Vastgesteld 29 juni 2018
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft op 13 juni 2018 overleg gevoerd met de heer Dekker, Minister voor Rechtsbescherming, de heer Grapperhaus, Minister van Justitie en Veiligheid, en de heer Harbers, Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, over:
– het wetsvoorstel Jaarverslag en slotwet Ministerie van Veiligheid en Justitie 2017 (Kamerstuk 34 950 VI);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 5 juni 2018 met het verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden (Kamerstuk 34 950 VI, nr. 6);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 16 mei 2018 met het Jaarverslag Ministerie van Veiligheid en Justitie 2017 (Kamerstuk 34 950 VI, nr. 1);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 5 juni 2018 met de beantwoording vragen commissie over het Jaarverslag Ministerie van Veiligheid en Justitie 2017 (VI) (Kamerstuk 34 950 VI, nr. 5);
– de brief van de president van de Algemene Rekenkamer d.d. 16 mei 2018 ter aanbieding van het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2017 bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) (Kamerstuk 34 950 VI, nr. 2);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 5 juni 2018 met de beantwoording vragen commissie over het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2017 bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) (Kamerstuk 34 950 VI, nr. 7);
– de brief van de president van de Algemene Rekenkamer d.d. 7 juni 2018 met de beantwoording vragen commissie over het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2017 bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) (Kamerstuk 34 950 VI, nr. 8);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 9 april 2018 ter aanbieding van het Jaarbericht 2017 Inspectie Justitie en Veiligheid (34 775-VI, nr. 96);
– de brief van de Minister van Economische Zaken en Klimaat d.d. 16 mei 2018 inzake de Monitor Brede Welvaart (Kamerstuk 34 298, nr. 23);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 12 juni 2018 inzake antwoord op vraag commissie van de V-100 bij het jaarverslag van het Ministerie van Veiligheid en Justitie 2017 (Kamerstuk 34 950 VI, nr. 9).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de commissie, Van Meenen
De griffier van de commissie, Hessing-Puts
Voorzitter: Futselaar
Griffier: Hessing-Puts
Aanwezig zijn acht leden der Kamer, te weten: Den Boer, Buitenweg, Van Dam, Futselaar, Groothuizen, Helder, Van Nispen en Van Oosten,
en de heer Dekker, Minister voor Rechtsbescherming, de heer Grapperhaus, Minister van Justitie en Veiligheid, en de heer Harbers, Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Aanvang 10.01 uur.
De voorzitter:
Goeiemorgen. Welkom bij dit wetgevingsoverleg over het jaarverslag en de slotwet van 2017 van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid. Een bijzonder welkom aan de Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister voor Rechtsbescherming en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. We hebben hier een hele batterij bewindslieden.
Even een opmerking van tevoren, ook voor de mensen op de publieke tribune: om ongeveer kwart over tien gaat er irritant lang een bel af. Dat betekent niet dat er brand is, maar dat de plenaire vergadering begint. Ik zal dan ook even het voorzitterschap overdragen aan de heer Van Oosten, want ik ben zelf nodig in de plenaire zaal. Maar verder hoeft dat geen problemen te veroorzaken.
Zoals u weet, heeft deze commissie twee rapporteurs benoemd, de leden Helder en Van Dam. Die zullen zo een korte presentatie geven van hun bevindingen. Daarna zal ik de verschillende bewindspersonen de gelegenheid geven om daarop te reageren. Vervolgens gaat dit wetgevingsoverleg volgens de gebruikelijke gang van zaken.
Er is geen spreektijd bij een wetgevingsoverleg. Ik wijs de leden er wel op dat we tot 13.00 uur hebben. Dan houdt het wel op, of u nou klaar bent of niet. Ik zou wel willen voorstellen om in de eerste termijn het aantal interrupties tot twee te beperken, als u daarmee kunt instemmen.
Met die inleiding zou ik graag als eerste het woord willen geven aan de heer Van Dam van het CDA.
De heer Van Dam (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Het is voor de eerste keer dat deze commissie rapporteurs heeft benoemd in het kader van ofwel de begroting ofwel de slotwet, dus het is voor ons ook een beetje een experiment om te kijken hoe we dit doen. De methode is ontwikkeld binnen de commissie voor Financiën, waarbij vooral het voormalig Kamerlid Duisenberg een systematiek heeft ontwikkeld om van een zekere afstand te kijken naar het beleidsterrein waarmee het ministerie bezig is.
Het eigenstandige karakter van de commissie voor Justitie en Veiligheid heeft met zich gebracht dat wij die methode niet gevolgd hebben. Daar hebben we ook wel goede redenen voor, namelijk dat het een ministerie is met heel veel uitvoeringsorganisaties en dat wij hier in de praktijk al heel veel over die uitvoering praten. We hebben het hier heel veel over de politie, heel veel over het gevangeniswezen en noem het allemaal maar op, dus wij hebben ervoor gekozen, ook als soort van rookies op het vlak van het rapporteurschap, om ons te richten op één gedeelte van het ministerie, namelijk het kerndepartement. Dat onderdeel wordt vaak minder belicht in de zaken die aan de orde komen, maar daar gebeuren allerlei interessante dingen.
Wij hebben ons gefocust op een drietal dingen. Die zal ik kort langslopen. Het gaat dan om het programma JenV Verandert, om de relatie van het kerndepartement met de uitvoeringsorganisaties en om een van de dingen die wij uit het rapport van de Algemene Rekenkamer hebben gehaald, namelijk de informatiebeveiliging.
Laat ik beginnen bij het programma JenV Verandert. Over dat programma wordt keurig twee keer per jaar gerapporteerd. Helemaal achteraan de begroting en helemaal achteraan de slotwet zit een keurige evaluatieparagraaf. Wij hebben geconstateerd dat wij als Kamer daar tot nu toe eigenlijk betrekkelijk weinig mee gedaan hebben, terwijl dat wel een belangrijk programma is. Het programma gaat over de structuur en de cultuur van het ministerie. De aanleiding voor het programma kan gevonden worden in een aantal affaires – als ik het zo mag zeggen – die zich op en rond het ministerie hebben afgespeeld. Laten we het verleden vanochtend niet te veel op de voorgrond zetten, maar laten we vooruitkijken.
Wij hebben gezien dat er mooie dingen in dat programma gebeuren, dat er keurig over gerapporteerd wordt en dat wij daar dus niet zo heel veel mee doen. We hebben wel gezien dat die rapportages in de loop van de tijd qua omvang wat kleiner zijn geworden en dat er ook een aantal zaken is waarvan wij denken: hé, hoe zit het daarmee?
Ik noem als voorbeeld de verandermonitor. Die is ooit in een eerdere rapportage beloofd om de voortgang van het programma in beeld te houden, maar die is eigenlijk nooit opgeleverd. Het is ook een programma dat weinig mijlpalen kent en weinig toetsbaar is in de zin van: wat zijn nou de doelen die nagestreefd worden? Het is veel intentie en weinig resultaat. Dat kan natuurlijk erg bij het cultuuraspect van het programma horen, maar toch is het de vraag of er niet iets concreter gerapporteerd zou moeten worden. Ook de voortgang op het vlak van de mijlpalen is dus niet zo heel erg helder. En in hoeverre is er nu echt sprake van verandering binnen het ministerie?
Een van de belangrijke woorden die bij JenV Verandert hoort, is het woord «ontkokering»: als zich bij één gedeelte van de Justitiefamilie een probleem voordoet, moet dat niet alleen het probleem zijn van dat gedeelte van de organisatie. Er moeten een soort collectiviteit en een gedeeld probleembesef ontstaan. Maar in hoeverre zich dat in de praktijk voordoet, is zeker vanaf deze plek in Den Haag moeilijk te doorgronden. Hoe gaat dat nou in die 36-hoge toren van Justitie? Wij hebben dus behoefte aan meer inzicht in de concrete resultaten van JenV Verandert. Dat zal mijn collega Helder zo dadelijk ook in een paar concrete vragen formuleren.
Dan de structuur van het kerndepartement. Wij hebben gezien, en dat vloeit in belangrijke mate voort uit een motie van collega's Van Nispen en Swinkels, dat er op het vlak van de control en de inrichting van het ministerie veel verbeterd is. Van een drielagensturingsmodel of -controlemodel is men naar een tweelagenmodel gegaan. We hebben gezien dat van een aantal organisaties het eigenaarschap naar de secretaris-generaal is gegaan. Dus waardering voor wat er is gebeurd, maar het blijft toch wat in goed Nederlands samen te vatten is met het bekende managementbegrip «een ratjetoe». Dat hebben wij eens wat in beeld gebracht. Voor alle ambtenaren die nu denken: waar ben ik? Nou, gaat u op zoek.
Hier ziet u de structuur of het organogram van hoe het ministerie in elkaar is gezet, voor zover wij dat kunnen nagaan. Je ziet in het midden het ministerie en daaromheen zie je, dichterbij en verder weg, allerlei organisaties. We hebben met kleurtjes aangegeven of het een agentschap is of een rechtspersoon met een wettelijke taak, een zbo, of dat het gaat om een subsidierelatie. Het begint inmiddels een beetje het plaatje van een criminele organisatie te worden, maar in ieder geval zie je hier weer een analyse van wie er in dat nieuwe sturingsmodel zitten. Dat zijn maar een paar organisaties. Andere organisaties zitten daar niet in. Uit de stukken maken wij op dat dat voor een aantal organisaties de komende tijd beter bepaald moet worden. Weer een ander plaatje is wie er nu lid is van die brede bestuursraad. Dat zijn ook weer mensen die in het ministerie zitten en in een aantal organisaties, grote organisaties, daaromheen.
Als we nog verder gaan en het financiële belang in beeld gaan brengen, dan zie je ook weer heel andere dingen. Laten we wel wezen: budget is een belangrijk ding. Als we echt de goede verhoudingen hadden weergegeven, had u op dit plaatje alleen maar de nationale politie in beeld gehad. Dus we hebben het een beetje in balans gebracht, maar het is een ministerie dat, als je die plaatjes allemaal ziet, uit een enorme diversiteit bestaat. Dat betekent ook dat je, als je de begroting leest, zelf toch eigenlijk al wel heel wat kennis moet hebben over wat voor soort organisatie het is en ook wat de financiële omvang is, om te kunnen doorgronden wat je eigenlijk aan het lezen bent. Dat is ook wel een van onze klachten: die slotwet bevat heel veel prachtige informatie, maar om nou door te hebben hoe vanuit het ministerie al die organisaties worden aangestuurd, formeel en informeel, is een bijzonder lastige aangelegenheid.
Het laatste punt, dus eigenlijk het derde punt. We hebben het gehad over JenV Verandert. We hebben gekeken naar de structuur van het ministerie en hoe daarin al die organisaties eromheen worden aangestuurd. Het laatste punt is de informatiebeveiliging. Ook na contact met de Algemene Rekenkamer zijn wij van mening dat dit ministerie, waar toch de cybercrimefighters en de privacybeschermers zitten, en zijn bewindslieden het eigenlijk wel verplicht zijn aan zichzelf om dat been bij te trekken. Er zijn meerdere ministeries waar dit niet loopt, maar JenV zou de informatiebeveiliging gewoon op orde moeten hebben.
Dank u wel.
De voorzitter:
Mevrouw Helder.
Mevrouw Helder (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Dank aan collega Van Dam. Nu is het aan mij om, om die term toch ook maar even te gebruiken, van «de ratjetoe» een samenhangend geheel te maken en om een en ander namens de commissie te concretiseren in een verzoek aan de Minister. Uit de voorgaande sheets zijn drie punten naar voren gekomen, namelijk dat de Kamer behoefte heeft aan overleg over de voortgang van het programma JenV Verandert, een toelichting op de sturings- en financieringsrelaties met de taakorganisaties en inzicht in de eerste ervaringen van het programma JenV Verandert. Dat mondt dus uit...
De voorzitter:
Ik stel voor dat u even pauzeert voor de duur van de bel, mevrouw Helder, en draag het voorzitterschap over aan de heer Van Oosten.
Voorzitter: Van Oosten
De voorzitter:
Mevrouw Helder, vervolgt u uw bijdrage.
Mevrouw Helder (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Dit zijn dus de verzoeken aan de Minister. Ten aanzien van het programma JenV Verandert ontvangt de commissie graag een voortgangsrapportage – apart en voor het verschijnen van de begroting en het jaarverslag. Wij denken zelf aan een maand van tevoren, als dat kan. Kort na het zomerreces zouden we een technische briefing willen van de secretaris-generaal en indien mogelijk een lid van de auditcommissie over de voortgang van het programma.
Een tweede verzoek is een korte duiding per organisatie in het jaarverslag. Dat hoeft niet een heel A4'tje te zijn. Zie de kerstboom en de vier sheets die we hebben laten zien; daar de kernpunten van per organisatie, ter verduidelijking en inzicht. Over de onvolkomenheid hebben wij geconcludeerd dat wij graag bij de presentatie van de jaarnota een plan van aanpak willen zien voor de informatiebeveiliging. Zoals mijn collega-rapporteur al zei, heeft het ministerie wel een voorbeeldrol die het moet waarmaken.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank aan mevrouw Helder en de heer Van Dam, die bereid waren om – dat is toch wel een unicum en een novum ineen, zou ik willen zeggen, omdat wij dit nog niet eerder als vaste Kamercommissie hebben meegemaakt – zo de diepte in te duiken en ook heel kritisch te beschouwen hoe het jaarverslag is opgesteld en langs welke weg de begroting in de toekomst nog beter vormgegeven kan worden. We gaan dadelijk het reguliere jaarverslag bespreken, maar het is misschien wel goed dat ik eerst in de richting van de bewindspersonen kijk. Ik weet niet wie van de drie ik mag aankijken om een eerste reactie te geven op het rapport van beide rapporteurs. Dat is de Minister van Justitie en Veiligheid.
Ik neem aan dat er geen bezwaar tegen bestaat dat dit stuk ter inzage wordt gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Kamer.
(Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.)
Minister Grapperhaus:
Voorzitter. Laat ik beginnen met te zeggen dat ik onder de indruk ben van de wijze waarop uw Kamer via de rapporteurs zich heeft ingewerkt in de problematiek waarover we het vandaag hebben. Ik denk dat het ook goed is dat we op een dergelijke wijze erover spreken. Dat zult u hopelijk straks ook terughoren in mijn overwegend positieve reactie op de gedane verzoeken. Ook de plaatjes die de heer Van Dam toonde, hebben indruk op mij gemaakt, al was het maar vanwege het monnikenwerk dat erin moet zijn gaan zitten om al die blokjes in te tekenen.
Ik wilde, als u het goedvindt, eigenlijk eerst ingaan op de verzoeken 1 en 3, als ik ze zo even mag noemen; de bovenste en de onderste. Daarna wil ik even op het punt van de heer Van Dam komen over de structuur van het kerndepartement. Ik zal dat met voortvarendheid doen, want we moeten daarna nog naar de termijnen toe.
Op het voorstel om de voortgangsrapportage apart van de begroting te sturen en een technische briefing te organiseren met de sg en een lid van de auditcommissie, reageer ik graag positief. Ik pleit er wel voor om de verzending van de rapportage gelijktijdig te laten plaatsvinden met de indiening van de begroting, want dan wordt uw Kamer beter geïnformeerd over de organisatorische veranderingen in relatie tot beleidsvoornemens en financiële keuzes. De technische briefing zou dan naar mijn idee in september of oktober, voorafgaand aan de behandeling van de begroting, plaatsvinden. Dan heb je echt een optimale voorbereiding en informatiedeling.
Dan over het plan van aanpak voor informatiebeveiliging. Ik kan toezeggen dat wij ernaar zullen streven om dat gereed te hebben rondom de presentatie van de Najaarsnota in het najaar. Dat bij dezen.
Dan nog iets over JenV Verandert, ook in het licht van het kerndepartement in relatie tot de uitvoeringsorganisaties. Het is juist dat JenV-organisaties een diversiteit aan rechtsvormen kennen. Dat betekent ook dat je allerlei, ik zou haast willen zeggen, sui-generis-organisaties krijgt. Denk aan de Raad voor de rechtspraak, het OM en de politie. Dat is ook een beetje inherent aan het werk dat we bij Justitie en Veiligheid doen en hoe we dus ook moeten werken met de opbouw van ons ministerie. Wij hebben er als ministerie voor gekozen om in ieder geval vooralsnog binnen de huidige rechtsposities en structuur te blijven werken en onze aandacht allereerst te richten op een gezamenlijke koers met betrekking tot het aanpassen van werkwijze en werkcultuur. Om een betere afweging te kunnen maken van de uitvoeringsvraagstukken werkt de top van Justitie en Veiligheid samen in de al door de heer Van Dam gereleveerde brede bestuursraad. Daarin zitten de beleids-dg's van het departement samen met de korpschef van politie, de voorzitter van het College van pg's en de hoofdirecteuren van de DJI en de IND. De begroting is daarbij volgend aan de huidige structuur. Het nieuwe model is gestart met dertien organisaties. In de tweede fase, die nu loopt, wordt dit vormgegeven voor de sui-generis-organisaties en de overige organisaties.
Het veranderen van een organisatie als JenV vraagt tijd en geduld. De doorgevoerde veranderingen zijn natuurlijk al snel gewoon; dat is ook een beetje een reactie op de vraag van de heer Van Dam hoe we het nou kunnen zien. Als je niet oplet, zie je ze ook niet goed meer. Er is wel degelijk voortgang geboekt als we kijken naar de positieve conclusies van de Algemene Rekenkamer, waarin het aantal onvolkomenheden gereduceerd is. We zijn nu ongeveer halverwege het programma. In de eerstvolgende rapportage zal ik uw Kamer een tussenbalans geven en zal ik laten zien waar JenV vandaan komt, wat de resultaten van het programma tot nu toe zijn en wat er nog te doen is. Ik hoop dan ook daarover met u verder in gesprek te gaan.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Tot zover de reactie van de zijde van het kabinet op het rapport van beide rapporteurs. Ik kan mij voorstellen dat de collega's hier wellicht op willen reageren, maar dan stel ik voor dat u allen dat verwerkt in de bijdrage die u toch al voornemens was te doen bij dit wetgevingsoverleg, want daar zitten we per slot van rekening nu ook in. Ik weet niet of onze echte voorzitter dat net al heeft gezegd, maar laat ik nog even opmerken dat er natuurlijk gelegenheid bestaat om in de tweede termijn, voor degenen die dat wensen, een motie in te dienen. Bij wijze van uitzondering kan dat dan ook in deze zaal in plaats van in de plenaire zaal. Maar misschien hoeft dat helemaal niet; laten we afwachten wat er gebeurt.
Ik ga gewoon de rij af en begin bij mevrouw Helder. We hebben geen spreektijden afgesproken want dat past niet bij een wetgevingsoverleg, maar we hebben wel een eindtijd. Het is dus onvermijdelijk dat ik u toch ga houden aan een zekere mate van beperking in de tijd. Dat zal rond de vier minuten liggen. Ik vrees dat ik het niet anders kan doen, want we hebben ook drie bewindspersonen die hebben te antwoorden. Ik ga u ook beperken in het aantal interrupties, anders gaat het vreselijk mis. Ik hoop dat de heer Futselaar dat dadelijk overneemt. Maximaal twee interrupties. Mevrouw Helder, begint u.
Mevrouw Helder (PVV):
Dank u wel, voorzitter; dan nu in de andere rol. Gezien de spreektijd zal ik het kort houden en een paar punten schrappen. Voortvloeiend uit de inleiding door de rapporteurs heb ik nog wel één vraag voor de Minister. Dat heeft te maken met het sturingsmodel. De Algemene Rekenkamer heeft namelijk gezegd: voor het Openbaar Ministerie en de politie wordt dit model in een later stadium doorgevoerd, te weten in 2018, en in 2019 voor de politie. Maar wat betekent «uitgewerkt»? Is het dan ingevoerd of is het dan toch nog een voorstadium?
Voorzitter. Dan de bijdrage aan de politie, de politiesterkte en aspiranten. De politie ontvangt een lumpsum ter hoogte van 5,6 miljard. Eind 2017 beschikt de politie over een operationele sterkte van 50.316 fte, inclusief de aspiranten, en er is een betaalbare sterkte van 49.802 fte, inclusief aspiranten, mogelijk gemaakt. Maar dan is er dus eigenlijk wel te weinig geld voor de huidige bezetting. Kern van het door mijn partij, en daar zijn we niet de enige in, al vaak gemaakte verwijt is dat aspiranten agenten in opleiding zijn. Wat mijn fractie betreft moeten die niet of niet geheel meetellen in de operationele bezetting, en dus ook niet in de bekostiging. Dus graag een reactie van de Minister. Is hij het met mijn fractie eens dat de aspiranten in de nabije toekomst niet meer of niet meer volledig moeten meetellen in de bekostiging?
Voorzitter. Dan een punt naar aanleiding van het jaarverslag van de politie. In het verslag staat op pagina 8 dat de financiën inmiddels beter in balans zijn en dat het tekort waar jarenlang sprake van was, is weggewerkt. Maar «in balans» is mij wat te vaag. We weten nog dat we dat P&M-rapport, om het zo even aan de te duiden, hebben gehad. Toen kwam de kritische grens van de eigen financiële reserves van de politie wel in beeld. Ik heb dus graag een nadere toelichting van de Minister op dit punt, want de werkzaamheden van de politie zijn geen rustig bezit en worden altijd meer en niet minder. Dus is «in balans» nou echt wel in veilig financieel water?
Dan de Dienst Speciale Interventies. Die dienst heeft in 2017 10 miljoen euro extra gekregen. Dat geld is besteed aan het vergroten van zowel de operationele als de ondersteunende capaciteiten zoals bedoeld, maar het geld is niet volledig gebruikt omdat de vacatures niet allemaal zijn opgevuld. We hebben allemaal kunnen lezen dat er nog vacatures zijn op te vullen voor 79 fte's. Dat is op een totale bezetting van 392 fte's. Het gereserveerde geld voor het materieel is wel bijna uitgeput. Mijn vraag aan de Minister is dus: stel dat die 79 fte's straks zijn opgevuld, is er dan wel voldoende geld wat het materieel betreft?
Dan een punt dat ik al vaker onder de aandacht heb gebracht en waarover ik tot op heden van mening blijf verschillen met de Minister, namelijk een antiondermijningsfonds. Geld dat van criminelen wordt afgepakt komt nu terecht in de algemene middelen. Waarom geen revolverend, zoals dat zo mooi heet, antiondermijningsfonds? Onderzoek dat is uitgevoerd in opdracht van de Taskforce Brabant Zeeland heeft uitgewezen dat dit wel degelijk mogelijk is. Zoals ik al vaker heb gezegd, snijdt het mes zo aan twee kanten: criminelen pakken waar het pijn doet – geld – en een financiële versterking van de aanpak van ondermijning. De burger die zich wel netjes aan de wet houdt, ziet dan ook dat er wat gebeurt.
Tot slot de criminaliteitscijfers. Het is een beetje een grijsgedraaide plaat, maar ik blijf het toch zeggen: de geregistreerde criminaliteit daalt, maar dat is om meerdere redenen niet altijd positief. De aangiftebereidheid blijft namelijk onverminderd laag. Er worden politiebureaus gesloten. Het is dus de vraag of mensen de weg wel weten te vinden. Anno 2018 veel voorkomende cybercriminaliteit wordt niet meegenomen in de cijfers. De Veiligheidsmonitor geeft ook geen volledig beeld. Die is beperkt tot bepaalde misdrijven. Het midden- en kleinbedrijf blijft bijvoorbeeld buiten beschouwing. In het jaarverslag heeft de Minister gezegd dat de overheid blijft inzetten op het verhogen van de aangiftebereidheid, maar er staat niet hoe dat wordt gedaan. Ik krijg dat vandaag graag door de Minister toegelicht. We hebben het gehad over nieuwe meetinstrumenten. Mijn motie daarover hangt nog steeds boven de markt. Dat is misschien een brug te ver, maar is de Minister bereid om cybercriminaliteit in ieder geval mee te nemen in de Veiligheidsmonitor of om de omvang daarvan op een andere manier te laten meten?
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Helder. We gaan door met de heer Van Dam van het CDA. Zijn spreektijd is ook vier minuten.
De heer Van Dam (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Omwille van de tijd sluit ik mij aan bij de complimenten die de collega's na mij nog zullen uitspreken in de richting van alle mensen die bij Justitie en Veiligheid werken en die zich natuurlijk ook manifesteren in dit jaarverslag. Laat ik meteen doorgaan naar het punt van de transparantie van de begroting. Het volgende is interessant. De hele begroting van JenV beslaat 16,5 miljard. Bij de begroting kunnen wij amendementen indienen. We hebben het dan over iets van 4,5 miljoen euro waar we twee dagen lang onze tanden op stukbijten. Met deze begroting is nu sprake van vestzak-broekzak, want de miljoenen vliegen van de ene post naar de andere. Ik denk dat dat ook wel is hoe het gaat op basis van de Comptabiliteitswet, maar ik wil er drie dingen uit halen.
Ik begin met het budget voor de gefinancierde rechtsbijstand. De Minister voor Rechtsbescherming is momenteel in gesprek met de advocatuur om een nieuw stelsel gefinancierde rechtsbijstand te organiseren. Wij zeggen dan allemaal: er komt geen geld bij; het moet binnen de bestaande kaders gebeuren. Maar in 2017 is er 30 miljoen minder daarvoor uitgetrokken. Ik vind dat zelf buitengemeen lastig in de discussie met de advocatuur. Ik krijg graag een reactie van de Minister voor Rechtsbescherming daarop. Die 30 miljoen is nu in een ander gat gestopt. Zo zijn de regels, maar ik denk dat de advocatuur ook wel een ander verhaal zou willen horen.
Dan een punt dat al eerder is genoemd: het eigen vermogen van de Raad voor de rechtspraak van -26,9 miljoen aan het einde van het jaar. Dat is aangezuiverd vanuit de egalisatierekening, maar die egalisatierekening is met het eigen vermogen van de Raad voor de rechtspraak juist bedoeld om ook onafhankelijkheid in bedrijfskundige, bedrijfsmatige zin te garanderen. Je kunt die kip met de gouden eieren van de egalisatierekening, denk ik, twee keer slachten en dan is die ook op. Hoe gaat de Minister voor Rechtsbescherming de zaken naar de toekomst toe zo organiseren dat die onafhankelijk ook als het gaat om de bedrijfsvoering kan worden gegarandeerd, ondanks alle problemen die er zijn?
Een derde element is het tekort bij de reclassering. We hebben daar te maken met het project Ruim baan, waar de PxQ-financiering op is losgelaten. Ik ben daar een groot voorstander van omdat dat ook betekent dat professionals weer professional mogen zijn en niet aan een koekjesfabriek hoeven te denken. Is het nou zo dat dat project ook meteen tot dit tekort leidt of spelen andere oorzaken een rol daarbij?
Dan ga ik snel naar een paar andere dingen. Ik heb het in mijn rapporteurschap gehad over...
De voorzitter:
Wacht u even, meneer Van Dam. Er zijn namelijk in ieder geval twee collega's die u willen interrumperen op het vorige thema. Ik begin bij mevrouw Buitenweg.
Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. Ik vond de vragen die collega Van Dam aan de Minister stelde, heel interessant en terecht, ook die over de egalisatiereserve. Ik sluit mij daarbij aan. Maar mijn vraag aan de CDA-fractie is dan wel of deze vindt dat er een reserve moet zijn, en hoe groot die moet zijn, juist om die onafhankelijkheid te bewaken?
De heer Van Dam (CDA):
Er zijn twee dingen. Het eigen vermogen is voor de Raad voor de rechtspraak in de wet bepaald. Daar kan ik wel wat van vinden, maar u kunt dat daar nalezen. Wat het precies is, weet ik niet; ik denk dat dat met de omzet van de raad te maken heeft. En de egalisatierekening is gewoon een soort getijdenstroom: in gevallen van meer productie neemt die af, in gevallen van minder productie neemt die toe. Ik zou oprecht geen oordeel willen hebben over wat die zou moeten zijn, maar ik vind wel dat we moeten voorsorteren op tijden waarin er meer wordt geproduceerd. Als we die egalisatierekening tot nul uitputten, is dat volgens mij wel een probleem.
De voorzitter:
Mevrouw Buitenweg, voor een volgende vraag.
Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):
Dat is op zich heel goed. Ik neem aan dat we dit zullen meenemen wanneer we praten over KEI en het opvangen van de extra kosten die daarmee samenhangen. Heeft de heer Van Dam, nu hij alles bij de Raad voor de rechtspraak heeft onderzocht, nog het idee dat er voldoende ruimte is om die extra kosten daar op te vangen, of ziet hij toch ook de noodzaak om daar wat extra aan toe te voegen?
De voorzitter:
De heer Van Dam, ten slotte.
De heer Van Dam (CDA):
We hebben in een eerder debat gezegd dat de Raad voor de rechtspraak de financiële problemen die zijn ontstaan door KEI primair zelf, in eigen huis, moet oplossen. Daar heb ik de Minister toen ook in gesteund. Maar dat is een andere discussie dan de vraag of je het eigen vermogen er bij zo'n organisatie uit moet slopen. We hebben het eerder gehad over het voorstel van collega Van Nispen om tot een aparte begroting te komen voor de rechtspraak. Daar heb ik toen van harte tegen gestemd, maar wel vanuit de vooronderstelling dat wij in de financiering van de rechtspraak een soort onafhankelijkheid zouden hebben. Voor mij manifesteert die zich op dit moment door twee dingen: door dat eigen vermogen en door die egalisatierekening. En dat is precies waar de Minister aan morrelt. Het is natuurlijk heel voor de hand liggend om dan te vragen hoeveel geld ik daarvoor overheb, maar op dit moment vind ik het principe belangrijker dan het geld. En ik kijk nu ook naar de slotwet, en niet naar de begroting voor het nieuwe jaar.
De voorzitter:
De heer Van Nispen nog?
De heer Van Nispen (SP):
Zeker.
De voorzitter:
Ga uw gang.
De heer Van Nispen (SP):
Het is natuurlijk nog steeds een gemiste kans dat de heer Van Dam zo hartelijk tegen ons voorstel heeft gestemd. Maar de vragen die hij stelde, vond ik heel interessant. De rode draad of de kern daarvan was eigenlijk: financiële problematiek bij de rechtsbijstand, dus bij de advocaten; financiële problematiek bij de rechtspraak; financiële problematiek bij de reclassering. Los van de politieke vraag of je vindt dat daar extra geld naartoe moet, zijn de systeemvragen die de heer Van Dam stelt, wel degelijk relevant. Je kunt daar ook nog de gevangenissen aan toevoegen. In tijden dat de prognoses zijn dat het aantal gedetineerden in de komende jaren daalt, geven we daar dus minder geld aan uit. We hebben dan ons werk dus goed gedaan, bijvoorbeeld met preventie, als dit zo zou zijn. Maar het gevolg daarvan is wel dat het Ministerie van Financiën, vanwege de financiering die we hadden afgesproken, dan minder geld overmaakt naar Justitie, waardoor Justitie eigenlijk meteen een financieel probleem heeft. Dat is bijvoorbeeld bij de gevangenissen zo, maar zo werkt het bij veel meer organisaties.
De voorzitter:
Uw vraag is?
De heer Van Nispen (SP):
Ik wil de heer Van Dam vragen of hij bereid is om eens heel serieus te gaan kijken naar die gedachte rond die hele financieringsproblematiek.
De voorzitter:
Gegeven de tijd daag ik de heer Van Dam dan wel uit om het antwoord een beetje beknopt te houden, want dit is een brede vraag.
De heer Van Dam (CDA):
Kijk, ik kom nu een beetje bij het rapporteurschap. Ik vind het juist belangrijk dat in de begroting en de slotwet van JenV per organisatie inzichtelijker is wat nou dat eigen vermogen is; wat het karakter is van een rechtspersoon, of het een agentschap is of wat dan ook; of het heel dichtbij aan het ministerie hangt of niet; en wat de manier van financieren is. Dat zijn allemaal dingen die je nu als in een zoekplaatje bij elkaar moet scharrelen. Ik denk dat de begroting juist op dat punt aan helderheid kan winnen, en dat we dan ook dit soort discussies kunnen voeren. De omvang daarvan zal uiteindelijk afhangen van de omzet die een organisatie draait. En ik denk dat u weet wat het standpunt van het CDA is ten aanzien van het sluiten van gevangenissen. Wij zijn daar zeer aarzelend over, omdat wij, in lijn met wat mevrouw Helder zegt, ons zeer afvragen of die criminaliteit nou echt wel daalt, en er nog tienduizenden vonnissen op de plank liggen om geëxecuteerd te worden. Dat is dus ons standpunt daarin. Dat laat onverlet dat de omvang van het vermogen van een organisatie, die op een gegeven moment minder werk heeft, zal krimpen. Maar ik wil gewoon de inzichtelijkheid van de begroting op dat punt vergroten.
De voorzitter:
Korte vraag van de heer Van Nispen. Dan ronden wij dit thema af.
De heer Van Nispen (SP):
In één zin: vond de heer Van Dam de reactie van de Minister zojuist op die aanbeveling over het geven van een korte duiding per organisatie in de begroting voldoende? Mijn indruk was dat daar nog niet zo'n ruimhartige toezegging op kwam.
De voorzitter:
Ten slotte de heer Van Dam.
De heer Van Dam (CDA):
Daarom ben ik zo blij dat u mij die vraag stelt, want dan gaat het niet van mijn spreektijd af. Ik vind juist dat er uit de begroting een soort managementlogica moet blijken van het Ministerie van JenV, dus dat het ook per organisatie inzichtelijker is. Ik denk aan een paar «essenties», bij elkaar gescharreld, dus een soort kleine leeswijzer voordat je aan het hoofdstukje van de organisatie begint. Dat is volgens mij heel simpel te organiseren. Daar is ook niets politieks aan, bij wijze van spreken. Als de Minister dat gemeend heeft toe te willen zeggen, dan ben ik daar zeer tevreden mee.
De voorzitter:
Ik stel voor dat u uw bijdrage vervolgt, voor zover daar nog behoefte toe bestaat.
De heer Van Dam (CDA):
Ja, die behoefte bestaat. Ik kan wel een paar dingen overslaan omdat die al aan de orde zijn geweest.
Ik wil nog één ding zeggen over JenV Verandert, in relatie tot de huidige problematiek bij het Openbaar Ministerie, iets wat ik heel belangrijk vind, maar ik heb dat ook gelezen in de begroting. Een onderdeel van JenV Verandert is een soort van hrm-loopbaanbeleid voor de top van de organisatie. Ik meen dat het programma Columbus daar ook aan te linken is. Ik acht het van groot belang dat er ook een helder roulatiebeleid komt. Deels uit eigen ervaring, maar deels door wat ik lees in de krant constateer ik dat het feit dat organisaties gesloten zijn en dat mensen daar al jarenlang met elkaar samenwerken, een enorm pluspunt in het kader van ervaring en historisch besef is, maar ook een enorm nadeel kan zijn in een gesloten managementcultuur. Ik vraag beide Ministers of zij willen bevorderen dat er een justitiebreed beleid komt, ook voor de top van de organisatie waar het gaat om loopbaanbeleid en doorstroombeleid en of zij de Kamer willen informeren over hoe dat in elkaar steekt.
De voorzitter:
Dank. Ik ga naar de fractie van D66. Ik begrijp uit de aanwezigheid van twee Kamerleden van D66 dat zij de zaak verdelen. Oké, eerst mevrouw Den Boer. Twee minuten.
Mevrouw Den Boer (D66):
Dank voorzitter.
Ik deel mijn spreektijd vandaag graag met mijn collega Maarten Groothuizen. Gezien de beperkte spreektijd zal ik mij beperken tot een aantal politiepunten, namelijk opleiding en diversiteit van de organisatie. Allereerst opleiding. Zowel de Inspectie JenV als de Politieonderwijsraad is kritisch over de Politieacademie. De politie moet worden klaargestoomd voor de toekomst. Complexe criminaliteit, zoals cyber, is nu al aan de orde van de dag. De Politieacademie is daar de centrale schakel in als opleider van duizenden politiemensen. De problemen die worden gesignaleerd, zijn voor mij persoonlijk heel herkenbaar. Zo kan de Politieacademie moeilijk reageren op wat het korps vraagt en andersom kan het korps niet zo eenvoudig de vraag aan de academie formuleren. Mijn eerste vraag aan de Minister is dan ook hoe wij deze vraagarticulatie beter kunnen afstemmen, zeker gelet op de komende uitstroom door de vergrijzing.
Ook blijft de professionalisering van docenten achter, net als de begeleiding van studenten in de praktijk. Het is mij daarom nog altijd een doorn in het oog dat objectiviteit in de examinering onvoldoende is. Al deze problemen vragen om meer dan kortetermijnoplossingen. Hoe is de Minister van plan om te komen tot een toekomstbestendige politieopleiding en -ervaring? Ten slotte op dit punt: kan de Minister toelichten waarom de Onderwijsinspectie eigenlijk geen rol heeft in het beoordelen van het politieonderwijs?
Dan diversiteit binnen de politie. Mijn complimenten aan de korpschef voor de stappen die zijn gezet. Het aantal vrouwen in de politietop is inmiddels 40%. Als ik zo ter rechterzijde kijk, dan moeten de Ministers en de staatssecretarissen misschien ook nog wat meer aan diversiteit werken, maar dat laat ik aan hun oordeel over. D66 blijft hier kritisch over, maar diversiteit is natuurlijk breder dan man en vrouw en moet verder reiken dan alleen maar de politietop. Kan de Minister aangeven hoe deze trend wordt doorgezet in alle lagen van de politieorganisatie? Welke doelen stelt hij zichzelf en op welke termijn?
De voorzitter:
Dank. Ik ga door naar de heer Groothuizen, eveneens D66.
De heer Groothuizen (D66):
Dank u wel, voorzitter. We hebben het over de slotwet. Dat rechtvaardigt wat mij betreft vooral een antwoord, een slotsom als het gaat om de vraag hoe effectief Justitie en het recht eigenlijk zijn en afgelopen jaar waren. Ik wil mij daarbij focussen op het Openbaar Ministerie en de rechtspraak.
Allereerst het openbaar ministerie. Als we kijken naar de doelstellingen en de resultaten dan zien we eigenlijk best wel een goed beeld. De meeste doelstellingen zijn gehaald en dat is wat mij betreft een groot compliment aan het OM waard. Er zijn zelfs 400 extra criminele organisaties aangepakt en dat is echt een hele prestatie: ruim een derde meer dan de bedoeling was. Uit het jaarbericht van het OM blijkt ook dat men steeds efficiënter gaat werken. Dat is ook goed en het is vooral heel erg nodig, want de aard van de criminaliteit verandert. Het OM produceert niet langer alleen maar strafdossiers, zoals ooit het geval was, maar is ook vooral bezig met buitenlandse rechtshulp en het ondersteunen van gemeentes bij de aanpak van criminele overlastgevers of potentiële terroristen. Het steekt zijn tijd en energie in andere dingen.
Het percentage misdrijven dat werd opgehelderd...
De voorzitter:
Gaat u nu over naar een nieuw blokje? Nee, u maakt dit even af. Mevrouw Helder zit namelijk op het puntje van haar stoel om u dadelijk een vraag te stellen.
De heer Groothuizen (D66):
Dat mag ook nu, voorzitter, maar anders ga ik graag door.
De voorzitter:
Nee, maakt u uw betoog over de opheldering nog even af.
De heer Groothuizen (D66):
Het ophelderingspercentage baart mij daarbij wel zorgen. Het fluctueert eigenlijk al een aantal jaren rond de 25% en dat is niet geweldig hoog. Dat is echt een aandachtpunt en daar hebben wij in het regeerakkoord ook afspraken over gemaakt. Maar er zit volgens mij nog een probleem onder, namelijk dat het percentage tamelijk vertekenend werkt. Stel dat er een overval wordt gepleegd waarbij een telefoon wordt weggenomen. De overvaller verkoopt die aan een junk en de politie treft die telefoon aan. Dan hebben wij een helingzaak die in de boeken komt als het ophelderen van die overval. Ik vraag mij af welke burger dat zo zal zien. Ik denk niet één en ik heb hierover twee vragen aan de Minister. Hoe gaat hij ervoor zorgen dat het ophelderingspercentage veel meer in overeenstemming is met de werkelijkheid? Wie zijn er uiteindelijk voor het betreffende feit aangepakt? Wat gaat hij doen met het extra geld uit het regeerakkoord om dat ophelderingspercentage nu eindelijk eens een keer te verhogen?
De voorzitter:
Mevrouw Helder glundert. Zij trekt de vraag in. Gaat u door.
De heer Groothuizen (D66):
Dat zijn de beste teksten, voorzitter.
Dan de rechtspraak. In het jaarverslag van de Raad voor de rechtspraak staat dat ze in 2017 zijn gestart met maatschappelijk effectieve rechtspraak. Niet alleen beslissingen nemen, maar ook echt problemen oplossen. Rechters letten bijvoorbeeld beter op hoe moeilijk een echtscheiding is en hoe belastend die is voor de kinderen. Dat is een goede ontwikkeling. Het vertrouwen in de rechtspraak is dan ook hoog. 44% van de bevolking heeft veel vertrouwen in de rechters. Tegen de bewindslieden zeg ik: dat is ongeveer twee keer zo hoog als het vertrouwen in kabinetsleden. Ik zal niet zover gaan door de vergelijking te trekken met een criminele organisatie, zoals de heer Van Dam deed.
De voorzitter:
U moet gaan afronden.
De heer Groothuizen (D66):
Ik ga afronden. Ik heb alle vertrouwen in het feit dat de Minister voor Rechtsbescherming de goede kant opgaat met de rechtspraak. Hij heeft namelijk aangegeven dat hij ook vindt dat de rechtspraak sneller en eenvoudiger moet. Dat is goed. Hij heeft aangegeven dat er plannen zijn om na de zomer te starten met de spreekuurrechter. Kan hij aangeven of wij conform planning daarmee inderdaad na de zomer kunnen starten, zodat wij echt werk kunnen maken van die effectieve rechtspraak?
De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we door, met de heer Van Nispen van de SP.
De heer Van Nispen (SP):
Allereerst een compliment aan de rapporteurs voor hun werk. Ik wil hen bijvallen, met name wat betreft de aanbeveling waarvan ik vond dat er nog geen duidelijke reactie van de Minister op kwam, namelijk om in de begroting en het jaarverslag een korte duiding te geven per organisatie. Volgens mij zou dat ook de leesbaarheid vergroten. Wat voor type organisatie is het nu, hoe wordt deze gefinancierd, hoe zit het met eigen vermogen en is er wel of geen sprake van financiële problematiek? Graag een duidelijk ja op de aanbeveling die door de rapporteurs op dat punt is gedaan.
Verantwoording afleggen betekent wat mij betreft ook terugkijken. De Ministers zijn slechts kort verantwoordelijk voor het jaar 2017, maar misschien juist daarom is het goed om te kijken hoe wij er nu voor staan. Wat is nu de staat van de rechtsstaat? Op een aantal fundamentele punten vind ik de prestaties ronduit onvoldoende en maak ik mij grote zorgen, onder andere over het vertrouwen van mensen in onze rechtsstaat. Vertrouwen betekent natuurlijk ook gewoon dat je je recht kunt halen. Vorige week was de Minister voor Rechtsbescherming bij het Gerbrandydebat over de gesubsidieerde rechtsbijstand. Compliment dat de Minister daar aanwezig was. De Minister zei daar eerlijk dat hij ook wel ziet dat de vergoeding van sociaal advocaten nu niet redelijk is, maar dat eerst het aantal zaken omlaag moet en dat er dan pas een eerlijke vergoeding komt. Als wij advocaten een serieuze vergoeding willen bieden, moet dat leiden tot vermindering van het aantal zaken. Maar waarom krijgen hardwerkende idealisten pas een eerlijke vergoeding als de Minister zijn werk goed gedaan heeft? Wat nu als het de Minister niet lukt om het aantal zaken te beperken? Krijgen advocaten dan niet die eerlijke vergoeding? Dat zou toch heel erg raar zijn? Graag een uitgebreide reactie hierop.
Deze «krenterigheid» staat in schril contrast met de kosten van advocaten die door de overheid betaald worden. Grote kantoren, niks lijkt te gek, bijvoorbeeld omdat ze de overheid adviseren of omdat ze optreden voor een politieagent. Ik heb daarbij in het kader van de transparantie de vraag gesteld: welk uurtarief geldt eigenlijk voor deze advocaten? Ik krijg daar steeds geen antwoord op en dat werkt argwaan. Zijn de tarieven dusdanig hoog dat de Minister zich hiervoor schaamt en het niet wil zeggen? Graag wil ik alsnog weten welke tarieven de overheid aan advocaten betaalt die ofwel ingezet worden voor werknemers ofwel voor advieswerk, want ook dat hoort bij verantwoording afleggen.
Dan ook van mij nog wat vragen over de opsporing. Hoeveel vertrouwen kunnen slachtoffers hebben dat strafbare feiten worden opgelost? Daar zijn al veel relevante vragen over gesteld. Duizenden zaken, ook kansrijke zaken, liggen op de plank bij het Openbaar Ministerie. De doorlooptijden zijn te hoog, zegt ook de Algemene Rekenkamer. De Minister vond het jaarbericht van het Openbaar Ministerie positief. En ja, er worden knappe prestaties geleverd; dat is zeker zo. Maar heeft de Minister ook gelezen dat het OM stevig waarschuwt? Nederland lijkt veiliger te worden, maar dat is niet het hele verhaal. Jaarlijks blijven te veel zaken met opsporingsindicatie liggen. Dat heeft te maken met de beschikbare capaciteit, maar ook met de benodigde expertise. Een gering deel van de georganiseerde criminaliteit is in beeld, aldus het Openbaar Ministerie. Dit geeft toch te denken. De afgelopen jaren is zo hard bezuinigd en dan krijg je dus dit soort zorgelijke jaarberichten. Zelfs burgemeesters van grote steden uiten hun zorgen; vandaag ook weer in een opinieartikel in Trouw. Het erge is: ik zie eigenlijk onvoldoende plannen die deze zorgelijke toestand echt substantieel gaan verbeteren. Graag een uitgebreide reactie van de Minister hierop.
Dan het Nederlands Forensisch Instituut, het Nederlandse CSI. Daar maak ik me al heel lang grote zorgen over; veel collega's ook. Ik maak me zorgen over de cultuur en de kloof tussen de werkvloer en het management. Daar hebben we het eerder uitgebreid over gehad, maar op dat punt is het wat stil. Wanneer kunnen we een tussenstand krijgen van de Minister? Hoe gaat dat nu? Ook zijn er zorgen over de te beperkte capaciteit bij onze speurneuzen. Het geld voor uitbesteding is op. Wat zijn nou precies de gevolgen van dit zogenaamde strenger selecteren van sporen? Wat betekent dit concreet voor bijvoorbeeld de gemiddelde doorlooptijd van zaken en voor het ophelderingspercentage? En waarom wordt er geen extra geld voor vrijgemaakt, als we die sporen dus niet kunnen uitbesteden als het bij het NFI zelf niet kan? Wanneer krijgen we eindelijk de uitvoering van de SP-motie die vroeg uit te zoeken wat er nou voor nodig zou zijn om tegemoet te komen aan de onderzoekswensen van de politie en het Openbaar Ministerie? Dat moeten we eerst weten, zodat we daarna politieke keuzes kunnen maken.
Nog twee punten, voorzitter.
De voorzitter:
Kort.
De heer Van Nispen (SP):
Over de integriteitsschendingen bij het Openbaar Ministerie zijn al nuttige Kamervragen gesteld door bepaalde collega's. Die antwoorden wacht ik af. Maar mijn vraag nu is: waarom komen feiten pas aan het licht als journalisten ze uitzoeken? En waarom wordt er weer gelogen?
Tot slot een vraag voor de Minister voor Rechtsbescherming. Ik hoor zorgelijke geluiden dat er binnen enkele weken een bericht zal komen dat er weer gevangenissen moeten gaan sluiten. Wat kan de Minister daar vandaag over zeggen?
De voorzitter:
Dank u wel. We gaan door met mevrouw Buitenweg, GroenLinks.
Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):
Dank u wel, mijnheer de voorzitter. Het voordeel van achteraan zitten is dat je je kan aansluiten bij heel veel dingen die al gezegd zijn. Ik wil ook aansluiten bij de complimenten die gemaakt zijn aan de rapporteurs, en ook bij het compliment voor het departement, bijvoorbeeld omdat VenJ echt een verbeterslag heeft gemaakt en een ernstige onvolkomenheid in het afgelopen jaar is gerepareerd. Is er iets?
Minister Grapperhaus:
Het is JenV.
Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):
JenV, zo is het. JenV verandert, ook hierin, en dat is in ieder geval goed.
Ik wil me ook aansluiten bij een opmerking van mevrouw Den Boer. Als wij hier zitten te praten over justitiële jeugd of over reclassering, dan zijn er wel voldoende vrouwen aanwezig, maar misschien is het de bewindspersonen toch ook opgevallen toen ze om zich heen keken dat het een vrij homogeen gebeuren is. Misschien kunnen zij hier toch wat tekst en uitleg over geven, dat juist op deze onderwerpen die gaan over geld, dus ook over macht, dit dan het plaatje is dat er komt. Wat betekent dat? Hoe zien zij dat? Graag een serieus antwoord, want ik zie al dat er heel veel geginnegapt wordt.
Voorzitter. GroenLinks maakt zich zorgen over een aantal zaken die we ook de afgelopen jaren hebben gezien, zoals de hoge werkdruk bij de politie, bij de justitiële inrichtingen, in de tbs-klinieken. We staan altijd collectief op de bres voor publieke dienstverleners als zij bedreigd worden en hun functie niet kunnen uitoefenen door anderen, maar wij zorgen er natuurlijk ook zelf voor dat er gewoon beperking is in hoe zij kunnen functioneren. De operationele sterkte van de nationale politie gaat alleen maar achteruit sinds 2013. De werkdruk wordt bij de politie en bij de medewerkers van de Dienst Justitiële Inrichtingen zo hoog ervaren dat er zelfs gezegd wordt dat er ook gevaar is voor de veiligheid. Ik zou van de Minister willen weten of hij vindt dat de werkdruk daar inderdaad nu te hoog is, hoe hij de trend van de afgelopen jaren zou willen beschrijven en of dit ook een aspect is waar hij op wil sturen. Waar wil hij volgend jaar staan bij het debat dat we dan hebben over de verantwoording?
Ook bij de rechterlijke macht – daar hebben we het ook over gehad – is de werkdruk hoog. Er wordt sterk gestuurd op kostenefficiëntie in plaats van op kwaliteit en op professionele standaarden. Het is een bron van frustraties, niet alleen voor rechters en advocaten maar natuurlijk ook voor slachtoffers, als er te weinig tijd is voor een zaak en het ook te lang duurt voordat een zaak wordt behandeld. We zien dat de instroom lager is. We zien ook allerlei ontwikkelingen als dat het OM zelf steeds meer zaken afdoet, dat de financiële drempels hoog zijn en dat er steeds vaker gekozen wordt voor maatregelen via het bestuursrecht. Mijn vraag aan de Minister is: vindt hij het nou eigenlijk een goede ontwikkeling dat de instroom zo laag is? Of ziet hij ook kanttekeningen? Welke kanttekeningen wil hij hier eigenlijk zelf bij plaatsen?
Voor mij was het stuk over de voorraadvorming heel onduidelijk. De Algemene Rekenkamer maakte duidelijk dat zaken ongeveer wel tien maanden vertraging hadden voordat ze op zitting kwamen en dat dat het dubbele is van de norm die het OM zelf heeft gesteld. Als ik vervolgens de antwoorden van de Minister lees, maak ik daaruit op dat het eigenlijk allemaal reuze meevalt. Ik wil graag weten hoe die cijfers zo uit elkaar kunnen lopen. Wat is de norm waar we de Minister volgend jaar, en ook de jaren daarna, op kunnen vastpinnen? Het OM heeft verklaard dat zaken soms niet-ontvankelijk zijn omdat ze te lang op de plank liggen. Om hoeveel zaken ging het in 2017? En wat is daar de trend van?
Dan wil ik een link leggen met de uitkomst van de onlangs gepubliceerde Monitor Brede Welvaart, want ook dat is onze taak vandaag. In die monitor stond dat lager opgeleide mensen met een niet-westerse achtergrond en vrouwen vaak minder welvarend zijn. Is de Minister ook bereid te onderzoeken welk effect dit heeft op hun toegang tot het recht? Zijn er indicatoren voor? En zo nee, zou hij die willen ontwikkelen? In de monitor stond ook dat «vrouwen zich vaker onveilig voelen dan mannen en daarom een lagere score hebben op het domein veiligheid». Wat brengt dit voor opdracht mee voor de Minister? Welke conclusie wil hij hieraan verbinden?
Ik heb nog veel meer punten, maar ik zal nog één punt doen, voorzitter. Dat gaat over de huisvesting. Bij de DJI bleken de verhuiskosten lager en de besparing hoger dan gedacht. Wat gaat er met dat geld gebeuren? Is er iets vergelijkbaars aan de hand met de huisvesting voor de politie? Als er iets meer ruimte is, is het dan niet tijd om opnieuw te bekijken of het schrappen van politiebureaus wel zo'n goed idee is? Er wordt nog gekeken op welke wijze we de aangiftebereidheid kunnen verhogen. Ik kan me heel goed voorstellen dat het heel erg nuttig is om dan toch wel een politiebureau in de buurt te hebben. Dat zou ook belangrijk zijn voor politiemensen. Als ze naar een politiebureau in Vlissingen moeten met een verdachte of een verward persoon op de achterbank, kan het nu wel heel erg lang rijden zijn. Dat is niet goed voor die persoon en ook niet goed voor de politiemensen.
Dank u wel.
De voorzitter:
U heeft de gave voortdurend komma's te kunnen plaatsen, maar het is u gelukt: de zin is afgerond. Ik geef het woord aan mevrouw Helder, eigenlijk om mij het woord te geven.
Voorzitter: Helder
De voorzitter:
Dat zal ik doen, meneer Van Oosten. Ik geef u dus het woord voor uw inbreng namens de fractie van de VVD. Gaat uw gang.
De heer Van Oosten (VVD):
Dank u wel. Ik vind het een heel aangenaam debat, ook in de voorbereiding, omdat we, anders dan bij de meeste debatten het geval is, als Kamerleden nu ook een keer ongelofelijk veel bijstand hebben gekregen. Die kregen we niet alleen van de zijde van de Algemene Rekenkamer – ik heb de stukken hier bij me – maar ook van de zijde van onze beide rapporteurs, en dat is wel nieuw in ons gezelschap. Dat betekent dat heel veel werk je gewoon uit handen wordt genomen. Ik zal mijn bijdrage daar in het bijzonder op richten, omdat ik vind dat je ook wat moet doen met de adviezen als je adviseurs vraagt ergens naar te kijken. In het geval van de Rekenkamer is het geloof ik ongevraagd maar dan toch met nut, en in het geval van de rapporteurs is er specifiek naar gevraagd.
Om te beginnen de adviezen die de rapporteurs geven. Los van de complimenten die ook ik langs deze weg in hun richting wil uitspreken, kan ik alleen maar namens mijn fractie de wenselijkheid onderschrijven dat het ook wordt doorgevoerd. Gelukkig hoorde ik de Minister net al wat toezeggingen doen op dat vlak, in het bijzonder wat betreft de informatiebeveiliging. Ik meen dat de heer Van Dam terecht benadrukte dat JenV een voortrekkersrol heeft te spelen. Dit is het ministerie dat gaat over netwerkbeveiliging et cetera, dus heel goed dat het wordt opgepakt. Over de nadere sturing zijn vragen gesteld. Ik hoor graag die nadere duiding rondom de organisatie, dus hoe de Ministers en de Staatssecretaris daar specifiek vorm aan gaan geven.
Voorzitter. Ik kom bij de bevindingen van de Algemene Rekenkamer. Dan past ook een compliment aan de politieke leiding, want vergeleken met de voorgaande periode zijn er echt wel forse stappen gezet. Die zijn natuurlijk al in de vorige periode ingezet, maar u mag daar dan de vruchten van plukken. Evengoed geldt: het werk is nooit af en daarom zal ik drie onderwerpen, ook door de Rekenkamer naar voren gebracht, in het bijzonder willen aanstippen. Daar vraag ik een reactie op. Werkvoorraad van het Openbaar Ministerie, een onderwerp overigens dat ik zelf ook bij regelmaat opbreng. Kort geleden was er een mondelinge vraag door een van de collega's aangemeld en die gelegenheid gebruikte ik om de Minister toch nog een keer wat reflectie te vragen over een officier van justitie die bij de rechtbank in Noord-Nederland sprak over planningsproblemen, met als gevolg dat de rechtbank heeft gezegd: nou, ik stop maar met deze zaak. Ten gevolge daarvan is er dus een verdachte, van twee misdrijven maar liefst, uiteindelijk helemaal niet berecht. Dat vertaalt zich en verkoopt zich, vind ik, buitengewoon slecht als ik dat leg naast de bevindingen van de Algemene Rekenkamer, die zegt: er is een enorme werkvoorraad, daar moet nu echt wat aan gebeuren. De norm zou zijn dat je binnen vier maanden weet waar je aan toe bent, maar dat is inmiddels tien maanden geworden. Dan denk ik: we hebben een issue met de bedrijfsvoering; Minister van Justitie en Veiligheid, pak dat op, ga ervoor en laat mij weten wat u gaat doen. Dat is mijn eerste vraag.
Mijn tweede punt ziet op het NFI. Terecht dat de heer Van Nispen daar aandacht voor vraagt. Zo ken ik hem ook. Maar in alle bescheidenheid: dat doe ik ook altijd. Ik kies wel een iets andere invalshoek dan hij. Wat ik heel moeilijk vind om te snappen – en die vraag heb ik ook gesteld bij de schriftelijke inbreng hiervoor – is, en dat wordt ook bevestigd nu, dat soms een andere organisatie dan het NFI het veel goedkoper kan. Met andere woorden, de resultaten zijn meer voor hetzelfde geld. Dat geldt bijvoorbeeld bij drugsonderzoeken, bij bloedonderzoek om te kijken of iemand drugs heeft gebruikt. Dan staat gewoon in het antwoord dat ik kreeg van de Minister: ja, dat kan veel goedkoper; er zijn dan natuurlijk nog wat transportkosten, maar evengoed is het veel goedkoper. Waarom zetten we daar dan niet meer op in? Daarmee zorg je dat je het geld dat je te besteden hebt aan forensisch onderzoek, op de maximale manier laat renderen. Wil de Minister ook toezeggen dat hij dat eens gaat onderzoeken, zodat we dat mee kunnen nemen in de discussie waar ook de heer Van Nispen het over heeft, welk forensisch onderzoekswerk ook door anderen dan het NFI gedaan kan worden? Dan kunnen we het NFI echt het kennisinstituut laten zijn, zonder dat het zich al te veel moet bezighouden met dingen die ook door anderen gedaan kunnen worden.
Ten slotte ziet mijn laatste opmerking op de huisvesting. Ik maak hem even af, als dat nog mag. Over de huisvesting van de politie heeft de Algemene Rekenkamer ook een aantal opmerkingen gemaakt, in het bijzonder waar het de waardering van die huisvesting aangaat. We hebben gezegd: u heeft een opdracht, aard en omvang, doet u wat met die stenen. Maar dan moet dat natuurlijk wel goed geregeld zijn. De Rekenkamer zegt: dat wordt dan gebaseerd op de historische boekwaarde minus de afschrijvingen, maar veel beter zou zijn om uit te gaan van de actuele boekwaarde. Graag een reactie op dat punt.
De voorzitter:
Dank u wel. U hebt nog een interruptie van collega Van Nispen van de SP.
De heer Van Nispen (SP):
De heer Van Oosten probeert een discussie te starten over iets wat we eigenlijk al jaren willen hebben, namelijk een visie op het forensisch onderzoek. Wat moeten we bij het Nederlands Forensisch Instituut onderbrengen en wat kan ook elders? Uiteindelijk zullen onze oplossingen uiteenlopen, want de SP zal altijd staan voor een heel sterk Nederlands Forensisch Instituut en ik ben altijd een beetje angstig dat de voorstellen van de VVD ertoe gaan leiden dat we dat sterke Nederlandse instituut gaan uitkleden, en dat mag nooit gebeuren. Maar mijn vraag aan de heer Van Oosten is hoe het kan dat we na al die tijd nog geen visie hebben. Vindt hij ook dat we de Minister moeten uitdagen om daar snel mee te komen? En mijn tweede vraag is de volgende. Als we nu al zien dat het geld voor uitbestedingen dit jaar al op is, volgens mij al per 1 mei, wat is dan zijn concrete vraag of misschien wel eis op dat punt?
De heer Van Oosten (VVD):
Ik ben blij dat u mij die vraag stelt, want ik heb daar hele grote zorgen over. Ik heb daar ook al met diverse mensen over gesproken en dat is ook precies de reden waarom ik dit opbreng. Het is volgens mij illustratief voor het vraagstuk en de problemen die er wel degelijk zijn bij het NFI, in het bijzonder in de sfeer van de bedrijfsvoering. Als je geld apart zet om in dit geval te laten benutten door private organisaties en het is in mei al op, dan gaat er ergens iets niet goed, lijkt mij. Daarom zeg ik ook: Minister, ga alstublieft aan de slag. Als ik daarnaast zie dat het soms veel goedkoper kan buiten de deur, waarom doen we dat dan niet vaker? U stelt mij de concrete vraag of ik ook vind dat er een visie moet komen. Nou, laat ik het heel beperkt houden. Ik wil dat er – want daar heeft Nederland recht op – in dit land het best mogelijke forensisch onderzoek kan plaatsvinden, en daar heb je het NFI voor nodig. Maar ik denk dat je het niet kunt beperken tot het NFI. Ik daag de Minister uit om daar meer informatie over te geven.
De voorzitter:
De heer Van Nispen voor een vervolgvraag.
De heer Van Nispen (SP):
Dat laatste is mooi, want we proberen al jaren om die discussie nou eens goed en grondig te voeren. Dus op dat punt vinden wij elkaar. Ik ga nog even door op het punt dat het geld voor de one-stop-shop, dat uitbesteden van zaken, al per 1 mei op is. Dan delen we de verontwaardiging. Ik heb de vraag gesteld waarom we er niet als tijdelijke oplossing voor zorgen dat dat budget wordt aangevuld tot we de discussie hebben gevoerd over hoe dat in de toekomst allemaal moet. Om zo heel erg veel geld gaat het niet. Deelt de heer Van Oosten de vraag om nu eens in kaart te brengen wat de gevolgen zijn van het feit dat het geld al per 1 mei op is? Wat betekent het voor de doorlooptijden, voor het ophelderingspercentage et cetera als politie en OM sporen niet kunnen opsturen? Dan vraag ik mij af wat er met die zaken gebeurt.
De heer Van Oosten (VVD):
Daar kan ik kort over zijn: dat ben ik helemaal met u eens. Ik deel de vraagstelling zoals u die formuleert. Laat de Minister daar maar een uitleg over geven, want die zorgen zouden zich niet moeten openbaren.
De voorzitter:
Dank u wel. U krijgt het voorzitterschap terug om te bepalen hoe lang we gaan schorsen.
Voorzitter: Van Oosten
De voorzitter:
Ik begrijp dat een kwartier genoeg zou zijn.
De vergadering wordt van 10.55 uur tot 11.10 uur geschorst.
Voorzitter: Futselaar
De voorzitter:
Ik stel voor dat we verdergaan met de eerste termijn van het kabinet. Ik wil daarvoor in de eerste plaats het woord geven aan de Minister van Justitie en Veiligheid.
Minister Grapperhaus:
Voorzitter, dank u wel. Ik wil vandaag beginnen met alle woordvoerders zeer te bedanken voor hun vragen en opmerkingen naar aanleiding van de verantwoordingsstukken. Vandaag is de dag waarop we de balans opmaken over het afgelopen jaar; hoe staat Justitie en Veiligheid ervoor? Ik zou zeggen: we zijn op de goede weg. Dat zeg ik niet alleen, dat zegt ook de Algemene Rekenkamer.
We zien positieve trends in onze maatschappelijke opgaven en in de manier waarop we die maatschappelijke opgaven oppakken. Zo zien we gunstige ontwikkelingen in de geregistreerde criminaliteit en in het vertrouwen in de rechtsstaat. De burger voelt zich veiliger. De dalende trend in de onveiligheidgevoelens zet door: in de afgelopen vijf jaar namen die met zo'n 7% af. Uiteraard moeten we die cijfers altijd met de nodige voorzichtigheid bejegenen, maar de trend is in ieder geval positief.
En toch, onze ambities reiken verder. Het regeerakkoord illustreert dat. Wij werken op Justitie en Veiligheid hard aan de uitdagingen van morgen. Zo geeft de Toekomstagenda Ondermijning een krachtige impuls aan de aanpak van ondermijnende criminaliteit. We zijn aan de slag gegaan om wetgeving te maken waarmee we juridische knelpunten die zich voordoen bij de samenwerking tussen de diverse overheidsinstanties, wegnemen. Deze wetgeving zal ook leiden tot een grotere slagkracht van de overheid als het gaat om de aanpak van ondermijnende criminaliteit. Ook hebben we de aanpak van cybercrime verbeterd, door de samenwerking met internetbedrijven en overheden nog nadrukkelijker op te zoeken. Dat zien we ook voor de komende jaren nog steeds als een belangrijke opdracht. In dat verband wil ik even noemen het platleggen van Hansamarket op het dark web. Daarmee heeft de politie een gevoelige klap uitgedeeld aan het criminele milieu. Daar moeten we meer en verder op inzetten.
In 2017 is de eerste vormingsfase van de nationale politie tot een afronding gekomen, waardoor de politie beter in staat is om als één organisatie te fungeren. Mijn reactie op de evaluatie van de Politiewet zal ik op zeer korte termijn aan uw Kamer aanbieden. Ik ga daar dan dus uitvoeriger op in. Op het gebied van contraterrorisme hebben we stevig geïnvesteerd in samenwerking, preventie en internationale informatie-uitwisseling. Het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme is nu afgerond. In 2017 hebben we ook hard gewerkt om de onvolkomenheden op te lossen die de Algemene Rekenkamer eerder bij ons departement constateerde; en ik denk met resultaat. Ik ben enkele leden die daar lovende woorden aan wijdden, daarvoor erkentelijk. Zowel de ADR als de Algemene Rekenkamer constateren dat Justitie en Veiligheid het wegwerken van die onvolkomenheden met voorrang heeft aangepakt. Sommige zijn evenwel hardnekkig en nog niet volledig opgelost, maar we hebben in het afgelopen jaar wel stappen gezet. De Algemene Rekenkamer oordeelt verder dat de controlfunctie in 2017 dusdanig is verbeterd, dat die niet meer als onvolkomenheid wordt beschouwd. Daar hebben we op het ministerie echt heel erg hard aan gewerkt. Het is dan goed om te zien dat dat ook door de Algemene Rekenkamer zeer positief wordt gewaardeerd.
Waar het gaat om de onvolkomenheden in het inkoopbeheer, het financieel beheer van het Nederlands Forensisch Instituut, de informatiebeveiliging en het subsidiebeheer, is volgens de Algemene Rekenkamer wel een vooruitgang te zien, maar nog niet zodanig dat zij die onvolkomenheden nu als opgelost beschouwt. Ik zeg hier nog maar eens, maar het spreekt gewoon vanzelf, dat wij ons als departement daar met veel aandacht op zullen blijven richten. Net zoals wij verder blijven werken aan het programma JenV Verandert. Ook in dat kader hebben we in 2017 goede stappen gezet. De werkwijze en werkcultuur zijn verder geprofessionaliseerd. Er is veel aandacht geschonken aan het leidinggevendenprogramma.
De voorzitter:
Dank u wel, Minister. Ik zie een interruptie van mevrouw Buitenweg van GroenLinks.
Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):
Begrijp ik dat voor de Minister het kopje inkoop nu is afgerond?
Minister Grapperhaus:
Met dien verstande dat ik straks nog vragen op dat onderdeel ga beantwoorden.
Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):
Dan wacht ik nog even.
De voorzitter:
De Minister was volgens mij nog bezig met zijn inleiding. Laat dit ook een aansporing zijn om daar niet al te lang over te doen.
Minister Grapperhaus:
Nee, maar het is toch goed om een aantal dingen nog even goed op een rij te zetten voordat we onderwerpsgewijs door de vragen gaan.
Voorzitter. Het goede nieuws is dat ik, de balans opmakend, denk dat de conclusie dat het departement op de goede weg is, gerechtvaardigd is. Ik kom nu even terug op een vraag die mij schriftelijk is gesteld. Het gaat om vraag 135, die ging over het aantal informatiebeveiligingsincidenten binnen JenV. Nog niet alles bleek bij de beantwoording te zijn meegenomen. Het aantal is niet 479, zoals in het antwoord staat. Ik moet dit even rectificeren, voordat ik op de vragen inga: het is 855. Daar zitten overigens geen ernstige incidenten bij; het gaat daarbij voornamelijk om wachtwoordresets en spammeldingen.
Ik kom nu toe aan de vragen die zijn gesteld, hetzij over het departement in algemene zin, hetzij over de verantwoordelijkheden van mij als Minister, die dus binnen mijn portefeuille vallen. Ik begin met een aantal onderwerpen die betrekking hebben op het programma JenV Verandert. De heer Van Dam heeft het punt aan de orde gesteld van de mogelijke wenselijkheid van roulatieteams. Meer roulatie in teams en het voorkomen dat mensen te lang op dezelfde post zitten, is een belangrijke doelstelling van het hr-beleid. We zetten in op een paar dingen. We volgen sinds eind vorig jaar het 3-5-7-beleid dat het kabinet in zijn brief over de vernieuwing van de rijksdienst aankondigde. Dat betekent dat we met iemand die drie jaar op zijn post zit, het gesprek aangaan over een vervolgstap; dat we na vijf jaar actief aan de gang gaan om hem te laten bewegen; en dat dat na maximaal zeven jaar ook echt moet gebeuren. Wij ondersteunen dat actief met allerlei mogelijkheden tot om-, her- en bijscholing, met snuffelstages en met mogelijkheden tot jobruilen. We bekwamen ons ook steeds meer in opgavengericht werken, waarbij we ons zo veel mogelijk rond de actuele maatschappelijke opgaven organiseren. We zetten ons in om van Justitie en Veiligheid een wendbare organisatie te maken. Dat betekent ook dat medewerkers zich vaker en sneller met andere onderwerpen bezig kunnen gaan houden. Een belangrijk initiatief dat we nog hebben genomen, is het programma DeltafleX, waarmee we pieken en dalen in de vraag naar personele capaciteit in de organisatie, bijvoorbeeld in de migratieketen of in het gevangeniswezen, beter willen managen. Dat doen we ook met andere departementen, waarbij wij ons in eerste instantie op het veiligheidsdomein richten. Wij werken in dat kader structureel samen met Defensie en de douane.
De voorzitter:
Minister, dit leidt tot een interruptie van de heer Van Dam.
De heer Van Dam (CDA):
Ik vind het mooi klinken, «het 3-5-7-model», maar wat betekent dat nou? Ik noem eens wat. Als je hoofdofficier in Harderwijk bent, word je dan vervolgens hoofdofficier in Nunspeet, en daarna in Elburg? Het blijft dan hoofdofficier, het blijft binnen diezelfde constructie. Ik noem nu een voorbeeld uit het OM, maar voor de rechtspraak geldt hetzelfde: er is roulatie van rechtbankpresidenten, maar die blijven binnen diezelfde vergaderingen zitten. Ik besef heel wel dat ook ervaring, kwaliteit en dedicated mensen voor een organisatie van wezenlijk belang zijn, en zeker binnen Justitie. Maar ik zou toch wel iets meer willen zien en horen van de Minister over het roulatiebeleid, juist ook om die ontkokering binnen heel JenV voor elkaar te krijgen. Ik wil ver wegblijven van individuele voorbeelden, maar het is toch alom bekend dat heel veel mensen wel heel lang binnen deze constellatie met elkaar samenwerken.
Minister Grapperhaus:
Ik begon met te zeggen dat meer roulatie een belangrijke doelstelling is van het hr-beleid. Ik heb ook gezegd dat we inzetten op een aantal dingen, en dat een daarvan om-, her- en bijscholing is. Dat betekent dat mensen niet per se van officier van justitie 1 naar officier van justitie 2 gaan. Er zijn ook goede en recente voorbeelden van mensen die van een functie als officier naar een heel andere positie bij de reclassering zijn gegaan. De heer Van Dam heeft natuurlijk wel een punt dat je echt moet blijven kijken en erop moet blijven sturen dat de roulatie in een groot aantal gevallen plaatsvindt. In een voldoende aantal gevallen moet dat betekenen dat mensen verder komen in verschillende functies, anders dan het opvolgen van functie a naar functie b die hetzelfde is, maar alleen geografisch anders ligt. Ten slotte: ook wanneer iemand bijvoorbeeld bij het Openbaar Ministerie van de ene plaats naar de andere plaats gaat, dan nog zit daar een verandering in die past in het 3-5-7-beleid. Maar ik eindig met te zeggen – en onderstreep wat de heer Van Dam zegt – dat de doelstelling roulatie in teams is, waarbij ook wordt gestimuleerd om te kijken naar het wisselen in soorten functies.
De voorzitter:
U vervolgt uw betoog.
Minister Grapperhaus:
Dan was er de vraag van mevrouw Helder wat het sturingsmodel voor OM en politie betekent. Mevrouw Helder had met name het oog op het woord «uitgewerkt». Momenteel is het nieuwe sturingsmodel, zoals ik in de reactie op de vragen van de rapporteurs al aangaf, al in dertien organisaties ingevoerd, waaronder de vijf agentschappen. Voor specifieke organisaties als het Openbaar Ministerie en de nationale politie moet nauwkeurig worden bekeken hoe het nieuwe sturingsmodel zich verhoudt met de specifieke wet- en regelgeving die voor die organisaties geldt. Het is voor mij niet mogelijk om daarvoor een specifieke datum te noemen, maar wij werken er wel aan, en voor de kleine organisaties wordt het nader uitgewerkt met als doel 2019. In het rapport van de Algemene Rekenkamer staat dat de maatwerksturingsmodellen voor OM en rechtspraak in 2018 en voor de politie in 2019 worden uitgewerkt. Dat is in ieder geval nog niet het moment waarop je het helemaal definitief gaat uitrollen.
Dan was er een vraag van de heer Van Nispen omtrent het overzicht in de begroting per organisatie. Dat was ook een vraag die vanuit de rapporteurs kwam. In de begroting zijn de verschillende organisaties al uitgebreid uitgewerkt, zoals de agentschappen en de rechtspraak. Maar ik zeg u toe te bezien hoe ik daar ook voor de overige organisaties in een bijlage specifieker op kan ingaan.
Een aantal vragen had betrekking op de criminaliteitsbestrijding.
De voorzitter:
Voordat u daaraan begint, heeft mevrouw Helder nog een aanvullende vraag.
Mevrouw Helder (PVV):
Ik hoor de Minister iets zeggen over specifieker ingaan op de overige organisaties, daar waar de rapporteurs namens de commissie hebben gevraagd om een korte inleidende paragraaf per organisatie, in ieder geval voor de grote organisaties. Die wens herhaal ik namens mijn fractie toch nog even.
Minister Grapperhaus:
Bij dezen kan ik u bevestigen dat we echt gehoor gaan geven aan die wens.
Voorzitter, als u het goed vindt, blijf ik nog even bij een vraag van mevrouw Helder, over het ondermijningsfonds. Het gaat om de gedachte aan een revolverend fonds. Mevrouw Helder en ik hebben daar inderdaad bij een eerdere gelegenheid ook met elkaar over van gedachten gewisseld. Ik heb het toen ook gezegd en ik herhaal het: het is een heel sympathieke gedachte. Laat ik dat vooropstellen. Maar wij moeten ons houden aan de begrotingsregels en inkomsten uit afpakken zijn generaal, wat wil zeggen dat ze terugvloeien in de rijksbegroting. Het kabinet hanteert een scheiding tussen inkomsten en uitgaven. Er is nu eenmalig een bedrag van 100 miljoen euro beschikbaar in dat ondermijningsfonds voor versterking van de aanpak. Zoals u weet ben ik op dit moment bezig om die middelen in te zetten in alle regio's. Daarvoor worden plannen uitgewerkt. Daarvoor is dat Strategisch Beraad Ondermijning, SBO, ingesteld. Er wordt zelfs vandaag in het strategisch beraad over de inzet van die middelen gesproken, zodat men de voorstellen daarvoor kan voorleggen, of in ieder geval even de resultaten afwachten.
Mevrouw Helder vroeg vervolgens of de cybercriminaliteit kan worden meegenomen in de veiligheidsmonitor. Er loopt op dit moment, zoals bij uw Kamer bekend, een onderzoek om meer zicht te krijgen op die vormen van criminaliteit die minder fysiek tastbaar en zichtbaar zijn, zoals cybercrime en ook wel ondermijnende criminaliteit. Ik wil dat onderzoek eerst afwachten. Dat zal in de tweede helft van dit jaar komen. Op basis daarvan zou ik graag verder met de organisaties willen praten over de vraag hoe je dat op een goede manier in die monitors kunt meenemen.
Dan kom ik op de doorlooptijden en werkvoorraden bij het Openbaar Ministerie. Eerst ga ik in op de plankzaken en dergelijke. Er is een dalende trend van geregistreerde criminaliteit. Dat blijkt uit de cijfers van de bij de politie bekend geworden criminaliteit en uit slachtofferenquêtes. Ik heb in mijn inleiding al gezegd dat dit absoluut geen reden is om achterover te leunen. Zeker niet. In het regeerakkoord wordt extra ingezet op investering in de politie en in de strafrechtketen. Ook op specifieke thema's als ondermijning en cybercrime. Dat is een goede basis om met elkaar door te gaan met het terugdringen van die zaken.
Daarop aansluitend wil ik met u spreken over de werkvoorraad bij het Openbaar Ministerie. Ik denk dat het goed is om vooraf op te merken dat er geen concrete normen worden gehanteerd voor het wegwerken van voorraden of voor doorlooptijden. Uiteraard is het streven om zaken voor de rechter te brengen zodra dat kan. Daarover is net een brief naar uw Kamer gegaan, waarin ook verslag wordt gedaan van het plan van aanpak dat op dit punt uit het bestuurlijk ketenberaad komt. Daar zullen wij bij een andere gelegenheid over spreken.
Bij twee parketten van het OM, te weten het parket centrale verwerking Openbaar Ministerie en het functioneel parket, speelt ongewenste voorraadvorming. Dat betreft vooral overtredingen, eenvoudige misdrijven en ondermijningszaken met een financieel-economische component. Zoals de Rekenkamer meldt, zijn er al maatregelen genomen die bijdragen aan het tegengaan van voorraadvorming, zoals het sneller beoordelen van zaken en het verbeteren van de interne sturing. Daarnaast onderzoeken het OM en de Raad voor de Rechtspraak hoe groot de knelpunten zijn en welke nadere maatregelen nodig zijn om die weg te nemen. De verwachting is dat de analyse aan het eind van dit jaar gereed is. De resultaten en de inzichten van die analyse zullen dan eerst bilateraal worden besproken tussen rechtspraak en OM. Vervolgens zullen ze aan de orde worden gesteld in het bestuurlijk ketenberaad, waar de politie ook in zit. Ik denk wel dat het beeld compleet moet zijn en meld daarom dat de voorraadvorming elders bij het OM juist afneemt.
De voorzitter:
Excuus Minister, er is een interruptie van de heer Groothuizen.
De heer Groothuizen (D66):
Het is goed dat dat onderzoek er komt en dat het OM en de rechtspraak gaan kijken waar de knelpunten zitten. Kan de Minister bevestigen wat ik eerder wel heb begrepen, namelijk dat er ook wordt gekeken naar de financieringsmodellen die beide organisaties hanteren en naar de vraag of het verschil daartussen misschien een oorzaak is van de problemen?
Minister Grapperhaus:
Ik kan toezeggen dat dit punt wordt meegenomen. Dat lijkt mij een wezenlijk element in het verhaal.
De voorzitter:
Er is ook een interruptie van de heer Van Oosten van de VVD.
De heer Van Oosten (VVD):
Ik heb die brief helaas nog niet kunnen lezen. Dat is ongetwijfeld aan mij te wijten. Maar wat ik hoop, is dat in die brief ook is opgenomen hoe wij gaan voorkomen dat zaken niet worden behandeld. Anders vraag ik de Minister langs deze weg om daar alsnog op in te gaan. Ik gaf het voorbeeld van iemand die wordt verdacht van maar liefst twee misdrijven. De zaak laat uiteindelijk zo ontzettend lang op zich wachten dat de rechter zich genoodzaakt ziet om in een vonnis te zeggen: beste Openbaar Ministerie, u hebt gewoon niet geleverd. Met als gevolg dat twee misdrijven onbehandeld blijven. Dat is ongelooflijk slecht uit te leggen. Ik vind dat ook heel slecht voor de samenleving. Ik heb er schriftelijke vragen over gesteld aan de Minister. In de kern is dat natuurlijk waar de problematiek van werkvoorraad over gaat. Ik begrijp nu dat er wordt gesproken met de rechtspraak. In het najaar wordt daarop teruggekomen. In de kern gaat het gewoon over het hebben van vertrouwen in een overheid die de mensen die zich niet aan de regels willen houden aanpakt en dat niet zo lang laat duren dat er uiteindelijk noodzakelijkerwijs een sepot volgt omdat de zaak te lang op zich heeft laten wachten. Dat kan natuurlijk niet.
Minister Grapperhaus:
Misschien was mijn antwoord net een beetje droog, maar ik wil echt benadrukken dat we het punt dat de heer Van Oosten maakt, zeer serieus nemen. Juist daarom hebben we gezegd: we moeten dit goed en grondig onderzoeken. Waar zitten nou die knelpunten die tot die voorraadvorming leiden? Wat is daar de analyse van? Zodra we die analyse hebben, kunnen we haar presenteren en kunnen we daarover goed met elkaar in gesprek. Maar ik wil echt geen misverstand erover laten ontstaan: zo'n voorbeeld als de heer Van Oosten aanhaalt, dat moeten we echt niet willen.
De voorzitter:
Korte vervolgopmerking.
De heer Van Oosten (VVD):
Mijn vervolgvraag zou dan wel zijn hoe we gaan voorkomen dat er in de tussentijd, in afwachting van dat onderzoek, zaken geseponeerd worden of niet meer tot berechting kunnen leiden, enkel en alleen omdat dit te lang op zich heeft laten wachten. Dan zouden we toch wel met elkaar de afspraak moeten maken dat dat in ieder geval zolang dat onderzoek nog loopt, niet het geval kan zijn. Met andere woorden: wordt u ergens van verdacht, dan weet u ook dat een rechter zich daarover gaat uitspreken.
Minister Grapperhaus:
Ik kan alleen maar zeggen dat het nog steeds het uitgangspunt is dat we alles op alles moeten zetten om ernaar te streven dat het ook daadwerkelijk zo werkt. Ik kan ondertussen niet ontkennen dat er af en toe een knelpunt zit. Vandaar dat we dat hier nu met elkaar bespreken. Die knelpunten moeten geminimaliseerd worden en ondertussen moeten we analyseren waar die knelpunten precies vandaan komen.
De voorzitter:
Dan zag ik nog een interruptie van mevrouw Buitenweg.
Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):
Twee zaken eigenlijk. Ten eerste hoor ik de Minister zeggen dat hij het echt heel belangrijk vindt dat die knelpunten opgelost worden. Tegelijkertijd is er nu een onderzoek gaande. Het is niet alsof we dit voor het eerst op tafel hebben. Dan is het: «Einde jaar komt er een onderzoek en dat gaan we dan bilateraal bespreken». Ik heb niet het idee dat dit dan binnen een jaar weer terug bij ons op het bordje ligt en dat vind ik wel zorgelijk. Ik wil toch aan de Minister vragen wat nu het tijdpad is. Wanneer hebben we dit ook hier in de Tweede Kamer? Ik zou daar toch echt vaart mee willen maken. Het andere is dat ik nog vragen had gesteld over hoe vaak het voorkwam dat zaken niet ontvankelijk werden verklaard en of dat wel geregistreerd werd.
De voorzitter:
De Minister.
Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):
Ik zie de Minister daar enthousiast op reageren.
Minister Grapperhaus:
Nou, enthousiast: ik wil heel graag uw Kamer en de individuele leden van dienst zijn met antwoorden en ik stond op het punt om dit antwoord te geven. Daar moet ik wel bij zeggen dat er geen algemeen voorraadniveau is. Ik kan daar geen getal aan verbinden voor u, want het verschilt per parket, per zaakstroom, per ketenorganisatie. Heel belangrijk is het om de doorlooptijden bij te houden. Dat is belangrijker en ook zinvol. Het is ook heel erg belangrijk dat we oog moeten hebben voor de slachtoffers.
De voorzitter:
Als u overgaat naar een ander onderwerp, Minister,...
Minister Grapperhaus:
Mevrouw Buitenweg had ook een vraag over de niet-ontvankelijkheid vanwege te lange doorlooptijden. Die cijfers heb ik hier niet paraat, maar ik wil u hierbij toezeggen dat ik daar nog voor het zomerreces schriftelijk op terugkom.
De voorzitter:
Mevrouw Buitenweg heeft ook nog gevraagd naar het tijdspad waarin de Kamer geïnformeerd zal worden. Kunt u daar iets over zeggen om een nieuwe interruptie te voorkomen?
Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):
Dat tijdpad hoor ik dan graag, maar wat de Minister zegt, betekent in ieder geval dat het wel geregistreerd wordt wanneer zaken geseponeerd worden omdat ze te lang op de plank liggen. Dat vind ik op zich interessant om te horen. Dan wacht ik inderdaad de cijfers af voor het reces.
Minister Grapperhaus:
Ik kom bij u terug op de wijze waarop dit geregistreerd wordt en om zo veel mogelijk aan te geven om wat voor cijfers het gaat.
De voorzitter:
Dan zijn we bij meneer Van Dam.
De heer Van Dam (CDA):
Ik wil toch in de richting van de Minister zeggen dat ik mij er eigenlijk een beetje over verbaas dat er geen normen zijn. We hebben hier vorig jaar het strafrechtelijk ketenberaad op bezoek gehad, toen nog onder voorzitterschap van de huidige Minister van Defensie, die daar bij was. Toen hebben we het daar uitgebreid over gehad. Er is momenteel sprake van een dalende instroom. Als er minder binnenkomt, zou je kunnen zeggen dat je dan het voorraadhok nog eens een beetje kunt opruimen. Al jarenlang speelt dit onderwerp. Als nu niet het moment is om iets aan de voorraad te doen, wanneer dan wel? Bij de minderjarigen hebben we de Kalsbeeknorm, en die is er juist voor bedoeld om de voorraad te managen en te monitoren en ervoor te zorgen dat die doorlooptijd erin zit. Ik ben dus heel benieuwd wat er na vandaag in mijn postbus komt, maar ik zou de Minister toch willen oproepen om tegenover de strafrechtsketen in een wat meer eisende stand te gaan zitten, in plaats van zo'n begripvolle stand, want volgens mij zijn wij daar wel aan toe.
De voorzitter:
Minister, in welke stand staat u?
Minister Grapperhaus:
In een stand die het nog wel van belang maakt om hier via u aan de heer Van Dam te melden dat er wel een algemene norm is, en die zegt dat er per arrondissement niet meer dan 30% voorraad mag zijn ten opzichte van wat er binnenkomt. Op dit moment zitten alle arrondissementen onder die norm. Dat laat nog steeds onverlet het antwoord dat ik zal geven bij brief op de vraag van mevrouw Buitenweg.
De voorzitter:
Dan verzoek ik de Minister nu om zijn beantwoording te vervolgen.
Minister Grapperhaus:
Er waren enkele vragen over het NFI, allereerst van de heren Van Nispen en Van Oosten. Er zijn vragen gesteld over de signalering inzake bedrijfsvoering en de budgetten voor private partijen. Even vooropgesteld: we hebben het over het zogenaamde one-stop-shopbudget, dat door politie en OM ingezet kan worden om forensisch onderzoek uit te besteden bij marktpartijen. Dat specifieke budget is voor 2018 inderdaad uitgeput. Ik heb u daarover op 26 april geïnformeerd. De eigen analysecapaciteit van het NFI blijft wel gewoon beschikbaar. Dat betekent dat politie en OM strenger moeten selecteren welke sporen ze insturen voor forensisch onderzoek. Dat overigens dat one-stop-shopbudget voor forensisch onderzoek op is, staat los van de bedrijfsvoering van het NFI. OM en politie maken de keuzes wat ze doen met het OSS-budget. In 2017 is hard gewerkt aan het oplossen van de onvolkomenheden in de bedrijfsvoering van het NFI. Daar is flinke vooruitgang in geboekt. De Algemene Rekenkamer is ook positief over die vooruitgang. Ik meen dat de heer Van Nispen daar zelf ook aan refereerde. Maar, zegt de Algemene Rekenkamer, er zijn nog onvolkomenheden op het gebied van inkoop en financieel beheer, die nog niet volledig opgelost zijn en men streeft ernaar, die in 2018 opgelost te hebben. Wat betekent de situatie van het NFI voor het ophelderingspercentage? Dat is niet exact te zeggen. De nationale politie moet strenger prioriteren. Er zijn ook andere manieren om zaken op te helderen, bijvoorbeeld door middel van meer inzet op buurtonderzoek in plaats van direct in te zetten op sporenonderzoek bij het NFI. Wat is de stand van zaken bij de cultuurverandering bij het NFI? U vindt daarover een update in het jaarverslag van Justitie en Veiligheid op bladzijde 53. In november heb ik daarover een eerste update gestuurd en tijdens de begroting, zo zeg ik toe, komt daar een volgende update over. Dan was er nog de vraag wanneer het onderzoek naar de werkelijke behoefte van nationale politie en OM aan forensisch onderzoek beschikbaar komt. Dat onderzoek is bijna gereed. U krijgt het voor de zomer en misschien zelfs wel binnen het tijdsbestek van tien dagen.
De voorzitter:
Ik geloof dat de heer Van Nispen nu al een interruptie heeft.
De heer Van Nispen (SP):
Gelukkig kregen we op het laatst antwoord op de concrete vragen die gesteld zijn. Het is fijn dat die al heel oude motie nu eindelijk wordt uitgevoerd, zodat we bij de begroting eindelijk komen te weten waar we het over hebben. De behoefte om sporen op te sturen vanuit de politie en het OM is veel groter dan de capaciteit van het NFI. Pas dan weten we een beetje waar we het over hebben, dus die discussie wordt vervolgd en die over de cultuurverandering ook. Ik wil het toch nog hebben over die one-stop-shop. De Minister zegt: «het potje geld voor dit jaar is per 1 mei 2018 al op en dat heeft tot gevolg dat de politie strenger moet selecteren welke sporen men opstuurt; er zijn ook andere methodes om misdrijven op te lossen, het hoeft niet altijd via sporenonderzoek te gaan». Wij weten wel allemaal dat sporenonderzoek steeds belangrijker wordt, maar wat dit voor gevolgen heeft, weten we eigenlijk niet. Ik vind dat wel heel erg verontrustend. Ik verwacht van de Minister dat hij zegt: ik ga uitzoeken wat dit voor gevolgen heeft, want het potje geld is nu op. Sporen kunnen niet meer worden opgestuurd naar een ander instituut dan het NFI. Wat voor gevolgen heeft dat en op welke wijze gaat de Minister dat uitzoeken?
Minister Grapperhaus:
Men valt nu terug op de reguliere inzet van het NFI.
De voorzitter:
Dat leidt tot een vervolgvraag.
De heer Van Nispen (SP):
Uiteraard, voorzitter, want dit is natuurlijk geen antwoord. We hebben dat potje geld niet voor niets bedacht. We hebben niet voor niets al lang geleden geconstateerd dat het NFI eigenlijk maar een heel kleine organisatie is, hooggespecialiseerd en hoog aangeschreven in de wereld, maar lang niet in staat om alle sporen te onderzoeken die vanuit de politie en het OM komen. Daarna is het ook nog eens heel erg belangrijk voor een second opinion et cetera. Als de Minister nu zegt: dan zal het NFI het zelf moeten onderzoeken, is dat natuurlijk geen antwoord op de vraag. Wat voor gevolgen heeft het nou dat het potje voor dit jaar maar drie miljoen was en niet bijvoorbeeld zes miljoen of tien miljoen?
Minister Grapperhaus:
Zoals ik al zei in mijn eerstetermijnbeantwoording van de vraag van de heer Van Nispen, het heeft ook met prioritering te maken aan de kant van OM en politie. Vorig jaar was het betreffende potje per 1 oktober nog zo onderbenut dat men een oproep deed om dat extra te gaan benutten. Wat dat betreft zou er een duidelijke consistentie in de prioritering moeten komen. De heer Van Nispen heeft wel een punt als hij zich afvraagt hoe wij dat voor de rest van het jaar gaan oplossen als er toch extra behoefte blijft bestaan. Ik zeg hem toe dat ik op dit punt terugkom. Ik zeg wel in alle eerlijkheid dat er niet in is voorzien dat men het OSS-budget eind april al had opgemaakt.
De voorzitter:
Kunt u iets van een termijn geven?
Minister Grapperhaus:
Iets van een termijn, we hebben nog vier weken tot het reces. Ik ga ervoor zorgen – zo kent de heer Van Nispen mij ook – dat het er voor het Kamerreces dat op 5 juli aanvangt 's middags om een uurtje of zes uiterlijk is.
De voorzitter:
De heer Van Nispen kijkt niet ontevreden. Ik stel voor dat de Minister verder gaat met zijn beantwoording.
Minister Grapperhaus:
Ik heb een groot aantal vragen dat betrekking heeft op de politie.
De voorzitter:
Pardon, Minister, ik zie dat de heer Van Oosten nog een vraag heeft.
De heer Van Oosten (VVD):
Ik steek wat vertraagd mijn vinger op, maar ik dacht dat de Minister bezig was met het blokje NFI. Ik heb een aantal vragen gesteld over het NFI, maar ik heb nog op geen enkele vraag antwoord gekregen. Komt dat nog? De heer Van Nispen heeft het gehad over het One Stop Shopbeleid. Ik heb mij daarbij aangesloten, maar ik heb ook concreet gevraagd of de Minister het verantwoord vindt om het NFI bloedonderzoeken te laten afnemen ten aanzien van drugs, terwijl dat klaarblijkelijk veel goedkoper door andere organisaties kan en er meer resultaat kan worden geboekt voor hetzelfde geld. Dat is maar één van de vragen die ik heb neergelegd.
Minister Grapperhaus:
Ik geef toe dat de beantwoording van deze vraag van de heer Van Oosten misschien iets te impliciet was. Het is het spiegelbeeld van het effect waar de heer Van Nispen op attendeerde, namelijk dat het OSS-budget al op was. Daarover kan ik tegen de heer Van Oosten zeggen dat ik dit aspect logischerwijs zal meenemen in de brief die ik 5 juli uiterlijk over dit onderwerp naar de Kamer zal sturen, want het heeft nauw met elkaar te maken. Als je een OSS-budget hebt dat je over het jaar goed besteedt – kennelijk was dat vorig jaar heel goed mogelijk – dan hoef je helemaal niet toe te komen aan dat, ik zal maar zeggen, naar binnen halen van werkzaamheden waarvan de heer Van Oosten observeert dat die eigenlijk net zo goed zouden kunnen worden uitbesteed. Ik zal dit aspect in de brief van 5 juli meenemen.
De heer Van Oosten (VVD):
Daar zie ik naar uit, want ik ben in het bijzonder benieuwd naar de uitleg waarom dit überhaupt, OSS-budget of niet, door het NFI moet worden gedaan als de Minister zelf aangeeft dat het goedkoper door een andere organisatie kan worden gedaan, met dezelfde kwaliteit. Met andere woorden, we kunnen veel meer onderzoeken doen richting mensen die zich misdragen in het verkeer, die drugs gebruiken en die dan potentieel slachtoffers kunnen maken. Ik zou niet goed de reden weten waarom wij dat per se in een soort eigen beheer moeten doen. Ik heb de Minister ook nog gevraagd of hij mij een overzicht wil geven – misschien kan dat ook in die brief worden gevat – van alle andere aspecten die door het NFI op het gebied van forensisch onderzoek worden uitgevoerd, die kwalitatief ook door andere organisaties in dit land kunnen worden gedaan, zodat wij dat kunnen gebruiken bij de discussie die ik graag een keer zou willen voeren over hoe we het forensisch onderzoek in dit land gaan optimaliseren. Dat betekent elkaars krachten benutten, het NFI het kennisinstituut laten zijn, maar alle organisaties die eromheen zitten natuurlijk ook benutten, zeker als het goedkoper kan en met meer resultaat.
Minister Grapperhaus:
Dit laatste is wel een wat diepgaander, principiëlere kwestie. Tegen de heer Van Oosten zeg ik dat ik er eigenlijk wel voor zou zijn dat wij die principiële discussie met elkaar gaan voeren, zeker omdat we nu met elkaar aan het praten zijn over het OSS-budget dat op is, waardoor we weer dingen moeten gaan bedenken. Maar dan raken wij ook aan een aantal principekwesties met betrekking tot de taken van het NFI. Ik kan niet toezeggen dat ik dat in de brief van 5 juli kan verwerken, maar ik denk wel dat we er in het najaar op kunnen terugkomen.
De voorzitter:
Heel kort, mijnheer Van Oosten.
De heer Van Oosten (VVD):
Ik moest mijn vragen herhalen, voorzitter.
Ik ben bereid om zo'n principiële discussie op enig moment te voeren, maar dat is niet wat ik nu vraag. Ik vraag nu om inzicht in wat het NFI doet en wat ook anderen doen. Ik vind dat interessant, ook om het Kamerwerk goed te kunnen doen. Ik kan het ook op een andere manier herhalen, maar de eerste die ik hierop aanspreek is natuurlijk de eigen Minister.
Minister Grapperhaus:
U kunt natuurlijk altijd een overzicht krijgen van de werkzaamheden die het NFI verricht. Ik geloof echter niet dat dat het spannende punt is. De heer Van Oosten en andere Kamerleden zullen meer geïnteresseerd zijn in de vraag wat het NFI doet, welke marktpartijen voor een deel van die zaken ook zouden kunnen zorgen, waar die marktpartijen misschien nog niet zijn, maar waar je de expertise misschien ook zou kunnen laten ontwikkelen door de markt en in welke mate en in hoeverre je een verdere uitbesteding kunnen arrangeren via het NFI. Dat is wel meer dan de lijstjes naast elkaar leggen en aangeven wat het NFI doet en wat een aantal marktpartijen doet. Die twee lijstjes zijn zo te geven, maar ik ben ervoor om na het reces, want ik moet ook aan de tijd denken, te komen tot een meer principiëlere insteek van de brief. Dan kan ik aangeven wat er gebeurt en wat marktpartijen kunnen of wellicht zouden kunnen, waardoor het NFI misschien nog meer zaken zou kunnen doorbesteden. Want laten wij heel duidelijk zijn, het feit dat het NFI-keurmerk er uiteindelijk bij betrokken blijft, dat lijkt mij nog steeds een heel goede zaak.
De voorzitter:
Ik stel voor dat we hiermee het blokje NFI afronden. Ik wijs de leden er ook nog op dat er nog een ongepland AO forensisch onderzoek is. Dat zou misschien een gelegenheid zijn om deze principiële discussie te voeren, maar dat mag men in een procedurevergadering regelen. Ik verzoek de Minister zijn beantwoording te vervolgen. Misschien kan hij het tempo iets opvoeren.
Minister Grapperhaus:
Ja. Ik ga nu door met de vragen die rond de nationale politie zijn gesteld.
Eerst de vraag van mevrouw Den Boer over diversiteit in alle lagen van de politieorganisatie. Diversiteit – ik kijk ook mevrouw Buitenweg aan – is van zeer groot belang. J en V stuurt daar ook actief op. Ik zit hier overigens voor het eerst met een groep van alleen maar blanke mannen, even afgezien van degenen die de Kamerleden en mij bijstaan met hun deskundigheid. Dat heb ik zelf kunnen vaststellen, maar ik denk dat meer mensen dat al hebben gedaan. Het is misschien ook een vorm van diversiteit dat dit een keer gebeurt, want ik verzeker de Kamer dat in al onze overleggen – de collega's Dekker en Harbers kunnen dat voor zichzelf zeggen – diversiteit duidelijk aanwezig is, in alle rangen van het ministerie, niet in de politieke rang, al gebeurt dat wel eens.
De voorzitter:
Dit leidt tot een interruptie van mevrouw Buitenweg.
Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):
Het is so wie so betreurenswaardig dat dit niet geldt voor de politieke leiding, maar daar gaan wij in ieder geval nu nog niet over.
De Minister zegt dat het een beetje toeval is dat wij hier met elkaar zitten. Mijn stelling is juist dat het veel diverser is wanneer het gaat over jeugd, of over verwarde personen, maar wanneer het gaat over de harde cijfers en vaak over de macht, dan is het niet zo toevallig dat er elf witte mannen zitten. Mijn vraag is: kan de Minister daar toch ook op reflecteren? Op welke wijze wil hij nu ook leidinggeven aan het diverser maken van het ministerie, juist ook op de posities van macht?
Minister Grapperhaus:
Ik begin met te zeggen dat ik diversiteit in onze maatschappij zonder meer als een vanzelfsprekendheid beschouw. Nee, dat wil niet zeggen dat die altijd in alle omstandigheden gerealiseerd wordt. Ik heb de overtuiging dat het op het Ministerie van Justitie en Veiligheid ook in die situaties aanwezig is. Ik denk bijvoorbeeld aan de NCTV, om maar eens een organisatie te noemen. Die is in belangrijke mate aan de top divers, in ieder geval qua man-vrouw. U mag mij er altijd terecht op aanspreken of we daar nog steeds voldoende aandacht voor hebben. Bij dezen spreek ik dus ook in ieder geval hardop uit dat die aandacht er is en er ook zal blijven.
Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):
Deze uitspraak verheugt mij. Ik verzoek de Minister dat dan ook ergens in te laten blijken. Het is goed dat de Minister zegt dat hij het belangrijk vindt. Op welke wijze wordt dat beleid nou gevoerd? Wat zijn dan de uitgangspunten? Wat zijn de principes? Wat is het beleid dat hij heeft neergelegd, leidinggevend aan dit departement, om te zorgen voor diversiteit in alle geledingen?
Minister Grapperhaus:
Als u het goed vindt, pak ik meteen even de antwoorden op de vragen van mevrouw Den Boer erbij. De politie neemt extra maatregelen in het kader van het programma Kracht van het verschil. Men streeft ernaar om bijvoorbeeld op landelijk niveau 25% medewerkers met een dubbele culturele achtergrond te hebben. In 2017 is dat getal bereikt. Naast de instroom zet de politie ook duidelijk in op het behoud van die medewerkers en ervoor zorgen dat ze een veilig werkklimaat hebben. Dat inclusieve en veilige werkklimaat kun je betrekken op culturele achtergrond maar ook op man-vrouw en andere zaken. Het Ministerie van Justitie heeft geen uitzonderingspositie binnen de rijksoverheid. Ook het Ministerie van Justitie en zijn drie bewindslieden staan op voorhand een grote mate van diversiteit toe. Dat er twee vrouwelijke bewindslieden op Defensie zitten en drie mannelijke op Justitie en Veiligheid, is gewoon hoe de invulling soms valt in het leven in deze geëmancipeerde Nederlandse maatschappij.
Mevrouw Den Boer (D66):
Deze beantwoording brengt mij tot de vraag hoe de Minister zich diversiteit voorstelt. Diversiteit kan worden opgevat in de meest brede zin van het woord en niet alleen maar als genderdiversiteit. Omdat wij net ook een opmerking maakten over de blanke mannen snap ik dat zijn beantwoording die kant op gaat, maar hoe gaat de Minister aan de slag met het diversiteitscharter en de eisen en de doelen die binnen de rijksoverheid gesteld zijn aan bijvoorbeeld de samenstelling van het ambtelijk apparaat?
Minister Grapperhaus:
Ik kan alleen maar zeggen, zoals ik net al zei, dat Justitie en Veiligheid zich in dat opzicht niet onderscheidt van andere onderdelen van de rijksoverheid en dus ook dat charter niet alleen onderschrijft maar daar ook actief mee aan de slag is op hrm-gebied.
Mevrouw Den Boer (D66):
Dan nog even naar de politie bewegend; de Minister deed dat ook. We hebben complimenten gegeven voor het feit dat binnen de politieorganisatie 40% van de top nu uit vrouwen bestaat. Maar ik maak me wel zorgen, want de vraag is: gaan deze programma's die zijn losgelaten ook daadwerkelijk beklijven? In het verleden is er bijvoorbeeld een programma Politietop Divers geweest. Heel mooi programma, maar op een gegeven moment hield dat op. Dat was toen overigens nog onder BZK. Het gaat er nu om hoe we dit vasthouden, structureel en zodanig dat het diversiteitsbeleid bij de politie, maar eigenlijk ook breder, daadwerkelijk geborgd en verankerd wordt.
Minister Grapperhaus:
De politie ziet ook het punt dat je diversiteit dan ook moet behouden en dat je niet op een gegeven moment toch weer terugvalt. Men investeert dus juist echt in het inclusieve en veilige werkklimaat, waarbij je mensen niet alleen de positie geeft maar ook heel duidelijk bevestigt dat ze erbij horen.
De voorzitter:
Ik kijk even naar de klok. Het is 11.55 uur. We moeten ook nog een tweede termijn houden en we hebben nog twee bewindspersonen die moeten antwoorden. Ik wil de bewindspersonen verzoeken om meer staccato te gaan antwoorden op gestelde vragen en de handvol leden die nog een interruptie hebben, verzoeken om die ook staccato te gebruiken. Dan geef ik nu het woord aan de Minister voor de verdere beantwoording.
Minister Grapperhaus:
Staccato. Is de politie in rustig financieel water? Ja. Dat was al zo sinds de correctie naar aanleiding van het P&M-onderzoek. Met de toegekende middelen uit het regeerakkoord kan de politie ook bouwen aan een flexibele, robuuste organisatie.
Moeten we aspiranten in de nabije toekomst niet meer mee laten tellen in de bekostiging? Ze maken op dit moment deel uit van de sterkte. In de gesprekken met de gezagen over de uitwerking van het regeerakkoord heb ik daar ook bij stilgestaan. Ik stuur op zeer korte termijn de uitwerking van die plannen naar uw Kamer en dan zult u zien dat ik daar ook op terugkom.
Er wordt hard aan gewerkt om de DSI uit te breiden. Daar is genoeg geld voor. Er wordt natuurlijk rekening gehouden met de bijzondere materiaalbehoeftes van de DSI. Afgelopen jaar is een inhaalslag gemaakt met de ruimte die beschikbaar was. DSI is duurzaam betaalbaar, al geldt ook hier dat er keuzes gemaakt moeten worden, maar dat geldt natuurlijk overal. Het budget stijgt overigens naar 70,6 miljoen euro.
Dan had ik nog een vraag over de professionalisering van docenten en traject- en praktijkbegeleiders binnen het politieonderwijs. Ik heb mijn reactie op het inspectierapport vorige week naar de Kamer gezonden. De Politieacademie werkt met een kader dat professionaliseringseisen bevat op het gebied van didactische vaardigheden en opleidingsniveau van docenten. Uit het jaarbeeld van de inspectie blijkt dat niet alle onderwijsteams voldoende concrete meerjarenplannen hebben opgesteld voor de scholing van docenten en begeleiders. We zetten er de komende jaren dus ook echt op in om daar meer aandacht aan te geven. De Politieacademie zal er zorg voor dragen dat nog dit jaar alle teams die meerjarenplannen hebben opgesteld. De implementatie zal daarna ook nog wel wat jaren in beslag nemen, want daar zit gewoon een belasting voor het operationele werk.
De voorzitter:
De D66-fractie is door haar interrupties heen. Dat was een punt van orde. Minister, u mag verder.
Minister Grapperhaus:
Op welke wijze wordt de opleidingsvraag van de politie aan de Politieacademie verbeterd? De inspectie heeft een belangrijk signaal afgegeven dat dat allemaal moet gebeuren. Dat geldt vooral voor het vakspecialistisch onderwijs. In het Besluit beheer politie staat de wettelijke basis voor de behoeftestelling en die behoeftestelling moet via een groeipad worden vormgegeven. Zowel de tijdigheid als de kwaliteit van de behoeftestelling moet worden verbeterd. Het tripartiet is een wettelijk geregeld overleg tussen JenV, politie en Politieacademie. Daar hebben we recent ook echte afspraken gemaakt over de nodige verbeteringen. Daar heb ik u in mijn beleidsreactie op dat inspectierapport ook over geïnformeerd. In 2019 en 2020 worden er evaluatiemomenten ingericht om dat te monitoren en verder te sturen.
Mevrouw Den Boer vroeg waarom de onderwijsinspectie geen rol speelt bij de opleiding aan de Politieacademie. De Inspectie JenV voert het toezicht op de academie, omdat de academie nu eenmaal onder het Ministerie van Justitie en Veiligheid valt. Maar voor de kwaliteit van het onderwijs wordt door de Inspectie JenV nauw samengewerkt met de onderwijsinspectie.
Mevrouw Buitenweg vroeg naar de bureaus, de steunpunten en de huisvesting. Aanpassingen in de huisvesting van de politie zijn nodig. De samenleving verandert en ook voor de politie verandert wat ik maar de kantoorbehoefte noem. Uiteindelijk wil men liever geld in mensen hebben dan in stenen. Maar er wordt heel zorgvuldig met het gezag gekeken naar alle operationele vraagstukken die daar spelen. Uiteindelijk zijn er 168 bureaus waar de basisteams op één plek hun uitvalsbasis hebben. In zestien gevallen is er daarnaast nog een tweede teambureau. Verder is voorzien dat er 400 politiesteunpunten op andere locaties zijn, circa 100 grotere steunpunten en ongeveer 300 kleinere steunpunten in bijvoorbeeld een gemeentehuis of een wijkcentrum. Ik heb zelf bij een van mijn werkbezoeken ook bekeken hoe dat precies zit. In dit geval was het in het oosten des lands en was de plaatselijke politie heel tevreden over hoe dat functioneerde. De bedoeling is dat er uiterlijk 2025 een landelijk dekkend netwerk is van circa 575 politielocaties.
Dan was er nog een vraag van de heer Van Oosten over de verbeteringen in het huisvestingsplan en het vastgoedmanagement. Welnu, in de komende jaren moeten er door het korps nog een aantal inspanningen worden verricht ten behoeve van het realiseren van de beoogde besparingen op de huisvestingslasten, waaronder beter inzicht in de onderhoudstoestand van de gebouwen. Met het meten van de onderhoudstoestand van de panden zijn we vorig jaar gestart. De eerste resultaten van die onderhoudsinventarisaties laten zien dat de beoogde besparingen in 2020 kunnen worden gerealiseerd. In mijn beantwoording van de schriftelijke vragen over het verantwoordingsverslag ben ik daar al nader op ingegaan. De vraag naar de waarderingsgrondslagen is overigens uitdrukkelijk aan de orde in de samenwerking tussen de nationale politie en het Rijksvastgoedbedrijf.
Mevrouw Buitenweg had nog een vraag over de werkdruk bij de politie. Dat is een reëel vraagstuk. Er wordt veel aandacht aan gegeven. De politie wordt uitgebreid, maar er zijn daarnaast natuurlijk ook zorgen over de uitstroom van ervaren politiemensen als gevolg van pensionering. Ik hoop daar zeer binnenkort in het kader van de al eerder genoemde brief bij u op terug te komen.
Ik denk dat ik hiermee de vragen heb beantwoord.
De voorzitter:
Mevrouw Buitenweg wil iets verduidelijken.
Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):
Ik vind dat de vraag beantwoord moet worden, want anders moet ik elke keer interrumperen. Mijn vraag was wat de trend is en of dit een aspect is waar hij op wil sturen. Zijn er indicatoren en waar wil de Minister op dit terrein volgend jaar staan? Dit is een verantwoordingsdebat, dus ik ben erg op zoek naar indicatoren en niet alleen maar naar de mededeling dat de Minister het ook van belang vindt.
Minister Grapperhaus:
Enige tijd geleden heb ik het plan van aanpak van de nationale politie ten aanzien van het ziekteverzuim naar u doorgestuurd. Daarin heb ik aangegeven dat ik veel aandacht besteed aan het terugdringen daarvan. Op het punt van de extra inzet van de politie komen wij zeer spoedig terug. Ik denk dat de bespreking van de werkdruk iets is wat aan de orde zou moeten komen als we met elkaar in gesprek gaan naar aanleiding van de reactie op het rapport-Kuiken, omdat Kuiken daarover ook een aantal dingen heeft gesignaleerd. Ik denk dat het in die discussie een plaats moet hebben.
Ik ben aan het einde van mijn beantwoording.
De voorzitter:
Dan dank ik de Minister van Justitie en Veiligheid en geef ik het woord aan de Minister voor Rechtsbescherming, met de opmerking dat ik ervan uitga dat de inleiding die de vorige Minister gaf namens het hele kabinet was.
Minister Dekker:
Jazeker, voorzitter. Behalve dan het woord van dank, want dat wil ik ook graag uitspreken tegenover de rapporteurs en de woordvoerders als het gaat om hun inbreng. Ik heb de vragen langs drie lijnen gebundeld. Ik wil iets zeggen over de rechtspraak, dan wat over de rechtsbijstand en dan wat over DJI en gevangeniswezen.
Er zijn terecht vragen over de tekorten bij de rechtspraak. Wij hebben daar onlangs in een algemeen overleg ook al uitvoerig over gesproken. Die tekorten hebben effecten op het vermogen van de rechterlijke macht, zowel als het gaat om het eigen vermogen als het egalisatievermogen. Daarbovenop zijn er de financiële consequenties van de problematiek die speelt rond KEI. Dat is best een ingewikkeld pakket, waarvan ik op dit moment nog niet kan zeggen wat daarvan in de toekomst de omvang zal zijn en wat daarvoor de oplossingen zullen zijn. Maar ik voer op dit moment heel intensieve gesprekken met de Raad voor de Rechtspraak over de manier waarop dat kan worden opgelost.
Mijn uitgangspunt daarbij is dat de rechtspraak in beginsel zelf verantwoordelijk is om de eigen problemen op te lossen. Dat is een uitgangspunt dat we voor alle organisaties hanteren: het gevangeniswezen, de politie en het Openbaar Ministerie. Ik vind dat juist ook bij de rechterlijke macht heel erg van belang, omdat daar het vraagstuk van de onafhankelijkheid speelt. Ik heb het liefst gewoon een rechterlijke macht die zijn eigen broek kan ophouden, zijn eigen problemen oplost en netjes binnen afgesproken financiële kaders blijft. Naarmate de financiële problematiek groter wordt, wordt ook mijn bemoeienis met de rechterlijke macht groter op het onderdeel van de bedrijfsvoering. Niet met de uitspraken; de onafhankelijkheid op dat punt moet altijd zijn gegarandeerd. Maar vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid moet ik er natuurlijk wel op toezien dat de bedrijfsvoering – en daar horen ook de financiën bij – netjes verloopt.
Heel concreet vroeg de heer Van Dam: hoe kijk je dan aan tegen de egalisatiereserve? De financiering van de rechtspraak verloopt via hele duidelijke afspraken en regels die zijn vastgelegd in het Besluit financiering rechtspraak. Daar ligt ook een systematiek aan ten grondslag, de zogeheten PxQ-systematiek, inclusief de wijze waarop ramingsafwijkingen daarin worden verwerkt in eigen vermogen dan wel egalisatierekening. Dat zijn goede regels en in mijn ogen ook objectieve regels, die ervoor zorgen dat we eens in de zo veel tijd afspraken maken, maar in de jaren erna zijn de spelregels dan ook helder. Dat borgt ook de onafhankelijke positie van de rechtspraak.
Onderdeel van die afspraken is dat, indien het eigen vermogen negatief wordt, dit moet worden aangezuiverd door de Minister. Ik kan dat niet leuk vinden, maar dat is onderdeel van de spelregels en dus ook van de gesprekken die ik op dit moment voer. De resultante daarvan zal straks bij miljoenennota voor volgend jaar uw kant opkomen.
Over die systematiek van bekostiging, PxQ, zijn de rechtspraak en ik het met elkaar eens dat we die in beginsel zouden moeten behouden. Die systematiek heeft namelijk grote voordelen. Als het aantal zaken toeneemt, wordt de rechtspraak daarvoor ook meer bekostigd, maar dat betekent ook dat, als er minder zaken zijn, de bekostiging lager is. We kijken wel naar aanpassingen op onderdelen bijvoorbeeld als het gaat om de raming van de aantallen, via het zogeheten PMJ-model. Ook bekijken we hoe in de totale bekostiging rekening kan worden gehouden met investeringen die nodig zijn voor innovaties.
Over innovaties stelde de heer Groothuizen de vraag: hoe zit het met de plannen daarvoor? Noordoost-Nederland heeft de pilot afgerond. Dit betekent dat daar de pilot ook stopt. Een paar maanden terug sprak ik de verwachting uit dat na de zomer dit soort manieren van werken wordt overgenomen in andere arrondissementen. Dat gaat ook gebeuren. Zo wordt bij de rechtbank Oost-Brabant, in samenwerking met de gemeente Eindhoven en verschillende partijen, vanuit zowel het sociale als het strafrechtelijke, justitiële, domein gekeken naar een experiment voor een buutrechter. Die kan niet alleen civiele zaken afwikkelen, maar kijkt ook wat meer naar de multiproblematiek en de strafrechtelijke aspecten; een soort community court-achtig idee, dat we kennen uit de Verenigde Staten. De plannen zijn in voorbereiding en het start na de zomer. Bij de rechtbank Rotterdam is een experiment met wat heet de regelrechter in voorbereiding. De beoogde start daarvan is in september. In de gemeente Den Haag start een experiment met een wijkrechter. Dat start deze zomer. Het heeft steeds een wat andere benaming, maar what's in a name? Het gaat uiteindelijk om nieuwe vormen van rechtspraak, dichter bij mensen in wijken, die hopelijk leiden tot effectievere afdoening die wat meer problemen oplost.
Mevrouw Buitenweg stelde een vraag over de instroom. Wij zien een dalende instroom als het gaat om het aantal zaken bij de rechterlijke macht. Hoe moeten wij dat nu precies wegen en taxeren? Ik denk dat daar niet één duidelijk antwoord op mogelijk is, omdat de fluctuaties in de instroom van heel veel dingen afhankelijk zijn. Het zou te eenvoudig zijn als wij de vlag uithangen en zeggen: er zijn minder zaken voor de rechtbank, dus kennelijk zijn er minder conflicten, hiep, hiep, hoera. Het kan een van de redenen zijn voor de daling van de instroom. Dat zou ik heel erg toejuichen. Het betekent dat er misschien minder geschillen zijn of dat de geschillen op een andere, gemakkelijker, manier en meer vroegtijdig in het proces minnelijk worden opgelost. Ook daar ben ik voorstander van. Ik vind dat de gang naar de rechter echt een laatste redmiddel moet zijn en niet de eerste greep bij een ruzie. Dat zijn positieve ontwikkelingen, maar wij moeten natuurlijk ook steeds kritisch zijn en ons afvragen of er niet andere oorzaken aan ten grondslag liggen. Dat is een van de redenen waarom wij daar eens in de zoveel jaar onderzoek naar laten doen door het WODC. Dat kijkt dan naar de vraag hoe geschillen in Nederland precies worden beslecht en wat de meningen daarover zijn van betrokken partijen.
Dan de rechtsbijstand. Dat is een ander groot dossier. Ik heb de opdracht meegekregen vanuit het regeerakkoord om dat nu eens wat fundamenteler tegen het licht te houden. Ik denk dat ik niet van mening verschil met de woordvoerders die er kritische vragen over stellen en zeggen dat het huidige stelsel piept en kraakt. Ik ben alleen van mening dat je, als je daar voor de lange termijn een goede oplossing voor wilt, niet aan kleine knopjes moet draaien, maar naar een wat fundamenteler stelselherziening toe moet. Dat geldt zeker gezien de opdracht dat het moet binnen de huidige financiële kaders. Ik vind dat een goede opdracht, omdat ik denk dat Nederland al relatief vrij veel geld uittrekt voor de rechtsbijstand. Ik ben eigenlijk zeer positief gestemd. De heer Van Nispen refereerde aan het Gerbrandydebat vorige week. Natuurlijk sta je dan tegenover de sociale advocatuur en tegenover advocaten die zeggen «er moet nu echt wat gebeuren». Dat begrijp ik ook. Er wordt dan ook gedemonstreerd. Maar als ik kijk naar de argumenten die over tafel gaan en de mogelijke oplossingsrichtingen die ook vanuit de advocatuur worden aangedragen, zie ik ook heel veel raakvlakken en gemeenschappelijkheid voor zo'n nieuw stelsel. Ik ben daar nog steeds positief over gestemd.
De heer Van Nispen vroeg: waarom krijgen sociale advocaten dan niet nu al een redelijker vergoeding? Hij vroeg ook of ik vind dat de vergoeding op dit moment redelijk is. Ik heb in een eerder debat al gezegd dat ik het wel eens ben met het rapport-Van der Meer dat, als je kijkt naar de puntensystematiek, dit in lang niet alle gevallen overeenkomt met het geleverde werk. Ik vind ook voor de lange termijn dat je, als je de sociale advocatuur wilt behouden en ook aantrekkelijk wilt houden, wel moet streven naar een eerlijke en rechtvaardige vergoeding voor de mensen die daar werken. Maar het is in mijn ogen wel onderdeel van het grotere geheel. Dat betekent ook, als je dat wilt doen, dat het aantal zaken waarin men uiteindelijk een toevoeging krijgt naar beneden moet. Ik zie daar mogelijkheden voor door veel meer in te zetten op preventie, door veel meer af te vangen en wellicht door op een aantal rechtsgebieden te kijken naar andere vormen van rechtsbijstand. Maar de twee gaan wel hand in hand.
De voorzitter:
Dat leidt tot een interruptie van de heer Van Nispen, die een van de weinigen is die er nog een heeft.
De heer Van Nispen (SP):
Die ga ik toch nu inzetten, voorzitter. Iedereen die de demonstrerende advocaten vorige week heeft gesproken, snapt hoe urgent de situatie is. Kantoren dreigen failliet te gaan. Er zijn advocaten die zichzelf niet meer kunnen uitbetalen. Het zijn ondernemers, die er niet meer van kunnen leven. Het is doelbewust afknijpbeleid geweest van de afgelopen jaren om de sociale advocatuur onder druk te zetten. Er is geen jonge aanwas. Het beroep vergrijst en de idealisten dreigen hun vak niet meer te kunnen uitoefenen. Als de Minister dan zegt «er zijn heel veel goede ideeën om het aantal zaken naar beneden te brengen», doe ik ook mijn duit in het zakje. Ik heb zelf voorgesteld om een huis van het recht op te richten. Daar gaan we naar kijken. Maar een van de oplossingen is ook: betere wetten maken. Dat proberen we hier toch al jaren? Natuurlijk vloeien er veel rechtszaken voort uit een Wet maatschappelijke ondersteuning die heel veel gebreken kent. Dat proberen we al jaren en ik wil niet dat de Minister het afhankelijk maakt van dat wij hier met zijn allen betere wetten maken of hardwerkende idealisten, ondernemers, een eerlijke vergoeding krijgen voor het werk dat zij doen. Dus ik snap werkelijk niet waarom de Minister dit voorwaardelijk maakt en waarom die volgorde erin zit.
Minister Dekker:
Als je kijkt naar het hele stelsel van de rechtsbijstand, dan moet je kijken naar een totaaloplossing. Onderdeel van die totaaloplossing is een eerlijke vergoeding voor het werk geleverd door sociaal advocaten. Een ander onderdeel is uiteindelijk ook minder zaken die leiden tot een rechtszaak, waarbij rechtsbijstand moet worden geregeld. Ik zie daar mogelijkheden toe, maar als je het goed wilt doen, pak je het wel allemaal in één keer mee. Ik proef wel een gezond-kritische houding – ik wil niet zeggen cynisme – over het feit dat, als je zegt «we moeten toegaan naar betere wetten», dit iets zeer weerbarstigs is. Daar streven we al heel erg lang naar. Ik denk dat het wel helpt in het voorkomen van rechtszaken, maar dit gaat niet de panacée worden voor het probleem. Ik kijk veel meer naar de voorkant. Ik heb ook al eerder iets gezegd over het idee van huizen voor het recht, wellicht in een andere variant. Het gaat om het idee dat je een veel sterkere eerste of misschien wel nulde lijn krijgt. Daarbij zou in mijn ogen de oplossing ook niet automatisch een juridische oplossing moeten zijn, want van heel veel zaken die ik nu voorbij zie komen waarbij rechtsbijstand wordt verleend, denk ik: waarom is dat niet in een veel vroeger stadium anders opgelost, met betere schuldhulpverlening of met de aanpak van problemen in gezinnen en conflicten die daar spelen die heel erg samenhangen met multiproblematiek? Daar geloof ik wel in. Dat is ook zeker iets wat we daarin meenemen, maar nogmaals: als je het echt goed wilt doen, moet je het in zijn totaliteit aanpakken. Op dit moment vind ik het niet verantwoord om te zeggen: we kijken alleen naar de vergoeding van advocaten. Dat doen we eerst en dan gaan we vervolgens kijken hoe we het aantal zaken naar beneden kunnen brengen. Wat mij betreft hangt dit met elkaar samen.
De voorzitter:
Meneer Van Nispen: een vervolgvraag, maar geen vervolgtoespraak.
De heer Van Nispen (SP):
Het hoeft niet onvermijdelijk te zijn. Er is niemand die niet wil meedenken over de vraag hoe het aantal zaken op een verantwoorde en duurzame wijze kan worden opgelost. Maar waarom maakt de Minister daar nu afhankelijk van? Waarom zegt de Minister: er is nu geen eerlijke vergoeding en ik streef naar vermindering van het aantal zaken? Wanneer kan dan de advocatuur en kunnen de mensen die hun recht moeten halen – want daar gaat het om, de rechtzoekenden – die eerlijke vergoeding wel tegemoet zien? Is dat na het zomerreces of eind van dit jaar? Maar wanneer gaan wij dan de aanbeveling van de commissie-Van der Meer overnemen, ervan uitgaande dat de Minister slaagt in zijn opzet om het aantal zaken te verminderen? Want daar heeft hij zelf ook heel veel vertrouwen in.
Minister Dekker:
Dat vind ik een terechte vraag. Ik heb eerder al toegezegd dat ik in ieder geval de contouren van zo'n nieuw stelsel snel na de zomer naar uw Kamer wil brengen. Bij die contouren hoort ook een concrete planning van welke stappen je dan precies wanneer neemt. Ik voel de urgentie net zo goed als de heer Van Nispen. Dit is echt een van mijn grote prioriteiten. Ik zit ook wekelijks met de mensen om tafel om te bezien of er nog steeds voldoende voortgang in zit. Liggen we nog steeds op schema? De kans op vertraging proberen we echt zo veel mogelijk weg te halen. Maar ik wil ook niet één onderdeel eruit halen en daar een soort sprintje op inzetten. Ik wil het echt in zijn totaliteit bekijken.
De voorzitter:
Gaat u verder en houdt u de staccatostijl ook een beetje in de gaten.
Minister Dekker:
Ik kan heel staccato zijn. Er werd een vergelijking gemaakt met andere vormen van juridische bijstand en hulpverlening die wij zelf inhuren, soms ook als Rijk. Dat zit in het commerciële circuit, kan ik direct aan de heer Van Nispen meegeven, en daar liggen de uurvergoedingen echt fors hoger.
De heer Van Dam vroeg heel specifiek...
De heer Van Nispen (SP):
Voorzitter...
De voorzitter:
Sorry, maar u zult uw vraag voor de tweede termijn moeten bewaren.
Minister Dekker:
De heer Van Dam stelde een specifieke vraag over de uitgaven voor de rechtsbijstand en de fluctuaties die hij daarin ziet. Die worden veroorzaakt door bijvoorbeeld schommelingen in de instroom. Die schommelingen hingen de afgelopen jaren voor een deel samen met de instroom van asielzoekers; daar kun je je wel iets bij voorstellen. Soms kwam het ook door economische ontwikkelingen of door wijzigingen in het incassobeleid. Als wij uitgaan van stabiel budget en van de budgettaire kaders voor de komende jaren, dan moet je eigenlijk door die fluctuaties heen kijken. Als er sprake is van onderuitputtingen in enig jaar, zoals die in het verleden hebben plaatsgevonden, vallen die, net als onderuitputtingen op heel veel andere budgetten, vrij voor het generale beeld. Dat betekent ook dat je, als je tegenvallers hebt binnen de huidige systematiek, bijvoorbeeld besparingsverliezen omdat plannen niet op tijd kunnen worden gerealiseerd, daar moet bijplussen. Dat is de systematiek zoals we die hanteren bij de rechtsbijstand.
Voorzitter. Dan de DJI en de achterkant van de strafrechtsketen; ik pak de reclassering daar ook maar even bij. Mevrouw Buitenweg maakte een terecht punt en sprak in wat bredere zin over de werkdruk. Ik zie dat heel pregnant ook in de detentiesector. Neem bijvoorbeeld de forensische zorg waar dat heel erg speelt en waarover ook een aantal kritische inspectierapporten liggen. Ik ben op dit moment in gesprek met de sector om te kijken wat we daaraan kunnen doen. Ik kom op de vrij korte termijn, ik verwacht volgende week, met een brief op dit punt ten behoeve van het algemeen overleg Tbs. Maar ik zie het ook in de gevangenissector, in de reguliere penitentiaire instellingen.
Wat is de oorzaak van die werkdruk? Om te beginnen moet je je dan afvragen of de vergoeding voldoende is voor het werk wat daar voor staat. Soms kan daar wat aan verbeteren, maar soms is die vergoeding ook best prima in orde. Wat zijn dan andere oorzaken van werkdruk? Ik denk dat we op dit moment heel erg last hebben van de krapte op de arbeidsmarkt. Dat is niet alleen maar een justitieprobleem; je merkt het ook in de zorg en het onderwijs. Dat betekent dat er geld is om vacatures te vervullen, maar geen goede mensen die die vaste banen te kunnen bezetten. Ook dat levert werkdruk op waarvoor ik met de organisaties om de tafel zit en ga zitten.
Mevrouw Buitenweg heeft specifiek gevraagd naar de kosten van de huisvesting bij DJI. Daar hebben we meevallers gehad. Bij de start van het masterplan heeft het Rijksvastgoedbedrijf een raming afgegeven van de uitvoeringskosten. Die zouden samenhangen met de verkoop. Die kosten zijn uiteindelijk meegevallen. De hoger uitgevallen besparingen hebben te maken met de herziening van het huisvestingsstelsel van het Rijk en niet zozeer met de sluitingen vanwege het masterplan. Het surplus is inmiddels ingezet in de begroting en die is in 2016 door uw Kamer goedgekeurd.
Een ander terrein waarop we niet te maken hebben met meevallers maar met tekorten, is de reclassering. In het onlangs gehouden AO Reclassering heb ik aangegeven dat ik daarover graag het gesprek aanga met de drie reclasseringsorganisaties om te kijken of we wat kunnen doen aan de gevoelde krapte. Ik heb u ook beloofd daarop terug te komen met een brief, als dat gesprek een uitkomst zou hebben. De vraag of er een relatie is met Ruim Baan, kan ik ontkennend beantwoorden. De tekorten zitten namelijk met name aan de achterkant, bij het toezicht, terwijl Ruim Baan de bekostigingssystematiek betreft die we toepassen bij het uitbrengen van adviezen door de reclassering. Dat zijn verschillende taken.
De heer Van Nispen vroeg nog: kan Dekker vandaag meer uitsluitsel geven over de capaciteit en de eventuele sluitingen? Het antwoord daarop kan heel kort zijn: nee. Het is geen verrassing dat we overcapaciteit hebben. Ik zie ook dat dat heel veel druk op de organisatie legt en heel veel onzekerheid met zich meebrengt voor personeel dat daar werkzaam is. Ik wil ook echt voor de zomer nog met een standpunt daarover naar uw Kamer komen, maar als we dat zorgvuldig willen doen, lijkt het me goed dat ik daar vandaag even niets meer over zeg dan dit.
Helemaal ter afronding kom ik op de beschouwende vraag die mevrouw Buitenweg stelde naar aanleiding van de Monitor Brede Welvaart. Dit gaat eigenlijk over het hart en over de vraag waar ik dagelijks mee bezig ben: hoe zorgen we er nou voor dat we dat vertrouwen in de rechtsstaat bewaren? Ik ben het met haar eens dat we niet op onze lauweren moeten rusten. Uit de Monitor Brede Welvaart en uit heel veel andere onderzoeken blijkt weliswaar dat het vertrouwen in de rechtsstaat en in rechters gemiddeld genomen goed is, maar onder de cijfers zie je wel degelijk verschillen tussen bijvoorbeeld inkomensgroepen of tussen mannen en vrouwen. U noemde zelf het voorbeeld van de veiligheid. Soms is het wel verklaarbaar, maar dat is niet om het goed te praten of bedoeld als excuus: wij weten dat het vertrouwen van lagere inkomensgroepen in publieke instituties doorgaans lager is. Dat lossen we niet een-twee-drie op. Wij zien ook dat het gevoel van veiligheid bij vrouwen lager ligt. Dat heeft misschien te maken met een gevoelde kwetsbaarheid, en misschien ook wel met een reële kwetsbaarheid en met verschillen tussen mannen en vrouwen. Maar je wilt natuurlijk wel langjarig bekijken of daar ontwikkeling in zit. Als de verschillen toenemen, dan is daar wat aan de hand en dan zou je daar op moeten acteren. We zullen proberen om het verschil af te laten afnemen of het over de gehele linie beter te maken. Neem veiligheid. Als ik van Hollands Spoor naar huis loop, voel ik mij prima. Mijn vrouw wordt nog weleens bij wijze van spreken lastiggevallen. Die genderverschillen wis je niet uit. Het enige wat je kunt doen, is ervoor zorgen dat het centrum van Den Haag wat veiliger wordt. Daar wordt door heel veel partijen heel erg op ingezet.
De voorzitter:
Dank u, Minister. Bent u daarmee aan een afronding gekomen? Dan komen we bij de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, aan wie niet heel direct vragen zijn gesteld.
Staatssecretaris Harbers:
Daarmee help ik uw tijdsprobleem op te lossen. Ik heb geen vragen meer te beantwoorden.
De voorzitter:
Dan bent u bij dezen mijn favoriete bewindspersoon in deze ruimte. Wij gaan onmiddellijk door naar de tweede termijn. Ik stel voor die te beperken tot twee minuten per fractie. U kunt moties indienen, maar u kunt dat ook niet doen. Voor de duidelijkheid: er zal in de tweede termijn van het kabinet meteen een appreciatie worden gegeven en de stemming over de moties zal volgende week plaatsvinden.
Als eerste geef ik het woord aan mevrouw Helder van de PVV.
Mevrouw Helder (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Ik dank de bewindspersonen voor het beantwoorden van veel vragen. De Minister heeft gezegd op zeer korte termijn met een brief te komen over het meetellen van de aspiranten in de capaciteit en daarmee in de bekostiging van de politie. Ik wacht dat af.
Over de politie en de financiën zegt de Minister dat dat op orde is. Ik ben daar blij mee, als dat zo is, maar ik wil toch een puntje maken, want ik wil de garantie dat de politie niet wordt veroordeeld tot een herstelplan plus toezicht van het Ministerie van Financiën als die ondergrens in zicht komt. Er hoeft maar één grote tegenvaller te zijn, of de politie moet de tekorten op andere posten binnen het ministerie aanvullen, en dan zitten we – lees: de politie – dadelijk weer met de gebakken peren. Ik zou graag van de Minister de garantie willen, een flinke toezegging mag ook, dat dat niet gaat gebeuren.
Dan de criminaliteitscijfers: het rapport van het WODC is ophanden. Ik wacht dat af, maar wel een beetje met samengeknepen billen, want cybercrime maakt een heel groot deel uit van de snel stijgende criminaliteit. Ik heb begrepen dat slechts 7% aangifte doet. Daarmee samen hangt ook een beetje de vraag welke begrippen gehanteerd worden: ophelderingspercentage, aangepakte criminele samenwerkingsverbanden. In de volksmond denken mensen: fijn, opgepakt, veroordeeld, de daders achter tralies. Dat is niet zo. Het hangt samen met het vertrouwen dat mensen hebben. En met vertrouwen gaat de aangiftebereidheid omhoog. Dus ik zou toch een lans willen breken voor het hanteren van begrippen die in de volksmond ook echt duidelijkheid geven.
Helemaal tot slot het NFI. Ik ben het helemaal eens met de principiële discussie. Collega Van Nispen heeft daar al vaker over gesproken en ik namens mijn fractie ook: het begon namelijk met het uitbesteden van specialistisch, duur onderzoek, bijvoorbeeld de handschriftanalyse. Daar was mijn fractie het wel mee eens, maar beslist niet met wat we nu horen: daar waar het goedkoper en misschien zelfs beter kan. Het NFI is wat mijn fractie betreft hét instituut en dat zou zo moeten blijven.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Van Dam van de CDA-fractie.
De heer Van Dam (CDA):
Voorzitter, ik wil twee punten maken. In de eerste plaats wil ik nog even naar aanleiding van het antwoord van de Minister voor Rechtsbescherming wijzen op het punt van het eigen vermogen. Uit de begroting blijkt dat het eigen vermogen – en dat is meerjarig aan de orde – van verschillende organisaties kleiner wordt gemaakt, om aan geld te komen om de tent draaiende te houden. Dat speelt niet alleen bij de rechtspraak maar ook op andere terreinen: politie, andere organisaties. Ik wil toch opmerken dat mijn fractie daar bijzondere aandacht voor heeft, omdat het ook meteen de kwetsbaarheid van die organisaties aangeeft: zodra er een tegenslag is, zullen ze met de pet in de hand naar de Minister moeten. Ik wil er aandacht voor vragen om het zelfstandige karakter van die organisaties, soms bij de rechtspraak of anders in de vorm van een agentschap, in stand te houden.
Mijn tweede punt is het mobiliteitsbeleid binnen het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Ik heb een motie voorbereid omdat ik het echt heel erg van belang vind om dat van de kant te krijgen. Het gaat mij niet om de details, want ik ben hier niet voor de details van dat soort dingen. Het gaat mij er wel om dat we er zicht op hebben dat dat tot stand komt. Daarom de volgende motie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat incidenten die zich in het Justitiedomein voordoen deels hun oorzaak lijken te vinden in het gesloten karakter van de betrokken organisaties;
overwegende dat het Ministerie van Justitie en Veiligheid alsmede alle daaronder ressorterende organisaties gebaat zijn bij een modern en actief loopbaan- en mobiliteitsbeleid dat bijdraagt aan ontkokering en een gedeelde ambitie om de Nederlandse rechtsstaat optimaal te laten functioneren;
verzoekt de regering een JenV-breed loopbaan- en mobiliteitsbeleid op te stellen, met name voor de top van het kerndepartement en de daaronder ressorterende organisaties, waar mogelijk passend bij het rijksbrede beleid, en de Kamer hierover te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Dam. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 10 (34 950-VI).
De heer Van Dam (CDA):
Dank u wel.
De voorzitter:
Dan is het woord aan de heer Van Oosten van de VVD.
De heer Van Oosten (VVD):
Voorzitter. In de eerste plaats ga ik in op de werkvoorraad bij het Openbaar Ministerie. Ik spreek de Minister aan – via u natuurlijk – op de urgentie van het probleem. Want uiteindelijk raakt het toch wel het vertrouwen van de Nederlander in het functioneren van de rechtsstaat als je vaststelt dat iemand die wordt verdacht van het plegen van misdrijven, meerdere zelfs, uiteindelijk niet wordt berecht en dus ook niet wordt veroordeeld. De Minister zegt: in het najaar gaan we alles onderzoeken, nauwlettend bekijken, inventariseren enzoverder. Het liefst had ik gewoon vastgesteld dat dat al gedaan was en dat we nu dit en dit gaan doen. Dat is niet mogelijk, maar wil de Minister dan toezeggen dat kort na het reces een klein briefje kan komen over de voortgang van het overleg dat wordt ingezet. Misschien kunnen we die afspraak maken, want ik wil echt wel even de vinger aan de pols houden.
Het tweede punt betreft het NFI. Ik hoop dat ik daar nog de tijd voor heb. De Minister lijkt wat aarzelend om wat meer informatie te geven over de onderdelen waar het NFI zich over buigt en waar ook andere laboratoria in het land wellicht kennis over hebben. Ik leg dit zo uit. We krijgen die informatie – tenminste, ik vraag of ik dat goed begrepen heb – en we kunnen dan in het najaar een wat uitgebreidere brief ontvangen, zodat we met elkaar de discussie kunnen voeren over hoe we het forensisch onderzoek in ons land kunnen optimaliseren. Daar gaat het mij uiteindelijk om. Volgens mij is het ons daar allemaal om te doen. Heb ik dit alles juist begrepen? Als dat zo is, wil de Minister daar dan gelijk in meenemen langs welke weg hij uitvoering gaat geven aan de afspraak in het regeerakkoord waarin wordt gerefereerd aan forensisch onderzoek, in het bijzonder bij kindermishandeling. Ik hoor graag hoe we dat gaan doen.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik kijk naar de leden van D66. Wie voert het woord? Dat is mevrouw Den Boer.
Mevrouw Den Boer (D66):
Dank u wel, voorzitter. Ik wil nog even mijn dank uitspreken aan de rapporteurs. Ik heb dat gisteren in camera gedaan, maar ik doe het nu ook nog plenair. En natuurlijk ook heel erg veel dank aan de ondersteuning. Er zijn forse stappen gezet in het ministerie en ook door het ministerie. Maar vandaag heb ik gezien dat er op het gebied van diversiteitsbeleid misschien nog wel wat te doen valt.
Ten aanzien van de politie. De helft van de begroting van JenV gaat naar de politieorganisatie. Dat maakt de focus op deze organisatie toch ook best belangrijk. We kijken reikhalzend uit naar de kabinetsreactie op de evaluatie van de Politiewet 2012. We hopen dat de Minister ook ziet dat de politie niet als een slagschip moet gaan bewegen, maar als een vloot met heel veel bootjes onder een eenduidige aansturing. Dat betekent dat de politie ook wendbaar, flexibel en alert op nieuwe ontwikkelingen moet zijn, bijvoorbeeld op het gebied van criminaliteit.
Dat geldt ook voor politieonderwijs. Ik heb de Minister rijkelijk horen citeren uit zijn eigen beleidsreactie van 7 juni. Dat was heel mooi natuurlijk. Dat heb ik ook allemaal gezien. Ik licht één puntje uit zijn beantwoording, namelijk de rol die de onderwijsinspectie speelt. Kan de Minister nader toelichten hoe de Inspectie JenV samenwerkt met deze onderwijsinspectie?
Dank u wel.
De voorzitter:
U heeft nog ongeveer 40 seconden, meneer Groothuizen.
De heer Groothuizen (D66):
Dat gaat lukken, voorzitter. Ik beperk het daartoe. Dank voor de toezegging dat de Minister gaat kijken naar de financiering bij het OM en de rechtspraak voor zover het over de voorraad gaat. Daar ben ik blij mee.
Waar ik minder blij mee ben is het antwoord op de vraag – volgens mij was het nauwelijks een antwoord – over het ophelderingspercentage. Waar gaat het om? Het gaat erom dat mensen daadwerkelijk worden bestraft. Dat doen we in een keten. Dat woord gebruiken we ook. Die keten is een trechter: breed aan de bovenkant en smal aan de onderkant. Die eindigt in onvoorwaardelijke veroordelingen. De Minister zegt nu dat hij meet aan de bovenkant van de trechter. Daarmee doet hij geen recht aan de werkelijkheid. Dat is raar. Waarom houdt de Minister hier toch aan vast? Zou het niet wijs zijn om dit een keer op een andere manier in te richten, zodat we inderdaad, zoals mevrouw Helder ook zei, recht doen aan wat er echt gebeurt in de strafrechtketen?
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Van Nispen van de SP-fractie.
De heer Van Nispen (SP):
Ik wil mij volledig aansluiten bij die laatste vraag. Die is namelijk zeer terecht. De zorgen van de SP over de problemen in de strafrechtketen zijn natuurlijk vandaag niet weggenomen. Daar komen we nog vaker over te spreken, bijvoorbeeld over die duizenden kansrijke zaken die op de plank liggen.
Waar we ook nog vaker over te spreken komen, is het Nederlands Forensisch Instituut. Voor vandaag ben ik inderdaad tevreden met de gedane toezeggingen, onder andere over het in kaart brengen wat de gevolgen zijn van het feit dat het budget voor dit jaar al per 1 mei op was. Wat zijn bovendien de gevolgen van het strenger prioriteren door de politie van het insturen van de sporen? Daar ben ik echt uiterst nieuwsgierig naar. Ik hoop inderdaad dat er nadere visie komt van de Minister op de toekomst van het forensisch onderzoek. We moeten daar een goed debat over voeren.
Dan kom ik bij de Minister voor Rechtsbescherming. Het is mooi dat hij zegt dat we iets eraan moeten doen als een vergoeding niet redelijk is. Na de zomer komt hij met de contouren en daar zit dan ook een voortgang in van de vergoeding van Van der Meer. Ik vind het belangrijk om daar vandaag toch een duidelijke uitspraak van de Kamer over te vragen. Daarom dien ik de volgende motie in.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de Minister voor Rechtsbescherming zelf heeft gezegd dat de vergoeding voor sociaal advocaten nu niet redelijk is, maar dat er pas een eerlijke vergoeding aan rechtsbijstandverleners betaald kan worden zodra de Minister erin is geslaagd het aantal zaken terug te brengen om binnen het budget te blijven;
verzoekt de regering zo snel mogelijk met een voorstel te komen om het punttarief voor sociaal advocaten te verhogen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Nispen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 11 (34 950-VI).
De heer Van Nispen (SP):
Zo'n redelijke vergoeding is natuurlijk in het belang van de mensen die hun recht moeten halen. Het gaat om idealisten die dit belangrijke vak moeten kunnen blijven doen.
Tot slot vind ik het in het kader van het afleggen van verantwoording terecht om te vragen wat nou het uurtarief is van advocaten die uiteindelijk door de overheid betaald worden. Daarom de volgende motie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
van mening dat waar sprake is van besteding van belastinggeld daarover dus ook verantwoording moet worden afgelegd;
verzoekt de regering openheid te geven over het uurtarief dat door de overheid vergoed wordt in verband met de inschakeling van een advocaat door en voor ambtenaren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Nispen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 12 (34 950-VI).
De heer Van Nispen (SP):
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is ten slotte het woord aan mevrouw Buitenweg van de GroenLinksfractie.
Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. Ik sluit me erg aan bij mijn collega wat betreft de rechtsbijstand. Ik vind het een gek verhaal om te zeggen dat er minder zaken moeten zijn. Ik zal het vergelijken met de sociale rechtsbijstand. Je zegt ook niet tegen mensen: als we echt vinden dat u niet het minimum heeft, gaan we toch pas het sociale minimum verhogen als er minder mensen zijn die recht hebben op rechtsbijstand. Dat zou een heel gekke kronkel zijn. Die kronkel zie ik hier in de redenering van de Minister.
Ik ben tevreden dat we meer gaan kijken naar de keten, naar de doorstroom van het OM, maar ik vind dit ongelofelijk laat. Ik begrijp dat er pas eind van het jaar de eerste reacties op zijn. Dus ik wil heel graag iets meer duidelijkheid over het tijdpad van de Minister.
Ten slotte heb ik een motie over de Monitor Brede Welvaart, die simpelweg voor zichzelf spreekt.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat uit de Monitor Brede Welvaart 2018 blijkt dat in vergelijking met andere bevolkingsgroepen laagopgeleiden, mensen met een niet-westerse migratieachtergrond en vrouwen minder welvarend zijn;
overwegende dat de toegang tot het recht voor alle mensen moet worden gewaarborgd;
verzoekt de regering te onderzoeken wat de impact is van de relatief lagere welvaart van laagopgeleiden, van mensen met een migratieachtergrond en van vrouwen op hun toegang tot het recht, indicatoren te geven om toekomstige ontwikkelingen te duiden en de Kamer hierover te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Buitenweg. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 13 (34 950-VI).
Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):
Ik zag enige irritatie bij de Minister over het punt van de diversiteit dat wij opbrachten...
De voorzitter:
Uw tijd gaat wel door, mevrouw Buitenweg.
Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):
Zal ik het dan maar voor het verslag zeggen? Dan kan de Minister het later nalezen. Het is opvallend dat dat zo veel irritatie oproept. Wat voor mij belangrijk is, is dat je zorgt dat het op al die verschillende niveaus is en dat er ook enige reflectie is. Juist wanneer het gaat over geld en de verdeling van de macht, moet je dit onderwerp meenemen. Ik geloof heus dat er aandacht is voor meer diversiteit. Dat vind ik van belang, maar ik zie het juist bij zulk soort functies vaak nog niet terug. Dat was eigenlijk de reden om het te noemen. Maar het feit dat dit zo veel irritatie opriep, vond ik eigenlijk heel veelzeggend.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik kijk naar rechts. Hoeveel tijd heeft u nodig? U heeft nog niet alle moties.
Minister Grapperhaus:
Ik wou meteen doorgaan, als u dat goedvindt. Want ik wilde eigenlijk meteen met het laatste beginnen en via u tegen het lid Buitenweg zeggen dat er geen enkele irritatie is. Integendeel, ik heb nog eens uitgedragen dat ik zelf geloof in diversiteit. Ik vind dat erg belangrijk. Ik veroorloofde mij de kwinkslag dat het ook in het teken van de diversiteit was dat ik hier voor het eerst met alleen maar mensen uit één groep zit, namelijk met blanke of witte mannen.
Nu even de vragen.
Mevrouw Helder heeft gevraagd naar de politie en de financiën. De algemene reserve van de politie stond in 2015 op 156 miljoen euro, in 2016 op 103 miljoen euro en in 2017 op 168 miljoen euro. Die stijging is tot stand gekomen door een andere sturing op exploitatie en integratie van de Politieacademie. Door het vervallen van de bestemmingsreserve ICT ultimo 2017 staat de algemene reserve gelijk aan het eigen vermogen. Dat geeft heel duidelijk aan dat er geen noodzaak is voor een herstelplan.
De voorzitter:
Er is een interruptie van mevrouw Helder van de PVV.
Mevrouw Helder (PVV):
Ik heb niet gezegd dat er de noodzaak is van een herstelplan, ik wil dat juist graag voorkomen. Ik ben bang dat de situatie, als er één grote tegenvaller komt of als er tekorten binnen het ministerie opgelost moeten worden waar de politie, plat gezegd, ook de portemonnee voor moet trekken, weer penibel wordt. Ik hoor graag de flinke toezegging dat dat niet gaat gebeuren.
Minister Grapperhaus:
De vooruitzichten zijn dat dat niet gaat gebeuren. Dat is wat ik kan zeggen.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Minister Grapperhaus:
Ik kom terug op die cybercrime. Dat WODC-onderzoek over minder zichtbare criminaliteit komt in de tweede helft van 2018. Cybercrime zit voor een deel in de Veiligheidsmonitor. Na dat onderzoek gaan we bekijken hoe we dat er nog beter in kunnen krijgen. Het staat apart genoemd in de Cybersecurity Agenda. Ik zie het als een belangrijk speerpunt dat we die nieuwe vormen van cybercrime goed in de peiling houden en dus in de monitor moeten bijhouden.
De heer Van Dam heeft een motie ingediend over het mobiliteitsbeleid. Het oordeel daarover laat ik graag aan de Kamer, want de motie congrueert met datgene wat ik zei dan wel beoogde te zeggen. In de motie wordt gesproken van «waar mogelijk passend bij het rijksbrede beleid», maar ik zou denken dat «passend bij het rijksbrede beleid» beter is. Ik wil geen enkele wanklank laten horen. Ik laat het oordeel over de motie aan de Kamer, maar ik zou het prima vinden als de woorden «waar mogelijk» worden geschrapt.
De voorzitter:
De heer Van Dam wil daar nog kort op reageren.
De heer Van Dam (CDA):
Ik ben gaarne bereid om die woorden te schrappen.
De voorzitter:
Het oordeel over de motie is aan de Kamer.
De heer Van Oosten (VVD):
Wordt het naar het oordeel van de Minister anders dan wat hij nu doet? Kortom, verandert er wezenlijk iets of niet? Ik wil weten waar ik over moet stemmen. Dat is me nu niet helemaal duidelijk.
Minister Grapperhaus:
Ik heb uiteengezet hoe het loopbaan- en mobiliteitsbeleid bij JenV is vormgegeven. Ik moet zeggen dat ik daarvan veel herken in de motie, maar als Minister van Justitie en Veiligheid wil ik hardop zeggen dat ik de strekking van de motie zodanig vind dat ik het oordeel erover aan de Kamer kan laten. Kortom, ik vind het een hele mooie tekst.
De voorzitter:
De Kamer mag zelf weten of het ondersteuning van bestaand beleid dan wel overbodig is. Meneer Van Dam, kort.
De heer Van Dam (CDA):
Heel kort. Ik wil juist lezen hoe het is om te checken wat het antwoord is op de vraag van de heer Van Oosten. In die volgordelijkheid zie ik het. Voor dit moment ben ik zeer tevreden met de toezegging van de Minister.
De voorzitter:
De Minister gaat verder met zijn beantwoording.
Minister Grapperhaus:
Ik zeg de heer Van Oosten toe dat ik na het reces met een voortgangsbriefje kom over de zaken die te lang bij het OM zouden blijven liggen waardoor die niet-ontvankelijkheid ontstaat. Die analyse wordt gemaakt. In september hebben we daar een voortgangsbriefje over.
De heer Van Oosten vroeg of mijn woorden over het NFI erop neerkomen dat we met elkaar gaan kijken hoe we het forensisch onderzoek gaan optimaliseren. Ik denk dat dat – als de heer Van Oosten mij wil vergeven – niet helemaal een zuivere vraagstelling is. Het NFI optimaliseert het forensisch onderzoek op een voortreffelijke wijze, maar Kamer en kabinet willen meer kijken naar manieren om de capaciteitsbehoefte die er in de praktijk is en die in wezen een compliment is voor het goede werk van het NFI, te optimaliseren. Daar zal die brief van na het reces en de discussie met de Kamer over gaan. Dat geldt in den brede. Hoe kunnen we die one-stop shop het beste inzetten? Wat doet het NFI en wat kunnen marktpartijen doen of op afzienbare termijn ontwikkelen? Hoe zou je dat optimaal kunnen uitzetten om de grootst mogelijke capaciteit van de beste kwaliteit te realiseren?
De voorzitter:
Een korte verduidelijking, meneer Van Oosten.
De heer Van Oosten (VVD):
Dank voor de toezegging van een brief. Het gaat mij echt om het optimaliseren van het forensisch onderzoek en de resultaten die daarbij kunnen worden geboekt. Ik zeg dat zo expliciet, omdat de Minister het woord «optimaliseren» sec voor het NFI lijkt te gebruiken. Sterker nog, de Minister antwoordt mij: bij het NFI is er inmiddels een geoptimaliseerd proces voor drugsonderzoeken. Ik stel vast dat het antwoord verdergaat: die drugsonderzoeken kun je met dezelfde kwaliteit goedkoper extern inkopen. Dat betekent dat wij dus meer van dat soort onderzoeken kunnen doen en dus meer resultaat kunnen behalen met dezelfde financiële inzet. Daarmee doe ik niks af aan de kwaliteit die het NFI levert, maar vraag ik mij wel af of dat de meest optimale inzet is van het geld dat wij besteden aan forensisch onderzoek. En daar wil ik graag een discussie over voeren, want daar gaat het mij om.
Minister Grapperhaus:
Ik meen dat ik in de zojuist geformuleerde vraag ook dit punt heb ingesloten.
Mevrouw Den Boer heeft gevraagd naar de rol van de onderwijsinspectie. Ik kan daar op dit moment niet veel meer aan toevoegen dan dat ik al gezegd heb, namelijk dat de onderwijsinspectie door de Inspectie J en V wordt betrokken bij de kwaliteitscriteria en kwaliteitsbeoordeling van het onderwijs van de Politieacademie.
De heer Groothuizen vond mijn antwoord over het ophelderingspercentage niet helemaal uitkomen op het punt waar het hem om gaat. Als je onderaan die trechter kijkt naar het aantal zaken dat leidt tot... Daarmee kom ik op de vraag: tot wat, tot een vrijspraak, tot een veroordeling? Je kunt maatschappelijke discussie hebben over de vraag of je bij het ophelderingspercentage, aan het eind van die trechter, alleen veroordelingen meeneemt of echt objectief bent en elke uitkomst van een zaak meeneemt. Dit debat hebben de heer Groothuizen en ik weleens eerder met elkaar gevoerd. Mijn standpunt is nog steeds dat bij de trechter de definitie van het ophelderingspercentage zit waar OM en politie zeggen: hier hebben we in een zaak wat ons betreft een eenduidige uitkomst van de opsporing. Je zou daarover kunnen discussiëren, maar als we naar het punt van de heer Groothuizen toe gaan, dan moeten we de definitie van «ophelderingspercentage» heel anders inrichten. Ik ben bereid om deze vraag mee te geven aan het bestuurlijk ketenberaad, zodat die mensen daarmee in eerste instantie bij ons, Kamer en kabinet, kunnen terugkomen. Dat lijkt mij zinvol. Wat de heer Groothuizen en ik allebei willen, denk ik, is dat er een voor de burger realistisch beeld getoond wordt van hoe het gaat met de opheldering in het kader van de opsporing.
De voorzitter:
Zeer kort, meneer Groothuizen.
De heer Groothuizen (D66):
De Minister is al een stuk toeschietelijker dan de vorige keer toen we hierover spraken. Daar ben ik heel blij mee. Ik kan wel een tipje van de sluier oplichten: volgens mij moet het altijd gaan om echte resultaten. Als er iemand wordt aangehouden voor een moord en de rechtbank zo iemand vervolgens onherroepelijk vrijspreekt, heeft niemand in deze wereld het idee dat die zaak lekker is opgehelderd. Die zou volgens mij dus nooit onder zo'n definitie kunnen vallen.
Minister Grapperhaus:
Dat is nou juist het aardige. Vanuit onze juridische achtergrond zouden we hierover een heel lang debat kunnen opzetten, maar voorzitter, ik ben al niet uw favoriete bewindsman, dus ik zal u dat debat helemaal besparen. Ik begrijp dat mijn toezegging om het mee te geven aan het bestuurlijk ketenberaad helpt.
De voorzitter:
Mevrouw Helder heeft nog een korte vraag.
Mevrouw Helder (PVV):
Ook ik ben blij met de toeschietelijkheid van de Minister. Is er een termijn waarop het bestuurlijk ketenberaad de Kamer daarover via de Minister zou kunnen berichten?
Minister Grapperhaus:
Dat wordt najaar 2018. Dat lukt niet meer in deze drie, vier weken.
De voorzitter:
Er ligt nog een motie van mevrouw Buitenweg.
Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):
Ik heb de taakverdeling altijd wat onbegrijpelijk gevonden, maar ik denk dat deze motie voor Minister Dekker is.
De voorzitter:
Dan dank ik Minister Grapperhaus en gaan we door naar Minister Dekker voor Rechtsbescherming.
Minister Dekker:
Dank voorzitter. Eén vraag, die moties. De heer Van Dam vroeg naar het eigen vermogen. Ik vind zijn pleidooi terecht, maar ik wijs er wel op dat de inzet van het eigen vermogen van de rechterlijke macht aan strikte regels is gebonden. Het eigen vermogen kan wel worden ingezet voor de financiële problemen aldaar, maar niet voor problemen elders op de begroting van Justitie en Veiligheid. In het verleden is dat ook niet gebeurd. Dat is wél gebeurd bij een aantal andere onderdelen van Justitie – ik zal dat niet ontkennen – maar daarbij is altijd de vraag wat een gezond eigen vermogen is. Het moet nooit te hoog worden, maar het betekent iets voor de weerstand, voor het probleemoplossend vermogen van een organisatie. Als je op een gegeven moment als departement staat voor de vraag hoe je een financieel probleem oplost en als de keuze dan is tussen het verlagen van het eigen vermogen van een aantal organisaties of het snijden in de operationele capaciteit van een aantal diensten, dan vind ik het ook wel weer verdedigbaar om dan de keuze te maken voor de eerste variant. We hopen het zo min mogelijk te doen, maar soms moet het gebeuren.
De voorzitter:
Kort, meneer Van Dam.
De heer Van Dam (CDA):
Heel kort. Om het plaatje helemaal volledig te maken, moet ook gezegd worden dat die andere organisaties nog eigen vermogen hebben. Bij de rechtspraak heeft u het aangezuiverd tot nul. Dat is uw wettelijke plicht, maar het blijft een feit dat ze dit jaar nul eigen vermogen hebben.
Minister Dekker:
De rechterlijke macht? Ja, dat klopt. Daar heb ik een wettelijke verplichting. Ik kijk naar wat de rechtspraak kan doen om ervoor te zorgen dat ze in control komen, dat ze een nette begroting hebben die ze binnen de kaders kunnen uitvoeren. Maar als het onder het nulpunt zakt, ligt er voor mij een taak om dat te bespreken met de Minister van Financiën. Ik kom daarop terug bij de Miljoenennota.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Minister Dekker:
Drie moties. De motie van de heer Van Nispen op stuk nr. 11 gaat over het zo snel mogelijk aanpassen van het puntentarief. Die ontraad ik, omdat ik dit echt wil meenemen in het bredere plaatje, waarbij we fundamenteler kijken naar de systematiek. Misschien komen we wel met iets heel anders dan een puntenstelsel. Bovendien is de motie ongedekt.
Dan de motie van de heer Van Nispen op stuk nr. 12 over de inzichtelijkheid van uurtarieven van advocaten. Ik kan niet tegen een motie zijn die vraagt om transparantie over dingen die gewoon openbaar zijn en die anders via de WOB kunnen worden opgevraagd. Ik laat het oordeel over de motie dus aan de Kamer, maar er zijn een aantal uitzonderingen. De heer Van Nispen vuurt al een tijdje vragen op ons af in een specifieke zaak, waarin wij beiden hebben aangegeven dat wij daar geen openheid van zaken over kunnen geven omdat wij geen contractpartner zijn in een overeenkomst met een uurtarief. Dat kan ik dus niet geven. Als het gaat over een aantal overschrijdingen van de maximumuurtarieven die we hanteren, € 225, dan doen wij daar verslag van in dit jaarverslag. Op pag. 193 staat dat het in de afgelopen jaren een aantal keren in een aantal genoemde zaken is gebeurd dat over dat uurtarief is heen gegaan. Ik laat het oordeel aan de Kamer, maar ik denk dat wij al vrij veel transparantie betrachten.
Ik kom op de motie van mevrouw Buitenweg op stuk nr. 13, waarin wordt gevraagd om een nader onderzoek. Ik ontraad die motie, omdat ik niet weet wat ze precies toevoegt aan datgene wat wij al weten, wat wij al onderzoeken of laten onderzoeken, bijvoorbeeld door het WODC, in wat heet de geschilbeslechtingsdelta. Ik wil best nog een keer kijken of dat misschien op onderdelen kan worden uitgebreid, maar een heel apart onderzoek... Ik kan de gestelde vraag ook niet helemaal thuisbrengen. Ik steek alle energie liever in het verbeteren van de toegang tot het recht voor iedereen.
Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):
Dat is juist het punt. Wij krijgen op een gegeven moment allerlei voorstellen die de Minister gaat doen voor de toegang tot het recht. Wat ik wil, is dat wij als Kamer kunnen beoordelen wat het effect van die voorstellen zal zijn op de toegang tot het recht van verschillende groepen. Ik verzin het niet, ik zeg het met de Monitor Brede Welvaart in de hand, dat de positie van groepen anders is en dat maatregelen voor verschillende groepen verschillend kunnen uitpakken. Ik zeg maar wat: als er voor iets veel eigen bijdrage nodig is, kun je je voorstellen dat juist voor die drie groepen de toegang tot het recht beperkt wordt. Als de Minister het met mij eens is dat het van belang is dat iedereen toegang tot het recht heeft, dan moeten we op de een of andere manier indicatoren of wat dan ook ontwikkelen. Kan onderzocht worden wat dat zou kunnen zijn? We moeten echt weten hoe dat voor de drie verschillende groepen van de Monitor Brede Welvaart uitpakt. Anders nemen we generieke maatregelen die toch verschillend uitpakken en die daarmee bepaalde groepen nog verder in een minder bevoorrechte positie stoppen.
Minister Dekker:
Ik vind het terecht dat mevrouw Buitenweg mij vraagt om, als ik straks met voorstellen naar de Kamer kom, daarbij een uiteenzetting te geven van de consequenties die het zal hebben. Naar aanleiding daarvan zullen wij het politieke debat voeren. Dat vind ik geen punt, maar de vraag is veel generieker. Er wordt bijvoorbeeld gevraagd naar het ontwikkelen van indicatoren voor de impact van lagere welvaart op de toegang tot het recht. Ik zie dat er verschillen zijn, maar dit is wel weer heel veel nieuw onderzoek waarvan ik denk: wat gaat ons dat nou opleveren om ons beleid te verbeteren, terwijl we weten dat die gepercipieerde lagere toegang tot het recht helemaal niet zozeer met inkomensachterstand te maken heeft? We hebben rechtsbijstand, we hebben veel lagere griffierechten voor onvermogenden. Het is vaak een psychologische barrière, waardoor mensen de weg niet kennen of in ieder geval niet de stap zetten die ze misschien wel zouden kunnen zetten.
De voorzitter:
Heel kort, mevrouw Buitenweg.
Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):
Ik vraag de Minister om met die Monitor Brede Welvaart in de hand te kijken naar de voorstellen die hij gaat doen over de rechtsbijstand. Ik vraag hem om heel specifiek in te gaan op de impact en de gevolgen daarvan voor die groepen die genoemd worden in de Monitor Brede Welvaart.
Minister Dekker:
Dat zeg ik toe.
De voorzitter:
Heeft dat effect op de motie, mevrouw Buitenweg?
Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):
Ik trek de motie in. Als het onbevredigend uitpakt, kan ik me zomaar voorstellen dat ik er volgend jaar op terugkom.
De voorzitter:
Aangezien de motie-Buitenweg (34 950-VI, nr. 13) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.
Daarmee zijn wij aan het eind van dit wetgevingsoverleg gekomen. Dank aan de deelnemende Kamerleden en de bewindspersonen. Over de ingediende moties wordt op 19 juni gestemd.
Sluiting 13.00 uur.