Vastgesteld 6 juni 2018
De vaste commissie voor Koninkrijksrelaties heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het jaarverslag van 16 mei 2018 inzake Koninkrijksrelaties en het BES-fonds 2017 (Kamerstuk 34 950 IV, nr. 1).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 5 juni 2018. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Pechtold
De adjunct-griffier van de commissie, De Vos
1
Bij welke overheidsbedrijven of andere uitvoerende instanties op Aruba, Curaçao en Sint Maarten heeft KPMG een controlerende, uitvoerende of adviserende functie?
De landen zijn zelf verantwoordelijk voor de overeenkomsten die zij aangaan met commerciële partijen. Ik heb daar geen bemoeienis mee en beschik niet over zulke specifieke gegevens.
2
Wat is de verhouding tussen het aantal beleidsplannen in 2017 waarvan op voorhand (ex ante) de doelen en financiële consequenties helder waren en het aantal plannen waarbij dit inzicht er niet op voorhand was?
Door de demissionaire status van het kabinet zijn in 2017 geen nieuwe beleidsplannen ingediend. In bijlage 4 van de begroting van Koninkrijksrelaties wordt tevens aangegeven dat de ex-ante onderzoeken naar doeltreffendheid en doelmatigheid niet van toepassing zijn.
Dat zal anders zijn in 2018. Middelen voor de wederopbouw van Sint Maarten en de wederopbouw van Saba en Sint Eustatius, die op de Aanvullende Post zijn geplaatst, komen beschikbaar voor de begroting van Koninkrijksrelaties na het overleggen van doelmatige bestedingsplannen aan het Ministerie van Financiën. Daarin wordt op voorhand (ex ante) de doelen en financiële consequenties helder gemaakt.
3
In hoeverre wordt er gebruikt gemaakt van de mogelijkheid om een verzoek tot ondersteuning in te dienen bij de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om beleidsmatige assistentie?
Door de landen wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een verzoek tot ondersteuning in te dienen bij mijn ministerie voor beleidsmatige assistentie. Het aantal keren dat dit gebeurt, is relatief beperkt. Het blijkt in de praktijk lastig voor de landen om concrete, breed gedragen verzoeken tot ondersteuning te formuleren waarbij ook lokaal eigenaarschap en borging van de resultaten van de gevraagde assistentie gerealiseerd worden. Dit zijn onderdelen van een verzoek tot ondersteuning waar ik aan hecht, omdat de mogelijke investering een maximaal effect dient te bereiken en desinvesteringen voorkomen moeten worden.
Voorbeelden waarbij beleidsmatige assistentie geleverd en/of gefaciliteerd is, zijn de inzet van de United Nations Development Program (UNDP) op Curaçao, waar mijn ministerie gericht aan bijgedragen heeft om de organisatieontwikkeling en uitvoeringskracht van de Curaçaose overheid te versterken.
Op Sint Maarten wordt met behulp van de Wereldbank en Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) International gewerkt aan de versterking van het beleidsmatige kader, terwijl op Aruba een samenwerking met de gemeente Den Haag is gefaciliteerd om tot duurzame planvorming te komen op het terrein van mobiliteit.