
996.678 |
969.699 |
26.979 |
||
Uitgaven |
892.936 |
1.149.484 |
864.629 |
1.019.469 |
977.791 |
962.699 |
15.092 |
||
Bekostiging |
887.916 |
1.143.398 |
859.804 |
1.012.881 |
971.732 |
956.817 |
14.915 |
||
– |
Publieke Omroep (omroepinstellingen) |
759.673 |
1.012.687 |
776.518 |
923.624 |
893.656 |
887.385 |
6.271 |
|
Landelijke publieke omroep |
758.373 |
836.974 |
648.767 |
765.473 |
752.149 |
747.489 |
4.660 |
||
Regionale omroep |
174.413 |
127.751 |
158.151 |
141.507 |
139.896 |
1.611 |
|||
Minderhedenprogrammering |
1.300 |
1.300 |
0 |
||||||
– |
Beheertaken landelijke publieke omroep |
59.955 |
72.858 |
49.924 |
64.844 |
64.782 |
62.113 |
2.669 |
|
Stichting Omroep Muziek |
14.568 |
18.097 |
12.358 |
15.952 |
16.143 |
15.752 |
391 |
||
Uitzenden en uitzendgereedmaken |
24.463 |
29.713 |
20.725 |
25.577 |
25.730 |
25.577 |
153 |
||
Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid (NIBG) |
20.924 |
25.048 |
16.841 |
23.315 |
22.909 |
20.784 |
2.125 |
||
– |
Dotaties, bijdragen publieke omroep |
31.231 |
32.542 |
28.614 |
32.866 |
13.267 |
13.220 |
47 |
|
Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties |
18.280 |
18.646 |
17.202 |
19.613 |
0 |
||||
Stimuleringsfonds voor de Journalistiek |
2.300 |
2.101 |
2.185 |
2.156 |
2.119 |
2.119 |
0 |
||
Filmfonds van de omroep en Telefilm (COBO) |
7.568 |
9.156 |
6.534 |
8.064 |
8.106 |
8.065 |
41 |
||
Mediawijsheid Expertisecentrum (Bewust mediagebruik) |
1.900 |
1.859 |
1.446 |
1.498 |
1.498 |
1.498 |
0 |
||
Organisatie van Lokale Omroepen in Nederland (OLON) |
794 |
780 |
1.247 |
1.535 |
1.544 |
1.538 |
6 |
||
Kabelraden |
389 |
0 |
|||||||
– |
Dotatie/onttrekking Algemene Mediareserve (AMR) |
36.811 |
24.736 |
4.258 |
–8.917 |
–463 |
–6.584 |
6.121 |
|
– |
Overige bekostiging media (uit rente AMR) |
–97 |
250 |
165 |
134 |
490 |
683 |
–193 |
|
– |
Basisinfrastructuur Cultuur 2013–2016 |
343 |
325 |
325 |
330 |
0 |
0 |
0 |
|
Vierjaarlijkse instellingen |
343 |
325 |
325 |
330 |
0 |
0 |
|||
Subsidies |
323 |
498 |
463 |
358 |
311 |
919 |
– 608 |
||
– |
Subsidies |
323 |
498 |
463 |
358 |
311 |
919 |
–608 |
|
Opdrachten |
0 |
7 |
552 |
899 |
650 |
0 |
650 |
||
– |
Opdrachten |
7 |
552 |
899 |
650 |
650 |
|||
Bijdragen aan ZBO's en RWT's |
4.662 |
5.519 |
3.750 |
5.271 |
5.038 |
4.928 |
110 |
||
– |
Commissariaat voor de Media |
4.662 |
5.519 |
3.750 |
5.271 |
5.038 |
4.928 |
110 |
|
Bijdragen aan (inter)nationale organisaties |
35 |
62 |
60 |
60 |
60 |
35 |
25 |
||
– |
Uitvoering internationale verdragen en contributies |
35 |
62 |
60 |
60 |
60 |
35 |
25 |
|
Ontvangsten |
193.542 |
196.571 |
191.501 |
206.979 |
199.517 |
199.500 |
17 |
E. Toelichting op de instrumenten
De realisatie van de uitgaven 2017 ligt € 15,1 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot, waarvan het grootste deel bestaat uit een toevoeging van de prijsindexering.
De realisatie van de verplichtingen 2017 ligt € 27,0 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. Naast de hierboven genoemde hogere uitgaven, gaat het om in december 2017 aangegane verplichtingen voor 2018, na vaststelling van de Mediabegrotingsbrief. Het budget in 2018 ligt hoger, vooral als gevolg van indexeringen. Het verplichtingenbudget 2017 wordt dus aangepast aan het uitgavenbudget 2018.
De realisatie van de ontvangsten is bijna gelijk aan het oorspronkelijk begrote bedrag.
Bekostiging
Landelijke publieke omroep
De publieke omroep waarborgt een hoogwaardig en pluriform media-aanbod, dat toegankelijk en betaalbaar is voor alle lagen van de bevolking. Daarom bekostigt de Minister de landelijke publieke omroep. Mede vanwege Europese regels op het gebied van staatssteun, houdt de overheid greep op de aard en omvang van het takenpakket van de landelijke publieke omroep en bepaalt de overheid het budget van de publieke omroep. De hogere uitgaven zijn vooral het gevolg van indexeringen.
Regionale omroepen
Vanaf 2014 worden de regionale omroepen bekostigd door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Hiertoe is de Mediawet aangepast. De hogere uitgaven zijn vooral het gevolg van indexeringen.
Stichting Omroep Muziek (SOM)
De Stichting Omroep Muziek (SOM) is door de Minister aangewezen als instelling voor het in stand houden en exploiteren van omroeporkesten en omroepkoren.
Uitzenden en uitzendgereedmaken
Deze beheertaken bestaan uit het gereedmaken van programma’s voor uitzending en het uitzenden van programma’s van de landelijke publieke omroep.
Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid (NIBG)
Het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid is door de Minister aangewezen als instelling voor het in stand houden en exploiteren van een media-archief. De hogere uitgaven zijn vooral het gevolg van een verhoging van het uitgavenbudget (€ 2,0 miljoen). Het additionele budget is bestemd voor de opslagkosten van het digitale archief en de kosten voor een online platform voor onderwijsinstellingen dat toegang biedt tot digitaal omroepmateriaal.
Stimuleringsfonds voor de Journalistiek
Het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek stimuleert de kwaliteit, diversiteit en onafhankelijkheid van de journalistiek door met geld, kennis en onderzoek de vernieuwing van de journalistieke infrastructuur te bevorderen. De bijdrage is gebruikt voor tijdelijke steun aan noodlijdende persorganen, het stimuleren van onderzoek dat de persbedrijfstak ten goede komt en het steun bieden aan journalistieke producten die via internet worden aangeboden.
Filmfonds van de Omroep en Telefilm (CoBO)
Het CoBO-fonds ondersteunt de documentairesector en participeert in audiovisuele coproductieprojecten waarin wordt deelgenomen door een of meer van de publieke instellingen die zendtijd hebben verkregen voor landelijke omroep en de Vlaamse publieke omroep (VRT) en/of Duitse publieke omroepen en/of onafhankelijke filmproducenten en/of instellingen werkzaam op het gebied van de podiumkunsten.
Mediawijsheid Expertisecentrum (Bewust mediagebruik)
Het Mediawijsheid Expertisecentrum (Mediawijzer.net) bevordert een bewuste, kritische en actieve houding van burgers en instellingen in de samenleving waar media alom aanwezig zijn. Bij het huidige programma zijn het Sectorinstituut Openbare Bibliotheken, ECP-EPN, de publieke omroep (NTR), Kennisnet en het NIBG betrokken.
Dotatie Algemene Mediareserve
De Algemene Mediareserve (hierna: AMR) dient voor het opvangen van schommelingen bij zowel de uitgaven als de ontvangsten op het mediabudget. Hierdoor wordt in het ene jaar geld gedoteerd en in een ander jaar geld onttrokken aan de AMR. De per saldo hogere dotatie aan de Algemene Mediareserve van in totaal € 6,1 miljoen bestaat onder meer uit de volgende posten:
• de ontvangen prijsindex 2017 van € 4,6 miljoen;
• de ontvangen compensatie voor knelpunt prijsindex 2016 van € 9,5 miljoen;
• desaldering voor een verwachte ontvangst van het Mediafonds van € 1 miljoen;
• een uitgedeelde prijsindex 2017 van -/- € 5,8 miljoen;
• hogere uitgaven aan onder meer het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid en de Regionale Omroep van -/- € 2,8 miljoen;
• diverse kleine hogere en lagere uitgaven van -/- € 0,4 miljoen.
Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s
De kerntaak van het Commissariaat voor de Media (hierna: CvdM) bestaat uit het uitoefenen van onafhankelijk toezicht op het handelen van de media-instellingen in Nederland en uit handhavend optreden ingeval de toepasselijke regelgeving niet in acht wordt genomen. De bevoegdheid om toezicht en handhaving uit te oefenen heeft betrekking op alle media-instellingen: publieke media-instellingen op landelijk, regionaal en lokaal niveau en commerciële media-instellingen op landelijk en niet-landelijk niveau. Het CvdM is tevens verantwoordelijk voor het metatoezicht op het Nederlands Instituut voor Classificatie van Audiovisuele Media (NICAM). Daarnaast heeft het CvdM tot taak erop toe te zien dat kabelexploitanten hun wettelijke verplichtingen nakomen tot doorgifte van de must carry-zenders.
Ontvangsten
De ontvangsten bestaan uit de reclame-inkomsten van de Stichting Ether Reclame (STER) en de rente op de Algemene Mediareserve (AMR). In het onderzoek naar de ontwikkeling van de reclame-inkomsten voor de periode 2017 tot en met 2022 wordt een sterke en structurele daling van de Ster-inkomsten voorspeld. Dit is nog niet zichtbaar in de realisatiecijfers. De werkelijke realisatie over 2017 is pas bekend in mei 2018, wanneer de jaarrekening van de STER wordt gepubliceerd. Deze realisatiecijfers worden meegenomen in de mediabegrotingsbrief voor het jaar 2019.
A. Algemene doelstelling
De algemene doelstelling is het scheppen van een internationaal concurrerende onderzoeksomgeving die onderzoekers uitdaagt tot optimale wetenschappelijke prestaties en die goed aansluit op maatschappelijke behoeften.
B. Rol en verantwoordelijkheid
De Minister is verantwoordelijk voor het stelsel van onderzoek en wetenschap.
Financieren
De Minister bekostigt het onderzoeks- en wetenschapsbestel.
Stimuleren
De Minister stimuleert in het wetenschappelijk onderzoek:
• kwaliteit en excellentie;
• zwaartepuntvorming en profilering.;
• samenwerking in de gouden driehoek van bedrijven, kennisinstellingen en overheid, onder meer in het kader van de Nationale Wetenschapsagenda – de samenwerking van kennisinstellingen, bedrijven en overheden bij onderzoek ten behoeve van maatschappelijke transities. In het bedrijvenbeleid, waarvoor de Minister van Economische Zaken en Klimaat verantwoordelijk is, is hiervoor de topsectorenaanpak ontwikkeld met bijbehorende innovatiecontractenaansluiting op het maatschappelijk belang.
Regisseren
De Minister schept voorwaarden voor:
• een klimaat voor universiteiten en kennisinstellingen voor het doen van excellent onderzoek;
• borging van het vernieuwend vermogen en de kwaliteit van het Nederlandse onderzoek;
• het doelmatig functioneren van wetenschappelijke instellingen die, zowel zelfstandig als in relatie tot universiteiten en bedrijven, een belangrijke plaats innemen;
• de Nederlandse onderzoeksfaciliteiten;
• de coördinatie en positionering van het wetenschapsbeleid op nationaal en internationaal niveau.
De Minister is verantwoordelijk voor het toezicht op een efficiënte besteding van publieke middelen en op voldoende verspreiding van kennis naar de maatschappij.
Indicatoren/kengetallen
Indicatoren en overige informatie over de toerusting en de prestaties van het onderzoekstelsel worden beschreven in OCW in cijfers: Wetenschap.
De kwaliteit van het wetenschappelijk onderzoek in Nederland en op basis hiervan de kwaliteit van het wetenschapssysteem kan bezien worden op basis van citaties naar wetenschappelijke publicaties. Wanneer het aantal citaties wordt genormeerd op een mondiaal gemiddelde dan geeft dat de positie van Nederland in de wereld aan. Nederland kende in de periode 2012–2015 een citatiescore 1,52 dat wil zeggen een citatiescore die 52 procent boven het mondiale gemiddelde lag. Nederland neemt op basis hiervan mondiaal een vooraanstaande (derde) positie in wat betreft de wetenschappelijke kwaliteit van het onderzoek.
De kwaliteit van de Nederlandse wetenschap blijkt ook uit het hoge aandeel van Nederlandse wetenschappers over de volle breedte van het Europese programma voor onderzoek en innovatie, zowel als het gaat om de maatschappelijke uitdagingen als bijvoorbeeld de European Research Council.
Doelstelling/Indicator |
Basiswaarde (jaartal) |
Eerdere realisatie (jaartal) |
Realisatie (jaartal) |
Streefwaarde |
Bron |
||
---|---|---|---|---|---|---|---|
5 |
Behoud van kwaliteit wetenschap en wetenschappelijk talent en versterken impact wetenschap |
||||||
• |
Mondiale top-5 positie op basis van citatiescores |
2e plaats (2009–2012)1 1,52 |
2e plaats (2010–2013) 1,53 |
3e plaats (2012–2015) 1,52 |
Kleiner of gelijk 5 (2012–2015) |
Clarivate Analytics/Web of Science. Bewerking: CWTS2 |
In het verleden werd het basisjaar van jaar tot jaar bezien, maar vanaf Beleidsverslag 2016 is dit vastgelegd op 2009–2012.
CWTS-cijfers zijn van mei 2016. Zie voor de volledigheid https://www.rathenau.nl/nl/page/citatie-impact-van-alle-publicaties-en-internationale-co-publicaties-wos.
C. Beleidsconclusies
In 2017 is door het vorige kabinet gestart met thematisch onderzoek vanuit de NWA-routes. Het kabinet heeft dit gestimuleerd met de startimpuls.
Voor de startimpuls NWA was een budget van ongeveer € 30 miljoen beschikbaar. Hiervan is € 21,6 miljoen gegaan naar NWA-routes voor de thema’s jongeren in een veerkrachtige samenwerking, digitale samenleving en natuurwetenschappelijke kennis voor vernieuwing. Het geld is door NWO mede namens de Kenniscoalitie verdeeld via een vast bedrag van € 2,5 miljoen per route, waarbij consortia van universiteiten, hogescholen, TO2-instellingen zoals TNO, en semipublieke en publieke organisaties vernieuwend en baanbrekend onderzoek vormgeven.
Eveneens uit de startimpuls kwam een bedrag van € 5 miljoen beschikbaar voor een programma om 100 vrouwelijke hoogleraren aan te trekken. NWO heeft hiervoor de zogeheten «Westerdijk» call opengesteld.
Voor het programma Industrial Doctorates werd € 3,4 miljoen uitgetrokken. Dit programma maakt intensieve samenwerking mogelijk in promotieprojecten uitgevoerd binnen zowel een kennisinstelling als een bedrijf, met bijzondere aandacht voor het midden- en kleinbedrijf.
De Minister van OCW stelde € 4 miljoen beschikbaar (structureel € 2 miljoen vanaf 2018) voor de introductie van een «postdoc/docenten programma» op het hbo. Dit geld is geïnvesteerd in 2-jarige postdoc plekken bij hogescholen teneinde onderzoekers in staat te stellen hun onderwijstaken te blijven uitvoeren.
De nieuwe NWO-wet is op 1 februari 2017 in werking getreden, waarbij NWO een nieuwe structuur heeft opgezet met een raad van bestuur en een raad van toezicht. Daarnaast werden de verschillende instituten van NWO samengevoegd tot één NWO-Institutenorganisatie (NWO-I). De negen gebiedsbesturen zijn omgevormd tot vier domeinen te weten Zorgonderzoek en medische wetenschappen, Exacte en Natuurwetenschappen, Toegepaste en Technische Wetenschappen en Sociale en Geesteswetenschappen.
Voor de update van de Europese ESFRI-Roadmap voor grootschalige onderzoeksfaciliteiten diende Nederland in 2017 twee projecten in. Door aan te sluiten bij de Nationale Wetenschapsagenda en de ESFRI-roadmap heeft ook de Nationale Roadmap een meer strategisch karakter gekregen. Een grotere efficiency werd bereikt door de clustering en prioritering van faciliteiten binnen wetenschapsgebieden.
Nederland is zich onder andere in de Raden voor Concurrentievermogen hard blijven maken voor een verdere verbetering van de Europese Onderzoeksruimte en voor een stevig Kaderprogramma ter ondersteuning daarvan. Hierbij is in het bijzonder aandacht gevraagd voor de verdere implementatie van open science via de European Open Science Cloud en het GO FAIR initiatief. De Nederlandse inzet voor onderzoek en innovatie in de EU heeft met het Regeerakkoord een extra impuls gekregen door het standpunt dat de EU-begroting dient te worden gemoderniseerd en meer moet worden gericht op innovatie, onderzoek, klimaat en duurzaamheid.
D. Budgettaire gevolgen van beleid
Realisatie |
Vastgestelde begroting |
Verschil |
|||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
2017 |
2017 |
|||||
Verplichtingen |
859.762 |
1.342.276 |
1.038.163 |
964.085 |
1.064.240 |
967.006 |
97.234 |
||||
Waarvan garantieverplichtingen |
–846 |
–889 |
0 |
– 889 |
|||||||
Uitgaven |
891.076 |
926.503 |
1.034.719 |
1.040.139 |
1.034.753 |
950.780 |
83.973 |
||||
Bekostiging |
701.889 |
756.167 |
913.370 |
923.215 |
913.550 |
835.211 |
78.339 |
||||
• |
Hoofdbekostiging |
460.876 |
504.082 |
661.764 |
669.606 |
657.342 |
586.167 |
71.175 |
|||
NWO-wet en WHW |
|||||||||||
– |
NWO |
320.900 |
365.891 |
483.207 |
489.560 |
475.144 |
453.831 |
21.313 |
|||
– |
KNAW |
93.379 |
91.331 |
88.880 |
89.435 |
89.573 |
86.788 |
2.785 |
|||
– |
KB |
46.597 |
46.860 |
89.677 |
90.611 |
92.625 |
45.548 |
47.077 |
|||
• |
Aanvullende bekostiging |
241.013 |
252.085 |
251.606 |
253.609 |
256.208 |
249.044 |
7.164 |
|||
– |
NWO Talentenontwikkeling |
169.063 |
165.865 |
162.318 |
161.409 |
161.246 |
161.246 |
0 |
|||
– |
NWO STW |
10.000 |
8.000 |
8.000 |
8.000 |
8.000 |
8.000 |
0 |
|||
– |
NWO Grootschalige researchinfrastructuur |
61.950 |
61.963 |
54.243 |
55.295 |
55.382 |
55.382 |
0 |
|||
– |
NWO Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek |
0 |
16.257 |
21.603 |
23.258 |
25.933 |
18.769 |
7.164 |
|||
– |
Poolonderzoek |
0 |
0 |
2.942 |
3.147 |
3.147 |
3.147 |
0 |
|||
– |
Caribisch Nederland |
0 |
0 |
2.500 |
2.500 |
2.500 |
2.500 |
0 |
|||
Subsidies |
104.148 |
83.131 |
25.759 |
22.123 |
21.746 |
26.101 |
– 4.355 |
||||
– |
LF TUD bibliotheek |
7.742 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|||
– |
Stichting SURF |
7.630 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|||
– |
CPG |
521 |
261 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|||
– |
Montesquieu Instituut |
1.083 |
559 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|||
– |
Max Planck Instituut |
1.624 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|||
– |
Naturalis Biodiversity Center |
6.490 |
10.235 |
6.262 |
6.266 |
6.265 |
6.265 |
0 |
|||
– |
BPRC |
8.919 |
8.635 |
8.359 |
8.359 |
9.608 |
8.358 |
1.250 |
|||
– |
NCWT/NEMO |
3.636 |
3.520 |
3.366 |
3.393 |
3.366 |
3.366 |
0 |
|||
– |
STT |
237 |
231 |
219 |
221 |
221 |
221 |
0 |
|||
– |
Stichting AAP |
1.016 |
1.027 |
1.032 |
1.032 |
1.032 |
1.032 |
0 |
|||
– |
Nationale coördinatie |
4.759 |
6.098 |
2.885 |
1.352 |
1.254 |
5.609 |
–4.355 |
|||
– |
Bilaterale samenwerking |
3.711 |
3.570 |
3.636 |
1.500 |
0 |
1.250 |
–1.250 |
|||
– |
NTU/INL |
3.011 |
3.053 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|||
– |
EIB |
1.317 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|||
– |
Caribisch Nederland |
2.500 |
2.500 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|||
– |
Poolonderzoek |
2.942 |
2.942 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|||
– |
Genomics |
40.500 |
40.500 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|||
– |
Weerstandsverhoging onderzoeksinstellingen (CBRN) |
410 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|||
– |
Hersenen en Cognitie |
6.100 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|||
Opdrachten |
0 |
676 |
691 |
318 |
223 |
300 |
– 77 |
||||
– |
opdrachten |
676 |
691 |
318 |
223 |
300 |
–77 |
||||
Bijdrage aan agentschappen |
297 |
303 |
303 |
291 |
950 |
763 |
187 |
||||
– |
Dienst Uitvoering Onderwijs |
297 |
303 |
303 |
291 |
286 |
272 |
14 |
|||
– |
Nationaal contactpunt Kaderprogramma (RVO) |
0 |
0 |
0 |
0 |
664 |
491 |
173 |
|||
Bijdrage aan medeoverheden |
480 |
480 |
650 |
813 |
0 |
0 |
0 |
||||
– |
Nationaal contactpunt Kaderprogramma |
480 |
480 |
650 |
813 |
0 |
0 |
0 |
|||
Bijdrage aan internationale organisaties |
84.262 |
85.746 |
93.946 |
93.379 |
98.284 |
88.405 |
9.879 |
||||
– |
EMBC |
758 |
775 |
812 |
832 |
853 |
812 |
41 |
|||
– |
EMBL |
4.593 |
4.732 |
4.846 |
5.016 |
5.198 |
4.851 |
347 |
|||
– |
ESA |
29.792 |
30.362 |
30.950 |
31.061 |
31.065 |
31.065 |
0 |
|||
– |
CERN |
40.721 |
41.363 |
47.832 |
44.937 |
49.891 |
40.000 |
9.891 |
|||
– |
ESO |
8.398 |
8.514 |
7.032 |
9.044 |
8.773 |
9.105 |
–332 |
|||
– |
NTU/INL |
2.474 |
2.489 |
2.504 |
2.572 |
–68 |
|||||
Ontvangsten |
4.334 |
117 |
441 |
722 |
3.793 |
101 |
3.692 |
E. Toelichting op de instrumenten
De realisatie van de uitgaven 2017 ligt € 84,0 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 3,7 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot.
De verschillen worden bij de toelichting op de instrumenten verduidelijkt.
Bekostiging
Het Ministerie van OCW bekostigt de nationale onderzoeksinstellingen NWO, KNAW en KB. Hiermede stelt de Minister deze organisaties in staat om binnen de wettelijke kaders en in lijn met de vierjaarlijkse strategische agenda en strategische plannen van de instellingen hun missies en doelstellingen te realiseren. Deze missies en doelstellingen zijn gericht op het bevorderen van de kwaliteit van het wetenschappelijk onderzoek in Nederland en het initiëren en stimuleren van nieuwe ontwikkelingen daarin.
OCW draagt met een structureel karakter bij aan:
• NWO voor grote infrastructurele onderzoeksvoorzieningen voor de uitvoering van projecten die geselecteerd zijn op grond van de resultaten van de nationale roadmap commissie grootschalige researchinfrastructuur. Met de inzet van deze middelen worden onderzoekers in staat gesteld om te kunnen werken met onderzoeksfaciliteiten van wereldniveau;
• NWO voor het uitvoeren van een integraal persoonsgebonden talentprogramma waarin naast de «vernieuwingsimpuls» ook de voormalige middelen voor de specifieke doelgroepen zijn opgegaan. Doelen zijn om via competitie op basis van wetenschappelijke kwaliteit voldoende ruimte te geven aan (jonge) veelbelovende onderzoekers, excellentie in het onderzoek te bevorderen en te zorgen voor een adequate in- en doorstroom van onderzoekers zodat er verbetering optreedt in hun loopbaanperspectieven;
• NWO voor het uitvoeren van een onderzoeksprogramma «Wetenschap op de Cariben» en het in stand houden en in bedrijf houden van een multifunctioneel kenniscentrum op Statia;
• NWO voor het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek ten behoeve van de coördinatie en financiering van het onderwijsonderzoek.
Het budget voor bekostiging is per saldo met € 78,3 miljoen verhoogd. Belangrijkste oorzaken van deze verhoging zijn:
• De doorverdeling van de loon- en prijsbijstelling tranche 2017 inclusief de compensatie ABP-pensioenpremiestijging (+ € 19,2 miljoen)
• Een overboeking van € 45,7 miljoen van artikel 14 (Cultuur) met betrekking tot de Wet Stelsel Openbare Bibliotheekvoorzieningen (WSOB). De taken, die zijn vastgelegd in artikel 9 van de WSOB, worden uitgevoerd door de Koninklijke Bibliotheek.
• Diverse interne en interdepartementale overboekingen o.a. ten behoeve van het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (+ € 13,4 miljoen).
Subsidies
Voor het stimuleren en realiseren van de centrale doelstelling van het Onderzoek en Wetenschapsbeleid (OWB) worden subsidies verstrekt aan stichtingen en centra met een specifieke rol in de kennisinfrastructuur. Het gaat hier o.a. om bijdragen aan:
• Naturalis Biodiversity Center voor onderzoek naar biodiversiteit en instandhouding van de nationale grootschalige infrastructuur voor biodiversiteitsonderzoek;
• Het Biomedical Primate Research Centre (BPRC) voor het primatenonderzoek en de huisvesting van primaten en subsidie aan de Stichting AAP voor het verzorgen van de opvang van de BPRC chimpansees;
• Stichting Nationaal Centrum voor Wetenschap- en Techniekpromotie (NCWT) voor het beheren en ontwikkelen van NEMO Science Museum en NEMO Kennislink, het organiseren van het festival Weekend van de Wetenschap en het ondersteunen van gerelateerde landelijke activiteiten op het gebied van wetenschaps- en technologiecommunicatie en -educatie.
Het budget voor subsidies is per saldo met 4,3 miljoen verlaagd. Dit wordt met name veroorzaakt door interne overboekingen naar andere instrumenten binnen artikel 16 alsmede naar andere beleidsartikelen.
Opdrachten
Voor de beleidsontwikkeling worden opdrachten verstrekt voor het uitvoeren van diensten. Het gaat hierbij met name om opdrachten voor beleidsgerichtonderzoek en evaluaties.
Bijdragen aan agentschappen
De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO)is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.
Het Nationaal contactpunt kaderprogramma betreft de opdracht aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) voor het ondersteunen en stimuleren van een zo groot mogelijke Nederlandse participatie in het EU-Kaderprogramma voor onderzoek en innovatie «Horizon 2020». Team Internationale Research- en Innovatiesamenwerking (IRIS) bij RVO.nl is het Nationaal Contactpunt Kaderprogramma in Nederland.
Bijdragen aan (inter-)nationale organisaties
Het betreft hier de contributies aan de grote internationale onderzoeksorganisaties EMBC, EMBL, ESA, CERN en ESO. Door deelname van Nederland aan deze intergouvernementele organisaties krijgen onze wetenschappelijke onderzoekers toegang tot unieke grootschalige onderzoeksfaciliteiten en internationale netwerken van toponderzoekers. Deze deelname is mede van groot belang voor het functioneren van ons nationale onderzoeksbestel.
Het budget is per saldo met € 9,9 miljoen verhoogd. De oorzaak van deze verhoging is:
• Een verhoging van € 9,9 miljoen van de contributie aan CERN als gevolg van het vrijgeven van de minimum wisselkoers door de Zwitserse Nationale Bank in 2015.
Ontvangsten
De ontvangsten betreft met name een onvoorziene ontvangst van € 3,7 miljoen van het Rijksvastgoed Bedrijf.
A. Algemene doelstelling
Het realiseren van gendergelijkheid en gelijkheid wat betreft seksuele oriëntatie, genderidentiteit en geslachtskenmerken in de Nederlandse samenleving. Dit dient te geschieden op in ieder geval de terreinen: onderwijs, veiligheid, gezondheid, arbeidsmarkt, media, politiek, recht en leefvormen.
B. Rol en verantwoordelijkheid
De rol van de Minister hierbij is primair het wegnemen van belemmeringen voor gender- en LHBTI-gelijkheid en vanuit de emancipatieportefeuille bevorderen dat relevante wet- en regelgeving waar nodig wordt aangepast. Andere verantwoordelijkheden zijn: het bieden van financiële ondersteuning aan maatschappelijke instellingen voor gender- en LHBTI-gelijkheid (lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen, transgender personen en mensen met een intersekse conditie) en het monitoren van ontwikkelingen in de samenleving. Daarnaast heeft de Minister, vaak samen met de maatschappelijke instellingen, een rol in het agenderen, coördineren, aanjagen en in het ontsluiten van kennis en expertise.
Stimuleren
Het instrument dat de Minister ter beschikking heeft, is wet- en regelgeving, zoals de subsidieregeling gender- en LHBTI-gelijkheid die vanaf 1 januari 2017 in werking is getreden. Deze regeling voorziet in het verstrekken van instellingssubsidies aan instellingen voor gender- en LHBTI-gelijkheid en projectsubsidies aan het maatschappelijk middenveld.
Onder de subsidieregeling gender- en LHBTI-gelijkheid zijn aan acht strategische allianties subsidies verstrekt voor de periode 2018 tot en met 2022.
Regisseren
Gemeenten ontvangen via decentralisatie-uitkeringen een bijdrage voor de uitvoering van de samenwerkingsafspraken over versterking en uitvoering van het lokale beleid op het gebied van gendergelijkheid en LHBTI-gelijkheid.
Indicatoren/kengetallen
Doelstelling/indicator |
Basiswaarde |
Eerdere realisatie |
Tussenwaarde 2016 |
Streefwaarde |
Bron |
||
---|---|---|---|---|---|---|---|
8 |
Het bevorderen van emancipatie1 |
||||||
• |
Sociale acceptatie homoseksualiteit onder de bevolking |
90% (2010) |
93% (2014) |
93%2 |
≥90% |
LHBT monitor 2016 (SCP) |
De ontwikkeling van de economische zelfstandigheid van vrouwen wordt gemonitord op de website OCW in Cijfers.
C. Beleidsconclusies
Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar conform de verwachtingen zoals opgenomen in de begroting. Voor het merendeel van de beleidsdoelstellingen zijn er geen grote afwijkingen in de realisatie en is bijstelling van het beleid niet nodig.
In het beleidsverslag worden de belangrijkste beleidsontwikkelingen beschreven. Als onderdeel van de aanpak vrouwen naar de top is in 2017 het wettelijk streefcijfer voor vrouwen in raden van bestuur of commissarissen verlengd tot 2020. Verschillende projecten gericht op LHBTI-jongeren en groepen waar de LHBT acceptatie achterblijft zijn ondersteund, zoals «Coming In» gericht op empowerment van rolmodellen en het bespreekbaar maken van seksuele diversiteit in christelijke kringen via de alliantie van christelijke LHBTI-organisaties.
Voor de vergroting van de economische zelfstandigheid van vrouwen hebben 25 centrumgemeenten gebruik gemaakt van de mogelijkheid van cofinanciering van hun activiteiten. Zij hebben hiermee lokale en regionale projecten uitgevoerd, gericht op het vergroten van economische zelfstandigheid en van arbeidsparticipatie van vrouwen.
D. Budgettaire gevolgen van beleid
Realisatie |
Vastgestelde begroting |
Verschil |
|||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
2017 |
2017 |
|||
Verplichtingen |
8.875 |
15.444 |
7.145 |
13.475 |
45.373 |
7.186 |
38.187 |
||
Uitgaven |
13.408 |
13.124 |
12.968 |
11.614 |
12.363 |
14.172 |
– 1.809 |
||
Bekostiging |
4.148 |
4.148 |
4.148 |
4.198 |
6.199 |
4.198 |
2.001 |
||
• |
Kennisinfrastructuur |
4.148 |
4.148 |
4.148 |
4.198 |
6.199 |
4.198 |
2.001 |
|
– |
Vrouwenemancipatie |
2.948 |
2.948 |
2.948 |
2.948 |
2.949 |
2.948 |
1 |
|
– |
LHBT |
1.200 |
1.200 |
1.200 |
1.250 |
1.250 |
1.250 |
0 |
|
– |
Gender- en LHBTI-gelijkheid |
2.000 |
2.000 |
||||||
Subsidies |
6.995 |
7.370 |
6.814 |
5.985 |
4.963 |
7.123 |
– 2.160 |
||
• |
Subsidieregeling emancipatie |
2.332 |
2.590 |
291 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
– |
Vrouwenemancipatie |
2.135 |
2.590 |
267 |
0 |
||||
– |
LHBT |
197 |
24 |
0 |
|||||
Subsidieregeling emancipatie 2011 |
4.031 |
4.780 |
6.523 |
5.985 |
4.266 |
7.123 |
–2.857 |
||
– |
Vrouwenemancipatie |
1.363 |
2.568 |
3.687 |
3.846 |
2.557 |
4.827 |
–2.270 |
|
– |
LHBT |
2.668 |
2.212 |
2.836 |
2.139 |
1.709 |
2.296 |
–587 |
|
– |
Subsieregeling Gender- en LHBTI-gelijkheid |
697 |
697 |
||||||
• |
Regeling sociale veiligheid LHBT jongeren op school |
632 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
– |
LHBT |
632 |
0 |
||||||
Opdrachten |
1.495 |
1.455 |
1.730 |
1.096 |
1.024 |
664 |
360 |
||
– |
Vrouwenemancipatie |
724 |
852 |
1.297 |
625 |
913 |
410 |
503 |
|
– |
LHBT |
771 |
603 |
433 |
471 |
111 |
254 |
–143 |
|
– |
Gender- en LHBTI-gelijkheid |
||||||||
Bijdrage aan agentschappen |
151 |
151 |
151 |
145 |
137 |
135 |
2 |
||
– |
Dienst Uitvoering Onderwijs |
151 |
151 |
151 |
145 |
137 |
135 |
2 |
|
Bijdrage aan medeoverheden |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
2.012 |
– 2.012 |
||
• |
Gemeentefonds BZK |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
2.012 |
–2.012 |
|
– |
Vrouwenemancipatie |
1.953 |
–1.953 |
||||||
– |
LHBT |
59 |
–59 |
||||||
Bijdragen aan (inter)nationale organisaties |
619 |
0 |
125 |
190 |
40 |
40 |
0 |
||
– |
LHBT |
619 |
125 |
190 |
40 |
40 |
0 |
||
Ontvangsten |
21 |
89 |
58 |
284 |
54 |
0 |
54 |
E. Toelichting op de instrumenten
De realisatie van de uitgaven in 2017 ligt € 1,8 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 0,05 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De verplichtingen zijn met € 38,2 miljoen verhoogd.
De realisatie van de verplichtingen is € 38,2 miljoen hoger ten opzichte van de oorspronkelijke begroting 2017. Dit betreft hoofdzakelijke het aangaan van de bekostiging van de 8 allianties (kennisinstituten) voor 5 jaar (2018 t/m 2022) € 38 miljoen.
Er is voor een bedrag van € 1,8 miljoen minder gerealiseerd. Zie hiervoor de toelichting bij het instrument «Subsidies» en «Bijdrage aan medeoverheden».
Bekostiging
Met deze middelen zijn zes instituten (thans Atria, COC, IHLIA, NVR,TNN en Women Inc) voor de Kennisinfrastructuur bekostigd. Het budget is met € 2 miljoen verhoogd. Dit bedrag is overgeboekt van het instrument subsidies naar het instrument bekostiging om in het 4e kwartaal 2017 het eerste voorschot te betalen voor de strategische partners die per 1 januari 2018 starten. Deze acht partners zijn merendeel allianties; in totaal vijftien organisaties.
Subsidies
Voor het uitvoeren van de Hoofdlijnenbrief Emancipatiebeleid 2013–2016 zijn subsidies verleend voor activiteiten die passen bij het beoogde emancipatiebeleid. De instrumenten die zijn ingezet voor het uitvoeren van de Hoofdlijnenbrief emancipatiebeleid 2013–2016 zijn de «Subsidieregeling emancipatie», de «Subsidieregeling emancipatie 2011» en de «Subsidieregeling gender- en lhbti- gelijkheid emancipatie 2017–2022». De realisatie op het instrument subsidies is € 2,1 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. Een bedrag van € 2 miljoen is overgeboekt naar het instrument bekostiging om in het 4e kwartaal 2017 het eerste voorschot te betalen voor de allianties die per 1 januari 2018 starten. Van het Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport is een bedrag van € 0,1 miljoen ontvangen voor een bijdrage aan de sport alliantie (NOC/NSF). Een kasschuif € 0,3 miljoen (van 2017 naar 2018) voor betalingen, die doorgeschoven zijn naar 2018.
Opdrachten
De middelen voor opdrachten zijn besteed aan onderzoeken en symposia. De realisatie op dit instrument is € 0,4 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. Zie hiervoor de toelichting bij het instrument «Bijdrage aan mede-overheden».
Bijdrage aan agentschappen
Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUS-I voor dit begrotingsartikel.
Bijdrage aan medeoverheden
Voor actieve gemeenten op het gebied van vrouwen- en LHBT- emancipatiebeleid wordt via een decentralisatie-uitkering budget overgeheveld naar het gemeentefonds. De verantwoordelijkheid voor deze middelen is belegd bij de gemeenten zelf. Een bedrag van € 0,9 miljoen is overgemaakt naar het Gemeentefonds voor 25 gemeenten om het programma economische zelfstandigheid uit te voeren met als doel om de economische zelfstandigheid van vrouwen te vergroten door het te stimuleren om stappen te zetten richting de arbeidsmarkt. Een bedrag van € 0,5 miljoen is overgemaakt naar het Gemeentefonds voor 37 gemeenten en de 4 grote steden met als de doel de «veiligheid, weerbaarheid en sociale acceptatie» van LHBT (Lesbische vrouwen, Homoseksuele mannen, Biseksuelen, Transgenderpersonen) verder te bevorderen. Een bedrag van € 0,2 miljoen is overgemaakt aan het gemeentefonds voor de gemeenten Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht die elk € 0,05 miljoen ontvangen voor het vergroten van de sociale acceptatie van LHBTI in biculturele gemeenschappen. Een bedrag van € 0,1 miljoen is overgemaakt naar het Gemeentefonds voor 10 gemeenten om het programma «We Van Young» uit te voeren. Het programma heeft als doel de relationele en seksuele weerbaarheid van jongeren te vergroten en daarmee een bijdrage leveren aan de preventie van geweld tegen vrouwen. Jongeren (changemakers) worden zich bewust van de ongelijkheid en stereotiepe beeldvorming die ten grondslag ligt aan geweld en proberen met eigen acties een cultuurverandering te realiseren.
Het budget op het instrument «Bijdrage aan medeoverheden» is verlaagd met een bedrag van € 0,4 miljoen ten gunste van het instrument «Opdrachten».
Bijdrage aan (inter)nationale organisaties
Bijdrage aan het Europese project «Rights, Equality and Citizenship Programme» van Transgender Europe (TGEU).
D. Budgettaire gevolgen van beleid
Realisatie |
Vastgestelde begroting |
Verschil |
|||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
2017 |
2017 |
|||
Verplichtingen |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
– 150.051 |
150.051 |
||
Totale uitgaven |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
– 150.051 |
150.051 |
||
• |
Loonbijstelling |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
– |
waarvan programma |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
– |
waarvan apparaat |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
• |
Prijsbijstelling |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
– |
waarvan programma |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
– |
waarvan apparaat |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
• |
Onvoorzien |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
–150.051 |
150.051 |
|
Ontvangsten |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
E. Toelichting op de instrumenten
Het doel van dit artikel is het tijdelijk boeken van sector overstijgende middelen of taakstellingen. Zodra een exacte verdeling over de betrokken begrotingsartikelen bekend is, worden de middelen of taakstellingen naar de desbetreffende artikelen overgeboekt. Op dit artikel worden dus geen feitelijke uitgaven verantwoord. Dat is ook de reden dat de realisatie in bovenstaande tabel volledig op nul eindigt. Hieronder worden de artikelonderdelen nader toegelicht. Daarmee wordt inzicht gegeven in de mutaties die via dit artikel gelopen zijn.
Loon- en prijsbijstelling
Het budget voor 2017 is per saldo ongewijzigd. De toegevoegde loon- en prijsbijstelling tranche 2017 en de compensatie voor de ABP-pensioenpremiestijging zijn direct structureel verdeeld over de artikelen.
Onvoorzien
In 2017 is de post «Onvoorzien» per saldo met € 150,1 miljoen verhoogd. Het betreft de invulling van de ramingsbijstelling van € 150 miljoen, onder meer door de inzet van de eindejaarsmarge. Daarnaast wordt de negatieve loon- en prijsbijstelling over de ramingsbijstelling verwerkt door inzet van een deel van de prijsbijstelling tranche 2017.
Ook is de eindejaarsmarge 2016/2017 van € 127,5 miljoen aan dit artikel toegevoegd en vervolgens direct ingezet ter dekking van:
• de ramingsbijstelling op artikel 91 (totaal € 121,3 miljoen);
• overlopende verplichtingen die niet in 2016 tot betaling zijn gekomen, maar pas in 2017 (totaal € 6,7 miljoen).
D. Budgettaire gevolgen van beleid
Realisatie |
Vastgestelde begroting |
Verschil |
|||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
2017 |
2017 |
|||
Verplichtingen |
260.103 |
256.178 |
249.788 |
243.981 |
234.043 |
242.370 |
– 8.327 |
||
Uitgaven |
260.103 |
256.178 |
249.788 |
243.565 |
234.542 |
242.370 |
– 7.828 |
||
Personele uitgaven |
173.603 |
176.907 |
179.076 |
184.613 |
189.432 |
177.050 |
12.382 |
||
– |
waarvan eigen personeel |
161.046 |
164.778 |
170.675 |
174.681 |
180.150 |
166.863 |
13.287 |
|
– |
waarvan externe inhuur |
7.522 |
8.612 |
4.809 |
5.880 |
4.884 |
7.233 |
–2.349 |
|
– |
waarvan overige personele uitgaven |
5.035 |
3.517 |
3.592 |
4.052 |
4.398 |
2.954 |
1.444 |
|
Materiële uitgaven |
84.101 |
79.271 |
69.562 |
57.844 |
43.979 |
65.320 |
– 21.341 |
||
– |
waarvan ICT |
29.071 |
30.133 |
27.032 |
21.721 |
17.833 |
26.672 |
– 8.839 |
|
– |
waarvan bijdrage aan SSO's |
27.875 |
31.330 |
31.021 |
19.982 |
14.687 |
22.089 |
– 7.402 |
|
– |
waarvan overige materiële uitgaven |
27.155 |
17.808 |
11.509 |
16.141 |
11.459 |
16.559 |
– 5.100 |
|
Begrotingsreserve schatkistbankieren |
2.399 |
0 |
1.150 |
1.108 |
1.131 |
0 |
1.131 |
||
Ontvangsten |
5.101 |
10.194 |
2.973 |
1.467 |
3.000 |
567 |
2.433 |
Als gevolg van Verantwoord Begroten en de invoering van de Rijksbrede kostensoortentabel heeft OCW vanaf de begroting 2013 de apparaatskosten technisch verdeeld naar instrumenten (Personeel en Materieel) op basis van de realisatiecijfers van voorgaande jaren. OCW stuurt op het totaal toegewezen budget aan de organisatieonderdelen en niet per instrument.
Uitgaven
De uitgaven voor de Apparaatskosten OCW zijn in 2017 € 7,8 miljoen lager dan de vastgestelde begroting. Dit is het saldo van een groot aantal mutaties die grotendeels in de suppletoire wetten zijn toegelicht:
• Zo is voor de loon- en prijsbijstelling budget toegevoegd.
• Daarnaast is een aantal grote projecten vertraagd, zoals de vervanging van de ICT werkplek en het programma Lerarenregister, waardoor er budget door een kasschuif is doorgeschoven naar 2018.
• Door het uitstellen van het wetsvoorstel Monumentenaftrek is het beschikbare gestelde budget voor 2017 teruggeboekt naar het Ministerie van Financiën.
• Daarnaast is door een teruggave van het OCW-deel van het surplus van het eigen vermogen van het Rijksvastgoedbedrijf het budget verhoogd.
• Tenslotte staat OCW garant voor onderwijsinstellingen die bij de Staat lenen (schatkistbankieren). Voor het risico dat OCW hierdoor loopt, ontvangt OCW een vergoeding (risicopremie). De risicopremie voor 2016 is ontvangen in 2017 en deze bedraagt € 1,1 miljoen. Deze premie wordt (via een desaldering) toegevoegd aan de begrotingsreserve schatkistbankieren.
Ontvangsten
De realisatie van de ontvangsten is in 2017 uiteindelijk € 2,4 miljoen hoger dan geraamd. Dit is onder andere het saldo van hogere ontvangsten dan geraamd omdat:
• OCW garant staat voor onderwijsinstellingen die bij de Staat lenen (schatkistbankieren). Voor het risico dat OCW hierdoor loopt, ontvangt OCW een vergoeding (risicopremie). De risicopremie voor 2016 is ontvangen in 2017 en bedraagt € 1,1 miljoen.
• een vordering uit 2016 van ruim € 1,1 miljoen pas in januari 2017 is ontvangen.
Realisatie |
Vastgestelde begroting |
Verschil |
|||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
2017 |
2017 |
|
Totaal apparaatsuitgaven Ministerie |
260,1 |
256,2 |
249,7 |
243,6 |
234,5 |
242,4 |
– 7,9 |
Kerndepartement |
135,1 |
132,5 |
136,7 |
135,9 |
131,8 |
137,7 |
–5,9 |
Rijksdienst Cultureel Erfgoed |
52,9 |
47,8 |
38,0 |
34,6 |
32,9 |
33,6 |
–0,7 |
Inspectie van het Onderwijs |
62,8 |
67,3 |
66,8 |
64,0 |
61,5 |
63,6 |
–2,1 |
Erfgoedinspectie |
2,5 |
2,4 |
2,3 |
2,3 |
2,4 |
2,3 |
0,1 |
Onderwijsraad |
2,4 |
2,4 |
2,2 |
2,9 |
2,3 |
2,4 |
–0,1 |
Raad voor Cultuur |
2,9 |
2,4 |
2,3 |
2,5 |
2,5 |
2,1 |
0,4 |
Adviesraad voor Wetenschaps- en Technologiebeleid |
1,5 |
1,4 |
1,4 |
1,4 |
1,1 |
0,7 |
0,4 |
Totaal apparaatskosten Agentschappen |
301,7 |
307,2 |
336,6 |
356,4 |
351,4 |
284,7 |
66,7 |
Dienst Uitvoering Onderwijs |
277,5 |
278,9 |
303,4 |
313,3 |
314,1 |
239,0 |
75,1 |
Nationaal Archief |
24,2 |
28,3 |
33,2 |
43,1 |
37,3 |
45,7 |
–8,4 |
Totaal apparaatskosten ZBO’s en RWT's |
108,8 |
112,1 |
111,5 |
118,6 |
107,1 |
||
Stichting Fonds voor de Podiumkunsten |
4,5 |
4,6 |
4,4 |
4,4 |
6,3 |
||
Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie |
2,2 |
2,2 |
1,9 |
1,9 |
3,1 |
||
Stichting Mondriaanfonds |
2,0 |
2,0 |
2,2 |
2,2 |
3,7 |
||
Stichting Nederlands Filmfonds |
2,5 |
3,0 |
3,1 |
2,6 |
3,5 |
||
Stichting Stimuleringsfonds voor de Creatieve Industrie |
1,6 |
1,4 |
1,6 |
1,1 |
1,9 |
||
Stichting Nederlands Letterenfonds |
2,0 |
2,0 |
2,0 |
1,1 |
2,6 |
||
Bureau Architectenregister |
0,0 |
0,0 |
|||||
Stichting Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties (Mediafonds) |
1,5 |
1,6 |
1,6 |
1,7 |
0,0 |
||
Commissariaat voor de Media (CvdM) |
4,2 |
4,7 |
3,8 |
5,3 |
5,0 |
||
Nederlandse Publieke Omroep (NPO) |
2,4 |
2,3 |
2,6 |
2,6 |
2,0 |
||
Stichting Regionale Publieke Omroep (RPO) |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
||||
Nederlands Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) |
3,9 |
3,8 |
4,0 |
3,8 |
3,6 |
3,3 |
|
Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW) |
13,3 |
15,0 |
15,0 |
13,5 |
13,6 |
||
Koninklijke Bibliotheek (KB) |
15,3 |
15,3 |
15,3 |
26,5 |
26,5 |
||
Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) |
31,1 |
32,3 |
32,3 |
30,7 |
30,2 |
||
Stichting Participatiefonds |
2,8 |
2,6 |
2,5 |
2,3 |
2,1 |
||
Stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) |
15,3 |
15,3 |
15,3 |
15,3 |
|||
Stichting Vervangingsfonds |
3,6 |
3,4 |
3,2 |
3,0 |
2,8 |
||
Stimuleringsfonds voor de Journalistiek |
0,6 |
0,6 |
0,7 |
0,6 |
0,5 |
De cijfers in bovenstaande tabel zijn niet met elkaar te consolideren aangezien het zowel uitgaven als kosten betreft.
In onderstaande tabel staat de verdeling van de taakstelling op de Apparaatsuitgaven/-kosten uit het vorige Regeerakkoord (Rutte II) weergegeven. Deze taakstelling is verdeeld over kerndepartement, agentschappen en ZBO’s.
2016 |
2017 |
2018 |
Structureel |
|
---|---|---|---|---|
Departementale taakstelling (totaal) |
24,0 |
54,0 |
67,0 |
67,0 |
Kerndepartement |
6,9 |
20,0 |
26,5 |
26,5 |
Agentschappen |
||||
DUO |
12,1 |
23,5 |
27,9 |
27,9 |
NA |
0,8 |
1,0 |
1,0 |
1,0 |
Totaal Agentschappen |
12,9 |
24,5 |
28,9 |
28,9 |
ZBO’s |
||||
Cultuurfondsen |
0,5 |
1,1 |
1,4 |
1,4 |
Commissariaat voor de Media |
0,2 |
0,5 |
0,6 |
0,6 |
Nederlandse Publieke Omroep |
0,1 |
0,3 |
0,4 |
0,4 |
Nederlands Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) |
0,2 |
0,4 |
0,5 |
0,5 |
Kon.Ned.Academie van Wetenschappen (KNAW) |
0,7 |
1,6 |
2,0 |
2,0 |
Kon.Bibliotheek (KB) |
0,6 |
1,3 |
1,6 |
1,6 |
Ned.organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) |
1,5 |
3,5 |
4,3 |
4,3 |
Participatiefonds |
0,1 |
0,3 |
0,4 |
0,4 |
Vervangingsfonds |
0,2 |
0,4 |
0,5 |
0,5 |
Stimuleringsfonds voor de Pers |
0,0 |
0,1 |
0,1 |
0,1 |
Totaal ZBO's |
4,2 |
9,5 |
11,6 |
11,6 |
Inleiding
De bedrijfsvoering, inclusief het financieel beheer binnen het Ministerie van OCW, is op orde. De financiële overzichten geven een getrouw beeld van de uitkomsten van de begrotingsuitvoering. Wat betreft de financiële rechtmatigheid en getrouwheid zijn zowel de fouten als de onzekerheden gedurende het jaar 2017 binnen de gestelde rapporteringstoleranties gebleven, met één uitzondering. De tolerantiegrens voor de rechtmatigheid ten opzichte van de baten van de samenvattende staat van baten-lastendiensten is overschreden. In paragraaf 1, onder rechtmatigheid, is dit toegelicht.
Paragraaf 1 – Rechtmatigheid, totstandkoming niet-financiële verantwoordingsinformatie, financieel en materieelbeheer en overige aspecten bedrijfsvoering
Rechtmatigheid
De verantwoording in het departementale jaarverslag (DJV) is in overeenstemming met de begrotingswetten, de Europese regelgeving, Nederlandse wetten, algemene maatregelen van bestuur en in ministeriële regelingen opgenomen bepalingen. Voor de bepaling van fouten en onzekerheden is de rijksbrede normering toegepast.
Rapporteren over onrechtmatigheden is verplicht als deze meer bedragen dan de betreffende tolerantiegrens. Bij de agentschappen DUO en Nationaal Archief gezamenlijk bedraagt de tolerantiegrens voor fouten en onzekerheden € 25 miljoen. Bij DUO en NA is in 2017 sprake geweest van onrechtmatigheden met een contractwaarde ter grootte van € 78,9 miljoen, dit is 21,9% procent, en is veroorzaakt door met name het volgende. Bij DUO zijn contracten met externen afgesloten of verlengd om de continuïteit van het primaire proces beter te kunnen waarborgen. Hierbij is bewust afgeweken van de aanbestedingswet en -regelgeving om te kunnen (blijven) beschikken over de noodzakelijke kennis en kwaliteit op onder meer het gebied van ICT. Daarnaast heeft bij DUO via het Dynamische Aankoop Systeem (DAS) – een aanbestedingsprocedure om gangbare producten en diensten in te kopen – externe inhuur plaatsgevonden. In 2017 is de toepassing van DAS voor externe inhuur als onrechtmatig bestempeld. Het DAS is begin 2017 vervangen door een raamovereenkomst.
(1) Rapporterings-tolerantie |
(2) Verantwoord bedrag in € (omvangsbasis) |
(3) Rapporterings-tolerantie voor fouten en onzekerheden in € |
(4) Bedrag aan fouten in € |
(5) Bedrag aan onzekerheden in € |
(6) Bedrag aan fouten en onzekerheden in € |
(7) Percentage aan fouten en onzekerheden t.o.v. verantwoord bedrag = (6)/(2)*100% |
---|---|---|---|---|---|---|
Samenvattende staat baten-lasten-agentschappen |
€ 360,0 mln. |
€ 25 mln. |
€ 78,2 mln. |
€ 0,7 mln. |
€ 78,9 mln. |
21,9% |
Totstandkoming niet-financiële verantwoordingsinformatie
Er zijn geen bijzonderheden te melden.
Financieel en materieel beheer
Hieronder wordt ingegaan op de drie onvolkomenheden die de Algemene Rekenkamer in het verantwoordingsonderzoek over 2016 heeft geconstateerd.
Totstandkoming jaarverslag
De Algemene Rekenkamer oordeelde dat over 2016 het jaarafsluitings- en verantwoordingsproces onvoldoende beheerst tot stand is gekomen. De aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer en de Auditdienst Rijk zijn opgevolgd, waardoor het departementaal jaarverslag over 2017 beheerst en tijdig tot stand is gekomen.
De aanbevelingen hadden betrekking op de technische kant van het vervangen van een systeem en op een gebrekkige regie op het proces. Daarnaast is aanbevolen het proces te evalueren en de uitkomsten ter hand te nemen. Tot slot is door de Auditdienst Rijk en Algemene Rekenkamer geadviseerd om de benodigde capaciteit en kennis voor een gedegen jaarafsluiting op korte termijn te organiseren.
OCW heeft deze aanbevelingen op effectieve wijze opgepakt. Vanwege de ernst van de bevinding is dit gedaan door stevig te sturen op de uitkomsten van het verantwoordingsproces en de bijhorende beheersingsmaatregelen. In 2018 zal het jaarafsluitings- en verantwoordingsproces worden bestendigd met de in 2017 doorgevoerde verbetermaatregelen.
Inkoopuitvoeringscentrum Noord (IUC-Noord)
De interne sturing van IUC-Noord zou in 2017 sterk moeten verbeteren op het gebied van onder meer het bepalen van de inkoopbehoefte (spendanalyse), de planning en control, het inkoop- en contractenbeheer en de onderliggende administratie. Dit is onvoldoende gebleken. In de tweede helft van 2017 is deze onvolkomenheid stevig opgepakt met een duidelijk verbeterplan waarbij DUO de sturing op het IUC-Noord nadrukkelijk naar zich toe heeft gehaald. Dit werpt zijn vruchten af. Zo is de klanttevredenheid toegenomen. Verder zijn de processen in opzet beschreven en beoordeeld door de ADR. Ze voldoen in belangrijke mate aan de daaraan te stellen eisen. In 2018 zal de werking verder moeten blijken. Om de verbeteringen op voldoende niveau te brengen is ook in 2018 nog tijd nodig. De intensieve managementaandacht vanuit DUO voor IUC-Noord blijft ook in 2018 bestaan.
Informatiebeveiliging DUO
De Algemene Rekenkamer merkte over 2016 op dat er nog een aantal verbeteringen mogelijk is. Dit betreft vooral de werking in de praktijk en de afwikkeling van ingezette verbeterplannen bij het incidentenmanagement en bij het autorisatiebeheer. Het aantal incidenten in 2017 is voor OCW geen aanleiding geweest om extra activiteiten te ontplooien. De verbetering van het autorisatiebeheer is in 2017 nog niet op het gewenste niveau gekomen. In 2017 is software aangeschaft om het autorisatiebeheer op gestructureerde wijze te kunnen vastleggen, uit te voeren en te monitoren. Voor alle IT-platforms worden teams ingericht die alle accounts en autorisaties beoordelen en aan laten passen. Deze verbeterslag kost tijd maar zal in 2018 moeten leiden tot het op orde brengen van het autorisatiebeheer.
Overige aspecten van de bedrijfsvoering
Bij brief van 15 december 2017 is de Tweede Kamer geïnformeerd over beleidsmatige mutaties na Najaarsnota op de OCW-begroting (34 775 VII, nr. 116). Daarbij is aangegeven dat de definitieve stand van de garantieverplichtingen op dat moment nog niet bekend was. Ten opzichte van de stand bij tweede suppletore begroting is € 96 miljoen meer aan garanties verleend voor de indemniteitsregeling en € 9 miljoen voor de achterborgovereenkomst van het Nationaal Restauratiefonds (beide artikel 14 Cultuur). De garantieverplichtingen voor schatkistleningen aan instellingen zijn € 78 miljoen hoger uitgekomen (diverse artikelen).
Paragraaf 2 – Rijksbrede bedrijfsvoeringsonderwerpen
Beleid ten aanzien van misbruik en oneigenlijk gebruik
Externe risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik
Het Ministerie van OCW heeft als uitgangspunt regelgeving tot stand te brengen die zo min mogelijk gevoelig is voor fraude, misbruik of oneigenlijk gebruik. Jaarlijks worden de risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik geïnventariseerd. Waar nodig wordt het voorlichtings-, controle-, sanctie- of evaluatiebeleid aangescherpt, daarbij de wenselijkheid en doelmatigheid van deze middelen in ogenschouw nemend.
Restrisico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik
In sommige gevallen zijn de getroffen beheersmaatregelen niet voldoende om misbruik en oneigenlijk gebruik geheel uit te sluiten, bijvoorbeeld wanneer de kosten van controles hoger zijn dan de baten of de wettelijke mogelijkheden begrensd zijn. Er is dan sprake van restrisico of «restant M&O». Dit is de gevoeligheid voor misbruik en oneigenlijk gebruik die (bewust) overblijft nadat alle adequate maatregelen ten aanzien van voorlichting, controle, sanctie en evaluatie zijn getroffen. Aan de volgende geldstromen met een restrisico groter dan € 1 miljoen kleven na inzet van deze instrumenten toch nog risico’s:
1. Gewichtenregeling Primair Onderwijs
Scholen met veel achterstandsleerlingen krijgen via de gewichtenregeling extra geld voor personeel en materieel. De bepaling van het leerlingengewicht is gebaseerd op de ouderverklaring over het (maximale) opleidingsniveau van de ouder(s). Het leerlingengewicht werkt ook door in de uitkering van de impulsgebieden. Met de gewichtenregeling, waaronder de regeling impulsgebieden, is in 2017 een bedrag gemoeid van € 291,4 miljoen.
Het gewicht kan worden gecontroleerd aan de hand van de door de ouders ingevulde, in 2015 vereenvoudigde ouderverklaring. Hierdoor neemt het risico van foutieve opgaaf (afwijkend van ingevulde formulieren) door de school af. Met dit formulier wordt echter niet ondervangen dat ouders een verkeerde opgaaf kunnen doen en een te laag opleidingsniveau aangeven. Het risico blijft bestaan dat scholen een volledig ingevulde ouderverklaring op een juiste wijze omzetten in een leerlingengewicht, maar dat de ouderverklaring niet op waarheid berust. Het valideren van de ouderverklaring met opleidingsdocumenten van ouders is niet mogelijk, aangezien de verklaring het niet gevolgd hebben van een opleiding betreft. Het niet gevolgd hebben van een opleiding zou in een aantal gevallen wel gecheckt kunnen worden op basis van centrale opleidingsregisters. Een dergelijke toets mag een school en het Ministerie van OCW echter niet uitvoeren vanwege privacywetgeving.
Daarom wordt gezocht naar mogelijkheden om in de toekomst via andere manieren buiten de scholen om de onderwijsachterstandenmiddelen toe te kennen op basis van een nieuwe indicator, die het CBS heeft ontwikkeld. De Tweede Kamer is hierover in januari 2017 en op 31 januari 2018 nader geïnformeerd. Op dit moment wordt deze bekostigingssystematiek verder uitgewerkt.
Het is lastig om in te schatten wat het restrisico is. Daarom wordt het totale bedrag aan gewichtenmiddelen van € 291,4 miljoen als restrisico aangemerkt.
2. Leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond
Niet-basisscholen in het primair onderwijs met leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond komen in aanmerking voor een aanvullende vergoeding. De uitgaven voor leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond bedragen in 2017 € 18,4 miljoen.
De opgaven van de scholen worden gecontroleerd aan de hand van de door ouders of verzorgers getekende verklaringen of inschrijfformulieren. De inhoud van de verklaringen kan niet sluitend worden gecontroleerd. Voor 2017 is het restrisico bij leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond derhalve € 18,4 miljoen.
3. Nederlands Onderwijs aan Anderstaligen
Voor kinderen met een niet-Nederlandse achtergrond, en niet afkomstig uit Suriname, de Nederlandse Antillen of Aruba, wordt bij de basisscholen in de materiële instandhouding een NOAT-bekostiging gegeven voor Nederlands Onderwijs aan Anderstaligen. De uitgaven voor leerlingen met een dergelijke achtergrond bedragen in 2017 € 4,4 miljoen. De opgave van de school wordt steekproefsgewijs gecontroleerd aan de hand van de door de ouders ingevulde ouderverklaringen. De ouderverklaringen kunnen niet op juistheid worden gecontroleerd. Voor 2017 is het restrisico van de uitgaven aan Nederlands onderwijs aan anderstaligen daarmee € 4,4 miljoen.
4. Studiefinanciering uitwonenden
Op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) en de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) komt een deel van de studerenden in aanmerking voor extra beurs wanneer ze uitwonend zijn. Dit geldt alleen voor de mbo-studenten en studenten hoger onderwijs die niet onder het studievoorschot vallen.
Het levert een studerende financieel voordeel op om zich als uitwonende te laten registreren in de Basisregistratie Personen (BRP). De extra basisbeurs voor een uitwonende mbo student is € 2.235 per jaar. De totale uitgaven aan uitwonende beurzen bedroegen in 2017 ruim € 190 miljoen (WSF 2000). De bijdrage die op grond van de WTOS (regeling VO18+) aan uitwonenden is verstrekt, bedroeg in 2017 € 5,7 miljoen.
Bij de vaststelling van de studiefinanciering wordt nu uitgegaan van het adres in de Basisregistratie Personen, maar niet alle studerenden wonen daadwerkelijk op het geregistreerde adres. Daarom worden fysieke controles op het opgegeven woonadres uitgevoerd, zodat het risico op misbruik van de uitwonendenbeurs wordt beperkt. Er zijn in 2017 ongeveer 1.500 controles uitgevoerd op basis van een risicoprofiel. In ongeveer 40 procent van de geselecteerde gevallen is vastgesteld (voor bezwaar en beroep) dat de studerende niet op het in de BRP geregistreerde adres woonachtig was. Studenten moeten de onterecht ontvangen studiefinanciering terugbetalen en krijgen een boete opgelegd.
Het bovenstaande betreft studerenden die in Nederland wonen. Bij studerenden in het buitenland wordt anders gecontroleerd. Er wordt gecontroleerd of de student aan de instelling in het buitenland is ingeschreven. Er wordt aangenomen dat hij in het buitenland woonachtig is. Omdat er geen adrescontrole plaatsvindt, is er voor studerenden in het buitenland een restrisico.
In 2010 is gestart met fysieke controles op het adres in de BRP. Als gevolg van de maatregelen van de afgelopen jaren om misbruik met de uitwonendenbeurs aan te pakken, is dit misbruik substantieel afgenomen. Het restrisico wordt veroorzaakt door onjuiste inschrijving in het BRP en wordt niet aan OCW toegerekend. Er is dus sprake van geïmporteerd risico. In 2017 is een a-selecte steekproef uitgevoerd onder mbo-studenten met een uitwonendenbeurs. Op basis van dit onderzoek wordt het restrisico in het mbo ingeschat op ongeveer € 4 miljoen. In totaal (mbo en ho) resteert nog een restrisico van ongeveer € 8 miljoen, hetgeen ten opzichte van eind 2016 een daling betekent van ongeveer € 5 miljoen.
5. Aanvullende beurs
Van ouders wordt verwacht dat zij bijdragen aan de studie van hun kind. Kunnen ze dat niet of onvoldoende, dan kan de studerende een aanvullende beurs krijgen. De hoogte van de beurs hangt mede af van het ouderlijk inkomen. Het ouderlijk inkomen kan niet in alle gevallen juist en volledig worden vastgesteld. In 2017 is in totaal circa € 775 miljoen aan aanvullende beurs verstrekt. Daarvan is circa € 34 miljoen aan studenten met ouders in het buitenland verstrekt.
Wanneer ouders in Nederland wonen, is het risico op misbruik beperkt. Op grond van artikel 8, eerste lid Awir beheert de Belastingdienst het inkomensgegeven uit het basisregister inkomen. DUO is bevoegd deze inkomensgegevens van de Belastingdienst te gebruiken en is ook afhankelijk van deze gegevens. Er zijn circa 12.300 studenten met ouders in het buitenland en in deze gevallen vraagt DUO bewijsstukken van het buitenlands inkomen op. Gegevensuitwisseling met buitenlandse Belastingdiensten komt in beperkte mate tot stand.
DUO vraagt de bewijsstukken op maar de juistheid en volledigheid van het opgegeven buitenlands inkomen is niet volledig met zekerheid vast te stellen door DUO noch door de Belastingdienst, met uitzondering van de voormalige Nederlandse Antillen ad € 4,1 miljoen, waar dit wel mogelijk is. Hierdoor is er sprake van restrisico bij studenten met een aanvullende beurs met ouders in het buitenland van circa € 29,9 miljoen.
6. Terugbetalen studieschulden
Van oud-studenten met een studieschuld is niet altijd een adres bekend, met name wanneer zij in het buitenland verblijven. Bij betalingsachterstanden zijn zij dan niet bereikbaar voor inningsactiviteiten. Daarnaast kunnen oud-studenten dan niet worden geïnformeerd over de draagkrachtregeling en worden zij geconfronteerd met extra invorderingskosten. Aanpalend risico is dat in het buitenland het inkomen van de debiteur en van een eventuele partner (voor zover relevant) niet in alle gevallen juist en volledig kan worden geverifieerd en moet worden volstaan met de klantopgave (incl. bewijsstukken). Gegevensuitwisseling met het buitenland komt immers in beperkte mate tot stand. Ultimo 2017 ontbrak nog van circa 2,7 procent van de debiteuren een betrouwbaar adres (afgerond 21.800 van de circa 802.000 debiteuren). Eind 2015 waren dit er nog circa 30.000 (4 procent van het totaal aantal debiteuren).
Grote, lopende ICT-projecten
Het Ministerie van OCW kent in 2017 zes ICT-projecten groter dan € 5 miljoen (waarvan er in de loop van het jaar twee zijn afgerond): Doorontwikkelen BRON, Programma Dienstverlening Instellingen, Programma Krachtig Leraarschap en Lerarenregister, Programma Vernieuwing Studiefinanciering, Digitale Taken Rijksarchieven (afgerond) en Programma Erfgoed Digitaal (afgerond). Jaarlijks rapporteert het Ministerie van OCW over deze projecten conform het daarvoor afgesproken rapportagemodel. Van alle projecten wordt de stand van zaken openbaar gemaakt via het Rijks ICT-dashboard www.rijksictdashboard.nl. Het gaat om informatie over onder andere het doel van het project, de geraamde kosten, de doorlooptijd en de uitgebrachte kwaliteitstoetsen. Minimaal één keer per jaar wordt het dashboard geactualiseerd. Raadpleging van het dashboard maakt het mogelijk in één oogopslag het verloop van kosten en doorlooptijd te zien. Ook maakt een grafiek de ramingen en de feitelijk gemaakte kosten zichtbaar. Verder is aangegeven aan welk beleidsterrein het project bijdraagt.
Voor alle projecten geldt dat CIO- en privacyfunctionarissen van de betreffende organisatie(onderdelen) adviseren over de risico’s voor de privacy en uitvoering. Door de advisering door CIO- en privacyfunctionarissen, maar ook door de inzet van instrumenten als «Gateway», BIT-toetsen en de OCW risicorapportage worden dergelijke risico’s tijdig in kaart gebracht en zijn deze continu onder de aandacht. Daartoe worden in de projecten zelf ook waarborgen ingebracht om risico’s voor de uitvoering te onderkennen. De Functionarissen gegevensbescherming van het Ministerie van OCW zien toe op navolging van de Wet bescherming persoonsgegevens. In het proces van het opstellen van Privacy Impact Assessments bij nieuwe wetgeving en grote ICT projecten heeft inmiddels de Gegevenseffectbeoordeling een plaats gekregen. OCW heeft de laatste acties in beeld die nodig zijn om compliant en in control te zijn voor de Algemene Verordening Gegevensbescherming die op 25 mei 2018 formeel van toepassing wordt. Verder kent OCW twee Functionarissen Gegevensbescherming (FG). Eén bij DUO en één bij het bestuursdepartement. Er is gekozen voor een specifieke FG bij DUO vanwege de grote omvang van persoonsgegevens bij DUO en de noodzaak om hier, op korte afstand, adequaat toezicht op uit te kunnen oefenen. De FG voor het bestuursdepartement OCW wordt op dit moment geworven, gericht op een aanstelling ruim voor de ingangsdatum van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (25 mei 2018).
Betaalgedrag
Het streefcijfer voor tijdig betalen is 95 procent van alle facturen binnen 30 dagen na datum van ontvangst van de factuur. Het Ministerie van OCW voldoet al jarenlang aan de gestelde norm. Over 2017 is het percentage tijdig betalen bij het Ministerie van OCW uitgekomen op 97,3 procent.
Audit Committee
Het Audit Committee (AC) heeft in 2017 viermaal vergaderd. Het AC heeft tot taak het adviseren van het departementale management op ten minste de volgende drie onderdelen:
• Het borgen van de kwaliteit van de bedrijfsvoering, inclusief de financiële verslaglegging;
• De regie op het auditbeleid;
• Het risicomanagementbeleid en de uitkomsten daarvan.
De Secretaris-Generaal is voorzitter en vormt samen met de MT-OCW leden en vier niet-ambtelijke leden het Audit Committee. De directeur FEZ en directeur Auditdienst Rijk nemen als adviseur ook deel aan de vergaderingen. Er is een open stoel voor de Algemene Rekenkamer en FEZ voert het secretariaat.
Vaste agendapunten zijn:
• Vergadering maart: Departementaal jaarverslag OCW, Samenvattend auditrapport Auditdienst Rijk, Auditplan Auditdienst Rijk;
• Vergadering mei: Verantwoordingsonderzoek Algemene Rekenkamer, Risicomanagementbeleid, reviewplan OCW;
• Vergadering oktober: Interim-rapportage Auditdienst Rijk, bevindingen gespreksronde externe leden;
• Vergadering december: Jaarwerkplan Inspectie van het Onderwijs, Onderwijsverslag en meerjarenplanning Inspectie van het Onderwijs.
Paragraaf 3 – Belangrijkste ontwikkelingen en verbeteringen in de bedrijfsvoering
Organisatieaanpassingen bij DUO
In 2017 is op basis van de ervaringen en in nauwe samenwerking met de medezeggenschap, de reorganisatie van het primaire proces binnen DUO vormgegeven. Daarbij is de implementatie van BusDevOps (Samentrekking van Business, Development en Operations) één van de leidende principes. Multidisciplinaire teams zijn met deze manier van werken verantwoordelijk voor zowel de (door)ontwikkeling als het beheer van producten, diensten en applicaties. DUO is daardoor sneller en wendbaarder als uitvoeringsorganisatie.
In 2017 zijn verder de contouren afgesproken van een nieuw model van governance en financiering, met een meer heldere rolverdeling tussen opdrachtgever, eigenaar en opdrachtnemer en een beter gebruik van de mogelijkheden van een baten-lastendienst. Hier wordt in 2018 vervolg aan gegeven.
Lifecyclemanagement (LCM)
In 2018 ligt een belangrijke focus op onderhoud van de primaire systemen en vervanging. DUO gebruikt daarvoor het zogenoemde Lifecyclemanagement dat zich richt op zowel de standaard ICT-infrastructuur als de specifieke applicaties voor onderwijs.
De LifeCycle-meetmethode (gebaseerd op ISO 25010) geeft inzicht in de functionele en technische waarde van applicaties. Voor het meerjarig inzicht in de onderhoudslast wordt een rekenkundig model gehanteerd dat gebaseerd is op functiepunten, productiviteitscijfers en de levensfase van een applicatie. Hiermee wordt een objectieve omvang van het uit te voeren onderhoud bepaald. DUO heeft twee externe bureaus gevraagd de gehanteerde werkwijze en de uitgangspunten te valideren. Beide onderschrijven de werkwijze en gehanteerde normen. Het model helpt DUO ook te laten zien dat het tot nu gehanteerde financiële kader voor het reguliere onderhoud en vervanging/modernisering niet passend is. In de voorjaarsnotabesluitvorming 2018 wordt deze problematiek die hieruit voortkomt opnieuw in de afweging meegenomen.
In 2017 is ook gestart met het activeren en afschrijven van investeringen ter vervanging en modernisering van soft- en hardware. Afschrijven gebeurt op basis van de verwachte levensduur. Dit leidt tot aanpassing van de boekwaarden van activa op de balans van DUO.
Conversie naar nieuw Studiefinancieringssysteem
De realisatie van de conversie naar een nieuw Studiefinancieringssysteem (oorspronkelijk najaar 2017) wordt voorzien in het voorjaar van 2018. De reden van deze langere doorlooptijd is een vertraging vanwege technische redenen in de conversie van de gegevens van 4,6 miljoen klanten.
Awareness datalekken OCW en DUO
In 2017 is binnen OCW veel aandacht besteed aan het veilig omgaan met persoonsgegevens en het melden van datalekken. Dit heeft bijgedragen aan het beperkte aantal datalekken.
Het aantal datalekken bij OCW (exclusief DUO) is drie. Bij de directie Organisatie en Bedrijfsvoering zijn twee datalekken gemeld. Eén hiervan is ook bij de Autoriteit Persoonsgegevens gemeld. Bij het Nationaal Archief is één datalek gemeld.
In 2017 zijn binnen DUO in totaal 47 gevallen van datalekken gemeld. 20 hiervan zijn volgens de voorschriften bij de Autoriteit Persoonsgegevens gemeld.
Departementale verantwoordingsstaat 2017 van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) (Bedragen x € 1.000)
(1) |
(2) |
(3) = (2) – (1) |
||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Art. |
Omschrijving |
Vastgestelde begroting |
Realisatie |
Verschil realisatie en vastgestelde begroting |
||||||
Verplichtingen |
Uitgaven |
Ontvangsten |
Verplichtingen |
Uitgaven |
Ontvangsten |
Verplichtingen |
Uitgaven |
Ontvangsten |
||
TOTAAL |
37.423.049 |
37.187.537 |
1.341.582 |
38.846.849 |
38.053.289 |
1.339.184 |
1.423.800 |
865.752 |
– 2.398 |
|
Beleidsartikelen |
37.330.730 |
37.095.218 |
1.341.015 |
38.612.806 |
37.818.747 |
1.336.184 |
1.282.076 |
723.529 |
– 4.831 |
|
01 |
Primair onderwijs |
10.245.604 |
10.245.604 |
8.661 |
10.632.968 |
10.494.756 |
23.358 |
387.364 |
249.152 |
14.697 |
03 |
Voortgezet onderwijs |
7.893.559 |
7.927.940 |
7.361 |
8.326.918 |
8.143.906 |
9.173 |
433.359 |
215.966 |
1.812 |
04 |
Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie |
4.229.244 |
4.217.206 |
3.000 |
4.333.854 |
4.209.212 |
2.786 |
104.610 |
–7.994 |
–214 |
06 |
Hoger beroepsonderwijs |
2.889.725 |
2.814.350 |
1.213 |
3.213.191 |
2.925.976 |
1.358 |
323.466 |
111.626 |
145 |
07 |
Wetenschappelijk onderwijs |
4.337.701 |
4.310.149 |
16 |
4.663.507 |
4.443.628 |
1.364 |
325.806 |
133.479 |
1.348 |
08 |
Internationaal beleid |
10.744 |
11.538 |
99 |
13.080 |
11.625 |
24 |
2.336 |
87 |
–75 |
09 |
Arbeidsmarkt en personeelsbeleid |
177.431 |
179.667 |
6.000 |
152.191 |
162.367 |
11.319 |
–25.240 |
–17.300 |
5.319 |
11 |
Studiefinanciering |
4.537.556 |
4.537.556 |
865.237 |
4.563.829 |
4.563.829 |
826.628 |
26.273 |
26.273 |
–38.609 |
12 |
Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten |
89.241 |
89.241 |
3.066 |
92.792 |
92.792 |
3.813 |
3.551 |
3.551 |
747 |
13 |
Lesgelden |
6.748 |
6.748 |
246.267 |
7.334 |
7.334 |
241.966 |
586 |
586 |
–4.301 |
14 |
Cultuur |
969.286 |
827.568 |
494 |
506.851 |
738.415 |
11.031 |
–462.435 |
–89.153 |
10.537 |
15 |
Media |
969.699 |
962.699 |
199.500 |
996.678 |
977.791 |
199.517 |
26.979 |
15.092 |
17 |
16 |
Onderzoek en wetenschapsbeleid |
967.006 |
950.780 |
101 |
1.064.240 |
1.034.753 |
3.793 |
97.234 |
83.973 |
3.692 |
25 |
Emancipatie |
7.186 |
14.172 |
0 |
45.373 |
12.363 |
54 |
38.187 |
–1.809 |
54 |
Niet-beleidsartikelen |
92.319 |
92.319 |
567 |
234.043 |
234.542 |
3.000 |
141.724 |
142.223 |
2.433 |
|
91 |
Nominaal en onvoorzien |
–150.051 |
–150.051 |
0 |
0 |
0 |
0 |
150.051 |
150.051 |
0 |
95 |
Apparaat Kerndepartement |
242.370 |
242.370 |
567 |
234.043 |
234.542 |
3.000 |
–8.327 |
–7.828 |
2.433 |
(1) |
(2) |
(3) |
(4) |
|
---|---|---|---|---|
Vastgestelde begroting |
Realisatie |
Verschil realisatie en vastgestelde begroting |
Realisatie t-1 |
|
Baten-lastenagentschap DUO |
||||
Totale baten |
245.981 |
320.931 |
74.950 |
321.013 |
Totale lasten |
245.981 |
325.686 |
79.705 |
322.516 |
Saldo van baten en lasten |
0 |
– 4.755 |
– 4.755 |
– 1.503 |
Totale kapitaalontvangsten |
0 |
7.582 |
7.582 |
0 |
Totale kapitaaluitgaven |
–7.000 |
–27.407 |
–20.407 |
–10.203 |
Baten-lastenagentschap NA |
||||
Totale baten |
47.333 |
39.087 |
–8.246 |
45.659 |
Totale lasten |
47.333 |
38.852 |
–8.481 |
45.050 |
Saldo van baten en lasten |
0 |
235 |
235 |
609 |
Totale kapitaalontvangsten |
0 |
243 |
243 |
0 |
Totale kapitaaluitgaven |
–467 |
–2.844 |
–2.377 |
–1.791 |
Jaarverantwoording agentschap Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO)
Inleiding
De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van de Rijksoverheid voor het onderwijs. DUO levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten, informatievoorziening alsmede diensten gericht op de verbetering van de verbinding tussen beleid en uitvoering. Daarnaast verricht DUO werkzaamheden voor overige departementen en derden. Onderdeel van DUO is de Shared Service Organisatie Noord waarbinnen het inkoopcentrum en het Overheidsdatacenter zijn ondergebracht, welke dienstverlening verricht voor onder meer voor het concern OCW en haar buitendiensten, het CJIB en andere overheidsorganen.
Omschrijving |
Vastgestelde begroting |
Realisatie |
Verschil realisatie en vastgestelde begroting |
Realisatie t-1 |
||
---|---|---|---|---|---|---|
Baten |
||||||
Omzet moederdepartement |
208.086 |
261.228 |
53.142 |
275.629 |
||
Omzet overige departementen |
32.850 |
52.495 |
19.645 |
38.915 |
||
Omzet derden |
5.045 |
7.119 |
2.074 |
5.851 |
||
Rentebaten |
0 |
0 |
0 |
|||
Vrijval voorzieningen |
89 |
89 |
618 |
|||
Bijzondere baten |
0 |
|||||
Totaal baten |
245.981 |
320.931 |
74.950 |
321.013 |
||
Lasten |
||||||
• |
Apparaatskosten |
238.981 |
314.063 |
75.082 |
313.167 |
|
– |
Personele kosten |
151.960 |
227.670 |
75.710 |
228.767 |
|
Waarvan eigen personeel |
130.660 |
140.499 |
9.839 |
132.625 |
||
Waarvan externe inhuur |
14.300 |
81.814 |
67.514 |
90.782 |
||
Waarvan overige personele kosten |
7.000 |
5.357 |
–1.643 |
5.360 |
||
– |
Materiele kosten |
87.021 |
86.393 |
–628 |
84.400 |
|
Waarvan apparaat ICT |
20.000 |
21.892 |
1.892 |
20.718 |
||
Waarvan bijdrage aan SSO’s |
12.500 |
21.779 |
9.279 |
19.620 |
||
Waarvan overige materiële kosten |
54.521 |
42.722 |
–11.799 |
44.062 |
||
• |
Rentelasten |
0 |
0 |
0 |
12 |
|
• |
Afschrijvingskosten |
7.000 |
8.591 |
1.591 |
7.672 |
|
– |
Materieel |
7.000 |
7.681 |
681 |
6.983 |
|
Waarvan apparaat ICT |
5.500 |
7.370 |
1.870 |
|||
– |
Immaterieel |
0 |
910 |
910 |
689 |
|
• |
Overige lasten |
0 |
2.908 |
2.908 |
1.610 |
|
– |
Dotaties voorzieningen |
0 |
2.908 |
2.908 |
1.610 |
|
– |
Bijzondere lasten |
0 |
0 |
0 |
||
Totaal lasten |
245.981 |
325.562 |
79.581 |
322.461 |
||
Resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening voor belastingen |
0 |
– 4.631 |
– 4.631 |
– 1.448 |
||
Agentschapsdeel Vpb lasten |
0 |
124 |
124 |
55 |
||
Saldo van baten en lasten |
0 |
– 4.755 |
– 4.755 |
– 1.503 |
Toelichting:
DUO heeft een negatief resultaat van € 4,8 miljoen gerealiseerd. Dit wordt voor circa € 4,0 miljoen veroorzaakt door het plegen van het noodzakelijk systeemonderhoud om de reguliere uitvoeringsprocessen te borgen. Afgelopen jaren is o.a. door de toenemende digitalisering het systeemlandschap gegroeid, waarbij in de basisfinanciering onvoldoende rekening is gehouden met de daardoor toegenomen onderhoudskosten. Tot slot is een negatief resultaat van € 0,8 miljoen toe te rekenen aan het SSO-Noord als gevolg van met name de meerkosten voor categoriemanagement. Het negatieve resultaat wordt onttrokken aan het eigen vermogen. Onderstaand wordt dit resultaat nader toegelicht.
Baten
De totale omzet moederdepartement is € 53,1 miljoen hoger dan de oorspronkelijke begroting. Hieronder valt de dienstverlening vanuit de Shared Service Organisatie Noord voor € 6,6 miljoen verricht voor het moederdepartement en onder haar vallende diensten welke geen onderdeel was van de omzet in de Rijksbegroting. De overige stijging heeft grotendeels betrekking op incidentele financiering zijnde geen onderdeel uitmakend van de begroting, voor onder andere de werkzaamheden voor de uitvoering van het Programma Vernieuwing Studiefinanciering (€ 22,6 miljoen), projecten voor instandhouding systemen (onderhoud) en Migratie Infrastructuur (o.a. JBoss en Oracle; € 1.3 miljoen), uitvoering beleidsopdrachten (incl. doorontwikkeling Basis Registratie Onderwijs Nummer; € 4,6 miljoen). Daarnaast betreft het Loon- en prijscompensatie 2017 (€ 3,8 miljoen), het honoreren van de aanbevelingen van de Nationale Ombudsman inzake bereikbaarheid (€ 1,9 miljoen), invoering van Algemene Verordening Gegevensbescherming (€ 1,0 miljoen) en bijstellingen in de (basis)dienstverlening (€ 9,0 miljoen), zoals uitvoering van diverse zogenaamde Overige taken (bijvoorbeeld digitalisering examens FACET); Sociaal Beleid Rijk/Sociaal Flankerend Beleid (€ 2,5 miljoen) en Overige opdrachten (Digis@m, VDI-programma’s; € 3,4 miljoen). Tegenover deze stijgingen staat een daling van € 3,6 miljoen als gevolg van uitstel clustering Rijksincasso en een verlaging van de huisvestingskosten. De omzet wordt voor € 14,6 miljoen gedekt vanuit middelen welke DUO in eerdere jaren reeds heeft ontvangen maar welke niet volledig zijn aangewend in het betreffende jaar (balansposten). Dit betreft Basiscontract 2017 (€ 1,9 miljoen) en posten als Migratie Infrastructuur (€ 1,3 miljoen), Public Key Infrastructure-OCW Digitaal Onderwijs Certificaat (PKI-ODOC; € 0,4 miljoen), Beleidsportfolio inclusief Doorontwikkelen BRON (€ 4,8 miljoen), Nazorg vervanging van het Geïntegreerd Financieel Informatiesysteem (Gefis; € 0,8 miljoen), Programma Vernieuwing Studiefinanciering (werkkapitaal € 2,7 miljoen), Sociaal Beleid Rijk/Sociaal Flankerend beleid (€ 2,5 miljoen) en overige kleine posten (€ 0,2 miljoen).
Omzet overige departementen
Onder de omzet overige departementen (€ 52,5 miljoen) vallen onder meer de werkzaamheden in het kader van de inburgeringstaak (€ 25,9 miljoen), het Landelijk Register Kinderopvang (€ 7,3 miljoen) en het programma Directe Financiering Kinderopvang (€ 8,1 miljoen), allen voor het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de activiteiten voor de examens in het kader van de Wet Financieel Toezicht (Wft) (€ 2,0 miljoen) ten behoeve van het Ministerie van Financiën, de print en couverteerwerkzaamheden die DUO uitvoert voor het Centraal Justitieel Incasso Bureau (€ 1,5 miljoen) ten behoeve van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, dienstverlening vanuit de Shared Service Organisatie Noord voor diverse ministeries (€ 6,8 miljoen), detacheringen binnen de Rijksoverheid (€ 0,5 miljoen) en een aantal taken ten behoeve van andere departementen (€ 0,4 miljoen).
De omzet overige departementen stijgt met € 19,6 miljoen ten opzichte van de oorspronkelijke begroting. € 8,2 miljoen betreft uitbreiding van werkzaamheden ten behoeve van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid i.h.k.v. de Inburgeringstaak en voor beheer Landelijk Register Kinderopvang € 1,2 miljoen, projectmatige werkzaamheden t.b.v. Bekostiging Kinderopvang € 8,1 miljoen welke niet waren begroot en uitbreiding dienstverlening vanuit de Shared Service Organisatie Noord € 2,6 miljoen ten behoeve van meerdere opdrachtgevers. Hier staat een daling tegenover voor examens Wet Financieel Toezicht (Wft) ten behoeve van het Ministerie van Financiën minus € 0,5 miljoen.
Omzet derden
De omzet derden (€ 7,1 miljoen) betreffen de ontvangen examengelden kandidaten examens Nederlands als tweede taal (NT2) en staatsexamen voortgezet onderwijs (€ 3,1 miljoen), werkzaamheden ten behoeve van het Participatiefonds (€ 1,5 miljoen), vergoedingen voor detacheringen (€ 0,5 miljoen) inkoop- en housingsactiviteiten binnen de Shared Service Organisatie Noord (€ 0,9 miljoen) en overige werkzaamheden voor derden binnen het domein onderwijs voortkomend uit OCW beleidsmaatregelen en bedrijfsvoering DUO (€ 1,1 miljoen). De stijging ten opzichte van de oorspronkelijke begroting hangt samen met extra opbrengsten examengelden € 0,5 miljoen, toegenomen werkzaamheden ten behoeve van het Participatiefonds (€ 0,7 miljoen), niet begrote opbrengsten detachering (€ 0,5 miljoen), uitbreiding werkzaamheden Shared Service Organisatie Noord (€ 0,1 miljoen) en overige wijzigingen optellend naar € 0,3 miljoen.
Lasten
De realisatie personele kosten is € 75,7 miljoen hoger dan eerder geraamd. Dit wordt veroorzaakt doordat een deel van de projectbezetting en inzet op aanvullende taken OCW en overige opdrachtgevers geen deel uit maakt van de begrote reguliere personeelslasten. Deze lasten worden gedekt door middel van project- en aanvullende financiering (incidenteel). Daarnaast is in samenwerking met het Ministerie van Financiën en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in 2016 de rubricering van uitgaven in de administratie opnieuw beoordeeld. Dit heeft geleid tot een aanpassing van de rubricering waardoor kosten, voorheen gerubriceerd als uitbesteed werk (€ 69,3 miljoen), nu onder de definitie van externen vallen. Bij het opstellen van de begroting 2017 was deze herrubricering nog niet bekend. Van de personele inzet 2017 is € 10,4 miljoen geactiveerd en opgenomen onder de onderhandenwerk positie. Het gaat hier om kosten gemaakt voor systeem ontwikkeling welke geactiveerd worden en als afschrijvingslast in de toekomst verantwoord zullen worden. De reden dat DUO in zijn algemeenheid forse externe inhuur heeft boven de norm voor Externe inhuur hangt samen met de grote ICT projectenagenda en benodigde extra capaciteit voor verbetering telefonische bereikbaarheid en op maat gesneden klantbenadering.
De realisatie van materiële kosten is € 0,1 miljoen lager als gevolg van de eerder genoemde herrubricering van kosten uitbesteed werk. De overschrijding op de automatiseringskosten (€ 1,9 miljoen) is het gevolg van projectmatige meerkosten. Onder de bijdrage SSO’s zijn inbegrepen de huisvestingskosten welke in de begroting nog waren opgenomen onder de overige materiële kosten, hetgeen de toename ten opzichte van de begroting verklaart. De hogere afschrijvingskosten hangt samen met de eerder genoemde aanvullende taken. Op de totale kosten 2017 is een taakstelling gerealiseerd van € 10,5 miljoen als gevolg van doorgevoerde deregulering- en efficiencymaatregelen.
Rentelasten
De rentelasten zijn nihil.
Dotaties voorzieningen
De dotatie van € 2,9 miljoen (2016: € 1,6 miljoen) zorgt dat de voorziening overeenkomt met de actuele waarde van de onderliggende lopende verplichtingen en de in 2017 aangegane verplichtingen. Het betreft hier met name verplichtingen voortvloeiend uit regelingen vallend onder Sociaal Beleid Rijk en maatwerkafspraken binnen DUO. Deze voorziening is in 2014 gevormd en hangt samen met de opgelegde taakstellingen en de gewenste mobiliteit binnen DUO voor de komende jaren.
Omschrijving |
2017 |
2016 |
|
---|---|---|---|
Activa |
|||
Immateriële vaste activa |
14.815 |
1.683 |
|
Materiële vaste activa |
24.147 |
19.746 |
|
– |
Grond en gebouwen |
0 |
|
– |
Installaties en inventarissen |
24.147 |
19.746 |
– |
Overige materiële vaste activa |
0 |
|
Vlottende Activa |
41.466 |
47.305 |
|
– |
Voorraden |
430 |
489 |
– |
Debiteuren |
5.398 |
4.195 |
– |
Overige vorderingen en overlopende activa |
8.987 |
11.988 |
– |
Liquide middelen |
26.651 |
30.633 |
Totaal activa |
80.428 |
68.734 |
|
Passiva |
|||
Eigen Vermogen |
338 |
5.093 |
|
– |
Exploitatiereserve |
5.093 |
6.596 |
– |
Onverdeeld resultaat |
–4.755 |
–1.503 |
Voorzieningen |
|||
– |
Voorzieningen |
3.645 |
3.276 |
Langlopende schulden |
6.760 |
0 |
|
– |
Leningen bij het MvF |
6.760 |
0 |
Kortlopende schulden |
69.685 |
60.365 |
|
– |
Crediteuren |
21.055 |
20.428 |
– |
Overige verplichtingen en overlopende passiva |
48.630 |
39.937 |
Totaal passiva |
80.428 |
68.734 |
Toelichting:
Activa
Immateriële vaste activa
Onder de immateriële vaste actief zijn de aanwezige software licenties opgenomen en activa in ontwikkeling. De boekwaarde is toegenomen met € 13,1 miljoen als gevolg van uitbreiding van software (SAP) en licenties ten behoeve van de basisdienstverlening (€ 1,0 miljoen) en activa in ontwikkeling (€ 12,1 miljoen). In 2016 is door Begrotingszaken van het Ministerie van Financiën een richtlijn uitgebracht waarin activering van grote projecten wordt voorgeschreven. Conform de richtlijn zullen de nieuwe grote projecten worden geactiveerd. De voor activering in aanmerking komende projecten zijn als activa in ontwikkeling opgenomen. Het betreft tien projecten met een totale waarde van € 12,1 miljoen. Waardering heeft plaatsgevonden tegen werkelijke materiële kosten en uren tegen een mixtarief van afgerond € 75 voor externe en interne inzet. Voor de afschrijvingstermijn omtrent vervangingen wordt er uitgegaan van een gedifferentieerde levensduur (5, 10 en 15 jaar).
Materiële vaste activa
De boekwaarde van het materieel vast actief is in 2017 met € 4,4 miljoen toegenomen als gevolg van investeringen in het rekencentrum en netwerken. Deze investeringen hangen samen met het Programma Vernieuwing Studiefinanciering en vervanging en uitbreiding VDI-werkplekken. De afschrijvingstermijn beloopt drie tot tien jaar.
Voorraden
Onder deze post zijn opgenomen de voorraden papier en kantoorartikelen als ook de voorraad patchkabels.
Debiteuren
De stand debiteuren is met € 1,2 miljoen toegenomen. Onder de debiteuren zijn voor € 1,9 miljoen aan vorderingen op andere ministeries opgenomen: Ministerie van Financiën voor hosting activiteiten € 0,1 miljoen, Ministerie van Justitie en Veiligheid voor diverse werkzaamheden € 1,2 miljoen, Ministerie voor Economische Zaken en Klimaat € 0,2 miljoen en Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat € 0,4 miljoen.
Overige vorderingen en overlopende activa
Bij de post Overige vorderingen en overlopende activa gaat het om werkzaamheden verricht in 2017 waarvoor nog geen middelen zijn verstrekt door OCW (€ 1,4 miljoen) en om bedragen, voor het merendeel ten behoeve van softwarelicenties en onderhoudscontracten, die in 2017 voor een geheel jaar vooruit zijn betaald (€ 7,5 miljoen). Onder de post Overige vorderingen en overlopende activa is € 0,4 miljoen vooruit ontvangen middelen van een ander ministerie opgenomen te weten; Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties € 0,3 miljoen. De daling wordt grotendeels verklaart door de afname van vorderingen op andere ministeries.
Liquide middelen
De stand liquide middelen is in 2017 met € 4,0 miljoen afgenomen. Dit als gevolg van de positieve operationele kasstroom van € 15,8 miljoen, de gepleegde investeringen van € 26,6 miljoen waar een lening van € 6,8 miljoen tegenover staat.. Zie ook verklaring bij het kasstroomoverzicht.
Passiva
Eigen vermogen
Het eigen vermogen DUO bedraagt na onttrekking van het exploitatieresultaat 2017 € 0,3 miljoen. Het eigen vermogen bedraagt 0% van de gemiddelde omzet in de laatste drie jaar. Dit is onder het plafond van 5% van de gemiddelde omzet in de afgelopen drie jaar (€ 15,9 miljoen).
Voorzieningen
De voorzieningen bestaan uit voorzieningen in het kader van personeel (Flexibel Pensioen en Uittreden (FPU) en wachtgelden) € 1,3 miljoen en overige € 2,3 miljoen. Onder de overige voorzieningen zijn opgenomen de verplichtingen voortvloeiend uit afspraken in het kader van Sociaal Beleid Rijk en maatwerkafspraken binnen DUO. Uit de voorzieningen is € 2,4 miljoen onttrokken ten behoeve van de uitkeringen in 2017. Aan de voorziening is € 2,9 miljoen gedoteerd aan nieuwe regelingen, met name als gevolg van de eerder genoemde taakstelling en gewenste mobiliteit. Daarnaast heeft een vrijval van € 0,01 miljoen kunnen plaatsvinden voor regelingen welke in 2016 reeds waren voorzien maar waar deelnemers, om verschillende redenen, geen gebruik meer van wensen te maken.
Voorzieningen
31-12-2016 |
Onttrekkingen |
Dotaties |
Vrijval |
31-12-2017 |
|
---|---|---|---|---|---|
Wachtgeld |
1.353 |
–297 |
250 |
– |
1.306 |
Overige |
1.923 |
–2.152 |
2.657 |
–89 |
2.339 |
Totaal voorzieningen |
3.276 |
– 2.449 |
2.907 |
– 89 |
3.645 |
Leningen bij het MvF
DUO heeft in 2017 een leenaanvraag ingediend bij het Ministerie van Financiën. Het betreft een lening nummer 2951 ten behoeve van het Programma Dienstverlening Instellingen van € 6,8 miljoen met een looptijd van 5 jaar een rente percentage van 0,0%.
Crediteuren
De crediteuren ultimo 2017 bestaan uit openstaande facturen bij leveranciers en nog te ontvangen facturen. Onder de crediteuren is € 0,9 miljoen aan schulden opgenomen aan het Ministerie van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties en € 0,2 miljoen aan het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Overige verplichtingen en overlopende passiva
De balanspost Overige verplichtingen en overlopende passiva van € 48,6 miljoen bevat voor € 34,8 miljoen aan vooruit ontvangen middelen van OCW. Het betreft middelen die DUO in het boekjaar 2017 en voorgaande jaren al heeft ontvangen, maar waarvoor in het boekjaar nog geen prestatie is verricht. Op het moment dat de prestatie is geleverd, worden de ontvangsten geboekt als baten. Het betreft hier doorlopende werkzaamheden welke in 2018 zullen worden uitgevoerd. Hiervan heeft € 12,0 miljoen betrekking op diverse (doorlopende) projectwerkzaamheden waaronder Programma Vernieuwing Studiefinanciering, € 19,0 miljoen op werkzaamheden basisdienstverlening, € 3,3 miljoen op overige opdrachten en € 0,5 miljoen op middelen Sociaal Flankerend Beleid en Sociaal Beleid Rijk. Daarnaast is een verplichting van € 0,07 miljoen opgenomen voor het agentschapsdeel van de Vpb-last. Het betreft hier afdracht verschuldigd over de resultaten op verkoop waardepapieren, verificatieverzoeken, verhuur computerruimte aan derden en werkzaamheden Participatiefonds. De Dienst Uitvoering Onderwijs valt, als onderdeel van het Ministerie van OCW, onder de Vennootschapsbelasting (Vpb). Het moederdepartement is verantwoordelijk voor de aangifte en DUO heeft in haar jaarrekening het agentschapsdeel van de Vpb-last opgenomen.
Daarnaast gaat het om de opgebouwde rechten aan vakantiegeld, eindejaarsuitkering en verlofrechten ultimo 2017 van het personeel in loondienst (€ 9,5 miljoen) en schulden met afdrachtverplichtingen (€ 0,1 miljoen), overige te betalen bedragen (€ 2,0 miljoen). Tenslotte zijn onder deze post de investeringsspecifieke financiële bijdragen van de ministeries verantwoord. Het betreft bijdragen die de financiering van uitbreidingsinvesteringen mogelijk maken. De onttrekking volgt het afschrijvingspatroon van de betrokken vaste activa en komt ten gunste van de afschrijvingskosten. De ultimo stand bedraagt € 2,2 miljoen waarvan € 1,7 miljoen een looptijd heeft van langer dan één jaar.
In de post Nog te betalen is € 0,4 miljoen vooruit ontvangen middelen van een ander ministerie opgenomen te weten; Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (werkzaamheden Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen en het programma Directe Financiering Kinderopvang).
Vastgestelde begroting |
Realisatie |
Verschil realisatie en vastgestelde begroting |
||
---|---|---|---|---|
1. |
Rekening courant RHB 1 januari 2017 + stand depositorekeningen |
46.440 |
30.572 |
– 15.868 |
Totaal ontvangsten operationele kasstroom (+) |
245.981 |
341.565 |
95.584 |
|
Totaal uitgaven operationele kasstroom (-/-) |
–273.981 |
–325.732 |
–51.751 |
|
2. |
Totaal operationele kasstroom |
7.000 |
15.833 |
8.833 |
Totaal investeringen (-/-) |
–7.000 |
–27.407 |
–20.407 |
|
Totaal boekwaarde desinvesteringen (+) |
822 |
822 |
||
3. |
Totaal investeringskasstroom |
– 7.000 |
– 26.585 |
– 19.585 |
Eenmalige uitkering aan moederdepartement (-/-) |
||||
Eenmalig storting door het moederdepartement (+) |
||||
Aflossingen op leningen (-/-) |
0 |
0 |
0 |
|
Beroep op leenfaciliteit (+) |
6.760 |
6.760 |
||
4. |
Totaal financieringskasstroom |
0 |
6.760 |
6.760 |
5. |
Rekening courant RHB 31 december 2017 + stand depositorekeningen (=1+2+3+4), de maximale roodstand is € 0,5 miljoen. |
11.440 |
26.580 |
15.140 |
Toelichting:
Naast de rekening courant RHB heeft DUO ook liquide middelen die buiten de RHB blijven. Het betreft hier rekeningen ten behoeve van Europass, Regeling Surinaamse Studenten en Examendiensten waarop in totaal een saldo van € 0,07 miljoen staat (op 31 december 2016 was dit € 0,06 miljoen). De mutatie van deze middelen wordt als onderdeel van de operationele kasstroom gepresenteerd.
De positieve operationele kasstroom (€ 15,8 miljoen) is het saldo ontvangsten moederdepartement (€ 266,2 miljoen), overige departementen (€ 44,4 miljoen), Derden (€ 30,9 miljoen) waar aan uitgaven tegen overstaan aan crediteuren en personeel (€ 325,7 miljoen). De investeringen betreffen investeringen in het rekencentrum en software ten behoeve van de basisdienstverlening als ook een investering in onderhandenwerk. Het betreft hier software voor de uitvoering van de reguliere dienstverlening binnen DUO. In de begroting was nog uitgegaan van het ideaal complex waarbij de afschrijvingslast gelijk is gesteld aan de investeringen. In 2017 is fors geïnvesteerd in het ICT-landschap en werkplekken en is tevens conform de aanbeveling vanuit de doorlichting vanuit het Ministerie van Financiën besloten om gebruik te gaan maken van de leenfaciliteit. Dit ten behoeve van de investeringen in het Programma Dienstverleningen Instellingen (PDI). Deze ontwikkeling verklaart de afwijking ten opzichte van de begroting.
Doelmatigheid
Basisindicatoren zijn de kostprijs en kwaliteit per product of dienst. Doelmatigheid kan meerjarig worden bereikt door een lagere kostprijs (bij gelijke kwaliteit) of een hogere kwaliteit (bij gelijke kostprijs). Deze kengetallen geven inzicht in de ontwikkeling van de doelmatigheid uitgedrukt in financiële en kwaliteitskengetallen. Inmiddels is vanuit Financiën een richtlijn opgesteld aangaande de verantwoording over doelmatigheid. Voor het generieke deel kan DUO zich verantwoorden conform deze richtlijn. Aan het specifieke gedeelte, waarin de uitvoeringskosten per behandelde aanvraag moet worden weergegeven, kan DUO, gelet op de diversiteit in de dienstverlening, niet voldoen.
Omschrijving |
Realisatie |
Vastgestelde begroting |
|||
---|---|---|---|---|---|
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
2017 |
|
Generiek Deel |
|||||
Kostprijzen per product (groep) |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
Tarieven/uur |
|||||
ICT gerelateerd |
104 |
104 |
104 |
104 |
104 |
Overige uren |
74 |
74 |
74 |
74 |
74 |
Omzet per produktgroep (pxq) |
|||||
Omzet Bekostiging Instellingen |
32 |
38 |
34 |
36 |
35 |
Omzet Studiefinaciering |
98 |
91 |
90 |
91 |
82 |
Omzet Examendiensten |
19 |
25 |
25 |
23 |
21 |
Omzet Basisregister |
28 |
26 |
25 |
28 |
31 |
Omzet Informatiediensten |
5 |
7 |
7 |
6 |
5 |
Totaal omzet basiscontract OCW |
182 |
186 |
182 |
184 |
174 |
FTE-totaal (excl. externe inhuur) |
1.773 |
1.783 |
1.894 |
2.014 |
1.880 |
Saldo van baten en lasten (%) |
100 |
100 |
99 |
98 |
100 |
Kwaliteitsindicatoren |
|||||
Klantcontact digitaal |
6 |
6 |
7 |
6 |
6 |
Klantcontact traditioneel |
7 |
7 |
7 |
7 |
7 |
Toelichting:
Kostprijs per product (groep): Binnen het basiscontract met OCW wordt niet over kostprijzen gerapporteerd. Mutaties op het basiscontract worden gebaseerd op uren maal tarief.
Omzet per product: DUO aggregeert haar werkzaamheden in de going concern (basiscontract) naar 5 producten. De realisatie 2017 ligt € 2,0 miljoen hoger dan 2016, enerzijds is € 10,5 miljoen taakstelling ingevuld waar per saldo € 12,5 miljoen uitbreiding van de (basis)dienstverlening, volume effecten, en loon- en prijseffecten tegen over staat. In de oorspronkelijk begroting was uitgegaan dat het Programma Vernieuwing Studiefinanciering was gerealiseerd met de bijbehorende baten. De werkelijkheid is dat het programma een langere doorlooptijd heeft waardoor ook de baten later gerealiseerd zullen worden en dat er nu additionele inzet gepleegd wordt in het kader van de aanbevelingen van Nationale ombudsman waarbij DUO extra intensiveert in het klantcontact.
FTE totaal: De bezetting van ARAR is gestegen ten opzichte van 2016. Naast het vorm geven aan de invulling taakstelling waarbij vrijgekomen personeel zoveel mogelijk is ingezet op nieuwe taken heeft er in 2017 een forse instroom van personeel plaatsgevonden als gevolg van het verambtelijken van uitzendkrachten en extern personeel. Dit in lijn met het convenant uitzendkrachten wat DUO met de vakbonden heeft afgesloten naar aanleiding van de Wet werk en zekerheid.
Projecttarief per uur: Het projecttarief is € 104 per uur en onveranderd ten opzichte van 2016.
Meerwerktarief per uur: Het meerwerktarief is € 74 per uur en onveranderd ten opzichte van 2016.
Saldo baten en lasten: DUO begroot met een exploitatiesaldo van nul. Het negatieve saldo van baten en lasten 2017 van € 4,8 miljoen bedraagt 1,5 % van de baten.
Indicatoren: Er is per 2014 een nieuwe set van indicatoren afgesproken met het Ministerie van OCW te weten: Klanttevredenheid klantcontact digitaal en Klanttevredenheid klantcontact traditioneel.
Klanttevredenheid klantcontact digitaal: Over 2017 heeft deze indicator een score van 6 op een schaal van 0 tot 10. Over 2016 bedroeg de score 7 op een schaal van 0 tot 10.
Klanttevredenheid klantcontact traditioneel: Over 2017 heeft deze indicator, gelijk aan 2016, een score van 7 op een schaal van 0 tot 10.
Jaarverantwoording agentschap Nationaal Archief (NA)
Inleiding
Algemeen
De opdracht van het Nationaal Archief (voortaan NA) is om uitvoering te geven aan haar missie: het dienen van ieders recht op informatie en geven van inzicht in het verleden van ons land door ons in te zetten voor een sterk archiefbestel en door de nationale archiefcollectie in Den Haag te beheren en on site en online te presenteren.
De collectie van het NA bestaat uit archieven van nationale betekenis met het accent op archieven van de rijksoverheid.
Nationaal Archief en Regionale Historische Centra
Op basis van de Archiefwet 1995 heeft de Minister een specifieke verantwoordelijkheid voor alle rijksarchieven, zijnde het NA in Den Haag en de rijksarchiefbewaarplaatsen in de provinciehoofdsteden. Deze bewaarplaatsen in de provinciehoofdsteden maken deel uit van Regionale Historische Centra (RHC’s). Deze centra zijn zelfstandige openbare lichamen, die vanuit het Rijk en andere partners een bijdrage ontvangen.
Deze jaarrekening handelt alleen om de baten en lasten van het NA. De rijksbijdragen aan de afzonderlijke RHC’s worden elders verantwoord op artikel 14 (Cultuur) van de Rijksbegroting.
Omschrijving |
Vastgestelde begroting |
Realisatie 2017 |
Verschil realisatie en vastgestelde begroting |
Realisatie t-1 |
||
---|---|---|---|---|---|---|
Baten |
||||||
Omzet moederdepartement |
36.314 |
36.218 |
–96 |
40.548 |
||
Omzet overige departementen |
400 |
400 |
0 |
400 |
||
Omzet derden |
219 |
330 |
111 |
620 |
||
Rentebaten |
0 |
0 |
0 |
0 |
||
Mutatie projectgelden |
10.284 |
1.988 |
–8.296 |
3.914 |
||
Vrijval voorzieningen |
116 |
151 |
35 |
177 |
||
Bijzondere baten |
0 |
0 |
0 |
0 |
||
Totaal baten |
47.333 |
39.087 |
– 8.246 |
45.659 |
||
Lasten |
||||||
• |
Apparaatskosten |
45.713 |
37.288 |
–8.425 |
43.147 |
|
– |
personele kosten |
16.443 |
17.036 |
593 |
19.121 |
|
Waarvan eigen personeel |
14.625 |
14.111 |
–514 |
13.368 |
||
Waarvan externe inhuur |
958 |
2.055 |
1.097 |
4.383 |
||
Waarvan overige personele kosten |
860 |
870 |
10 |
1.370 |
||
– |
materiele kosten |
29.270 |
20.252 |
–9.018 |
24.026 |
|
Waarvan apparaat ICT |
1.062 |
923 |
–139 |
878 |
||
Waarvan bijdrage aan SSO’s |
325 |
2.704 |
2.379 |
672 |
||
Waarvan overige materiële kosten |
27.883 |
16.625 |
–11.258 |
22.476 |
||
• |
Rentelasten |
12 |
12 |
0 |
18 |
|
• |
Afschrijvingskosten |
1.608 |
1.552 |
–56 |
1.414 |
|
– |
materieel |
1.608 |
1.552 |
–56 |
1.414 |
|
Waarvan apparaat ICT |
141 |
240 |
99 |
0 |
||
– |
immaterieel |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
• |
Overige lasten |
0 |
0 |
0 |
471 |
|
– |
dotaties voorzieningen |
0 |
0 |
0 |
471 |
|
– |
bijzondere lasten |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
Totaal lasten |
47.333 |
38.852 |
– 8.481 |
45.050 |
||
Resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening voor belastingen |
0 |
235 |
235 |
609 |
||
Agentschapsdeel vpb lasten |
0 |
0 |
0 |
0 |
||
Resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening na belastingen |
0 |
235 |
235 |
609 |
Toelichting:
Baten
De omzet van het moederdepartement over 2017 bedraagt € 36,2 miljoen. In de omzet moederdepartement zijn de tweede geldstroom projecten van totaal € 1,3 miljoen opgenomen. De ontvangen budgetten voor tweede geldstroom projecten in 2017 betreft de programma’s Gemeenschappelijk Cultureel erfgoed en Kennis & Innovatie.
Het verschil tussen de begroting en de realisatie is voornamelijk veroorzaakt door lagere projectuitgaven. De belangrijkste oorzaak van de lagere projectuitgaven is de vertraging in de migratie naar nieuwe ICT dienstverleners voor de primaire en secundaire opslag van digitaal archief. De migratie start pas na de afronding van onderdelen van het project Digitale Taken Rijksarchieven (DTR) om continuïteitsrisico’s te beperken. Verder heeft het NA er voor gekozen om eerst de backup en uitwijk te organiseren en pas daarna de migratie van het primaire datacenter.
Een andere oorzaak van de lagere projectuitgaven is – opnieuw – de vertraging in de realisatie van het nieuwe depot op locatie Emmen. Er moet vanwege gevonden asbest een nieuwe buitenschil ontwikkeld worden. Door deze ingreep bleek het mogelijk om ook de leegstand van delen van het pand aan te pakken en tot een efficiëntere indeling te komen. De geplande oplevering is nu in april 2019.
De bijdrage van de Provincie Zuid Holland (€ 400.000) is voor het beheer van de archieven Zuid Holland.
De omzet derden betreft de opbrengst van de dienstverlening en verkoop van producten.
In de vastgestelde begroting is geen rekening gehouden met rentebaten vanwege lage rentestand.
De vrijval van de voorziening voor wachtgeldverplichtingen betreft vier medewerkers die geen recht meer hebben op een uitkering.
Lasten
De apparaatskosten bedragen € 37,3 miljoen en liggen circa € 8,4 miljoen beneden de begroting. Dit is vooral het resultaat van lagere uitgaven op de projecten DTR en realisatie van de nieuwe depot op locatie Emmen. Het gevolg is dat de materiële kosten fors lager zijn dan begroot. De personele kosten zijn hoger dan begroot vanwege de inhuur op formatie.
De bijdrage aan SSO’s is aangepast aan de gehanteerde definitie van SSO’s volgens de Rijksbrede Kostensoortentabel. Met name de gepresenteerde bijdrage aan het Rijksvastgoedbedrijf is de oorzaak van de stijging.
De overige materiële kosten zijn gedaald door vertragingen in de projecten. Verder werd in 2016 werd samen met de Regionale Historische Centra veel aan kennisontwikkeling gedaan inzake de DTR. Ook zijn er in 2017 minder verpakkingsmaterialen aangeschaft voor archiefstukken. Tenslotte zijn er in 2017 minder uitgaven gedaan voor workshops, evenementen en communicatie.
Er zijn geen afschrijvingen van immateriële vaste activa, omdat in 2013 de immateriële vaste activa volledig zijn afgeboekt en er in 2017 geen software aanwezig is dat voldoet aan alle criteria voor activering.
De afschrijving van de materiële vaste activa bedraagt € 1,6 miljoen en is € 0,1 miljoen lager dan begroot. De oorzaak van dit verschil is de lagere investering in ICT.
In 2017 zijn onttrekkingen aan de voorziening van € 0,1 miljoen verwerkt onder de personele kosten.
Omschrijving |
2017 |
2016 |
|
---|---|---|---|
Activa |
|||
Immateriële vaste activa |
0 |
0 |
|
Materiële vaste activa |
7.412 |
6.723 |
|
– |
Grond en gebouwen |
576 |
569 |
– |
Installaties en inventarissen |
6.836 |
6.154 |
– |
Overige materiële vaste activa |
0 |
0 |
Vlottende Activa |
24.483 |
29.116 |
|
– |
Voorraden en onderhanden projecten |
0 |
0 |
– |
Debiteuren |
204 |
165 |
– |
Overige vorderingen en overlopende activa |
2.334 |
1.299 |
– |
Liquide middelen |
21.945 |
27.652 |
Totaal activa |
31.895 |
35.839 |
|
Passiva |
|||
Eigen Vermogen |
2.504 |
2.269 |
|
– |
Exploitatiereserve |
2.269 |
1.660 |
– |
Onverdeeld resultaat |
235 |
609 |
Voorzieningen |
424 |
677 |
|
Langlopende schulden |
400 |
500 |
|
– |
Leningen bij het MvF |
400 |
500 |
Investeringsbijdrage |
3.471 |
3.180 |
|
Projectgelden |
18.901 |
21.344 |
|
Kortlopende schulden |
6.195 |
7.869 |
|
– |
Crediteuren |
2.087 |
3.714 |
– |
Overige verplichtingen en overlopende passiva |
4.108 |
4.155 |
Totaal passiva |
31.895 |
35.839 |
Toelichting:
Activa
De balans van het NA vertoont een daling van de totale activa en passiva vanwege de afname van schulden en de onttrekkingen van projectgelden voor het Masterplan Archiefdepots en overige projecten.
Installaties en inventarissen zijn gestegen met € 0,8 miljoen door investeringen in kantoormeubilair vanwege de overgang naar flexibele werkplekken, meer investeringen in servers/automatiseringsapparatuur en een stijging van investeringen in depotstellingen.
De debiteuren en nog te ontvangen bedragen zijn als volgt te specificeren:
Omschrijving |
2017 |
2016 |
---|---|---|
Vorderingen op het moederdepartement |
0 |
37 |
Vorderingen op overige departementen |
125 |
87 |
Vorderingen op overige debiteuren |
79 |
41 |
Stand per 31 december |
204 |
165 |
Omschrijving |
2017 |
2016 |
---|---|---|
Nog te ontvangen van moederdepartement |
0 |
0 |
Nog te ontvangen op overige departementen |
0 |
0 |
Nog te ontvangen van overige organisaties |
2.334 |
1.299 |
Stand per 31 december |
2.334 |
1.299 |
De stijging van de overige vorderingen en overlopende activa met ruim € 1 miljoen is vanwege de eerste bevoorschotting 2018 aan Centraal Bureau voor de Genealogie en de eerste termijnbetaling voor de investering in een Ontzuringsinstallatie in het nieuwe depot in Emmen.
De liquide middelen bestaan uit de Rekening-Courant met de Rijkshoofdboekhouding (RHB) van het Ministerie van Financiën en een klein saldo kasmiddelen. De liquide middelen zijn per saldo gedaald als gevolg van uitgaven aan vooral projecten.
Passiva
Het eigen vermogen bedraagt ultimo 2017 € 2,5 miljoen. Hiermee komt het eigen vermogen boven de maximumomvang van 5 procent van de gemiddelde jaaromzet, berekend over de laatste drie jaar. Uiterlijk per eerste suppletoire begrotingswet is het surplus aan eigen vermogen afgeroomd naar de eigenaar. Het verloop van het vermogen ziet er als volgt uit:
2017 |
2016 |
2015 |
|
---|---|---|---|
Exploitatiereserve |
|||
Saldo per 1 januari |
2.269 |
1.660 |
3.508 |
Onverdeeld resultaat |
235 |
609 |
59 |
Overige directe mutaties |
0 |
0 |
–1.907 |
Directe vermogensmutatie |
|||
Bijdrage door moederdepartement |
0 |
0 |
0 |
Overige directe mutaties |
0 |
0 |
0 |
Saldo per 31 december |
2.504 |
2.269 |
1.660 |
5% van gemiddelde omzet van 3 jaar |
1.986 |
1.835 |
1.861 |
De verdeling van het onverdeeld resultaat over 2017 komt tot uitdrukking in de jaarrekening 2018.
De voorzieningen zijn per saldo gedaald met € 0,3 miljoen als gevolg onttrekkingen en vrijval van wachtgeldverplichtingen en de lopende reorganisatievoorziening. De vrijval van de voorziening voor wachtgeldverplichtingen betreft vier medewerkers die geen recht meer hebben op een uitkering. Het verloop van de voorzieningen is als volgt weer te geven:
Wachtgeld |
Reorganisatie |
Totaal |
|
---|---|---|---|
Stand 1/1/2017 |
409 |
268 |
677 |
Dotatie |
0 |
0 |
0 |
Onttrekking |
84 |
18 |
102 |
Vrijval |
151 |
0 |
151 |
Stand 31/12/2017 |
174 |
250 |
424 |
In de staat van baten en lasten worden de mutatie van projectgelden apart gepresenteerd op grond van de bijzondere aard en omvang. Daarom wordt ook in de balans inzichtelijk gemaakt welke posten betrekking hebben op de projectgelden.
In de post «investeringsbijdrage» staan bedragen waartegenover investeringen staan. De belangrijkste mutaties in de investeringsbijdrage betreffen de dotaties vanwege investeringen in activa voor de projecten Masterplan Archiefdepots en de ontvangstruimte van het Nationaal Archief.
De crediteuren en nog te betalen bedragen zijn als volgt te specificeren:
Omschrijving |
Balans 2017 |
Balans 2016 |
---|---|---|
Schulden op het moederdepartement |
73 |
153 |
Schulden op overige departementen |
512 |
297 |
Schulden op overige crediteuren |
1.502 |
3.264 |
Stand per 31 december |
2.087 |
3.714 |
Omschrijving |
Balans 2017 |
Balans 2016 |
---|---|---|
Nog te betalen aan moederdepartement |
639 |
14 |
Nog te betalen aan overige departementen |
55 |
20 |
Nog te betalen aan overige organisaties |
3.414 |
4.121 |
Stand per 31 december |
4.108 |
4.155 |
Het kasstroomoverzicht over 2017 ziet er als volgt uit:
Vastgestelde begroting |
Realisatie |
Verschil realisatie en vastgestelde begroting |
||
---|---|---|---|---|
1. |
Rekening courant RHB 1 januari 2017 + stand depositorekeningen |
18.599 |
27.652 |
9.053 |
Totaal ontvangsten operationele kasstroom (+) |
36.933 |
35.710 |
–1.223 |
|
Totaal uitgaven operationele kasstroom (-/-) |
–45.725 |
–38.816 |
6.909 |
|
2. |
Totaal operationele kasstroom |
– 8.792 |
– 3.106 |
5.686 |
Totaal investeringen (-/-) |
–5.202 |
–2.484 |
2.718 |
|
Totaal boekwaarde desinvesteringen (+) |
0 |
243 |
243 |
|
3. |
Totaal investeringskasstroom |
– 5.202 |
– 2.241 |
2.961 |
Eenmalige uitkering aan moederdepartement (-/-) |
0 |
0 |
0 |
|
Eenmalig storting door het moederdepartement (+) |
0 |
0 |
0 |
|
Aflossingen op leningen (-/-) |
–467 |
–360 |
107 |
|
Beroep op leenfaciliteit (+) |
0 |
0 |
0 |
|
4. |
Totaal financieringskasstroom |
– 467 |
– 360 |
107 |
5. |
Rekening courant RHB 31 december 2017 + stand depositorekeningen (=1+2+3+4), de maximale roodstand is € 0,5 miljoen. |
4.138 |
21.945 |
17.807 |
Toelichting:
In het kasstroomoverzicht wordt voor de operationele kasstroom een uitsplitsing gemaakt naar ontvangsten en uitgaven. De ontvangsten hebben betrekking op bijdrage van het moederdepartement, andere departementen, omzet derden en projectgelden. De uitgaven betreffen betalingen aan personeel en leveranciers voor de reguliere werkzaamheden, maar ook voor projecten. De vastgestelde begroting is niet aangepast, omdat de aanpassing geen consequenties heeft voor de totale operationele kasstroom.
De boekwaarde van de desinvesteringen betreft de overdracht van activa aan het Rijksvastgoedbedrijf als gevolg van de invoering van het nieuwe huisvestingsstelsel per 1 januari 2017.
De liquide middelen van het NA zijn in 2017 met circa € 6 miljoen afgenomen. De oorzaak van deze afname is dat de operationele kasstroom € 5,7 miljoen lager is dan begroot vanwege de lagere uitgaven op projectgelden door de vertraging in de migratie digitaal archief en vertraging in de oplevering van depot Emmen. Ook de lagere investeringskasstroom ten opzichte van begroot is het gevolg van minder investeringen op projecten.
De investeringskasstroom betreft met name verbouwingen van het depot in het kader van het project Masterplan Archiefdepots en investeringen in ICT.
De financieringskasstroom is negatief vanwege de aflossing van leningen bij het Ministerie van Financiën voor investeringen in de publieksruimte van het NA in 2013.
Doelmatigheid
Omschrijving |
Realisatie |
Vastgestelde begroting |
|||
---|---|---|---|---|---|
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
2017 |
|
Generiek Deel |
|||||
Gemiddeld gewogen kostprijs per productgroep |
|||||
– de (gem) prijs per km fysiek archief (capaciteit) |
15.670 |
14.350 |
zie toelichting |
Zie toelichting |
12.960 |
– de (gem) prijs per Terabyte digitaal archief |
zie toelichting |
zie toelichting |
zie toelichting |
1.297 |
|
Gemiddeld gewogen uurtarief intern personeel |
|||||
– primaire taken – activiteiten |
51,0 |
47,9 |
50,1 |
55,4 |
51,0 |
– programma's en projecten 2e en 3e geldstromen |
58,0 |
47,9 |
50,0 |
53,8 |
58,0 |
Aantal fte |
|||||
– op lumpsum en projecten |
141,5 |
151,5 |
186,32 |
194,83 |
200–205 |
– op Programma Digitale Taken rijksarchieven |
42,7 |
45,3 |
0 |
0 |
0 |
Saldo baten en lasten |
581.642 |
59.149 |
609.108 |
235.434 |
– |
Ontwikkeling aantallen bezoekers |
|||||
– bezoekers |
20.000 |
19.430 |
12.288 |
17.482 |
20.000 |
– onderwijs |
5.000 |
3.310 |
3.527 |
12.655 |
10.000 |
– studiezaal – bezoekers |
12.328 |
14.940 |
12.000 |
||
– studiezaal – raadplegingen archiefstukken |
114.297 |
114.349 |
105.000 |
||
– Website GaHetNa |
1.183.834 |
1.350.798 |
1.400.000 |
||
Cijfer bezoeker tevredenheid |
7 |
7 |
7 |
7,5 |
7,3 |
Voldoen aan webrichtlijnen Rijk |
*** |
*** |
*** |
*** |
*** |
Beschikbaarheid – bereikbaarheid organisatie |
|||||
– fysieke dienstverlening; geopend: |
|||||
– informatiecentrum en studiezaal |
di t/m vr |
di t/m vr |
di t/m vr |
di t/m vr |
di t/m vr |
– tentoonstelling |
di t/m vr |
di t/m vr |
di t/m vr |
di t/m vr |
di t/m vr |
– ontvangst schoolgroepen |
ma |
ma |
|||
– Digitale dienstverlening eDepot (basisdienstverlening) |
|||||
– beschikbaarheid (%) |
nvt |
nvt |
nvt |
nvt |
|
– helpdesk openingstijden op werkdagen |
nvt |
nvt |
8:30–17:00 |
8:30–17:00 |
8:30–17:00 |
Toelichting:
Geen ingevulde indicatoren voor «prijs per km fysiek archief» en «prijs per Terabyte digitaal archief»: de aanbevelingen uit de agentschapsdoorlichting door het Ministerie van Financiën in 2016 hebben geleid tot het besluit om een actueel integraal kostprijsmodel uit te werken. Het kostprijsmodel wat er lag bleek onvoldoende toereikend voor het toerekenen van kosten aan de producten en diensten van het NA. De opzet van het nieuwe kostprijsmodel is in 2017 afgerond en wordt in 2018 verder geïmplementeerd. Met de opzet en implementatie van het integrale kostprijsmodel wordt het mogelijk om per product en dienst de kosten inzichtelijk te maken en de benodigde lumpsum te onderbouwen voor uitvoering van de opgedragen taken.
In 2017 komt het uurtarief voor primaire taken en activiteiten hoger uit dan de vastgestelde begroting vanwege de cao kostenstijgingen.
Activa |
Passiva |
|||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
31-12-2017 |
31-12-2016 |
31-12-2017 |
31-12-2016 |
|||||
1. |
Uitgaven ten laste van de begroting |
38.053.281 |
38.695.770 |
2. |
Ontvangsten ten gunste van de begroting |
1.339.178 |
1.318.371 |
|
3. |
Liquide middelen |
337 |
327 |
|||||
4. |
Rekening-courant RHB |
4a. |
Rekening courant RHB |
36.710.378 |
37.374.107 |
|||
5. |
Rekening-courant RHB Begrotingsreserve |
13.760 |
12.604 |
5a. |
Begrotingsreserves |
13.760 |
12.604 |
|
6. |
Vorderingen buiten begrotingsverband |
397 |
736 |
7. |
Schulden buiten begrotingsverband |
4.459 |
4.355 |
|
Subtotaal intra-comptabel |
38.067.775 |
38.709.437 |
Subtotaal intra-comptabel |
38.067.775 |
38.709.437 |
|||
Extra-comptabele posten |
Extra-comptabele posten |
|||||||
9. |
Openstaande rechten |
213.839 |
210.385 |
9a. |
Tegenrekening openstaande rechten |
213.839 |
210.385 |
|
10. |
Vorderingen |
28.283.095 |
26.540.077 |
10a. |
Tegenrekening vorderingen |
28.283.095 |
26.540.077 |
|
11a. |
Tegenrekening Schulden |
0 |
11. |
Schulden |
0 |
|||
12. |
Voorschotten |
6.679.489 |
8.453.558 |
12a. |
Tegenrekening voorschotten |
6.679.489 |
8.453.558 |
|
13a. |
Tegenrekening garantieverplichtingen |
2.928.277 |
2.751.812 |
13. |
Garantieverplichtingen |
2.928.277 |
2.751.812 |
|
14a. |
Tegenrekening andere verplichtingen |
28.262.293 |
27.645.196 |
14. |
Andere verplichtingen |
28.262.293 |
27.645.196 |
|
15. |
Deelnemingen |
0 |
15a. |
Tegenrekening deelnemingen |
0 |
|||
Subtotaal extra-comptabel |
66.366.993 |
65.601.028 |
Subtotaal extra-comptabel |
66.366.993 |
65.601.028 |
|||
Overall Totaal |
104.434.768 |
104.310.465 |
Overall Totaal |
104.434.768 |
104.310.465 |
Toelichting:
1. en 2. Uitgaven/ontvangsten 2017
De uitgaven over 2017 zijn uitgekomen op € 38.053.280.751,63 en de ontvangsten op € 1.339.177.092,51. In de departementale jaarrekening komen de uitgaven uit op € 38.053.289.000,00 en de ontvangsten op € 1.339.184.000,00.Het verschil tussen de werkelijke uitgaven en de realisatie volgens de departementale jaarrekening 2017 wordt veroorzaakt door de in deze rekening gehanteerde afrondingsregels.
3. Liquide middelen
De post Liquide middelen is opgebouwd uit het saldo bij de banken (gebaseerd op het laatste dagafschrift). De samenstelling is als volgt:
Openstaand per 31-12-2017 |
Openstaand per 31-12-2016 |
|
---|---|---|
Bestuursdepartement |
0 |
–3 |
DUO |
0 |
–7 |
Cultuurinstellingen |
337 |
337 |
Totaal |
337 |
327 |
4. Rekening-Courant RHB
Op de rekening-courant wordt de financiële verhouding met het Ministerie van Financiën geadministreerd. Tevens worden door middel van deze administratie de begrotingsuitgaven en ontvangsten met het Ministerie van Financiën afgewikkeld.
5. Rekening-Courant RHB Begrotingsreserve
Een begrotingsreserve is een geoormerkte meerjarige budgettaire voorziening die door een ministerie op een afzonderlijke rekening-courant bij het Ministerie van Financiën wordt aangehouden. Het gaat om een budgettaire voorziening of reserve binnen de Rijksbegroting. De reserve blijft meerjarig beschikbaar voor het doen van uitgaven in latere jaren. Voor de begrotingsreserve museaal aankoopfonds en de begrotingsreserve risicopremie garantstelling onderwijsinstellingen en rekening courantlimieten die instellingen aanhouden bij het Ministerie van Financiën wordt een rekening-courant aangehouden bij het Ministerie van Financiën.
Naam begrotingsreserve |
Saldo 1-1-2017 |
Toevoegingen 2017 |
Onttrekkingen 2017 |
Saldo 31-12-2017 |
Verwijzing naar begrotingsartikel |
---|---|---|---|---|---|
Museaal aankoopfonds |
4.655 |
24 |
0 |
4.679 |
14 |
Risicopremie garantstelling onderwijsinstellingen |
7.949 |
1.132 |
0 |
9.081 |
95 |
Totaal |
12.604 |
1.156 |
0 |
13.760 |
Begrotingsreserve museaal aankoopfonds
In 1998 is het museaal aankoopfonds opgericht. Dit is een intra-comptabel fonds met het karakter van een interne reserverekening. Op deze rekening wordt bijgehouden hoeveel geld er voor kunstaankopen voor latere jaren beschikbaar is.
In 2017 zijn er geen aankopen geweest.
Reserve risicopremie garantstelling onderwijsinstellingen
In 2004 is de regeling Schatkistbankieren van kracht geworden. Instellingen kunnen bij het Ministerie van Financiën een schatkistlening aanvragen op basis van een strikte hypothecaire zekerheid of garantiestelling van de gemeenten. Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) staat garant voor deze leningen. Hiervoor ontvangt het Ministerie van OCW een risicopremie van 0,1 procent-punt per jaar gedurende de gehele looptijd van de schatkistlening. In verband met een herziening van de afspraken tussen de Ministeries van Financiën en OCW staat OCW vanaf 2012 tevens garant voor de rekening courantlimieten die instellingen aanhouden bij het Ministerie van Financiën. Hiervoor ontvangt het Ministerie van OCW een risicopremie van 0,25 procent-punt van het uitstaande saldo. Beide risicopremies worden gestort op een begrotingsreserve.
Op deze rekening wordt bijgehouden hoeveel geld er voor eventuele tegenvallers voor latere jaren beschikbaar is. Dit is een intra-comptabele rekening met het karakter van een interne reserverekening.
6. Vorderingen buiten begrotingsverband
Openstaand per 31-12-2017 |
|
---|---|
Te verrekenen personeel en voormalig personeel |
94 |
Te verrekenen met derden |
97 |
Overig |
206 |
Totaal |
397 |
De post te verrekenen met derden betreft uitgaven die DUO nog moet verrekenen. De post overig heeft betrekking op de te vorderen BTW.
7. Schulden buiten begrotingsverband
Openstaand per 31-12-2017 |
|
---|---|
Codart |
3.531 |
Overig |
928 |
Totaal |
4.459 |
De post Codart betreft een door het Waarborgfonds gestort bedrag als zekerheid voor de aan Codarts verstrekte lening. Bij de post overig gaat het om diverse posten als EU projecten (0,4 miljoen), legaten (0,1 miljoen), fondsen (0,3 miljoen) en overige derden.
9. Openstaande rechten
Openstaand per 31-12-2017 |
|
---|---|
Lesgelden |
213.839 |
Totaal |
213.839 |
Het betreft hier de lesgeldvorderingen DUO Groningen.
10. vorderingen
De stand van de debiteuren per 31-12-2017 wordt als volgt gespecificeerd naar beleidsartikel en overige onderdelen:
Openstaand per 31-12-2017 |
Openstaand per 31-12-2016 |
||
---|---|---|---|
01 |
Primair onderwijs |
3.070 |
482 |
03 |
Voortgezet onderwijs |
1.081 |
754 |
04 |
Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie |
4.179 |
1.338 |
06 |
Hoger beroepsonderwijs |
9.650 |
83 |
07 |
Wetenschappelijk onderwijs |
0 |
0 |
08 |
Internationaal beleid |
127 |
0 |
09 |
Arbeidsmarkt en personeelsbeleid |
4.723 |
4.931 |
11 |
Studiefinanciering |
28.192.644 |
26.464.927 |
12 |
Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten |
7.638 |
5.968 |
13 |
Lesgelden |
0 |
0 |
14 |
Cultuur |
56.585 |
58.876 |
15 |
Media |
1.535 |
13 |
16 |
Onderzoek en wetenschapsbeleid |
118 |
0 |
25 |
Emancipatie |
305 |
305 |
95 |
Bestuursdepartement |
1.440 |
2.400 |
Lening Bonaire |
0 |
0 |
|
Totaal |
28.283.095 |
26.540.077 |
De openstaande vorderingen van beleidsartikel 11 worden hieronder nader toegelicht.
De overige openstaande vorderingen (€ 90,5 miljoen) hebben onder meer betrekking op de afrekeningen van voorschotten. Deze vorderingen worden beschouwd als direct opeisbaar.
De openstaande vorderingen van beleidsartikel 11 kunnen als volgt worden gespecificeerd:
Openstaand per 31-12-2017 |
Openstaand per 31-12-2016 |
||
---|---|---|---|
Niet-relevante langlopende vorderingen |
27.309.467 |
25.469.801 |
|
Leningen – hoofdsom |
19.163.570 |
16.854.326 |
|
Prestatiebeursleningen – hoofdsom |
8.145.897 |
8.615.475 |
|
Relevante langlopende vorderingen |
745.084 |
863.026 |
|
Leningen – rente |
664.887 |
749.881 |
|
Prestatiebeursleningen – rente |
39.924 |
75.003 |
|
Overig |
40.273 |
38.142 |
|
Relevante kortlopende |
138.093 |
132.100 |
|
Totaal |
28.192.644 |
26.464.927 |
Prestatiebeursleningen zijn leningen die in een gift worden omgezet als de debiteur heeft voldaan aan de eerstejaars prestatienorm of een diploma heeft behaald.
Bij de leningen en de prestatiebeursleningen is alleen de hoofdsom niet-relevant. De rente wordt als relevant beschouwd.
De relevante kortlopende vorderingen bestaan voornamelijk uit ten onrechte betaalde studiefinanciering en vorderingen wegens het onterecht bezit van reisrecht.
Verloop vorderingen 2017 |
Verloop vorderingen 2016 |
|
---|---|---|
Openstaande bedragen per 1 januari |
26.464.928 |
24.676.648 |
Mutatie bruto vorderingen |
5.021.023 |
4.816.798 |
Omgezet in gift |
–2.135.633 |
–2.061.726 |
Afgelost (ontvangen en verrekend) |
–826.868 |
–795.082 |
Overige mutaties, w.o. buiten invordering en kwijtschelding |
–330.806 |
– 171.710 |
Openstaande bedragen per 31 december |
28.192.644 |
26.464.928 |
De vorderingstand neemt toe door uitbetalingen of doordat vorderingen worden ingesteld.
De vorderingstand neemt af doordat er wordt afgelost, doordat prestatieleningen worden omgezet in gift, en omdat vorderingen onder voorwaarden mogen of moeten worden afgeboekt.
12. Voorschotten
De stand van de voorschotten per 31-12-2017 wordt als volgt naar beleidsartikel gespecificeerd:
Openstaand per 31-12-2017 |
Openstaand per 31-12-2016 |
||
---|---|---|---|
01 |
Primair onderwijs |
2.629.605 |
2.300.433 |
03 |
Voortgezet onderwijs |
202.071 |
204.145 |
04 |
Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie |
1.154.131 |
1.112.620 |
06 |
Hoger beroepsonderwijs |
43.813 |
27.352 |
07 |
Wetenschappelijk onderwijs |
47.753 |
60.903 |
08 |
Internationaal beleid |
30.147 |
20.003 |
09 |
Arbeidsmarkt en personeelsbeleid |
229.587 |
299.155 |
11 |
Studiefinanciering |
916.041 |
1.614.126 |
12 |
Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten |
||
13 |
Lesgelden |
||
14 |
Cultuur |
699.110 |
2.043.725 |
15 |
Media |
7.168 |
26.537 |
16 |
Onderzoek en wetenschapsbeleid |
698.486 |
722.965 |
25 |
Emancipatie |
21.167 |
12.888 |
95 |
Bestuursdepartement |
410 |
278 |
– |
Voorschotten buiten begroting |
– |
8.428 |
Permanente voorschotten |
|||
Totaal |
6.679.489 |
8.453.558 |
Het bedrag aan openstaande voorschotten bij artikel 11 Studiefinanciering betreft de voorlopige vergoeding van contractkosten aan de OV-bedrijven.
De stand van de voorschotten per 31-12-2017 wordt als volgt gespecificeerd naar vergoedingsjaar:
Stand per 01-01-2017 |
Verstrekt 2017 |
Afgerekend 2017 |
Stand per 31-12-2017 |
|
---|---|---|---|---|
2001 |
||||
2002 |
||||
2003 |
1.340 |
0 |
1.340 |
|
2004 |
8.336 |
0 |
8.336 |
|
2005 |
10.158 |
0 |
10.158 |
|
2006 |
43.222 |
2.700 |
40.522 |
|
2007 |
81.906 |
0 |
81.906 |
|
2008 |
94.048 |
514 |
93.534 |
|
2009 |
121.586 |
2.483 |
119.103 |
|
2010 |
131.101 |
13.447 |
117.654 |
|
2011 |
403.868 |
49.176 |
354.692 |
|
2012 |
517.455 |
123.227 |
394.228 |
|
2013 |
1.181.020 |
744.911 |
436.109 |
|
2014 |
1.183.737 |
677.039 |
506.698 |
|
2015 |
1.561.376 |
821.099 |
740.277 |
|
2016 |
3.114.405 |
1.579.227 |
1.535.178 |
|
2017 |
0 |
2.239.755 |
2.239.755 |
|
Totaal |
8.453.558 |
2.239.755 |
4.013.824 |
6.679.489 |
13. Garantieverplichtingen
In het verleden zijn instellingen zelfstandig op de kapitaalmarkt leningen aangegaan ter financiering van bouwinvesteringen, onder garantiestelling van het Rijk jegens de geldverschaffers voor de rente en aflossingsverplichtingen. De destijds vigerende garantieregelingen zijn inmiddels niet meer van kracht. Vanaf 2014 kunnen onderwijsinstellingen leningen afsluiten bij het Ministerie van Financiën in het kader van schatkistbankieren voor her- en nieuwbouw. Het bedrag van de garantie verplichtingen (nog openstaande rente en aflossingsverplichtingen op lopende leningen) is het theoretisch maximale risico dat het ministerie ultimo 2017 nog loopt in verband met garantiestellingen op bouwleningen en overige garantieleningen. In onderstaand overzicht zijn de openstaande garanties gespecificeerd opgenomen in vergelijking met ultimo 2017:
Openstaand per 31-12-2017 |
Openstaand per 31-12-2016 |
|
---|---|---|
Bouwleningen aan academische ziekenhuizen |
176.631 |
189.340 |
Bouwleningen aan scholen en instellingen vo |
0 |
0 |
Garanties Cultuur |
718.275 |
614.917 |
Garantie Vervangingsfonds |
23.000 |
23.000 |
Garantie Participatiefonds |
7.000 |
7.000 |
Garanties Onderzoek en wetenschapsbeleid |
24.264 |
25.152 |
Garanties Wetenschappelijk Onderwijs |
264.757 |
275.031 |
Garanties Hoger beroepsonderwijs |
744.058 |
690.593 |
Garanties Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie |
532.541 |
553.197 |
Garanties Voortgezet onderwijs |
341.324 |
296.219 |
Garanties Primair onderwijs |
96.427 |
77.363 |
Totaal |
2.928.277 |
2.751.812 |
Voor de academische ziekenhuizen is sinds 1991 de garantieregeling niet meer van kracht, met uitzondering van enkele op dat moment in gang gezette bouwprojecten. Sinds 1996 zijn geen garanties meer verstrekt. Deze leningen hebben gemiddeld een looptijd van 40 jaar. Expiratie van deze leningen zal omstreeks het jaar 2035 volledig hebben plaatsgevonden.
De uitstaande garanties bij Cultuur bedragen € 718,2 miljoen. Hiervan is € 341,6 miljoen verstrekt door het Nationaal Restauratiefonds en € 284,3 miljoen betreft een garantie onder de indemniteitsregeling. Voorts is er garantie verleend ad € 92,3 miljoen betrekking hebbende op de door het Ministerie van Financiën verstrekte geldleningen aan Cultuurinstellingen.
De uitstaande garanties participatie- en vervangingsfonds zijn het gevolg van het bestuurlijk akkoord dat in 2003 met de fondsen is gesloten en houden verband met garantstelling in verband met het schatkistbankieren.
De uitstaande garantie bij Onderzoek en Wetenschapsbeleid bedraagt € 24,3 miljoen. Dit betreft de garantie voor een lening van Stichting Biomedical Primate Research Center (BPRC) bij de Bank Nederlandse Gemeenten.
De uitstaande garanties bij Beroepsonderwijs en Volwasseneneductie (€ 532,5 miljoen), het Hoger beroepsonderwijs (€ 744,1 miljoen), het Voortgezet onderwijs (€ 341,3 miljoen) het Wetenschappelijk Onderwijs (€ 264,7) en het Primair Onderwijs (€ 96,4 miljoen) hebben betrekking op de door het Ministerie van Financiën onder hypothecaire zekerheid of garantiestelling van de gemeenten verstrekte geldleningen aan onderwijsinstellingen en garantstellingen rekening courantlimieten.
De opbouw van de stand van de garantieverplichtingen kan als volgt worden weergegeven:
Stand 1 januari 2017 |
2.751.812 |
---|---|
Bij: Aangegane verplichtingen 2017 |
737.046 |
Af: Afgelopen garantie 2017 |
560.581 |
Af: Verrichte betalingen 2017 |
0 |
Af: Negatieve bijstellingen van aangegane garantieverplichtingen voor 2017 |
0 |
Stand 31 december 2017 |
2.928.277 |
14. Andere verplichtingen
De opbouw van de stand van de aangegane verplichtingen kan als volgt worden weergegeven:
Stand 1 januari 2017 |
27.645.195 |
---|---|
Bij: aangegaan in 2017 |
38.670.379 |
Af: Tot betaling gekomen in 2017 |
38.053.281 |
Stand 31 december 2017 |
28.262.293 |
De specificatie van de openstaande verplichtingen per beleidsartikel ultimo 2017 is hieronder opgenomen.
01 |
Primair onderwijs |
5.853.464 |
03 |
Voortgezet onderwijs |
7.170.454 |
04 |
Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie |
3.850.575 |
06 |
Hoger beroepsonderwijs |
2.967.485 |
07 |
Wetenschappelijk onderwijs |
4.495.348 |
08 |
Internationaal beleid |
7.878 |
09 |
Arbeidsmarkt en personeelsbeleid |
21.428 |
11 |
Studiefinanciering |
0 |
12 |
Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten |
0 |
13 |
Lesgelden |
0 |
14 |
Cultuur |
1.671.677 |
15 |
Media |
963.091 |
16 |
Onderzoek en wetenschapsbeleid |
1.218.555 |
25 |
Emancipatie |
42.338 |
95 |
Bestuursdepartement |
0 |
Totaal |
28.262.293 |
Niet uit de saldibalans blijkende bestuurlijke verplichtingen
Op 26 november 2014 is het Bestuursakkoord PO 2014–2020 met de PO-Raad afgesloten. Met dit akkoord komt er voor 2018 e.v. een bedrag van € 444 miljoen beschikbaar, waarvan ultimo 2017 vastgelegd € 405,4 miljoen. Het verschil van € 38,6 miljoen was ultimo 2017 nog niet juridisch verplicht, en is daarmee niet in de saldibalans opgenomen. Van dit afgesproken bedrag van € 444 miljoen is in 2019 juridisch verplicht € 1.250 miljoen; het overige deel is bestuurlijk verplicht maar niet in de saldibalans opgenomen. Voor 2020 is het hele bedrag uit het bestuursakkoord voor dat jaar (€ 263 miljoen + € 142 miljoen + € 39 miljoen = € 444 miljoen) bestuurlijk verplicht, maar niet in de saldibalans opgenomen.
Op 17 april 2014 is het Sectorakkoord VO 2014–2017 met de VO-raad afgesloten. Met dit akkoord komt er voor 2018 en volgende jaren een bedrag van € 369 miljoen beschikbaar. Een deel hiervan (€ 30 miljoen) was ultimo 2017 nog niet verplicht, en is daarmee niet in de saldibalans opgenomen.
Op 13 mei 2013 is het Techniekpact 2020 afgesloten met bestuurders uit het onderwijs en het bedrijfsleven. Onderdeel van het techniekpact is het regionale investeringsfonds mbo. Hiermee is in totaal een bedrag beschikbaar van € 100 miljoen voor de jaren 2014 t/m 2017. Op 10 februari 2017 is de Tweede Kamer geïnformeerd dat de regeling van het regionale investeringsfonds mbo met één jaar wordt verlengd tot en met 2018 en het beschikbare bedrag met € 25 miljoen wordt verhoogd. Hiermee is nu in totaal een bedrag beschikbaar van € 125 miljoen voor de jaren 2014 t/m 2018. Van dit bedrag is ultimo 2017 voor de periode 2014 t/m 2017 al een bedrag van € 95 miljoen juridisch verplicht. Het resterende bedrag van € 30 miljoen is in het jaar 2018 bestuurlijk verplicht.
Op 11 juli 2014 is het Bestuursakkoord MBO 2015–2019 afgesloten met bestuurders uit het onderwijs. Dit bestuursakkoord bouwt voort op verschillende akkoorden namelijk het Regeerakkoord «Bruggen Slaan», het Actieplan mbo «Focus op Vakmanschap 2011–2015», het Nationale Onderwijsakkoord, bestuursakkoord Professionalisering mbo (2011) en addendum (2012), Lerarenagenda 2013–2020 en het Nationaal Techniekpact 2020. Onderdeel van het Bestuursakkoord MBO is de regeling kwaliteitsafspraken. Hiermee is een bedrag van in totaal € 1,279 miljard bestuurlijk verplicht over de periode 2015 t/m 2018. Van dit bedrag is ultimo 2017 voor de jaren 2015 t/m 2018 al een bedrag van € 1,075 miljard juridisch verplicht. Het resterende bedrag voor het resultaatafhankelijke deel van de kwaliteitsafspraken van € 204 miljoen is in het jaar 2018 bestuurlijk verplicht.
In verband met de per 1 januari 2016 geldende belastingplicht voor Vennootschapsbelasting bij overheidsondernemingen dient over de jaren 2016 en 2017 nog een bedrag van circa € 70.200 afgedragen te worden door het bestuursdepartement voor activiteiten die worden uitgevoerd bij de agentschappen Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) en het Nationaal Archief. Dit bedrag is al opgenomen in de betreffende jaarrekeningen van de agentschappen, maar is nog niet als juridische verplichting vastgelegd in de administratie van het bestuursdepartement.
De Wet normering topinkomens (WNT) bepaalt dat de bezoldiging en eventuele ontslaguitkeringen van topfunctionarissen en gewezen topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector op naamsniveau vermeld moeten worden in het financieel jaarverslag. Deze publicatieplicht geldt tevens voor topfunctionarissen die bij een WNT-instelling geen – al dan niet fictieve – dienstbetrekking hebben of hadden. Daarnaast moet van niet-topfunctionarissen de bezoldiging (zonder naamsvermelding) gepubliceerd worden indien deze het wettelijk maximum te boven gaat. Niet-topfunctionarissen zonder dienstbetrekking vallen echter buiten de reikwijdte van de wet.
Voor dit departement heeft de publicatieplicht betrekking op onderstaande functionarissen. De bezoldigingsgegevens van de leden van de Top Management Groep zijn opgenomen in het jaarverslag van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het algemeen bezoldigingsmaximum bedraagt in 2017 € 181.000.
Op 1 juli 2017 is de Evaluatiewet WNT in werking getreden. De Evaluatiewet WNT regelt onder meer dat de openbaarmakingsverplichtingen niet langer bij wet, maar in de nieuwe artikelen 5, 5a en 5b van Uitvoeringsregeling WNT zijn geregeld (Staatscourant 2017, nr. 23427). De openbaarmakingsverplichtingen zijn daarbij op enkele onderdelen vereenvoudigd. Model 3.70 voor de WNT-verantwoording 2017 sluit aan bij de nieuwe verplichtingen en is daarom ten opzichte van de WNT-verantwoording 2016 op enkele onderdelen gewijzigd.
Naast de hieronder vermelde topfunctionarissen zijn er geen overige functionarissen met dienstbetrekking die in 2017 een bezoldiging boven het individueel toepasselijk drempelbedrag hebben ontvangen. Ook zijn er geen uitkeringen aan (gewezen) topfunctionarissen wegens beëindiging dienstverband die moeten worden vermeld.
Naam instelling |
Naam (gewezen) topfunctionaris |
Functie |
Datum aanvang dienstverband |
Datum einde dienstverband |
Omvang dienstverband in fte (+ omvang in 2016) |
Op externe inhuur-basis (nee; <= 12 kalender-mnd; > 12 kalender-mnd) |
Beloning + onkostenvergoedingen (belast)(+ bedrag in 2016) |
Voorzieningen t.b.v. beloningen betaalbaar op termijn (+ bedrag in 2016) |
Totale bezoldiging in 2017 (+ bedrag in 2016) |
Individueel toepasselijk bezoldigings-maximum |
Motivering (indien overschrijding) |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
CvTE1 |
P. Hendrikse |
Voorzitter |
0,2 (0,2) |
n.v.t. |
€ 23.169 (€ 22.728) |
n.v.t. |
€ 23.169 (€ 22.728) |
€ 36.200 |
n.v.t. |
||
CvTE |
H.M. Claessen |
Lid |
30-9-2017 |
0,025 (0,025) |
n.v.t. |
€ 2.023 (€ 1.328) |
n.v.t. |
€ 2.023 (€ 1.328) |
€ 3.385 |
n.v.t. |
|
CvTE |
M.J.A.M. v. Gils |
Lid |
0,025 (0,025) |
n.v.t. |
€ 1.957 (€ 224) |
n.v.t. |
€ 1.957 (€ 224) |
€ 4.525 |
n.v.t. |
||
CvTE |
L.S.J.M. Henkens |
Lid |
0,033 (0,025) |
n.v.t. |
€ 2.999 (€ 1.585) |
n.v.t. |
€ 2.999 (€ 1.585) |
€ 5.973 |
n.v.t. |
||
CvTE |
J.G. Uijterwijk |
Lid |
0,025 (0,025) |
n.v.t. |
€ 3.041 (€ 1.868) |
n.v.t. |
€ 3.041 (€ 1.868) |
€ 4.525 |
n.v.t. |
||
CvTE |
J.C. Krijt2 |
Lid |
|||||||||
CvTE |
G.P. Oud2 |
Lid |
|||||||||
CvTE |
J.G.J. Rinkes |
Lid |
0,025 (0,025) |
n.v.t. |
€ 2.966 (€ 873) |
n.v.t. |
€ 2.966 (€ 873) |
€ 4.525 |
n.v.t. |
||
CvTE |
Y. v. Zijl |
Lid |
1-1-2017 |
0,025 |
n.v.t. |
€ 2.266 |
n.v.t. |
€ 2.266 |
€ 4.525 |
n.v.t. |
|
CvTE |
A. v.d. Broek2 |
Plv. lid > lid 1/10/17 |
|||||||||
CvTE |
M.A. Jansen2 |
Plv. lid |
|||||||||
CvTE |
A. Kaim-Lamers2 |
Plv. lid |
|||||||||
CvTE |
I.R. Kist2 |
Plv. lid |
|||||||||
CvTE |
D.J.M. Majoor2 |
Plv. lid |
|||||||||
CvTE |
L.F.P. Niessen2 |
Plv. lid |
|||||||||
CvTE |
F.H.M. v. Rooij2 |
Plv. lid |
|||||||||
CvTE |
G.J. Zomer2 |
Plv. lid |
Naam organisatie |
RWT |
ZBO |
Functie1 |
Artikel |
Programma ZBO/RWT |
Apparaat ZBO/RWT |
Financiering realisatiecijfers |
Verwijzing naar website ZBO/ RWT |
Verwijzing (URL-link) naar toezichtvisies/ – arrangementen |
Het bestuur en/of accountant verklaart dat de rechtmatigheid op orde is |
||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
begroting |
premies |
tarieven |
OCW visie: toezicht in vertrouwen, vertrouwen in toezicht2 |
|||||||||
ZBO’s |
||||||||||||
Stichting Nederlands Fonds voor Podiumkunsten |
X |
14 |
40,93 |
4,63 |
X |
√ |
||||||
Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie |
X |
14 |
27,63 |
2,23 |
X |
√ |
||||||
Stichting Nederlands Filmfonds |
X |
14 |
46,63 |
3,43 |
X |
√ |
||||||
Stichting Stimuleringsfonds voor de Creatieve Industrie |
X |
14 |
10,03 |
1,73 |
X |
√ |
||||||
Stichting Mondriaan Fonds |
X |
14 |
23,73 |
2,63 |
X |
√ |
||||||
Stichting Nederlands Letterenfonds |
X |
14 |
9,23 |
1,83 |
X |
√ |
||||||
Bureau Architectenregister |
X |
14 |
0,1 |
0,0 |
X |
√ |
||||||
Stichting Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties (Mediafonds)4 |
X |
15 |
n.v.t. |
n.v.t. |
X |
Stichting Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties |
n.v.t. |
|||||
Commissariaat voor de Media (CvdM) |
X |
15 |
5,33 |
X |
√ |
|||||||
Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO) |
X |
6 |
3,6 |
X |
√ |
|||||||
Koninklijke Bibliotheek (KB) |
X |
16 |
55,43 |
35,23 |
X |
√ |
||||||
Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) |
X |
6, 16 |
705,03 |
38,23 |
X |
√ |
||||||
Stichting Participatiefonds voor het Onderwijs |
X |
1 |
X |
√ |
||||||||
Stichting Vervangingsfonds en Bedrijfsgezondheidszorg voor het Onderwijs |
X |
1 |
X |
|||||||||
Stimuleringsfonds voor de Journalistiek |
X |
15 |
1,63 |
0,53 |
X |
√ |
||||||
College voor Toetsen en Examens |
X |
3 |
12,7 |
X |
||||||||
Nederlandse Publieke Omroep (NPO) |
X6 |
15 |
2,03 |
X |
√ |
|||||||
Stichting Regionale Publieke Omroep7 |
X4 |
15 |
0 |
x |
√ |
|||||||
Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW) |
X4 |
16 |
76,43 |
13,03 |
X |
√ |
||||||
Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs en bedrijfsleven (SBB) |
X |
4 |
51,9 |
X |
||||||||
RWT’s |
||||||||||||
Landelijk Omroepbestel |
X |
15 |
X |
√ |
||||||||
Regionaal Omroepbestel |
X |
15 |
X |
√ |
||||||||
Instellingen die onder de Erfgoedwet vallen |
X |
14 |
206,93 |
X |
√ |
|||||||
Bevoegde gezagsorganen primair onderwijs |
X |
1 |
9.985,0 |
X |
Voorlopig cijfer |
√8 |
||||||
Bevoegde gezagsorganen voortgezet onderwijs |
X |
3 |
7.993,0 |
X |
√8 |
|||||||
Regionale Opleidingscentra (Roc’s) en vakinstellingen |
X |
4 |
3.229,5 |
X |
||||||||
Instellingsbesturen hogescholen |
X |
6 |
2.868,2 |
X |
√ |
|||||||
Instellingsbesturen universiteiten |
X |
7 |
3.747,6 |
X |
√ |
|||||||
Academische Ziekenhuizen |
X |
7 |
669,0 |
X |
√ |
|||||||
Cito |
X |
3 |
33,3 |
X |
√ |
|||||||
SLO |
X |
3 |
12,2 |
X |
√ |
Ter bevordering van de leesbaarheid van de tabel is in de kolom met verwijzing naar de website van de ZBO/RWT de beschrijving van de functie niet in de tabel opgenomen. Deze zijn conform voorgaande jaren vermeld in de toelichting op de in de tabel opgenomen ZBO’s en RWT’s.
De accountant heeft zich onthouden van een oordeel. Voor het eerst sinds een aantal jaren zou het Vf een oordeel met beperking in plaats van een oordeel van afkeuring ontvangen. Dit is een goede stap voorwaarts. De onzekerheidsmarge valt echter op het snijvlak tussen beide oordelen. Het definitief vaststellen vergt een onevenredig grote extra steekproef. In overleg met OCW is daarom besloten de extra benodigde steekproef niet uit te voeren. Het bestuur Vf heeft in plaats daarvan een verklaring van «in control zijn» verstrekt aan OCW. OCW heeft voldoende vertrouwen in deze verklaring en de door het Vf ondernomen acties.
De Stichting Regionale Publieke Omroep is opgericht in 2016. Ze leggen in 2017 voor het eerst verantwoording af over het gevoerde beleid.
In «De Financiële staat van het onderwijs» die de Onderwijsinspectie jaarlijks publiceert, wordt ingegaan op de accountantsverklaringen over de rechtmatigheid bij de instellingen. In het rapport van 30 november 2017 worden de bevindingen over de jaarrekeningen 2016 als volgt samengevat: De kwaliteit van de accountantsonderzoeken is de laatste jaren verbeterd maar de toevoeging van het toezicht op de WNT in 2014 heeft toch geleid tot een toename van niet-toereikende controles. Het aantal jaarrekeningen met een niet-goedkeurende controleverklaring of uitzonderingsrapportage is in het funderend onderwijs opgelopen. Meest voorkomende oorzaken hiervoor zijn niet-naleving van Europese aanbestedingsregels en het niet juist naleven van de regeling beleggen en belenen.
Toelichting op de in de tabel opgenomen RWT’s en ZBO’s:
Algemeen
OCW hanteert het volgende model om zicht te houden op de instellingen rond het kerndepartement en de bestuurlijke relaties die daarmee worden onderhouden.
De schillen representeren de bestuurlijke verhouding tot de bestuurskern: hoe dichter bij de bestuurskern hoe groter de politieke verantwoordelijkheid, hoe nauwer de sturingsrelaties en hoe beter verantwoording moet worden afgelegd over de financieringsstromen. De volgorde van presentatie van ZBO’s en RWT’s in de tabel is aangepast op dit model. Om het onderscheidend vermogen van de tabel, het schillenmodel en de daaraan gerelateerde sturing en verantwoording te behouden zijn de organisaties die al als zbo’s zijn aangemerkt omdat zij taken uitvoeren die gepaard gaan met de uitoefening van openbaar gezag niet tevens als RWT aangemerkt.
Hieronder volgt de toelichting op de functie van de zbo’s.
ZBO’s:
Cultuurfondsen
In 2017 zijn bijdragen verstrekt aan de volgende fondsen:
Stichting Fonds voor Podiumkunsten
Het fonds ondersteunt alle vormen van professionele podiumkunsten in Nederland: muziek, theater, muziektheater en dans. Het stimuleren van innovatie in de keten van scheppen, productie, distributie en afname is een speciale taak van het fonds.
Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie
Het fonds stimuleert de actieve deelname aan het culturele leven van inwoners van Nederland, in al hun diversiteit, ongeacht leeftijd, herkomst, opleiding en woonplaats op het gebied van amateurkunst, cultuureducatie en volkscultuur.
Stichting Nederlands Filmfonds
Het fonds stimuleert de filmproductie in Nederland, met de nadruk op kwaliteit en diversiteit en bevordert een goed klimaat voor de Nederlandse filmcultuur.
Het fonds bevordert bijzondere en vernieuwende projecten en activiteiten van beeldend kunstenaars, bemiddelaars en instellingen die van belang zijn voor de beeldende kunst en cultureel erfgoed in Nederland. Het doel is hiermee de betekenisvolle ontwikkeling en zichtbaarheid van beeldende kunst en cultureel erfgoed in Nederland te stimuleren daar waar de markt dit niet of nog niet mogelijk maakt.
Stichting Stimuleringsfonds voor de Creatieve Industrie
Het fonds voert verschillende subsidieregelingen uit die zijn gericht op kennisontwikkeling en kennisuitwisseling van de ontwerpende disciplines en het vergroten van de belangstelling voor architectuur, vormgeving en e-culture.
Stichting Nederlands Letterenfonds
Het fonds bevordert de kwaliteit, diversiteit, productie en de vertaling van de Nederlandse- en Friestalige literatuur. Ook verzorgt het Letterenfonds de promotie en zichtbaarheid van de Nederlandse en Friese literatuur in het buitenland.
Bureau Architectenregister (BA) is een publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan (zbo) dat uitvoering geeft aan de Wet op de architectentitel, zorg draagt voor het beheer van het architectenregister en bevoegd is om op te treden tegen onrechtmatig titelgebruik. Daarnaast is BA de bevoegde autoriteit in Nederland voor de uitvoering van de Europese richtlijn voor de erkenning van professionele kwalificaties van de onder haar vallende beroepen.
Stichting Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties
Het Mediafonds bevordert de ontwikkeling en productie van culturele dramaproducties, documentaires, kunst- en kinderprogramma’s en cultuurprojecten van de publieke landelijke en regionale omroep. Per 1 januari 2017 is de bekostiging van het Mediafonds beëindigd.
Commissariaat voor de Media (CvdM)
Het Commissariaat ziet toe op de naleving van de Mediawet en de daarop gebaseerde regels. Het garandeert daarmee een eerlijke toegang tot de media en bewaakt de kwaliteit, de diversiteit en de onafhankelijkheid van de informatievoorziening.
Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO)
De NVAO borgt de kwaliteit van het hoger onderwijs in Nederland en Vlaanderen. Zij beoordeelt op onafhankelijke wijze de kwaliteit van de opleidingen, verleent accreditatie, toetst nieuwe opleidingen en de instellingstoets kwaliteitszorg. Daarnaast levert de NVAO een bijdrage aan het vergroten van het kwaliteitsbewustzijn en bevordert zij de internationale samenwerking om tot afstemming en samenhang binnen de Europese hoger onderwijsruimte te komen.
De KB brengt als de nationale bibliotheek van Nederland mensen en informatie samen. De KB speelt voorts een centrale rol in de Nederlandse (wetenschappelijke) informatie-structuur en bevordert de duurzame toegang tot digitale informatie in (inter)nationaal verband
Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO)
De NWO heeft als taak het bevorderen van de kwaliteit van wetenschappelijk onderzoek.
Stichting Participatiefonds (PF)
Het PF is verantwoordelijk voor het beheren en terugdringen van de werkloosheidsuitgaven in het primair onderwijs. Het PF betaalt de uitkeringskosten van ontslagen personeel. Daarnaast ondersteunt het PF schoolbesturen bij het opzetten van hun personeels- en mobiliteitsbeleid en individuele medewerkers die werkloos zijn met trainingen en cursussen.
Stichting Vervangingsfonds (VF)
Het VF betaalt de kosten voor vervangers die schoolbesturen moeten inzetten bij ziekte of afwezigheid van personeel en heeft als taak het terugdringen van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid van onderwijspersoneel in het primair onderwijs door de kwaliteit van de arbeidsomstandigheden en het personeelsbeleid te verbeteren.
Stimuleringsfonds voor de Journalistiek
Het fonds heeft ten doel het handhaven en bevorderen van de pluriformiteit van de pers, voor zover die van belang is voor de informatie en opinievorming.
College voor Toetsen en Examens (CvTE)
Het College is verantwoordelijk voor de centrale examens en staatsexamens in het voortgezet onderwijs, de examens rekenen en taal in het (middelbaar) beroepsonderwijs en staatsexamens Nederlands als tweede taal.
Nederlandse Publieke Omroep (NPO)
De NPO is het samenwerkings- en coördinatieorgaan van de landelijke publieke omroep.
Stichting Regionale Publiek Omroep (Stg. RPO)
De Stg. RPO is vanaf 31 mei 2016 het samenwerkings- en coördinatieorgaan van de regionale publieke omroep.
Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW)
De KNAW bevordert als forum, geweten en stem van de wetenschap de kwaliteit en de belangen van de wetenschap en zet zich in voor een optimale bijdrage van de Nederlandse wetenschap aan de culturele, sociale en economische ontwikkeling van de samenleving.
Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB)
SBB ontwikkelt kwalificaties voor het middelbaar beroepsonderwijs, werven leerbedrijven en bewaken de kwaliteit van deze leerbedrijven.
RWT’s:
Landelijk Omroepbestel
Het betreft middelen die aan de landelijke publieke omroepen beschikbaar zijn gesteld.
Instellingen die onder de Erfgoedwet vallen
Het betreft 29 instellingen, waaronder de musea, die onder de Erfgoedwet (Regeling beheer rijkscollectie en subsidiëring museale instellingen) vallen.
Bevoegde gezagsorganen primair onderwijs
Het betreft 1.023 bevoegde gezagsorganen (50 zowel PO als VO) van 6.817 instellingen. Voor zover het onderwijsinstellingen betreft waar de gemeente het bevoegd gezag is, zijn deze instellingen niet aan te merken als RWT.
Bevoegde gezagsorganen voortgezet onderwijs
Het betreft 328 (50 zowel PO als VO) bevoegde gezagsorganen van 636 instellingen. Binnen deze aantallen zitten ook gemeentelijke bevoegde gezagen/onderwijsinstellingen die eigenlijk niet aan te merken zijn als RWT.
Regionale Opleidingscentra (roc's) en vakinstellingen
Het betreft ruim 50 roc’s en vakinstellingen.
Instellingsbesturen hogescholen
Het betreft middelen die rechtstreeks aan 35 bekostigde hogescholen beschikbaar zijn gesteld.
Instellingsbesturen universiteiten
Het betreft middelen die rechtstreeks aan 18 bekostigde universiteiten beschikbaar worden gesteld.
Academische Ziekenhuizen
Het betreft middelen voor de 8 ziekenhuizen die verbonden zijn aan een universiteit ten behoeve van de opleiding van artsen en ten behoeve van onderzoek.
Op 1 januari 2014 is de wet SLOA 2013 (Stb. 2013, 438) in werking getreden. De wet biedt de wettelijke grondslag voor subsidiering van de wettelijke taken van stichting Cito en SLO.
Stichting Cito Instituut voor Toetsontwikkeling heeft tot taak:
• het ontwikkelen van de centrale eindtoets in het primair onderwijs;
• het ontwikkelen van de diagnostische tussentijdse toets en de rekentoets in het voortgezet onderwijs;
• het ontwikkelen van de centrale examens/ en rekentoetsen in het voortgezet onderwijs en in het middelbaar beroepsonderwijs.
Op 1 januari 2014 is de wet SLOA 2013 (Stb. 2013, 438) in werking getreden. De wet biedt de wettelijke grondslag voor subsidiering van de wettelijke taken van stichting Cito en SLO.
Stichting leerplanontwikkeling heeft tot taak het ontwikkelen en onderhouden van landelijke leerplankaders en het ondersteunen en adviseren van onze Minister met betrekking tot leerplanontwikkeling.
Naam organisatie |
Ministerie |
RWT |
ZBO |
Artikel |
Programma ZBO/RWT |
Apparaat ZBO/RWT |
Financiering realisatiecijfers |
Verwijzing (URL-link) naar toezichtvisies/ – arrangementen |
Het bestuur en/of accountant verklaart dat de rechtmatigheid op orde is |
||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
begroting |
premies |
tarieven |
|||||||||
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) |
SZW |
X |
1 |
1,5 |
√ |
De Inspectie SZW is op 1 januari 2012 van start gegaan. De toezichtvisie is op 4 maart 2009 aan de Tweede Kamer kenbaar gemaakt.
Toelichting op de in de tabel opgenoemde ZBO:
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV)
Het UWV voert de regeling onderwijsvoorziening jonggehandicapten uit voor OCW.
De overkoepelende doorlichting Prestaties leerlingen en studenten omhoog is uitgevoerd met daarin duidelijk herkenbaar de door te lichten beleidsdoelstellingen doelmatigheid en focus op het onderwijs en Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders.
Titel/onderwerp |
Jaar van afronding |
||
---|---|---|---|
1. |
Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid |
||
1a. |
Beleidsdoorlichtingen |
||
2014 |
|||
2014 |
|||
2015 |
|||
2015 |
|||
1b. |
Ander ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid |
||
2013 |
|||
2013 |
|||
Evaluatie energiebesparing investering schoolgebouwen |
2013 |
||
2013 |
|||
2014 |
|||
2014 |
|||
2015 |
|||
2016 |
|||
2016 |
|||
2016 |
|||
2016 |
|||
2016 |
|||
Evaluatie kiezen voor techniek |
2016 |
||
2016 |
|||
2016 |
|||
2016 |
|||
Monitor leerwerktrajecten en assistenopleidingen in het VMBO |
2017 |
||
2. |
Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid |
||
2a. |
MKBA's |
||
N.v.t. |
|||
2b. |
Ander ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid |
||
2015 |
|||
3. |
Overig onderzoek |
||
Verkenning modulaire opbouw curriculum |
2013 |
||
Functioneren leerplichtambtenaren |
2013 |
||
Ouderbetrokkenheid bij onderwijs kinderen PO VO MBO |
2013 |
||
2013 |
|||
2013 |
|||
2013 |
|||
Laks monitor scholieren |
2013 |
||
Pilot tussentijdse toets Limburgse scholen |
2013 |
||
2014 |
|||
ICT Literacy internationale vergelijking |
2014 |
||
Pilot tussentijdse toets Limburg |
2014 |
||
2014 |
|||
Opbrengstgericht werken in VO |
2014 |
||
2014 |
|||
2014 |
|||
Laks monitor scholieren |
2015 |
||
Rapport monitor pilot diagnostische tussentijdse toets, pilotjaar 1 |
2015 |
||
2015 |
|||
2016 |
|||
2016 |
|||
Digitale doorstroom atlas |
Reguliere update |
||
2017 |
|||
2017 |
|||
2017 |
|||
2017 |
|||
2017 |
|||
2017 |
|||
Toptalenten in het onderwijs |
2017 |
||
2017 |
|||
Differentiatie en differentiatievaardigheden in het voortgezet onderwijs |
2017 |
||
4. |
Toetsbare beleidsplannen |
||
N.v.t. |
De overkoepelende doorlichting Prestaties leerlingen en studenten omhoog is uitgevoerd met daarin duidelijk herkenbaar de door te lichten beleidsdoelstellingen doelmatigheid en focus op het onderwijs en Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders.
De overkoepelende doorlichting Prestaties leerlingen en studenten omhoog is uitgevoerd met daarin duidelijk herkenbaar de door te lichten beleidsdoelstellingen doelmatigheid en focus op het onderwijs en Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders.
Overige opmerkingen:
– Experimenteel VSV onderzoek CPB 2: het onderzoek is nog niet afgerond.
– Monitor alfabetisering (2014): Is niet doorgegaan. In 2013 zijn de PIAAC cijfers uitgekomen over de laaggeletterdheid in Nederland (en andere Europese landen). Daarnaast is het Actieplan Laaggeletterdheid in 2014 geëvalueerd en zijn de pilots Taal voor het Leven doorlopend geëvalueerd.
– Evaluatie wet doelmatige leerwegen: Onderzoek loopt nog (01/04/2015 tot 30/11/2020; titel onderzoeksproject: Evaluatie van twee beleidsinterventies in het mbo: inwerkingtreding wet «Doelmatige Leerwegen» en herziening kwalificatiestructuur)
De overkoepelende doorlichting Prestaties leerlingen en studenten omhoog is uitgevoerd met daarin duidelijk herkenbaar de door te lichten beleidsdoelstellingen Doelmatigheid en focus op het onderwijs en Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders.
Titel/onderwerp |
Jaar van afronding |
||
---|---|---|---|
1. |
Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid |
||
1a. |
Beleidsdoorlichtingen |
||
N.v.t. |
|||
1b. |
Ander ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid |
||
2014 |
|||
Evaluatie subsidiebeschikking (WOOS) Duitsland Instituut Amsterdam |
2015 |
||
2. |
Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van bd |
||
2a. |
MKBA's |
||
N.v.t. |
|||
2b. |
Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid |
||
Verkennend onderzoek en impactstudie voor de implementatie van het programma Erasmus+ in Nederland. |
2013 |
||
3. |
Overig onderzoek |
||
Effectstudie Frankfurter Buchmesse 2016, gastlandschap NL, i.h.k.v. bekendheid Nederlandse boeken. |
2013 |
||
Verkennend onderzoek Erasmus Master garantiefaciliteit in de NLse context. |
2013 |
||
2014 |
|||
2016 |
|||
2017 |
|||
4. |
Toetsbare beleidsplannen |
||
N.v.t. |
De overkoepelende doorlichting Prestaties leerlingen en studenten omhoog is uitgevoerd met daarin duidelijk herkenbaar de door te lichten beleidsdoelstellingen Doelmatigheid en focus op het onderwijs en Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders.
Titel/onderwerp |
Jaar van afronding |
|||
---|---|---|---|---|
1. |
Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid |
|||
1a. |
Beleidsdoorlichtingen |
|||
N.v.t. |
||||
1b. |
Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid |
|||
N.v.t. |
||||
2. |
Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid |
|||
2a. |
MKBA’s |
|||
N.v.t. |
||||
2b. |
Ander Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid |
|||
2013 |
||||
2013 |
||||
2013 |
||||
2014 |
||||
3. |
Overig onderzoek |
|||
Monitor beleidsmaatregelen ho (periodiek): |
2017 |
|||
Studentenmonitor (periodiek): |
2017 |
|||
Motieven mbo-studenten al of niet doorstroom naar hbo Keuzemotieven van minderjarige mbo’ers en het studentenreisproduct |
2016 2017 2017 |
|||
4. |
Toetsbare beleidsplannen |
|||
N.v.t. |
Titel/onderwerp |
Jaar van afronding |
||
---|---|---|---|
1. |
Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid |
||
1a. |
Beleidsdoorlichtingen |
||
2017 |
|||
1b. |
Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid Waarborgt de WTOS de financiële toegankelijkheid van het onderwijs? |
2017 |
|
2. |
Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid |
||
2a. |
MKBA's |
||
N.v.t. |
|||
2b. |
Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid |
||
2014 |
|||
3. |
Overig onderzoek |
||
2016 |
|||
2016 |
|||
4. |
Toetsbare beleidsplannen |
||
N.v.t. |
Titel/onderwerp |
Jaar van afronding |
||
---|---|---|---|
1. |
Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid |
||
1a. |
Beleidsdoorlichtingen |
||
N.v.t. |
|||
1b. |
Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid |
||
N.v.t. |
|||
2. |
Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid |
||
2a. |
MKBA's |
||
N.v.t. |
|||
2b. |
Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid |
||
N.v.t. |
|||
3. |
Overig onderzoek |
||
N.v.t. |
|||
4. |
Toetsbare beleidsplannen |
||
N.v.t. |
Titel/onderwerp |
Jaar van afronding |
||
---|---|---|---|
1. |
Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid |
||
1a. |
Beleidsdoorlichtingen |
||
2015 |
|||
1b. |
Ander ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid |
||
2013 |
|||
Evaluatie Steunpunten monumentenzorg en archeologie |
2013 |
||
Evaluatie Wet tot behoud Cultuurbezit |
2014 |
||
Evaluatie bestuurlijks samenwerking Regionale Historische Centra |
2015 |
||
2015 |
|||
2015 |
|||
2. |
Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid |
||
2a. |
MKBA's |
||
N.v.t. |
|||
2b. |
Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid |
||
N.v.t. |
|||
3. |
Overig onderzoek |
||
2013 |
|||
2013 |
|||
2013 |
|||
2013 |
|||
Balansonderzoek Cultuurinstellingen |
2013 |
||
2013 |
|||
Het culturele draagvlak – Culturele activiteiten in 2012: bezoek, beoefening en steun |
2014 |
||
Baten overheidsinvesteringen in monumentenzorg |
2014 |
||
2014 |
|||
2014 |
|||
2014 |
|||
Verkenning regelingen toegankelijk maken gedigitaliseerd erfgoed |
2014 |
||
Vooronderzoek satellietrekening culuur en creatieve industrie |
2014 |
||
Extended collective licensing: panacee voor massadigitalisering? |
2014 |
||
2014 |
|||
2015 |
|||
2015 |
|||
2015 |
|||
Nulmeting campagne cultuur en toerisme. NBTC 2015–2018 |
2015 |
||
2015 |
|||
2015 |
|||
2015 |
|||
Cultuureducatie in rijks- en fondsgefinancierde instellingen |
2015 |
||
2015 |
|||
2015 |
|||
Onderzoek Toezichthouders Culturele Sector |
2015 |
||
Sport en cultuur – patronen in belangstelling en beoefening (SCP, i.h.k.v. Het Culturele Draagvlak) |
2016 |
||
2016 |
|||
2016 |
|||
2016 |
|||
Inventarisatie digitalisering cultuurproducerende instellingen |
2016 |
||
2016 |
|||
2016 |
|||
Een analyse van meerjarige strategische plannen internationaal cultuurbeleid en een onderzoek naar de ontwikkeling van een monitoring- en evaluatiekader voor de toetsing van de uitvoering van het internationaal cultuurbeleid 2017–2020 |
2016 |
||
2016 |
|||
2016 |
|||
2016 |
|||
2017 |
|||
2017 |
|||
2017 |
|||
2017 |
|||
2017 |
|||
2017 |
|||
Onderzoek naar de ontwikkeling van de afdracht van leenrechtvergoedingen (2006–2015) |
2017 |
||
2017 |
|||
4. |
Toetsbare beleidsplannen |
||
N.v.t. |
Titel/onderwerp |
Jaar van afronding |
||
---|---|---|---|
1. |
Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid |
||
1a. |
Beleidsdoorlichtingen |
||
2014 |
|||
1b. |
Ander ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid |
||
2013 |
|||
Evaluatie Regeling Jonge Journalisten |
2014 |
||
2014 |
|||
2017 |
|||
2. |
Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid |
||
2a. |
MKBA's |
||
N.v.t. |
|||
2b. |
Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid |
||
N.v.t. |
|||
3. |
Overig onderzoek |
||
Onderzoek naar mogelijkheden voor verhogen inkomsten publieke omroep |
2013 |
||
Evaluatieonderzoek naar financiering lokale omroepen (door CvdM) |
2013 |
||
2013 |
|||
Jaarlijks |
|||
Tevredenheid met het aanbod in televisiepakketten 2014 (mediamonitor) |
2014 |
||
2014 |
|||
Tevredenheid met het aanbod in televisiepakketten 2015 (mediamonitor) |
2015 |
||
2015 |
|||
2015 |
|||
Landenvergelijking goedkeuringsprocedure nieuwe aanbodkanalen publieke omroep |
2015 |
||
Onderzoek takenpakket en bekostiging van het Commissariaat voor de Media |
2015 |
||
2016 |
|||
2016 |
|||
Tevredenheid met het aanbod in televisiepakketten 2016 (Mediamonitor) |
2016 |
||
2016 |
|||
2016 |
|||
2016 |
|||
Juridisch onderzoek transparantie ex artikel 2.15 Mediawet 2008 en artikel 68 Grondwet |
2017 |
||
Advies Verkenning Benoemingen bij publieke media instellingen |
2017 |
||
2017 |
|||
Tevredenheid met het aanbod in televisiepakketten 2017 (Mediamonitor) |
2017 |
||
2017 |
|||
2017 |
|||
Onderzoek inkomstenopties 2017–2022 Landelijke Publieke Omroep (LPO) |
2017 |
||
Must carry on – Onderzoek naar aanpassing van de mediawettelijke doorgifteverplichting |
2017 |
||
4. |
Toetsbare beleidsplannen |
||
N.v.t. |
Titel/onderwerp |
Jaar van afronding |
||
---|---|---|---|
1. |
Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid |
||
1a |
Beleidsdoorlichtingen |
||
2014 |
|||
1b. |
Ander ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid |
||
N.v.t. |
|||
2. |
Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid |
||
2a. |
MKBA's |
||
N.v.t. |
|||
2b. |
Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid |
||
N.v.t. |
|||
3. |
Overig onderzoek |
||
2013 |
|||
2013 |
|||
2014 |
|||
2016 |
|||
4. |
Toetsbare beleidsplannen |
||
N.v.t. |
Titel/onderwerp |
Jaar van afronding |
||
---|---|---|---|
1. |
Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid |
||
1a. |
Beleidsdoorlichtingen |
||
2014 |
|||
1b. |
Ander ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid |
||
2013 |
|||
2014 |
|||
2014 |
|||
2014 |
|||
2015 |
|||
Evaluatie hulpverlening levensbeschouwelijke en etnische LHBTérs |
2015 |
||
2015 |
|||
Evaluatieonderzoek GSA Natuurlijk Samen | Rapport | Rijksoverheid.nl |
2016 |
||
2017 |
|||
2. |
Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid |
||
2a. |
MKBA's |
||
N.v.t. |
|||
2b. |
Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid |
||
N.v.t. |
|||
3. |
Overig onderzoek |
||
2013 |
|||
2013 |
|||
2013 |
|||
Kwaliteit Economische zelfstandigheid |
2014 |
||
2014 |
|||
2014 |
|||
2014 |
|||
2014 |
|||
2014 |
|||
Verschillen in studiesucces jongens en meisjes jongens tegen meisjes |
2015 |
||
2015 |
|||
2015 |
|||
2015 |
|||
2015 |
|||
2015 |
|||
2015 |
|||
2016 |
|||
2016 |
|||
2016 |
|||
2016 |
|||
2016 |
|||
2016 |
|||
2016 |
|||
2016 |
|||
2016 |
|||
2016 |
|||
2016 |
|||
2016 |
|||
2017 |
|||
2017 |
|||
2017 |
|||
2017 |
|||
2017 |
|||
4. |
Toetsbare beleidsplannen |
||
N.v.t. |
Bij de start van nieuw beleid worden verschillende kanten van het voorgenomen beleid bekeken, onder andere of het beleid kansrijk is. OCW maakt hiervoor gebruik van een Integraal Afwegingskader Beleid en Regelgeving (IAK) door het beantwoorden van vragen zoals of het beleid of de regelgeving overheidsinterventie rechtvaardigt en of het beleid rechtmatig, doelmatigheid en uitvoerbaar is. Voor zover hiervoor (ex ante) onderzoek kan worden gebruikt, maakt dit onderdeel uit van het afwegingskader. Vanaf 1 januari 2018 is het onder de nieuwe Comptabiliteitswet verplicht om bij nieuwe beleidsvoorstellen inzicht te geven in de verwachte doelmatigheid en doeltreffendheid. OCW werkt er aan dit onderdeel goed te implementeren.
Programma- en apparaatskosten |
2017 |
|
---|---|---|
1. |
Interim-management |
510 |
2. |
Organisatie- en Formatieadvies |
848 |
3. |
Beleidsadvies |
415 |
4. |
Communicatieadvisering |
568 |
Beleidsgevoelig (som 1 t/m 4) |
2.341 |
|
5. |
Juridisch Advies |
177 |
6. |
Advisering opdrachtgevers automatisering |
2.930 |
7. |
Accountancy, financiën en administratieve organisatie |
166 |
(Beleids)ondersteunend (som 5 t/m 7) |
3.273 |
|
8. |
Uitzendkrachten (formatie & piek)1 |
88.822 |
Ondersteuning bedrijfsvoering (som 8) |
88.822 |
|
Totaal uitgaven inhuur externen |
94.436 |
Deze categorie bestaat uit 3 posten (1) De uitzendkrachten van het ministerie excl. DUO (€ 1,8 miljoen). (2) De uitgaven voor het maken van ICT en de daarbij behorende processen van DUO die niet te onderscheiden zijn in de acht categorieën externe inhuur, voorheen < 2016 opgenomen als uitbesteed werk (€ 69,2 miljoen). (3) Inhuur van uitzendkrachten bij DUO als een flexibele schil voor o.a. seizoensgebonden werk in het primaire proces studiefinanciering (€ 17,8 miljoen).
2017 |
|
---|---|
Aantal overschrijdingen maximumuurtarief |
0 |
Toelichting:
Het gerealiseerde percentage externe inhuur van OCW in totaal in 2017 bedraagt 22,65%. De beleidsgevoelige inhuur 0,72%. Het agentschap DUO met zijn Rijksbrede dienstverlening naar instellingen, studenten, leerlingen, leraren en andere overheidsorganen komt uit op een percentage van 38,05%. In opdracht van OCW zelf maar ook van andere overheidsorganen, bijvoorbeeld SZW (kinderopvang), voert DUO opdrachten uit gericht op de vernieuwing van dienstverlening en de daarbij behorende werkprocessen. Informatisering en digitalisering zijn daarvan belangrijke bouwstenen. Bij deze veelal ICT-gerelateerde opdrachten maakt DUO vanwege niet aanwezige interne expertise en uit doelmatigheidsoverwegingen gebruik van externe expertise. Daarbij streeft DUO naar een evenwichtige balans tussen extern personeel en intern personeel om daarmee de continuïteit van het primaire proces in een veranderende omgeving te borgen. Een balans die vooral gericht is op het verder afbouwen van extern personeel ten gunste van het verder investeren in de kwaliteiten van intern personeel. De omvang van de ICT-gerelateerde inhuur en de behoefte is de komende jaren zo groot dat een snelle afbouw richting de 10% niet waarschijnlijk lijkt.
Heel OCW |
OCW excl. DUO |
DUO |
|
---|---|---|---|
Uitgaven ambtelijk personeel |
322.575 |
180.137 |
142.438 |
Uitgaven externe inhuur |
94.436 |
6.939 |
87.497 |
Waarvan beleidsgevoelige inhuur |
2.341 |
2.308 |
33 |
Totale personele uitgaven |
417.011 |
187.076 |
229.935 |
Percentage Externe inhuur 2017 |
22,65% |
3,71% |
38,05% |
Deze bijlage geeft een overzicht van de financiële gegevens uit de jaarrekeningen per onderwijssector over de periode 2012 t/m 2016. De bron van deze gegevens is de Financiële Staat van het Onderwijs 2016 van de Inspectie van het Onderwijs. Deze is eind november beschikbaar gekomen en op 14 december 2017 aan de Tweede Kamer gestuurd. Voor nadere duiding van de cijfers wordt verwezen naar deze rapportage.
De onderwijsinstellingen stellen hun jaarverslagen op nadat het desbetreffende kalenderjaar is afgerond en dienen deze conform de Regeling jaarverslaggeving onderwijs voor 1 juli van het opvolgende jaar in bij het Ministerie van OCW/DUO. Dat betekent dat in 2017 de gegevens over 2016 zijn ontvangen. Deze zijn in de overzichten opgenomen. De jaarverslagen over 2017 worden voor 1 juli 2018 ingediend.
Gehanteerde definities voor de kengetallen:
Rentabiliteit (resultaat/totale baten)
Solvabiliteit II ((eigen vermogen + voorzieningen)/totale passiva)
Liquiditeit (current ratio), (vlottende activa/ kort vreemd vermogen)
Balans |
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1 |
Activa |
||||||
1.1 |
Immateriële vaste activa |
59 |
67 |
76 |
78 |
82 |
|
1.2 |
Materiële vaste activa |
13.264 |
13.425 |
13.720 |
14.039 |
14.280 |
|
– |
Gebouwen, terreinen |
9.763 |
9.830 |
10.142 |
10.336 |
10.683 |
|
– |
Inventaris en overige |
3.501 |
3.595 |
3.578 |
3.703 |
3.597 |
|
1.3 |
Financiële vaste activa |
861 |
843 |
810 |
754 |
700 |
|
Totaal vaste activa |
14.184 |
14.335 |
14.605 |
14.871 |
15.063 |
||
1.4 |
Voorraden |
36 |
31 |
27 |
21 |
19 |
|
1.5 |
Vorderingen |
2.477 |
2.445 |
2.382 |
2.305 |
2.441 |
|
1.6 |
Effecten |
166 |
112 |
115 |
108 |
96 |
|
1.7 |
Liquide middelen |
5.750 |
6.672 |
6.771 |
7.519 |
7.841 |
|
Totaal vlottende activa |
8.430 |
9.261 |
9.295 |
9.952 |
10.397 |
||
Totaal Activa |
22.613 |
23.596 |
23.900 |
24.823 |
25.460 |
||
2 |
Passiva |
||||||
2.1 |
Eigen vermogen |
10.892 |
11.820 |
12.222 |
12.803 |
13.095 |
|
2.2 |
Voorzieningen |
1.734 |
1.802 |
1.834 |
2.034 |
2.195 |
|
2.3 |
Langlopende schulden |
3.088 |
3.059 |
3.061 |
3.009 |
3.097 |
|
2.4 |
Kortlopende schulden |
6.899 |
6.915 |
6.784 |
6.977 |
7.073 |
|
Totaal Passiva |
22.613 |
23.596 |
23.900 |
24.823 |
25.460 |
||
Staat van baten en lasten |
|||||||
Baten |
|||||||
3.1 |
Rijksbijdragen |
25.022 |
26.173 |
26.239 |
27.591 |
28.422 |
|
3.2 |
Overige overheidsb. |
681 |
616 |
535 |
581 |
575 |
|
3.3 |
College, cursus etc. geld. |
1.309 |
1.367 |
1.401 |
1.474 |
1.535 |
|
3.4 |
Baten werk in opdracht |
2.066 |
2.028 |
2.056 |
2.184 |
2.195 |
|
3.5 |
Overige Baten |
1.800 |
1.800 |
1.799 |
1.693 |
1.725 |
|
Totaal baten |
30.878 |
31.983 |
32.030 |
33.523 |
34.452 |
||
Lasten |
|||||||
4.1 |
Personeelslasten |
23.112 |
23.476 |
23.928 |
24.868 |
25.819 |
|
4.2 |
Afschrijvingen |
1.382 |
1.401 |
1.472 |
1.441 |
1.501 |
|
4.3 |
Huisvestingslasten |
2.048 |
2.111 |
2.142 |
2.291 |
2.310 |
|
4.4 |
Overige lasten |
4.009 |
4.031 |
4.110 |
4.341 |
4.468 |
|
Totaal lasten |
30.551 |
31.018 |
31.651 |
32.941 |
34.099 |
||
Saldo baten en lasten |
326 |
965 |
381 |
582 |
353 |
||
HR Gerealiseerde herwaard. |
1 |
4 |
2 |
1 |
1 |
||
5 |
Financiële baten en lasten |
–23 |
–45 |
–50 |
–49 |
0 |
|
– |
Financiële baten |
0 |
0 |
0 |
72 |
53 |
|
– |
Financiële lasten |
0 |
0 |
0 |
121 |
130 |
|
Resultaat |
305 |
924 |
331 |
534 |
277 |
||
6 |
Belastingen |
1 |
1 |
1 |
2 |
3 |
|
7 |
Resultaat deelnemingen |
3 |
3 |
–2 |
3 |
3 |
|
Resultaat na belastingen |
307 |
926 |
329 |
535 |
277 |
||
8 |
Aandeel derden in resultaat |
14 |
3 |
5 |
16 |
15 |
|
Netto resultaat |
293 |
923 |
324 |
519 |
262 |
||
9 |
Buitengewoon resultaat |
–3 |
1 |
1 |
0 |
0 |
|
– |
Buitengewone baten |
0 |
0 |
0 |
0 |
1 |
|
– |
Buitengewone lasten |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
Totaal resultaat |
290 |
923 |
325 |
519 |
262 |
||
Kengetallen |
|||||||
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
|||
Rentabiliteit % |
1 |
2,9 |
1 |
1,6 |
0,8 |
||
Solvabiliteit II |
0,56 |
0,58 |
0,59 |
0,6 |
0,6 |
||
Liquiditeit |
1,22 |
1,34 |
1,37 |
1,43 |
1,47 |
Kengetallen Landelijk Totaal
Balans |
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1 |
Activa |
||||||
1.1 |
Immateriële vaste activa |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
1.2 |
Materiële vaste activa |
1.416 |
1.431 |
1.457 |
1.526 |
1.602 |
|
– |
Gebouwen, terreinen |
341 |
360 |
371 |
422 |
433 |
|
– |
Inventaris en overige |
1.075 |
1.071 |
1.186 |
1.104 |
1.169 |
|
1.3 |
Financiële vaste activa |
407 |
361 |
346 |
325 |
316 |
|
Totaal vaste activa |
1.823 |
1.792 |
1.803 |
1.850 |
1.918 |
||
1.4 |
Voorraden |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
1.5 |
Vorderingen |
782 |
792 |
861 |
814 |
818 |
|
1.6 |
Effecten |
58 |
32 |
36 |
30 |
27 |
|
1.7 |
Liquide middelen |
1.850 |
2.298 |
2.183 |
2.526 |
2.714 |
|
Totaal vlottende activa |
2.691 |
3.122 |
3.082 |
3.369 |
3.558 |
||
Totaal Activa |
4.514 |
4.914 |
4.885 |
5.220 |
5.476 |
||
2 |
Passiva |
||||||
2.1 |
Eigen vermogen |
2.612 |
2.968 |
2.981 |
3.147 |
3.294 |
|
2.2 |
Voorzieningen |
485 |
506 |
520 |
623 |
711 |
|
2.3 |
Langlopende schulden |
85 |
93 |
90 |
108 |
107 |
|
2.4 |
Kortlopende schulden |
1.332 |
1.347 |
1.294 |
1.342 |
1.364 |
|
Totaal Passiva |
4.514 |
4.914 |
4.885 |
5.220 |
5.476 |
||
Staat van baten en lasten |
|||||||
Baten |
|||||||
3.1 |
Rijksbijdragen |
9.186 |
9.527 |
9.410 |
9.955 |
10.283 |
|
3.2 |
Overige overheidsb. |
332 |
326 |
268 |
330 |
324 |
|
3.3 |
College, cursus etc. geld. |
3 |
4 |
5 |
5 |
6 |
|
3.4 |
Baten werk in opdracht |
9 |
11 |
9 |
10 |
14 |
|
3.5 |
Overige Baten |
518 |
534 |
516 |
430 |
422 |
|
Totaal baten |
10.048 |
10.402 |
10.208 |
10.730 |
11.049 |
||
Lasten |
|||||||
4.1 |
Personeelslasten |
8.267 |
8.270 |
8.392 |
8.625 |
8.850 |
|
4.2 |
Afschrijvingen |
232 |
237 |
242 |
258 |
268 |
|
4.3 |
Huisvestingslasten |
660 |
684 |
690 |
794 |
806 |
|
4.4 |
Overige lasten |
903 |
906 |
933 |
989 |
1.038 |
|
Totaal lasten |
10.061 |
10.098 |
10.257 |
10.665 |
10.961 |
||
Saldo baten en lasten |
– 13 |
340 |
– 48 |
65 |
88 |
||
HR Gerealiseerde herwaard. |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
||
5 |
Financiële baten en lasten |
60 |
39 |
38 |
22 |
13 |
|
– |
Financiële baten |
0 |
0 |
0 |
29 |
20 |
|
– |
Financiële lasten |
0 |
0 |
0 |
7 |
7 |
|
Resultaat |
47 |
343 |
–11 |
87 |
101 |
||
6 |
Belastingen |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
7 |
Resultaat deelnemingen |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
Resultaat na belastingen |
47 |
343 |
–11 |
87 |
101 |
||
8 |
Aandeel derden in resultaat |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
Netto resultaat |
47 |
343 |
–11 |
87 |
101 |
||
9 |
Buitengewoon resultaat |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
– |
Buitengewone baten |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
– |
Buitengewone lasten |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
Totaal resultaat |
47 |
344 |
– 10 |
87 |
101 |
||
Kengetallen |
|||||||
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
|||
Rentabiliteit % |
0,5 |
3,3 |
–0,1 |
0,8 |
0,9 |
||
Solvabiliteit II |
0,69 |
0,71 |
0,72 |
0,72 |
0,73 |
||
Liquiditeit |
2,02 |
2,32 |
2,38 |
2,51 |
2,61 |
De cijfers in deze overzichten (ook bij de overige sectoren) kunnen voor overeenkomstige jaren verschillen ten opzichte van vorig jaar. Dat is een gevolg van het feit dat de vijfjarenreeksen telkens worden herrekend naar veranderingen in de samenstelling van de populatie. Bovendien is er bij po sprake van een andere aggregatie, waar nu ook het speciaal onderwijs bij is opgenomen. Dat was over 2015 niet het geval.
Kengetallen PO
Balans |
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1 |
Activa |
||||||
1.1 |
Immateriële vaste activa |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
|
1.2 |
Materiële vaste activa |
1.840 |
1.881 |
1.922 |
1.956 |
1.974 |
|
– |
Gebouwen, terreinen |
1.127 |
1.111 |
1.190 |
1.202 |
1.241 |
|
– |
Inventaris en overige |
713 |
770 |
732 |
754 |
733 |
|
1.3 |
Financiële vaste activa |
152 |
155 |
153 |
156 |
166 |
|
Totaal vaste activa |
1.994 |
2.037 |
2.076 |
2.113 |
2.141 |
||
1.4 |
Voorraden |
17 |
12 |
9 |
3 |
3 |
|
1.5 |
Vorderingen |
254 |
282 |
258 |
252 |
247 |
|
1.6 |
Effecten |
50 |
25 |
20 |
20 |
14 |
|
1.7 |
Liquide middelen |
1.046 |
1.286 |
1.347 |
1.501 |
1.542 |
|
Totaal vlottende activa |
1.367 |
1.605 |
1.635 |
1.777 |
1.807 |
||
Totaal Activa |
3.361 |
3.642 |
3.711 |
3.890 |
3.947 |
||
2 |
Passiva |
||||||
2.1 |
Eigen vermogen |
1.537 |
1.756 |
1.790 |
1.878 |
1.936 |
|
2.2 |
Voorzieningen |
391 |
414 |
449 |
507 |
552 |
|
2.3 |
Langlopende schulden |
319 |
356 |
350 |
399 |
398 |
|
2.4 |
Kortlopende schulden |
1.114 |
1.117 |
1.121 |
1.105 |
1.060 |
|
Totaal Passiva |
3.361 |
3.642 |
3.711 |
3.890 |
3.947 |
||
Staat van baten en lasten |
|||||||
Baten |
|||||||
3.1 |
Rijksbijdragen |
5.971 |
6.308 |
6.288 |
6.631 |
6.893 |
|
3.2 |
Overige overheidsb. |
119 |
125 |
121 |
118 |
117 |
|
3.3 |
College, cursus etc. geld. |
3 |
2 |
3 |
2 |
2 |
|
3.4 |
Baten werk in opdracht |
1 |
1 |
2 |
4 |
4 |
|
3.5 |
Overige Baten |
346 |
339 |
367 |
377 |
373 |
|
Totaal baten |
6.440 |
6.776 |
6.781 |
7.133 |
7.390 |
||
Lasten |
|||||||
4.1 |
Personeelslasten |
5.011 |
5.147 |
5.325 |
5.526 |
5.758 |
|
4.2 |
Afschrijvingen |
236 |
244 |
244 |
247 |
252 |
|
4.3 |
Huisvestingslasten |
394 |
424 |
418 |
420 |
441 |
|
4.4 |
Overige lasten |
740 |
753 |
799 |
849 |
884 |
|
Totaal lasten |
6.382 |
6.569 |
6.786 |
7.041 |
7.336 |
||
Saldo baten en lasten |
58 |
207 |
– 5 |
91 |
54 |
||
HR Gerealiseerde herwaard. |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
||
5 |
Financiële baten en lasten |
17 |
9 |
7 |
1 |
0 |
|
– |
Financiële baten |
0 |
0 |
0 |
15 |
9 |
|
– |
Financiële lasten |
0 |
0 |
0 |
14 |
15 |
|
Resultaat |
75 |
215 |
2 |
92 |
48 |
||
6 |
Belastingen |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
7 |
Resultaat deelnemingen |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
Resultaat na belastingen |
75 |
215 |
2 |
92 |
48 |
||
8 |
Aandeel derden in resultaat |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
Netto resultaat |
75 |
215 |
2 |
92 |
48 |
||
9 |
Buitengewoon resultaat |
–2 |
1 |
0 |
0 |
0 |
|
Buitengewone baten |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
||
Buitengewone lasten |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
||
Totaal resultaat |
72 |
216 |
2 |
91 |
48 |
||
Kengetallen |
|||||||
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
|||
Rentabiliteit % |
1,2 |
3,2 |
0 |
1,3 |
0,7 |
||
Solvabiliteit II |
0,57 |
0,6 |
0,6 |
0,61 |
0,63 |
||
Liquiditeit |
1,23 |
1,44 |
1,46 |
1,61 |
1,7 |
Kengetallen VO
Balans |
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1 |
Activa |
||||||
1.1 |
Immateriële vaste activa |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
1.2 |
Materiële vaste activa |
0 |
0 |
4 |
4 |
5 |
|
1.3 |
Financiële vaste activa |
0 |
0 |
1 |
1 |
1 |
|
Totaal vaste activa |
0 |
0 |
5 |
6 |
6 |
||
1.4 |
Voorraden |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
1.5 |
Vorderingen |
0 |
0 |
16 |
20 |
17 |
|
1.6 |
Effecten |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
1.7 |
Liquide middelen |
0 |
0 |
99 |
206 |
251 |
|
Totaal vlottende activa |
0 |
0 |
115 |
225 |
268 |
||
Totaal Activa |
0 |
0 |
121 |
231 |
274 |
||
2 |
Passiva |
||||||
2.1 |
Eigen vermogen |
0 |
0 |
69 |
157 |
206 |
|
2.2 |
Voorzieningen |
0 |
0 |
1 |
2 |
3 |
|
2.3 |
Langlopende schulden |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
2.4 |
Kortlopende schulden |
0 |
0 |
50 |
71 |
65 |
|
Totaal Passiva |
0 |
0 |
121 |
231 |
274 |
||
Staat van baten en lasten |
|||||||
Baten |
|||||||
3.1 |
Rijksbijdragen |
0 |
0 |
110 |
283 |
293 |
|
3.2 |
Overige overheidsb. |
0 |
0 |
13 |
19 |
18 |
|
3.3 |
College, cursus etc. geld. |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
3.4 |
Baten werk in opdracht |
0 |
0 |
1 |
3 |
3 |
|
3.5 |
Overige Baten |
0 |
0 |
31 |
40 |
26 |
|
Totaal baten |
0 |
0 |
155 |
344 |
339 |
||
Lasten |
|||||||
4.1 |
Personeelslasten |
0 |
0 |
73 |
145 |
160 |
|
4.2 |
Afschrijvingen |
0 |
0 |
1 |
1 |
1 |
|
4.3 |
Huisvestingslasten |
0 |
0 |
4 |
6 |
7 |
|
4.4 |
Overige lasten |
0 |
0 |
47 |
110 |
122 |
|
Totaal lasten |
0 |
0 |
125 |
262 |
290 |
||
Saldo baten en lasten |
0 |
0 |
30 |
82 |
48 |
||
HR Gerealiseerde herwaard. |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
||
5 |
Financiële baten en lasten |
0 |
0 |
0 |
1 |
0 |
|
– |
Financiële baten |
0 |
0 |
0 |
1 |
0 |
|
– |
Financiële lasten |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
Resultaat |
0 |
0 |
30 |
83 |
49 |
||
6 |
Belastingen |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
7 |
Resultaat deelnemingen |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
Resultaat na belastingen |
0 |
0 |
30 |
83 |
49 |
||
8 |
Aandeel derden in resultaat |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
Netto resultaat |
0 |
0 |
30 |
83 |
49 |
||
9 |
Buitengewoon resultaat |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
– |
Buitengewone baten |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
– |
Buitengewone lasten |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
Totaal resultaat |
0 |
0 |
30 |
83 |
49 |
||
Kengetallen |
|||||||
2015 |
2016 |
||||||
Solvabiliteit II |
0,69 |
0,8 |
|||||
Liquiditeit |
3,15 |
4,14 |
Kengetallen samenwerkingsverbanden
Balans |
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1 |
Activa |
||||||
1.1 |
Immateriële vaste activa |
6 |
7 |
5 |
6 |
13 |
|
1.2 |
Materiële vaste activa |
3.689 |
3.668 |
3.630 |
3.608 |
3.619 |
|
– |
Gebouwen, terreinen |
3.090 |
3.093 |
3.096 |
3.040 |
3.022 |
|
– |
Inventaris en overige |
599 |
575 |
534 |
568 |
597 |
|
1.3 |
Financiële vaste activa |
88 |
79 |
75 |
59 |
61 |
|
Totaal vaste activa |
3.783 |
3.753 |
3.711 |
3.673 |
3.693 |
||
1.4 |
Voorraden |
4 |
4 |
3 |
4 |
4 |
|
1.5 |
Vorderingen |
274 |
233 |
195 |
177 |
189 |
|
1.6 |
Effecten |
17 |
12 |
14 |
13 |
13 |
|
1.7 |
Liquide middelen |
620 |
777 |
837 |
948 |
1.016 |
|
Totaal vlottende activa |
915 |
1.026 |
1.050 |
1.141 |
1.223 |
||
Totaal Activa |
4.698 |
4.779 |
4.760 |
4.814 |
4.916 |
||
2 |
Passiva |
||||||
2.1 |
Eigen vermogen |
2.207 |
2.324 |
2.358 |
2.539 |
2.616 |
|
2.2 |
Voorzieningen |
267 |
255 |
247 |
256 |
282 |
|
2.3 |
Langlopende schulden |
1.227 |
1.269 |
1.201 |
1.060 |
1.082 |
|
2.4 |
Kortlopende schulden |
996 |
932 |
955 |
959 |
935 |
|
Totaal Passiva |
4.698 |
4.779 |
4.760 |
4.814 |
4.916 |
||
Staat van baten en lasten |
|||||||
Baten |
|||||||
3.1 |
Rijksbijdragen |
3.851 |
4.096 |
4.143 |
4.471 |
4.591 |
|
3.2 |
Overige overheidsb. |
177 |
115 |
109 |
100 |
97 |
|
3.3 |
College, cursus etc. geld. |
64 |
61 |
48 |
45 |
53 |
|
3.4 |
Baten werk in opdracht |
211 |
178 |
159 |
158 |
175 |
|
3.5 |
Overige Baten |
235 |
223 |
213 |
203 |
199 |
|
Totaal baten |
4.537 |
4.673 |
4.672 |
4.977 |
5.115 |
||
Lasten |
|||||||
4.1 |
Personeelslasten |
3.237 |
3.258 |
3.282 |
3.464 |
3.688 |
|
4.2 |
Afschrijvingen |
316 |
324 |
337 |
307 |
298 |
|
4.3 |
Huisvestingslasten |
314 |
318 |
329 |
338 |
351 |
|
4.4 |
Overige lasten |
618 |
620 |
638 |
638 |
652 |
|
Totaal lasten |
4.485 |
4.520 |
4.587 |
4.747 |
4.988 |
||
Saldo baten en lasten |
52 |
153 |
85 |
229 |
127 |
||
HR Gerealiseerde herwaard. |
1 |
4 |
2 |
1 |
1 |
||
5 |
Financiële baten en lasten |
–52 |
–51 |
–49 |
–46 |
0 |
|
– |
Financiële baten |
0 |
0 |
0 |
5 |
3 |
|
– |
Financiële lasten |
0 |
0 |
0 |
51 |
50 |
|
Resultaat |
1 |
106 |
37 |
184 |
81 |
||
6 |
Belastingen |
0 |
0 |
0 |
1 |
1 |
|
7 |
Resultaat deelnemingen |
2 |
1 |
–6 |
1 |
1 |
|
Resultaat na belastingen |
2 |
107 |
32 |
184 |
81 |
||
8 |
Aandeel derden in resultaat |
0 |
–1 |
0 |
0 |
0 |
|
Netto resultaat |
3 |
107 |
32 |
184 |
81 |
||
9 |
Buitengewoon resultaat |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
– |
Buitengewone baten |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
– |
Buitengewone lasten |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
Totaal resultaat |
3 |
107 |
32 |
184 |
81 |
||
Kengetallen |
|||||||
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
|||
Rentabiliteit % |
0 |
2,3 |
0,8 |
3,7 |
1,6 |
||
Solvabiliteit II |
0,53 |
0,54 |
0,55 |
0,58 |
0,59 |
||
Liquiditeit |
0,92 |
1,1 |
1,1 |
1,19 |
1,31 |
Kengetallen MBO
Balans |
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1 |
Activa |
||||||
1.1 |
Immateriële vaste activa |
20 |
17 |
13 |
6 |
11 |
|
1.2 |
Materiële vaste activa |
2.306 |
2.347 |
2.374 |
2.447 |
2.501 |
|
– |
Gebouwen, terreinen |
1.906 |
1.898 |
1.914 |
2.059 |
2.093 |
|
– |
Inventaris en overige |
400 |
449 |
460 |
388 |
408 |
|
1.3 |
Financiële vaste activa |
29 |
25 |
23 |
26 |
21 |
|
Totaal vaste activa |
2.354 |
2.389 |
2.411 |
2.480 |
2.533 |
||
1.4 |
Voorraden |
4 |
5 |
3 |
2 |
1 |
|
1.5 |
Vorderingen |
310 |
313 |
327 |
316 |
315 |
|
1.6 |
Effecten |
3 |
2 |
2 |
3 |
2 |
|
1.7 |
Liquide middelen |
799 |
851 |
948 |
941 |
886 |
|
Totaal vlottende activa |
1.114 |
1.171 |
1.280 |
1.262 |
1.205 |
||
Totaal Activa |
3.469 |
3.560 |
3.691 |
3.741 |
3.737 |
||
2 |
Passiva |
||||||
2.1 |
Eigen vermogen |
1.411 |
1.529 |
1.709 |
1.729 |
1.639 |
|
2.2 |
Voorzieningen |
168 |
187 |
182 |
198 |
202 |
|
2.3 |
Langlopende schulden |
789 |
712 |
687 |
668 |
732 |
|
2.4 |
Kortlopende schulden |
1.101 |
1.132 |
1.113 |
1.147 |
1.164 |
|
Totaal Passiva |
3.469 |
3.560 |
3.691 |
3.741 |
3.737 |
||
Staat van baten en lasten |
|||||||
Baten |
|||||||
3.1 |
Rijksbijdragen |
2.550 |
2.658 |
2.772 |
2.837 |
2.852 |
|
3.2 |
Overige overheidsb. |
37 |
33 |
34 |
32 |
36 |
|
3.3 |
College, cursus etc. geld. |
717 |
759 |
811 |
841 |
861 |
|
3.4 |
Baten werk in opdracht |
196 |
181 |
174 |
174 |
182 |
|
3.5 |
Overige Baten |
172 |
196 |
206 |
160 |
164 |
|
Totaal baten |
3.672 |
3.827 |
3.997 |
4.046 |
4.095 |
||
Lasten |
|||||||
4.1 |
Personeelslasten |
2.674 |
2.760 |
2.850 |
3.002 |
3.143 |
|
4.2 |
Afschrijvingen |
211 |
211 |
248 |
226 |
240 |
|
4.3 |
Huisvestingslasten |
224 |
229 |
237 |
238 |
233 |
|
4.4 |
Overige lasten |
473 |
491 |
481 |
531 |
544 |
|
Totaal lasten |
3.582 |
3.691 |
3.815 |
3.997 |
4.160 |
||
Saldo baten en lasten |
90 |
136 |
182 |
49 |
– 65 |
||
HR Gerealiseerde herwaard. |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
||
5 |
Financiële baten en lasten |
–25 |
–28 |
–23 |
–24 |
0 |
|
– |
Financiële baten |
0 |
0 |
0 |
4 |
3 |
|
– |
Financiële lasten |
0 |
0 |
0 |
29 |
29 |
|
Resultaat |
65 |
108 |
159 |
25 |
–91 |
||
6 |
Belastingen |
1 |
0 |
1 |
1 |
1 |
|
7 |
Resultaat deelnemingen |
–1 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
Resultaat na belastingen |
64 |
108 |
159 |
24 |
–92 |
||
8 |
Aandeel derden in resultaat |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
Netto resultaat |
64 |
108 |
159 |
24 |
–92 |
||
9 |
Buitengewoon resultaat |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
– |
Buitengewone baten |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
– |
Buitengewone lasten |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
Totaal resultaat |
64 |
108 |
159 |
24 |
– 92 |
||
Kengetallen |
|||||||
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
|||
Rentabiliteit % |
1,8 |
2,8 |
4 |
0,6 |
–2,2 |
||
Solvabiliteit II |
0,46 |
0,48 |
0,51 |
0,52 |
0,49 |
||
Liquiditeit |
1,01 |
1,03 |
1,15 |
1,1 |
1,03 |
Kengetallen HBO
Balans |
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
||
---|---|---|---|---|---|---|---|
1 |
Activa |
||||||
1.1 |
Immateriële vaste activa |
32 |
42 |
56 |
64 |
58 |
|
1.2 |
Materiële vaste activa |
4.013 |
4.099 |
4.336 |
4.502 |
4.584 |
|
– |
Gebouwen, terreinen |
3.300 |
3.368 |
3.571 |
3.614 |
3.894 |
|
– |
Inventaris en overige |
713 |
731 |
765 |
888 |
690 |
|
1.3 |
Financiële vaste activa |
185 |
223 |
212 |
188 |
136 |
|
Totaal vaste activa |
4.229 |
4.364 |
4.604 |
4.755 |
4.778 |
||
1.4 |
Voorraden |
11 |
10 |
10 |
11 |
11 |
|
1.5 |
Vorderingen |
856 |
826 |
741 |
746 |
872 |
|
1.6 |
Effecten |
38 |
40 |
42 |
42 |
39 |
|
1.7 |
Liquide middelen |
1.437 |
1.462 |
1.455 |
1.603 |
1.683 |
|
Totaal vlottende activa |
2.342 |
2.338 |
2.249 |
2.403 |
2.605 |
||
Totaal Activa |
6.572 |
6.701 |
6.853 |
7.157 |
7.383 |
||
2 |
Passiva |
||||||
2.1 |
Eigen vermogen |
3.124 |
3.243 |
3.384 |
3.510 |
3.609 |
|
2.2 |
Voorzieningen |
423 |
442 |
436 |
449 |
447 |
|
2.3 |
Langlopende schulden |
668 |
630 |
733 |
775 |
778 |
|
2.4 |
Kortlopende schulden |
2.356 |
2.387 |
2.301 |
2.423 |
2.549 |
|
Totaal Passiva |
6.572 |
6.701 |
6.853 |
7.157 |
7.383 |
||
Staat van baten en lasten |
|||||||
Baten |
|||||||
3.1 |
Rijksbijdragen |
3.465 |
3.585 |
3.626 |
3.697 |
3.802 |
|
3.2 |
Overige overheidsb. |
16 |
17 |
3 |
1 |
1 |
|
3.3 |
College, cursus etc. geld. |
521 |
541 |
536 |
580 |
614 |
|
3.4 |
Baten werk in opdracht |
1.650 |
1.657 |
1.712 |
1.838 |
1.820 |
|
3.5 |
Overige Baten |
529 |
507 |
496 |
523 |
566 |
|
Totaal baten |
6.180 |
6.305 |
6.373 |
6.639 |
6.803 |
||
Lasten |
|||||||
4.1 |
Personeelslasten |
3.924 |
4.040 |
4.079 |
4.251 |
4.381 |
|
4.2 |
Afschrijvingen |
387 |
384 |
402 |
404 |
443 |
|
4.3 |
Huisvestingslasten |
454 |
456 |
468 |
500 |
479 |
|
4.4 |
Overige lasten |
1.275 |
1.261 |
1.258 |
1.335 |
1.351 |
|
Totaal lasten |
6.041 |
6.141 |
6.207 |
6.491 |
6.654 |
||
Saldo baten en lasten |
139 |
164 |
167 |
148 |
149 |
||
HR Gerealiseerde herwaard. |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
||
5 |
Financiële baten en lasten |
-22 |
-14 |
-22 |
-1 |
0 |
|
– |
Financiële baten |
0 |
0 |
0 |
18 |
17 |
|
– |
Financiële lasten |
0 |
0 |
0 |
19 |
30 |
|
Resultaat |
117 |
151 |
144 |
147 |
137 |
||
6 |
Belastingen |
0 |
0 |
0 |
0 |
1 |
|
7 |
Resultaat deelnemingen |
2 |
2 |
4 |
2 |
2 |
|
Resultaat na belastingen |
119 |
153 |
148 |
149 |
138 |
||
8 |
Aandeel derden in resultaat |
15 |
4 |
5 |
16 |
15 |
|
Netto resultaat |
105 |
149 |
143 |
133 |
123 |
||
9 |
Buitengewoon resultaat |
-1 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
– |
Buitengewone baten |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
– |
Buitengewone lasten |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
Totaal resultaat |
104 |
149 |
143 |
133 |
123 |
||
Kengetallen |
|||||||
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
|||
Rentabiliteit % |
1,9 |
2,4 |
2,3 |
2,2 |
2 |
||
Solvabiliteit II |
0,54 |
0,55 |
0,56 |
0,55 |
0,55 |
||
Liquiditeit |
0,99 |
0,98 |
0,98 |
0,99 |
1,02 |
Kengetallen WO
B. Toezegging aan Tweede Kamer
Op aangeven van de Algemene Rekenkamer is toegezegd om de informatievoorziening over de rechtmatigheid bij onderwijsclusters in het Departementaal jaarverslag op te nemen.
Sector |
||||
---|---|---|---|---|
po |
vo |
mbo |
ho |
|
Aantal onrechtmatigheden |
12 |
9 |
5 |
2 |
Bedrag per sector (x € 1.000) |
5.738 |
6.271 |
6.853 |
11.731 |
Totaal lasten per sector (x € 1.000)3 |
10.961.386 |
7.335.830 |
4.987.914 |
10.813.856 |
Percentage bedrag per sector t.o.v. totaal van de lasten per sector (x 1%) |
0,05 |
0,09 |
0,14 |
0,11 |
Totaal aantal besturen |
1.124 |
350 |
66 |
54 |
Er is sprake van een bevinding als een accountant een opmerking, beperking of afkeuring opneemt bij zijn oordeel rechtmatigheid in de controleverklaring en waarbij deze bevinding gekwantificeerd is.
Betreft het totaal van de lasten zoals opgenomen in de XBRL aanlevering van de bekostigde onderwijsinstellingen.