Gepubliceerd: 27 juni 2018
Indiener(s): Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66)
Onderwerpen: huisvesting huren en verhuren organisatie en beleid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34940-7.html
ID: 34940-7

Nr. 7 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 28 juni 2018

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken naar aanleiding van het wetsvoorstel houdende wijziging van de Wet op de huurtoeslag in verband met het laten vervallen van de bepaling dat de eigen bijdrage in de huurtoeslag wordt geïndexeerd met het percentage van de netto-bijstandsontwikkeling indien dat percentage lager is dan het percentage van de huurprijsontwikkeling en van de maximale inkomensgrenzen vanaf welke geen huurtoeslag wordt toegekend (Wet aanpassing indexering eigen bijdrage huurtoeslag en het vervallen van de maximale inkomensgrenzen)

Ik dank de leden van de VVD-fractie, de CDA-fractie, de D66-fractie, de PvdA-fractie, GroenLinks-fractie en de SP-fractie voor hun bijdragen. Hierna wordt ingegaan op de vragen en opmerkingen. Daarbij behandel ik de vragen zoveel mogelijk in samenhang en houd ik de volgorde van het verslag zoveel mogelijk aan.

1. Inleiding

De leden van de fractie van GroenLinks vragen waarom de regering van plan is om juist de meest financieel kwetsbare mensen te raken met deze bezuiniging. De leden van de PvdA-fractie geven aan dat de economie op volle toeren draait, er meevallers in de huurtoeslag zijn, terwijl de betaalbaarheid van huurwoningen onder druk staat. Deze leden vragen of de regering uiteen kan zetten waarom in deze economische tijden is gekozen voor een bezuiniging op de huurtoeslag. Tevens vragen de leden van de PvdA-fractie waarom ervoor gekozen is om deze bezuiniging in de KAN-bepaling te laten, waarmee deze bezuiniging automatisch terecht komt bij huurders met de laagste inkomens.

Met het voorliggende wetsvoorstel is geen sprake van een bezuiniging op de huurtoeslag. Per saldo wordt de komende jaren meer budget uitgetrokken voor de huurtoeslag dan zonder deze wijzigingen het geval zou zijn geweest. Het vervallen van de maximale inkomensgrenzen betekent een intensivering van € 70 miljoen per jaar.

Daar staat tegenover dat de huurtoeslag in de toekomst iets minder hard stijgt. Het schrappen van de KAN-bepaling leidt niet tot een daling van het bedrag aan huurtoeslag dat huishoudens ontvangen. Op basis van de huidige inzichten gaat het om een beperking van de stijging van de huurtoeslag met gemiddeld circa € 0,80 per maand. Ook na het schrappen van de KAN-bepaling stijgt de huurtoeslag jaarlijks nog met gemiddeld circa € 6 per maand. Daarmee wordt enkel bewerkstelligd dat de automatische compensatie via de huurtoeslag voor een achterblijvende bijstandsontwikkeling komt te vervallen. Hiermee wordt de doorwerking van maatregelen in de sociale zekerheid op de huurtoeslag uit de regeling gehaald. Dit zorgt voor een grotere transparantie van de huurtoeslag en een eenduidige relatie met het huurbeleid. De aanpassing van de eigen bijdrage kan niet op zichzelf worden gezien. Het schrappen van de KAN-bepaling maakt onderdeel uit van het brede pakket maatregelen uit het regeerakkoord. Tegenover de beperktere stijging van de huurtoeslag staan forse lastenverlichtingen van onder andere meer algemene heffingskorting en arbeidskorting.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen wat het precieze doel van het wetsvoorstel is. Is het doel de uitvoering te vergemakkelijken of is het doel om te bezuinigen op de huurtoeslag?

Het voorliggende wetsvoorstel beoogt een eenduidige relatie van de eigen bijdrage in de huurtoeslag met het huurbeleid. Met het schrappen van de KAN-bepaling wordt de eigen bijdrage in de huurtoeslag alleen nog maar afhankelijk van de huurontwikkeling. Momenteel is er sprake van een automatische compensatie via de huurtoeslag voor een achterblijven bijstandsontwikkeling. Deze automatische compensatie komt met het schrappen van de KAN-bepaling te vervallen. Een dergelijke compensatie kan van jaar op jaar worden bezien in de jaarlijkse integrale koopkrachtbesluitvorming. Met het schrappen van de KAN-bepaling wordt de huurtoeslag transparanter, omdat de doorwerking van maatregelen in de sociale zekerheid op de huurtoeslag, uit de regeling worden gehaald. Hiermee is de jaar op jaar-ontwikkeling van de huurtoeslag beter voorspelbaar en niet afhankelijk van maatregelen en ontwikkelingen buiten het woondomein. Dit biedt meer duidelijkheid voor burgers.

Met een indexering op basis van de huurontwikkeling wordt voor huurtoeslagontvangers een woonlastenontwikkeling gerealiseerd die gelijk is aan die van overige huurders (ten opzichte van een lager woonlastenniveau). Dit maakt het eenvoudiger om met de ontwikkelingen buiten de huurmarkt rekening te houden in de integrale beoordeling van het inkomensbeeld.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen zich af of de regering ook andere maatregelen heeft overwogen die niet raken aan de koopkracht van de mensen met de laagste inkomens.

Dit wetsvoorstel betreft 2 maatregelen die als aanbeveling in het eindrapport van het interdepartementaal beleidsonderzoek Sociale Huur »De prijs voor betaalbaarheid» (hierna: IBO Sociale huur) (Kamerstukken II 2016–2017, 27 926, nr. 275) zijn opgenomen. Deze maatregelen zijn ook in de Beleidsdoorlichting artikel 1 Woningmarkt als zeer kansrijk beoordeeld.

Zoals ook in de onlangs gepresenteerde Nationale Woonagenda staat aangegeven wordt naast de in dit wetsvoorstel opgenomen wijzigingen deze kabinetsperiode verkend welke verbeteringen en vereenvoudigingen mogelijk zijn binnen de huidige huurtoeslagsystematiek. Dit gebeurt in samenwerking met de bij de Woonagenda betrokken partijen. Het tijdstip en wijze waarop mogelijke vereenvoudigingen kunnen worden doorgevoerd hangen af van de uitkomsten van deze verkenning.

De leden van de fractie van GroenLinks ontvangen graag een nadere toelichting van de regering hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt tot artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet.

De Comptabiliteitswet 2016 heeft betrekking op het beheer, de informatievoorziening, de controle en de verantwoording van de financiën van het Rijk, alsmede op het beheer van publieke liquide middelen buiten het Rijk en het toezicht op het beheer van publieke liquide middelen en publieke financiële middelen buiten het Rijk. Hoofdstuk 3 van die wet bevat de normen voor het begrotingsbeheer en het financieel beheer binnen het Rijk en voor de specifieke processen die daaronder vallen, zoals het begrotings- en verantwoordingsproces (Kamerstukken II 2015/16, 34 426, nr. 3, pagina 11). Artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet 2016 bepaalt dat voorstellen een toelichting bevatten waarin wordt ingegaan op:

  • a. de doelstellingen, de doeltreffendheid en de doelmatigheid die worden nagestreefd;

  • b. de beleidsinstrumenten die worden ingezet;

  • c. de financiële gevolgen voor het Rijk en, waar mogelijk, de financiële gevolgen voor maatschappelijke sectoren.

In de memorie van toelichting, paragrafen 1, 2 en 3, wordt ingegaan op de drie onderdelen, zoals opgenomen in artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet 2016.

De leden van de SP-fractie vragen hoeveel huurders met huurtoeslag momenteel meer dan 25% van hun netto inkomen kwijt zijn aan het betalen van de huur.

Volgens het Woononderzoek 2015 wordt door circa 53% van de huurtoeslagontvangers meer dan 25% van het besteedbaar inkomen gebruikt voor het betalen van de huurprijs minus de huurtoeslag.

Daarnaast vragen de leden van de SP-fractie hoeveel huurders met huurtoeslag momenteel meer dan 40% van hun netto inkomen kwijt zijn aan huur of dat het kabinet op een andere manier kan aangeven hoeveel huurtoeslagontvangers moeite hebben met het betalen van de huur.

Volgens het Woononderzoek 2015 wordt door circa 6% van de huurtoeslagontvangers meer dan 40% van het besteedbaar inkomen gebruikt voor het betalen van de huurprijs minus de huurtoeslag. De hoogte van de huurquote zegt echter niet zoveel over de vraag of huishoudens hun huur kunnen betalen. Het hangt namelijk sterk af van het totale uitgavenpatroon van het huishouden. Als er weinig aan andere uitgavenposten wordt uitgegeven, kan een hoge huurquote passen binnen het uitgavenpatroon. Zijn er daarentegen veel andere uitgavenposten dan kan ook een lage huurquote al lastig binnen het uitgavenpatroon passen. Of een huurtoeslagontvanger moeite heeft met het betalen van de huur is dus sterk individueel bepaald. Het is daarom niet goed mogelijk om met behulp van de huurquote of een andere indicator aan te geven hoeveel huurtoeslagontvangers moeite hebben met het betalen van de huur.

Tevens vragen de leden van de SP-fractie wat de huurprijsontwikkeling van de afgelopen jaren is geweest in verhouding tot de ontwikkeling van de huurtoeslag die is uitgekeerd. Daarbij vragen deze leden of het kabinet een overzicht kan geven van de huurprijsontwikkeling voor mensen met huurtoeslag sinds 2010 en daarbij de ontwikkeling van de huurtoeslag zelf.

Omdat de indieningstermijn voor het aanvragen van huurtoeslag over 2017 pas per 1 september 2018 is verstreken en de huurtoeslag nog definitief moet worden vastgesteld op basis van het vastgestelde inkomen is het jaar 2017 niet opgenomen in de onderstaande informatie.

Onderstaande tabel geeft de ontwikkeling aan van de huurprijs en de huurtoeslagbijdrage van huurtoeslagontvangers over de jaren 2010 tot en met 2016. In vrijwel alle jaren lag de huurtoeslagontwikkeling hoger dan de huurontwikkeling. Alleen in 2012 daalde de huurtoeslag vanwege de in dat jaar doorgevoerde aanpassing in de kwaliteitskortingen en de verhoging van de eigen bijdrage. Ondanks de verdere verhoging van de eigen bijdrage in 2013 is de huurtoeslagstijging in dat jaar vrijwel gelijk aan de huurstijging.

 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Huurontwikkeling huurtoeslagontvangers

2,9%

2,4%

3,0%

4,1%

5,0%

3,6%

1,6%

Huurtoeslagontwikkeling

3,6%

3,2%

– 1,6%

4,0%

6,7%

6,6%

3,1%

Bron: Administratieve bestanden huurtoeslag Belastingdienst.

Verder vragen de leden van de SP-fractie of het kabinet daarnaast ook kan aangeven hoeveel huurtoeslagontvangers er vanaf 2010 elk jaar zijn geweest.

In onderstaande tabel is het aantal huurtoeslagontvangers inclusief verhuizingen vermeld.

Stand apr 2018

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

20171

Aantal HT-ontvangers (x 1.000)

1.156

1.183

1.256

1.314

1.364

1.414

1.437

1.502

Bron: Administratieve bestanden huurtoeslag Belastingdienst

X Noot
1

Cijfers kunnen nog sterk wijzigen, omdat minder dan 90% van de toekenningen definitief is vastgesteld.

De leden van de PvdA-fractie verzoeken de regering het wetsvoorstel te splitsen in twee wetsvoorstellen, één voor afschaffing KAN-bepaling, en één voor het afschaffen van de maximale inkomensgrenzen.

In het huidige regeerakkoord is aangekondigd dat in deze kabinetsperiode de KAN-bepaling en de maximale inkomensgrenzen worden afgeschaft. Beide maatregelen moeten worden gerealiseerd door middel van een wijziging van de Wet op de huurtoeslag en hangen met elkaar samen. Het schrappen van de KAN-bepaling leidt tot een beperktere stijging van de huurtoeslag maar daar staat tegenover dat door het vervallen van de maximale inkomensgrenzen meer huishoudens in aanmerking komen voor huurtoeslag en armoedeval wordt voorkomen. Uit het oogpunt van efficiënte en doelmatige wetgevingsprocedures ligt het juist in de rede om beide maatregelen in één wetsvoorstel op te nemen, zodat niet tweemaal binnen dezelfde kabinetsperiode voor een wijziging van dezelfde wet het gehele wetgevingstraject hoeft te worden doorlopen.

2. Inhoud wetsvoorstel

2.1 Schrappen KAN-bepaling

De leden van de VVD-fractie zien graag uitgewerkt hoe de uitgaven aan de huurtoeslag zich de afgelopen jaren hebben ontwikkeld en hoe deze zich op dit moment de aankomende jaren naar verwachting zullen ontwikkelen. Het betreft de totale uitgaven aan de huurtoeslag, het aantal huurtoeslagontvangers en de huurtoeslag per huurtoeslagontvanger.

In onderstaande tabellen worden de verplichtingen, aantal huurtoeslagontvangers en huurtoeslagbedrag per huurtoeslagjaar vermeld. Het betreft de bedragen en aantallen met betrekking tot de ontvangers die over het betreffende jaar recht hebben op huurtoeslag. Deze verplichtingen per huurtoeslagjaar wijken af van de uitgaven in een begrotingsjaar, vanwege de systematiek dat de daadwerkelijke betalingen (en terugvorderingen) voor een deel in andere jaren kunnen plaatsvinden.

Verplichtingenstand apr 2018 per HT-jaar

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Verplichtingen HT (x miljoen)

2.139

2.247

2.307

2.510

2.794

3.089

3.266

Aantal HT-ontvangers incl. verhuizingen (x 1.000)

1.156

1.183

1.256

1.314

1.364

1.414

1.437

Gemiddeld HT-bedrag

1.850

1.899

1.838

1.910

2.048

2.185

2.273

Bron: administratieve bestanden huurtoeslag Belastingdienst.

In onderstaande tabel worden volgens de meest recente raming ten behoeve van de Begroting 2019 de te verwachten verplichtingen, aantal huurtoeslagontvangers en huurtoeslagbedrag vermeld per huurtoeslagjaar.

Verplichtingenraming per HT-jaar

2017

2018

2019

2020

2021

2022

Verplichtingen HT (x miljoen)

3.437

3.445

3.464

3.584

3.734

3.878

Aantal HT-ontvangers excl. verhuizingen (x 1.000)

1.373

1.346

1.324

1.346

1.360

1.372

Gemiddeld HT-bedrag

2.504

2.559

2.616

2.663

2.747

2.827

Bron: raming huurtoeslag ten behoeve van Begroting 2019

Tevens vragen de leden van de VVD-fractie wat de veronderstellingen waren over het aantal huurtoeslagontvangers en de hoogte van de huurtoeslag per huurtoeslagontvanger per jaar voor de Rijksbegroting 2016, 2017 en 2018.

In onderstaande tabellen is het aantal huurtoeslagontvangers en het gemiddelde toeslagbedrag (uitgaven minus ontvangsten) weergegeven tot en met Begroting 2018.

Aantallen (in dzd.)

2016

2017

2018

2019

2020

2021

2022

Begroting 2016

1.353

1.347

1.351

1.355

1.356

   

Begroting 2017

1.456

1.455

1.458

1.462

1.466

1.466

 

Begroting 2018

 

1.404

1.397

1.406

1.413

1.417

1.422

Gemiddeld bedrag (in €)

2016

2017

2018

2019

2020

2021

2022

Begroting 2016

2.288

2.221

2.358

2.499

2.641

   

Begroting 2017

2.293

2.481

2.548

2.642

2.767

2.896

 

Begroting 2018

 

2.558

2.584

2.633

2.736

2.880

3.005

Ten slotte vragen de leden van de VVD-fractie of de Minister extra kan uitleggen hoe het schrappen van de KAN-bepaling tot meer transparantie in de huurtoeslag leidt.

Met het schrappen van de KAN-bepaling wordt de eigen bijdrage in de huurtoeslag alleen nog maar afhankelijk van de huurontwikkeling, waardoor er een eenduidige relatie met het huurbeleid ontstaat. Hiermee wordt de huurtoeslag transparanter, omdat de doorwerking van maatregelen in de sociale zekerheid uit de huurtoeslag worden gehaald. De jaar op jaar-ontwikkeling van de huurtoeslag is dan niet meer afhankelijk van maatregelen en ontwikkelingen buiten het woondomein.

De leden van de CDA-fractie vragen of in het regeerakkoord het schrappen van de KAN-bepaling ingeschat wordt op een totaal financieel nadeel van 138 miljoen in totaal voor alle huurders. Deze leden wijzen erop dat dit bedrag substantieel afwijkt van de uiteindelijke effecten zoals beschreven in de memorie van toelichting. Zij verzoeken de regering een toelichting te geven door welke elementen dit grote verschil wordt verklaard.

Ten tijde van het opstellen van het regeerakkoord is het bedrag van het vervallen van de KAN-bepaling voor het jaar 2022 berekend op € 138 miljoen. Dit is op basis van de prognoses van het Centraal Economisch Plan 2017 van het CPB. In maart 2018 zijn de prognoses geactualiseerd (Centraal Economisch Plan 2018). Op basis van die huidige inzichten is het verschil tussen de netto-bijstandsontwikkeling en huurontwikkeling kleiner, waardoor de effecten van het schrappen van de KAN-bepaling beperkter zijn. Dit heeft geleid tot een bijstelling van het bedrag uit het regeerakkoord in de memorie van toelichting van het wetsvoorstel.

De leden van de fractie van D66 vragen om een toelichting, met voorbeeldberekeningen, hoe de huurtoeslag zich in verschillende scenario’s ontwikkelt. De leden van de D66-fractie zouden graag in elk geval een scenario uitgewerkt zien waarbij, net als de afgelopen jaren, een huurakkoord wordt gesloten tussen huurders en verhuurders met als doel beperkte huurstijging van 1%-punt boven de inflatie.

Voor de beantwoording van deze vraag zijn de volgende 3 scenario’s uitgewerkt:

  • a) Scenario 1: Inflatievolgend huurbeleid;

  • b) Scenario 2: Huurontwikkeling met maximaal 1% boven inflatie en maximaal 2,5% boven inflatie voor particuliere verhuurders (hierbij wordt ervan uitgegaan dat de totale ruimte niet wordt benut, maar 0,9% boven inflatie voor corporaties en 2,3% boven inflatie voor particuliere verhuurders);

  • c) Scenario 3: Huurontwikkeling met maximaal 2,5% boven inflatie, waarbij er geen huursombeperking voor corporaties is (hierbij wordt ervan uitgegaan dat de totale ruimte niet wordt benut, maar 2,3% boven inflatie voor corporaties en particuliere verhuurders).

In alle drie de scenario’s is de KAN-bepaling afgeschaft. Het door de leden van de D66-fractie specifiek gevraagde scenario is scenario 2. De drie scenario’s worden in onderstaande tabel gepresenteerd.

Scenario 1

2019

2020

2021

2022

Verplichtingen HT (x miljoen)

4.033

4.215

4.355

4.488

Aantal HT-ontvangers (x 1.000)

1.324

1.346

1.360

1.372

Gemiddeld HT-bedrag

3.046

3.132

3.202

3.271

Scenario 2

2019

2020

2021

2022

Verplichtingen HT (x miljoen)

4.064

4.260

4.417

4.568

Aantal HT-ontvangers (x 1.000)

1.324

1.346

1.360

1.372

Gemiddeld HT-bedrag

3.069

3.165

3.248

3.329

Scenario 3

2019

2020

2021

2022

Verplichtingen HT (x miljoen)

4.157

4.371

4.580

4.786

Aantal HT-ontvangers (x 1.000)

1.324

1.346

1.360

1.372

Gemiddeld HT-bedrag

3.140

3.247

3.368

3.488

De leden van de GroenLinks-fractie vragen waarom er niet is gekozen om de uitvoering van de huurtoeslag te vereenvoudigen door het alleen volgen van de bijstandsontwikkeling of door het louter volgen van de inflatie. De leden van de SP-fractie geven aan dat als vereenvoudiging gewenst is, het volgen van de bijstandsontwikkeling toch net zo eenvoudig zou zijn, maar zonder de negatieve effecten van de keuze voor het volgen van de huurprijsontwikkeling. Tevens stellen deze leden dat ook het volgen van de inflatie een alternatief zou kunnen zijn. Ook de leden van de SP-fractie vragen waarom het kabinet daar niet voor heeft gekozen?

Met de aanpassing in de indexering van de eigen bijdrage is meer transparantie bereikt, met name ook door de meer eenduidige relatie met het huurbeleid. Door de indexering te bepalen op de bijstandsontwikkeling zou de huurtoeslag niet meer bepaald worden door huurgerelateerde ontwikkelingen, maar door totaal andere factoren. Dit zou ook een inkomensrisico voor huurtoeslagontvangers met zich mee brengen. Het is zeer goed mogelijk dat in enig jaar de bijstandsontwikkeling hoger ligt dan de huurontwikkeling. Dit zou bij een dergelijke wijziging tot een hogere stijging van de eigen bijdrage leiden. Huurtoeslagontvangers zouden dan met een grotere stijging van de woonlasten te maken krijgen dan andere huurders. Dit zou ook gelden voor de huurtoeslagontvangers met een andere inkomensbron dan bijstand die dus niet per definitie van de hogere bijstandsontwikkeling zouden profiteren.

Bij indexering louter op basis van inflatie zou de eigen bijdrage in de huurtoeslag naar alle verwachting structureel achterblijven bij de huurontwikkeling. Dit zou leiden tot een bovenproportionele en niet structureel houdbare stijging van het budget huurtoeslag. Tegelijk zou de woonlastenontwikkeling van huurtoeslagontvangers achterblijven bij de woonlastenontwikkeling voor overige huurders, wat tot een toenemende scheefheid in woonlasten zou gaan leiden.

Met een indexering op basis van de huurontwikkeling wordt voor huurtoeslagontvangers een woonlastenontwikkeling gerealiseerd die gelijk is aan die voor overige huurders (ten opzichte van een lager woonlastenniveau). Dit maakt het eenvoudiger om met de ontwikkelingen buiten de huurmarkt rekening te houden in de integrale beoordeling van het inkomensbeeld.

De leden van de GroenLinks-fractie zouden graag een vergelijking van de koopkrachtontwikkeling en de uitgaven van de huurtoeslag ontvangen waarbij de bovengenoemde varianten (volgen van de prijsontwikkeling, volgen van de bijstandsontwikkeling en volgen van de inflatie) worden uitgewerkt op basis van de prognoses voor de komende jaren (2019, 2020, 2021 en 2022).

In onderstaande tabel staan de uitgaven van de 3 varianten, waarbij de eigen bijdrage is geïndexeerd met huurontwikkeling, bijstandsontwikkeling of inflatie.

Uitgaven huurtoeslag (in € mln.)
 

2019

2020

2021

2022

Huurontwikkeling

4.064

4.260

4.417

4.568

Bijstandsontwikkeling

4.071

4.263

4.447

4.614

Inflatie

4.085

4.304

4.485

4.661

Hieronder zijn de inkomens- en koopkrachteffecten weergegeven voor de 3 scenario’s; indexeren met huurontwikkeling, bijstandsontwikkeling en inflatie. Op basis van de huidige inzichten (Centraal Economisch Plan 2018) leidt het schrappen van de KAN-bepaling en indexeren met huurontwikkeling en bijstandsontwikkeling tot een beperking van de stijging van de huurtoeslag met respectievelijk gemiddeld circa € 0,80 per maand (huurontwikkeling) en € 0,10 per maand (bijstandsontwikkeling). Daarmee stijgt de huurtoeslag respectievelijk gemiddeld circa € 6,00 per maand (huurontwikkeling) en € 6,70 per maand (bijstandsontwikkeling). Het schrappen van de KAN-bepaling en indexeren met inflatie leidt tot een toename van de stijging van de huurtoeslag met € 0,65 per maand, waardoor de huurtoeslag gemiddeld circa € 7,45 per maand stijgt. Zonder het schrappen van de KAN-bepaling stijgt de huurtoeslag met gemiddeld circa € 6,80 per maand. De beperking van de stijging huurtoeslag van circa € 0,80 per maand (huurontwikkeling) en € 0,10 per maand (bijstandsontwikkeling) is voor alle huurtoeslagontvangers gelijk. Ook de toename van de stijging huurtoeslag van € 0,65 per maand (inflatie) is gelijk voor alle huurtoeslagontvangers. Door verschillende besteedbare inkomens van huishoudens kunnen in de koopkrachtcijfers wel kleine verschillen tussen verschillende huishoudens zitten. Het jaarlijkse koopkrachteffect varieert voor indexering met huurontwikkeling tussen 0,0% en –0,1%, voor indexering met bijstand is het effect nihil en voor indexering met inflatie varieert het effect tussen 0,0% en 0,1%

De leden van de SP-fractie vragen of het schrappen van de KAN-bepaling tot meer betaalrisico’s leidt voor mensen met lage inkomens in de huursector. Daarbij vragen deze leden of het antwoord kan worden onderbouwd en kan worden uitgesplitst naar huurders in de vrije/ particuliere sector en in de sociale huursector.

Het risico dat een huishouden de maandelijkse woonlasten niet meer kan betalen, wordt het betaalrisico genoemd. Hoewel huishoudens met een betaalrisico een verhoogd risico hebben op een betaalachterstand, is daarmee niet gezegd dat zij ook daadwerkelijk betaalachterstanden hebben. Zo kunnen huishoudens lagere overige lasten hebben of nog een spaarpotje hebben waarmee ze het «tekort» tijdelijk kunnen dichten.

Het effect van de wijzigingen op het aantal huishoudens dat met een betaalrisico te maken heeft, is niet op voorhand aan te geven omdat dit mede afhangt van de ontwikkeling van de overige uitgaven. Het maakt daarbij niet uit of een huishouden een woning huurt van een corporatie of van een particuliere verhuurder.

De leden van de SP-fractie willen weten of de zin: «De eigen bijdrage in de huurtoeslag wordt in het vervolg altijd geïndexeerd met het percentage van de huurprijsontwikkeling» kan betekenen dat huurtoeslagontvangers een hogere eigen bijdrage betalen als de marktwaarde (WOZ-waarde) van woningen stijgt, omdat de huurprijs aan deze WOZ is gekoppeld. Daarnaast stellen deze leden de vraag of het kabinet met het schrappen van de KAN-bepaling een vorm van marktwerking introduceert in een instrument dat gefinancierd wordt met publiek geld.

Huurtoeslagontvangers betalen in beginsel geen hogere eigen bijdrage als gevolg van een stijging van de marktwaarde (WOZ-waarde) van woningen. De eigen bijdrage in de huurtoeslag wordt namelijk geïndexeerd met de gemiddelde huurontwikkeling van zittende huurders van gereguleerde huurwoningen. Deze huurstijging wordt beperkt door de regelgeving inzake de huurverhoging (huursombenadering, maximale huurstijging, etc.). De WOZ-waarde is uitsluitend bepalend voor de hoogte van de huur die maximaal gevraagd mag worden. De maximale huurprijs kan wel direct in rekening worden gebracht bij nieuwe huurders. Van belang hierbij is, dat de berekening voor het puntenaantal gerelateerd aan de WOZ-waarde jaarlijks wordt geïndexeerd met de ontwikkeling van de WOZ-waarde. Het puntenaantal gerelateerd aan de WOZ-waarde neemt hierdoor bij een stijgende WOZ-waarde gemiddeld niet toe. Bovendien gelden voor woningcorporaties beperkingen als gevolg van het passend toewijzen en de huursombeperking. Deze huursombeperking betekent dat de gemiddelde huurverhoging, inclusief harmonisatie (huurverhoging bij huurdersmutatie), is beperkt tot inflatie + 1 procentpunt, waardoor woningcorporaties niet voor alle woningen de maximaal toegestane huurverhoging (inflatie + 2,5 procentpunt) kunnen vragen.

Voorts vragen de leden van de SP-fractie welk probleem wordt opgelost met het schrappen van de KAN-bepaling. Deze leden willen weten of de aangedragen redenen te weten: «transparantie van de huurtoeslag», «eenduidige relatie met het huurbeleid» en «doorwerking van bijvoorbeeld maatregelen in de sociale zekerheid die uit de regeling gehaald» door eerdere kabinetten als probleem werden gezien en zo ja, of het kabinet kan aangeven wanneer en daarbij de bron vermelden.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering duidelijk kan maken waarom doorwerking van sociale zekerheid in het huurbeleid relevant is. Tevens vragen de leden van de PvdA-fractie waarom het erg is als sociale zekerheid doorwerkt in huurbeleid.

Met het schrappen van de KAN-bepaling wordt de eigen bijdrage in de huurtoeslag alleen nog maar afhankelijk van de huurontwikkeling. Momenteel is er sprake van een automatische compensatie via de huurtoeslag voor een achterblijven bijstandsontwikkeling. Deze automatische compensatie komt met het schrappen van de KAN-bepaling te vervallen. Hiermee wordt de huurtoeslag transparanter, omdat de doorwerking van maatregelen in de sociale zekerheid op de huurtoeslag, uit de regeling worden gehaald.

Doorwerking van de sociale zekerheid in het huurbeleid is niet relevant en is onwenselijk, maar vindt op dit moment wel plaats. Dat is ook de reden van de voorgestelde aanpassing in de indexering van de eigen bijdrage. Huurtoeslagontvangers worden als gevolg van de KAN-bepaling gecompenseerd voor aanpassingen in de bijstand, waarvan de ontwikkeling fluctueert en buiten invloed van het woonbeleid ligt. Met de automatische koppeling aan de bijstand wordt specifiek naar de groep bijstandsontvangers in de huurtoeslag gekeken, terwijl in de huurtoeslag ook huishoudens met andere inkomensbronnen zitten. Tegelijkertijd leidt het tot een woonlastenontwikkeling voor huurtoeslagontvangers die afwijkt van de woonlastenontwikkeling van overige huurders. Hiermee ontstaat een toenemende scheefheid in de woonlasten tussen deze groepen. Met een indexering op basis van de huurontwikkeling wordt voor huurtoeslagontvangers een gelijke woonlastenontwikkeling gerealiseerd als voor overige huurders (ten opzichte van een lager woonlastenniveau). Dit maakt het eenvoudiger om met de ontwikkelingen buiten de huurmarkt rekening te houden in de integrale beoordeling van het inkomensbeeld.

De eerdere wijziging van de Wet op de huurtoeslag (uitvoeringstechnische wijzigingen) bevatte aanvankelijk het voorstel de toenmalige «KAN-bepaling» in de Wht af te schaffen en de normhuren altijd aan te passen met de huurontwikkeling (Kamerstukken II 2008–09, 31 446, nrs. 2 en 3). Hierbij werd in de memorie van toelichting genoemd: «Dit biedt bovendien meer duidelijkheid voor de burger, die voortaan van tevoren weet dat de stijging van zijn eigen bijdrage gelijke tred houdt met de huurprijsontwikkeling. Deze benadering past ook beter bij het karakter van de huurtoeslag als volkshuisvestingsinstrument.»

Bij amendement (Kamerstukken II 2008–2009, 31 446, nr. 28) is toen echter in de wet geregeld dat de jaarlijkse indexering van de normhuren jaarlijks plaatsvindt op de voor de huurder meest gunstige wijze. In de huidige systematiek van de huurtoeslag wordt de normhuur (inkomensafhankelijk deel eigen bijdrage) dan ook jaarlijks geïndexeerd met de laagste van ofwel de netto bijstandsontwikkeling, ofwel de huurprijsontwikkeling. Dit wordt aangeduid als de KAN-bepaling.

In de Beleidsdoorlichting artikel 1 Woningmarkt is aangegeven dat het voordeel van het afschaffen van de KAN-bepaling is dat huurtoeslagontvangers niet extra worden gecompenseerd voor huurstijgingen. Door de lage bijstandsontwikkeling is de laatste jaren de eigen bijdrage voor huurtoeslagontvangers veel minder gestegen dan de huren. Hiermee blijft de woonlastenontwikkeling voor huurtoeslagontvangers achter bij de woonlastenontwikkeling van inkomens iets boven de maximale huurtoeslaggrens. (Kamerstukken II 2015–16, bijlage bij 34 120, nr. 9)

Ook uit de analyse van het IBO Sociale huur blijkt dat de KAN-bepaling er in de komende jaren toe zal leiden dat de stijging van de eigen bijdrage in de huurtoeslag steeds achterblijft bij de huurontwikkeling, waardoor de huurtoeslaguitgaven navenant stijgen. De verlaging van de dubbele algemene heffingskorting in de bijstand en de relatief gematigde ontwikkeling van de reële contractlonen vormen hiervoor de belangrijkste verklaringen. Als gevolg hiervan krijgen ontvangers van huurtoeslag steeds meer huurtoeslag waardoor hun woonlastenontwikkeling structureel achterblijft in vergelijking met die van de overige huurders. Voor zover ontvangers van huurtoeslag ook bijstandsgerechtigd zijn, is dit effect ook bedoeld. De huidige vormgeving leidt er echter toe dat ook niet-bijstandsgerechtigde ontvangers van huurtoeslag van deze vormgeving profiteren zonder dat zij de negatieve effecten ondergaan van de bezuiniging op de bijstand, aldus het rapport.

De afschaffing van de KAN-bepaling voorkomt overcompensatie van niet-bijstandsgerechtigden en maakt de huurtoeslag transparanter. Met betrekking tot de huurtoeslag constateert het IBO-rapport de ondoelmatigheid dat inkomens- en huurbeleid door elkaar lopen in de regeling waardoor een complexe regeling is ontstaan met onderdelen die vanuit het huurbeleid alleen niet kunnen worden verklaard. De kabinetsreactie onderschrijft deze analyse (Kamerstukken II 2016–17, 27 926, nr. 275).

De leden van de SP-fractie vragen welke andere oplossingen mogelijk zijn en welke andere oplossingen zijn onderzocht door het kabinet om de veronderstelde «problemen» op te lossen. Tevens vragen deze leden of het kabinet andere mogelijkheden heeft bekeken om de ingeboekte bezuiniging (of lagere uitgave) te realiseren.

Dit wetsvoorstel betreft twee maatregelen die als aanbeveling in het IBO Sociale Huur zijn opgenomen. Deze maatregelen zijn ook als zeer kansrijk beoordeeld in de Beleidsdoorlichting artikel 1 Woningmarkt.

Zoals ook in de onlangs gepresenteerde Nationale Woonagenda staat aangegeven, wordt deze kabinetsperiode verkend welke verbeteringen en vereenvoudigingen mogelijk zijn binnen de huidige huurtoeslagsystematiek. Dit gebeurt in samenwerking met de bij de Woonagenda betrokken partijen. Het tijdstip en wijze waarop mogelijke vereenvoudigingen kunnen worden doorgevoerd hangen af van de uitkomsten van deze verkenning.

De leden van de SP-fractie vragen voorts of een gemiddelde huurprijsverlaging in deze niet een groter voordeel zou kunnen opleveren. Daarmee zal immers de eigen bijdrage kleiner worden, het huurtoeslaggebruik evenredig afnemen en zouden ook alle niet-huurtoeslagontvangers een koopkrachtverbetering ná aftrek woonlasten ervaren. Deze leden vragen of het kabinet bereid is om deze optie serieus te overwegen.

Voor de ontwikkeling van het budget huurtoeslag zou een gemiddelde huurprijsverlaging gunstig uitwerken. Ook zou sprake zijn van een positief koopkrachteffect voor huurders. De lasten hiervan zouden evenwel eenzijdig terecht komen bij verhuurders, van wie ook investeringen in de woningvoorraad worden verwacht. Een dergelijke huurverlaging zou ook terecht komen bij huurders die op basis van het inkomen heel goed een hogere huur zouden kunnen betalen. In die gevallen zou een huurverlaging negatief uitwerken op de wenselijke doorstroming op de huurwoningmarkt. In de Nationale Woonagenda (Kamerstukken II 2017–18, 32 847, nr. 365) hebben Aedes, de Woonbond, IVBN en Vastgoed Belang afgesproken om voor 1 oktober 2018 met een gezamenlijk voorstel voor een nieuw huurakkoord voor het gereguleerde huursegment te komen. Daarin worden in elk geval voor deze kabinetsperiode afspraken gemaakt over de maximale stijging van de totale huuropbrengsten in de corporatiesector (huursombenadering), de maximale jaarlijkse huurverhoging, en passende maatregelen om de doorstroming te bevorderen.

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom er in het regeerakkoord voor gekozen is huurders op achterstand te zetten ten opzichte van kopers en vragen de regering hierbij in te gaan op de Monitor Brede Welvaart, waaruit blijkt dat 20% van de huurders problemen met de hoogte van de huur ervaart.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in zijn brief van 27 oktober 2017 (Kamerstukken II 2016–17, 34 700, nr. 47) met de koopkrachteffecten van het regeerakkoord aangegeven dat kopers er in het totale koopkrachtbeeld meer op vooruit gaan dan huurders. Dat heeft te maken met het feit dat huiseigenaren vaker werken, en werkenden er meer op vooruit gaan dan andere groepen. Het effect van het regeerakkoord is voor huurders en kopers gelijk. Het percentage van 20% van de huurders die zegt problemen te ervaren met de hoogte van de huur uit de Monitor Brede Welvaart geeft aan hoe mensen de hoogte van de huur ervaren niet of de huur in hun uitgavenpatroon past.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat in de memorie van toelichting een zeer beperkte toelichting gegeven wordt op de doelstelling van de afschaffing van de KAN-bepaling. In de memorie worden twee redenen gegeven: 1) meer transparantie in de huurtoeslag, en 2) geen doorwerking sociale zekerheid in het huurbeleid. Deze leden vragen of de regering verwacht dat ontvangers van huurtoeslag deze redenen belangrijk vinden. Tevens vragen de leden van de PvdA-fractie of de regering verwacht dat zij om deze redenen een verlaging van de huurtoeslag zullen ondersteunen. Ten slotte vragen de leden van de PvdA-fractie wat huurders aan transparantie hebben als dit niet leidt tot vereenvoudiging.

De ontvangers van de huurtoeslag zijn gebaat bij een transparante regeling met heldere voorwaarden en eenduidige uitkomsten. De individuele huurtoeslagontvanger zal, logischerwijs, tegelijkertijd altijd de voorkeur geven aan een sterkere stijging van de ontvangen huurtoeslag dan aan een minder sterke stijging, ook al leidt het wetsvoorstel niet tot een verlaging van de huurtoeslag, maar tot een minder sterke stijging in de toekomst. Het wetsvoorstel is echter het resultaat van een afweging tussen verschillende belangen en factoren.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering kan verduidelijken op welke punten het afschaffen van de KAN-bepaling leidt tot meer transparantie voor huurders. Daarnaast vragen deze leden of het afschaffen ervan slechts tot meer transparantie voor beleidsbepalers leidt.

Met het schrappen van de KAN-bepaling wordt de eigen bijdrage in de huurtoeslag alleen nog maar afhankelijk van de huurontwikkeling, waardoor er een eenduidige relatie met het huurbeleid ontstaat. Hiermee is de jaar op jaar-ontwikkeling van de huurtoeslag beter voorspelbaar en niet afhankelijk van maatregelen en ontwikkelingen buiten het woondomein.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de doelstelling van de huurtoeslag niet is dat voorkomen wordt dat het inkomen na aftrek van de netto woonlasten bij huurders beneden een maatschappelijk minimum daalt. Tevens vragen deze leden of het in dat verband uitmaakt of dat resterende inkomen te laag wordt door hetzij huurverhogingen, dan wel inkomensachterstand. Voorts vragen deze leden of de regering hiermee niet voor lief neemt dat ondanks het sociale zekerheidsstelsel mensen er stevig op achteruit kunnen gaan doordat inkomens achterblijven op huurverhogingen. Daarnaast vragen zij hoe de regering dit wil voorkomen zonder dat «sociale zekerheid doorwerkt in het huurbeleid». Ten slotte vragen de leden van de PvdA-fractie of de regering zich ervan bewust is dat dit mensen zijn die vaak al van een zeer laag inkomen moeten rondkomen, en voor wie elke euro telt en dat de gevolgen voor deze mensen niet weg te schrijven zijn met gemiddelde lastenverzwaringen van 0,0% of 0,1%.

De huurtoeslag is een tegemoetkoming in de huur voor huishoudens met een relatief laag inkomen. Dat wijzigt niet door de voorgestelde wetswijziging. De effecten van de wijzigingen in de huurtoeslag zijn, samen met alle andere in het regeerakkoord opgenomen maatregelen, meegenomen in het algemene koopkrachtbeeld van het regeerakkoord. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft hierover een brief aan de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II 2016–17, 34 700, nr. 47). Uit dit koopkrachtbeeld blijkt dat huurders er, rekening houdend met de maatregelen uit het regeerakkoord, de komende jaren gemiddeld 0,8% per jaar op vooruit zullen gaan.

Of na rekening te houden met woonlasten en huurtoeslag nog sprake is van een voldoende resterend inkomen hangt niet alleen af van deze woonlasten of de huurtoeslag, maar van het totaal aan uitgaven en ontvangsten van het huishouden. Hierbij past een integrale afweging van de inkomenspositie van huishoudens beter dan een partiële beoordeling van de inkomenspositie op basis van enkel woonlasten en huurtoeslag. Bij de jaarlijkse beoordeling van het inkomensbeeld voor het komende jaar worden ook de effecten van prijsstijgingen, waaronder de huurstijging meegewogen.

De leden van de PvdA-fractie vragen of het niet voortdurend zo is dat verschillende beleidsgebieden op elkaar inwerken. Tevens vragen zij of het niet zaak is om een juiste balans te vinden tussen doorwerkingen van wet- en regelgeving uit verschillende gebieden, en dat de KAN-bepaling daarin als een soort «automatische stabilisator» werkt indien huurders door ofwel lagere uitkeringen ofwel hogere huren in de knel komen. Ten slotte vragen deze leden of de KAN-bepaling daarmee niet juist uitermate geschikt is om dit soort schrijnende situaties te voorkomen.

Het is inderdaad zo dat verschillende beleidsgebieden regelmatig op elkaar inwerken. Hier moet goed rekening mee gehouden worden. Dit is ook het belang van een integrale beoordeling van het inkomensbeeld op één besluitvormingsmoment. Zoals eerder in deze nota naar aanleiding van het verslag is aangegeven wordt met een automatische koppeling aan de bijstand specifiek naar de groep bijstandsontvangers in de huurtoeslag gekeken, terwijl in de huurtoeslag ook huishoudens met andere inkomensbronnen zitten. Tegelijkertijd leidt het tot een woonlastenontwikkeling voor huurtoeslagontvangers die afwijkt van de woonlastenontwikkeling van overige huurders. Hiermee ontstaat een toenemende scheefheid in de woonlasten tussen deze groepen. Met een indexering op basis van de huurontwikkeling wordt voor huurtoeslagontvangers een gelijke woonlastenontwikkeling gerealiseerd als voor overige huurders (ten opzichte van een lager woonlastenniveau). Dit maakt het eenvoudiger om met de ontwikkelingen buiten de huurmarkt rekening te houden in de integrale beoordeling van het inkomensbeeld.

De leden van de PvdA-fractie vragen of het de bedoeling is van de regering specifiek mensen in de bijstand te korten.

De voorliggende wijziging in de KAN-bepaling is juist niet gericht op specifiek mensen in de bijstand. In de huurtoeslag zitten huishoudens met verschillende inkomensbronnen. Ook om die reden is enkele koppeling aan de bijstandsontwikkeling niet logisch. Met de voorgestelde wijziging wordt de indexering bepaalt op basis van een voor alle huurtoeslagontvangers relevant kenmerk, de huurontwikkeling. Over specifiek voor bijstandsgerechtigden geldende mutaties kan worden besloten in het kader van de integrale besluitvorming over het inkomensbeeld.

Voorts vragen de leden van de PvdA-fractie waarom ervoor is gekozen om specifiek op deze groep te bezuinigen en niet op een groep die wellicht beter in staat is een bezuiniging op te vangen, zoals buitenlandse aandeelhouders.

Met de wijziging wordt enkel bewerkstelligd dat een automatische compensatie via de huurtoeslag voor een achterblijvende bijstandsontwikkeling komt te vervallen. Hiermee wordt de doorwerking van maatregelen in de sociale zekerheid op de huurtoeslag uit de regeling gehaald. Dit zorgt voor een grotere transparantie van de huurtoeslag en een eenduidige relatie met het huurbeleid. De aanpassing van de eigen bijdrage kan niet op zichzelf worden gezien. De wijziging maakt onderdeel uit van het brede pakket maatregelen uit het regeerakkoord. Tegenover de beperktere stijging van de huurtoeslag staan forse lastenverlichtingen van onder andere meer algemene heffingskorting en arbeidskorting.

De dividendbelasting wordt afgeschaft voor het Nederlandse vestigingsklimaat en maakt onderdeel uit van een breed pakket gericht op het bedrijfsleven.

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering alsnog een compleet beeld van de inkomenseffecten te schetsen. Zij vragen daarbij in ieder geval in te gaan op de volgende punten:

  • 1) wat de afschaffing van de KAN-bepaling voor een huurder in de bijstand voor de jaren 2020, 2025, 2030, 2035 en 2040 betekent;

  • 2) wat de gevolgen zijn voor huurtoeslagontvangers in plaatsen met relatief grote huurstijgingen ten opzichte van gebieden met relatief beperkte huurstijgingen;

  • 3) de verschillen tussen de berekeningen in de memorie van toelichting ten opzichte van die in het IBO-Sociale Huur;

  • 4) de berekeningen van de Woonbond.

Ad 1) Voor huurtoeslagontvangers in de bijstand bedraagt het jaarlijkse koopkrachteffect van de maatregel afgerond –0,1% voor alleenstaanden en paren zonder kinderen. Voor paren in de bijstand met kinderen is het effect afgerond 0,0%. Dit betreft het jaarlijkse effect tot en met het jaar 2022. Effecten voor latere jaren zijn (nog) niet te geven. Deze zijn namelijk afhankelijk van hoogte van het verschil tussen de bijstandsontwikkeling en de huurontwikkeling van dat moment. Op de lange termijn is dit niet te voorspellen. Er zullen daarbij ook jaren zijn zonder koopkrachteffecten aangezien de bijstandsontwikkeling niet per definitie lager is dan de huurontwikkeling. De totale koopkrachteffecten van de maatregelen uit het regeerakkoord zijn voor de huurders (ook degenen in de bijstand) positief.

Ad 2) De andere wijze van indexeren zal niet tot verschillen in eigen bijdrage leiden tussen regio’s. De indexering van de eigen bijdrage in de huurtoeslag wordt gebaseerd op de landelijke gemiddelde huurontwikkeling voor gereguleerde huurwoningen. De indexering van de eigen bijdrage in de huurtoeslag blijft, zoals nu ook het geval is, gelijk voor alle huurtoeslagontvangers. Wel kan de ontwikkeling van de ontvangen huurtoeslag variëren, afhankelijk van de mate van huurontwikkeling. De ontvangen huurtoeslag hangt namelijk niet af van de gemiddelde huurontwikkeling, maar van de daadwerkelijk gerealiseerde huurontwikkeling voor elk huishouden. Bij een hogere huurontwikkeling stijgt ook de huurtoeslag meer, bij een lagere huurontwikkeling stijgt de huurtoeslag minder. Als sprake zou zijn van een sterkere huurontwikkeling in bepaalde regio’s (voor zover dat mogelijk is binnen de kaders van de huurprijsregulering), zou het bedrag aan ontvangen huurtoeslag in die gebieden dus meer kunnen stijgen. Dit wijzigt niet met de aanpassing van de indexering van de eigen bijdrage.

Ad 3) De berekening ten behoeve van het IBO Sociale Huur is nog gebaseerd op het Centraal Economisch Plan 2016 van het CPB. Ondertussen heeft er op basis van het Centraal Economisch Plan 2018 van het CPB een actualisatie plaatsgevonden. Op grond van deze nieuwste prognoses van het CPB blijkt het verschil tussen de bijstandsontwikkeling en de huurontwikkeling kleiner te zijn, waardoor het effect van de KAN-bepaling een stuk kleiner is.

Ad 4) De berekening van de Woonbond is nog gebaseerd op het Centraal Economisch Plan 2017 van het CPB. Ondertussen heeft er op basis van het Centraal Economisch Plan 2018 van het CPB een actualisatie plaatsgevonden. Op grond van deze nieuwste prognoses van het CPB blijkt het verschil tussen de bijstandsontwikkeling en de huurontwikkeling kleiner te zijn, waardoor het effect van de KAN-bepaling ook kleiner is.

Ten slotte vragen de leden van de PvdA-fractie wat de structurele opbrengst is van de afschaffing van de KAN-bepaling.

Het effect van de KAN-bepaling is afhankelijk van het verschil in ontwikkeling tussen huur en bijstand. Effecten voor latere jaren zijn (nog) niet te geven. Deze zijn namelijk afhankelijk van hoogte van het verschil tussen de bijstandsontwikkeling en de huurontwikkeling van dat moment. Op de lange termijn is dit niet te voorspellen.

2.2 Vervallen maximale inkomensgrenzen

De leden van de VVD-fractie vragen hoeveel personen te maken zullen hebben met een verlengd afbouwpad. De leden van de VVD-fractie en D66-fractie vragen hoeveel mensen profijt hebben van dit langere afbouwtraject. Tevens vragen de leden van de D66-fractie hoeveel zij er gemiddeld op vooruit gaan.

Ongeveer 115.000 extra huishoudens krijgen recht op huurtoeslag. Afhankelijk van het aantal rechthebbenden dat daadwerkelijk huurtoeslag gaat aanvragen, hebben ongeveer 115.000 extra huishoudens profijt van het langere afbouwtraject. Deze rechthebbenden krijgen gemiddeld € 50 huurtoeslag per maand (in plaats van geen huurtoeslag).

De leden van de VVD-fractie vragen over wat voor inkomen we spreken bij deze groep en over wat voor soort beroepen gaat dit dan bijvoorbeeld?

De huishoudens die te maken krijgen met het verlengde afbouwpad zijn de huishoudens met een belastbaar inkomen tussen de huidige grenzen en de nieuwe inkomensgrenzen. Na de wijziging is het maximale inkomen waarmee nog recht op huurtoeslag bestaat afhankelijk van de hoogte van de huur waarvoor de huurtoeslag geldt. Hoe hoger immers de huur, hoe langer het afbouwtraject. In onderstaande tabel staan voor de 4 huishoudtypen bij de huurtoeslag de resulterende inkomensgrenzen getoond bij diverse huren.

Nieuwe inkomensgrenzen (in €)
 

Alleenstaand onder pensioenleeftijd

Meerpersoonshuishouden onder pensioenleeftijd

Alleenstaand gepensioneerd

Meerpersoons gepensioneerd

In 2018 huidige regelgeving

22.400

30.400

22.375

30.400

Na wetswijziging:

       

met huur bij aftoppingsgrens laag (€ 597)

27.578

36.055

27.028

35.790

met huur bij aftoppingsgrens hoog (€ 640)

28.632

37.454

27.903

36.920

met huur bij max huur (€ 710)

30.292

37.454

29.281

38.700

Te zien is dat de huidige grenzen van ongeveer € 22.000 voor alleenstaanden en € 30.000 voor meerpersoonshuishoudens met maximaal zo’n € 8.000 stijgen tot maximaal ongeveer € 30.000 en € 38.000. Gemiddelde inkomens tussen € 22.000 en € 30.000 gelden (op basis van CAO-lonen) bij beroepen als schilder, vuilnisman of conciërge voor een voltijdswerkweek. Het kan ook gaan om beroepen met gemiddeld hogere lonen voor iemand aan het begin van de carrière (en dus loonschaal) en om iemand met een beroep met een hoger uurloon die parttime werkt.

Bij meerpersoonshuishoudens is het lastig aan te geven om welk soort inkomens het zal gaan. Dit hangt sterk af van de verdeling van het inkomen binnen het huishouden. Bij een huishoudinkomen van € 38.000 kan het gaan om twee inkomens van € 19.000 (net onder minimumloon) of om één inkomen van € 38.000. In het tweede geval kan, bij een voltijds werkweek gedacht worden aan beroepen als buschauffeur, treinmachinist of bedrijfsverpleegkundige.

Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie hoeveel mensen precies te maken hadden met de huidige «harde afbouw».

Circa 77.000 huishoudens hebben in 2017 door een inkomensstijging de hele huurtoeslag verloren. Zij kregen daardoor te maken met terugvorderingen van gemiddeld circa € 1.500.

Tevens vragen de leden van de VVD-fractie of de Minister aan de hand van een casus kan schetsen wat de effecten hiervan op de inkomens van mensen zouden kunnen zijn.

Een meerpersoonshuishouden (twee personen onder de pensioengerechtigde leeftijd) met een (belastbaar) inkomen van € 30.400 en een huur van € 650 ontvangt € 102 huurtoeslag per maand. Als dit huishouden 1 euro meer verdient, verliest het op dit moment het totale bedrag aan huurtoeslag.

De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister extra kan uitleggen hoe dit langere afbouwpad de armoedeval tegengaat.

Door deze maatregel wordt voorkomen dat deze groep bij een beperkte stijging van het inkomen direct de hele toeslag kan verliezen. Voor huishoudens met een inkomen vlak onder de huidige inkomensgrenzen van de huurtoeslag geldt hierdoor op dit moment een marginale druk van meer dan 100%; een stijging van het belastbaar inkomen kan nu nog leiden tot een daling van het netto-inkomen. Deze marginale druk zal door het voorstel fors dalen.

Voorts vragen de leden van de VVD-fractie bij hoeveel personen in de laatste vijf jaar de huurtoeslag vanwege overschrijding van de grens teruggevorderd moest worden. Zij vragen of dit constant is op de beschreven 77.000 per jaar.

Het aantal van 77.000 is binnen een bandbreedte van 10.000 stabiel over de afgelopen jaren.

Ten slotte vragen de leden van de VVD-fractie om wat voor inkomenseffecten dit ging voor de gemiddelde terugbetaling.

De gemiddelde terugvordering voor huishoudens die door een inkomensstijging het totale bedrag aan huurtoeslag moeten terugbetalen bedraagt circa € 1.500. Dit bedrag is ook redelijk stabiel over de jaren.

De leden van de D66-fractie constateren dat in het eerdere IBO-onderzoek ook een werkgelegenheidseffect wordt verondersteld, aangezien het arbeidsaanbod zal toenemen. Deze leden vragen hoe groot dat effect precies is.

Ten behoeve van de Beleidsdoorlichting artikel 1 Woningmarkt uit 2015 heeft het CPB de werkgelegenheidseffecten uitgerekend van wijzigingen in de inkomensafhankelijke afbouw van de huurtoeslag, waaronder het vervallen van de maximale inkomensgrenzen. Gunstig voor de arbeidsparticipatie is de forse daling van de marginale druk voor huishoudens die vlak onder de huidige inkomensgrenzen zitten. Daartegenover staat dat de afbouw van de huurtoeslag langer doorloopt waardoor meer huishoudens te maken krijgen met marginale druk van de huurtoeslag. In de doorrekening van het CPB speelde daarnaast het uitgangspunt van budgettaire neutraliteit nog mee waartoe in de berekende variant de huurtoeslag voor iedereen wat werd verlaagd. Dit is in de doorrekening gunstig voor de arbeidsparticipatie. Per saldo berekende het CPB een stijging van de arbeidsparticipatie met 0,2%.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe dit onderdeel van het voorstel zich zal verhouden tot het passend toewijzen door woningcorporaties.

In het wetsvoorstel is ervoor gekozen de doelgroep van passend toewijzen niet te wijzigen; daarom is voorgesteld voor de toepassing van de passendheidstoets de huidige maximale inkomensgrenzen te behouden. Met de voorgestelde verwerking is er geen materiële wijziging in de regels rond passend toewijzen.

De leden van de SP-fractie vragen of het kabinet concreet in een staatje kan aangeven wat de financiële gevolgen zijn voor groepen huurtoeslagontvangers van het vervallen van de maximale inkomensgrenzen in de huurtoeslag waardoor de huurtoeslag over een langer inkomenstraject wordt afgebouwd.

De financiële gevolgen van het vervallen van de maximale inkomensgrenzen zijn afhankelijk van het inkomen en de huur. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel zijn voor de verschillende huishoudtypen de financiële effecten opgenomen voor huishoudens met een huur ter hoogte van de aftoppingsgrens. In onderstaande tabel is het bedrag aan huurtoeslag per maand opgenomen dat gaat gelden bij een inkomen vlak boven de huidige maximale inkomensgrenzen, dit weerspiegelt het inkomensvoordeel voor de groep huishoudens met het betreffende inkomen.

Huurtoeslagbedrag per maand (in €)
 

Alleenstaand onder pensioenleeftijd

Meerpersoonshuishouden onder pensioenleeftijd (≥ 3 pers.)

Alleenstaand gepensioneerd

Meerpersoons gepensioneerd (1 of 2 pers.)

Bij een belastbaar inkomen van:

22.401

30.401

22.376

30.401

Na wetswijziging:

       

met huur bij aftoppingsgrens laag (€ 597)

125,10

102,30

139,30

120,50

met huur bij aftoppingsgrens hoog (€ 640)

142,40

130,20

156,60

137,80

met huur bij max huur (€ 710)

170,40

130,30

184,60

165,80

Voorts vragen de leden van de SP-fractie of kan worden aangegeven waar het gemiddelde bedrag van € 50 euro en het maximale bedrag van € 185 euro per maand voor mensen die door het vervallen van de inkomensgrenzen in aanmerking komen voor huurtoeslag vandaan komt.

Door het vervallen van de maximale inkomensgrenzen loopt de huurtoeslag door tot bij een hoger inkomen. Het feitelijke bereik van de huurtoeslag in relatie tot het inkomen wordt door het vervallen van de inkomensgrenzen bepaald door het moment dat de inkomensafhankelijke afbouw van de huurtoeslag leidt tot een nihiltoekenning. Aangezien de hoogte van de huurtoeslag ook afhankelijk is van de hoogte van de huur waarvoor huurtoeslag wordt verstrekt, hangt het inkomen waarbij de nihiltoekenning wordt bereikt ook af van de hoogte van de huur van het huishouden. Met behulp van data uit het WoonOnderzoek Nederland is gekeken hoeveel huishoudens vervolgens binnen dit inkomensbereik zitten en welke huren zij betalen. Vervolgens is berekend voor welk gemiddeld bedrag aan huurtoeslag deze nieuwe huurtoeslaggerechtigden in aanmerking komen. Het bedrag van € 185 per maand is het maximale bedrag waar een huishouden, gegeven de maximale huurgrens, recht op heeft.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat hiermee ook een groep huishoudens net boven de huidige maximale inkomensgrenzen in aanmerking komt voor huurtoeslag, die in de huidige situatie geen huurtoeslag ontvangen (115.000 huishoudens). Deze leden vragen hoe deze groep tijdig wordt geïnformeerd over het schrappen van de maximale inkomensgrenzen.

In samenwerking met de Belastingdienst zal het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties tijdig richting huurders communiceren. Hiervoor worden de geijkte communicatiekanalen gebruikt.

3. Gevolgen

3.1 Gevolgen voor de burger

De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister kan aangeven van welke maatregelen uit het regeerakkoord huurders profiteren of zouden kunnen profiteren, die mogelijk als compensatie dienen voor de in de memorie van toelichting beschreven mindere huurtoeslag van 0,80 euro per maand.

Het kabinet maakt per saldo meer dan € 5 miljard vrij voor lastenverlichting. De belastingtarieven gaan omlaag, en tegelijkertijd gaan de algemene heffingskorting en de arbeidskorting omhoog. Alleen al in 2019 stijgt de algemene heffingskorting met € 140. De arbeidskorting stijgt in 2019 met € 110. Voor ouderen gaat de ouderenkorting omhoog. Gezinnen met kinderen profiteren van een hogere kinderbijslag, een hoger kindgebonden budget, en een hogere kinderopvangtoeslag, als dat van toepassing is. Per saldo hebben ook mensen met een huurwoning straks meer te besteden.

Verder vragen de leden van de VVD-fractie of de Minister in algemene zin kan ingaan op de effecten van het langere afbouwpad op de marginale druk voor de betrokken groepen.

Voor huishoudens met een inkomen vlak onder de huidige inkomensgrenzen van de huurtoeslag geldt op dit moment een marginale druk van meer dan 100%; een stijging van het belastbaar inkomen kan nu nog leiden tot een daling van het netto-inkomen. Deze marginale druk zal door het voorstel fors dalen. Daar staat tegenover dat huishoudens met een inkomen net boven de huidige inkomensgrenzen nu wel huurtoeslag gaan ontvangen, maar tegelijkertijd ook te maken gaan krijgen met een daling van de huurtoeslag bij een stijging van het inkomen, en dus met een marginale druk. Het gaat om circa 115.000 huishoudens die geconfronteerd gaan worden met een marginale druk van tussen gemiddeld 22% en 31%.

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat uit diverse cijfers blijkt dat de koopkrachtontwikkeling in algemene zin achterblijft ten opzichte van de stijging van de huren. De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering aan te geven hoe volgens de regering voorkomen zal worden dat de koopkracht van mensen met een laag inkomen door deze maatregel nog verder zal afnemen. Verder vragen de leden van de GroenLinks-fractie of er concrete afspraken zijn gemaakt om koopkrachtverlies door deze maatregel te repareren.

Bij het regeerakkoord is een integrale afweging van het totaal aan koopkrachteffecten gemaakt. De effecten van de wijzigingen in de huurtoeslag zijn, samen met alle andere in het regeerakkoord opgenomen maatregelen, meegenomen in het algemene koopkrachtbeeld van het regeerakkoord. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft hierover een brief aan de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II 2016–17, 34 700, nr. 47). Uit dit koopkrachtbeeld blijkt dat huurders er, rekening houdend met de maatregelen uit het regeerakkoord, de komende jaren gemiddeld 0,8% per jaar op vooruit zullen gaan.

Voorts vragen de leden van de GroenLinks-fractie hoe deze maatregel zich verhoudt tot het beleid om schulden te voorkomen. Tevens vragen deze leden of de regering kan uitsluiten dat door deze maatregel meer mensen die huurtoeslag ontvangen in de schulden komen.

Het kabinet geeft in de brede schuldenaanpak voorrang aan het voorkomen dat betalingsachterstanden oplopen en resulteren in problematische schulden (Kamerstukken II 2017–2018, 24 515, nr. 431). Verschillende partijen hebben daarbij een verantwoordelijkheid. Mensen zijn zelf verantwoordelijk voor het nakomen van financiële verplichtingen en dat vraagt ook dat zij steeds hun totale in- en uitgavenpatroon in evenwicht houden.

Het is niet zo dat de komende jaren de huurtoeslag verlaagd wordt. Door afschaffing van de KAN-bepaling stijgt de huurtoeslag iets minder sterk. Problematische schulden ontstaan zelden als gevolg van één oorzaak, maar zijn veelal gelegen in een combinatie van omgevingsfactoren, bewust en onbewust gedrag, onverwachte gebeurtenissen en in de persoon gelegen factoren. Niet gesteld kan worden dat een wijziging in de ontvangen huurtoeslag per definitie leidt tot financiële problemen. Bij dreigende financiële problemen dient een oplossing derhalve maatwerk te zijn.

Ten slotte vragen de leden van de GroenLinks-fractie of door dit voorstel de koopkrachtontwikkeling voor mensen met een huurwoning en mensen met een koopwoning verder uit elkaar zullen gaan lopen.

Nee, het effect van het regeerakkoord is voor huurders en kopers gelijk. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in zijn brief van 27 oktober 2017 met de koopkrachteffecten van het regeerakkoord (Kamerstukken II 2016–17, 34 700, nr. 47) wel aangegeven dat kopers er in het totale koopkrachtbeeld meer op vooruit gaan dan huurders. Dat heeft te maken met het feit dat huiseigenaren vaker werken, en werkenden er meer op vooruit gaan dan andere groepen.

De leden van de SP-fractie vragen hoeveel huurders – als dit wetsvoorstel doorgaat in de huidige vorm – een hogere eigen bijdrage betalen.

Door het schrappen van de KAN-bepaling stijgt de eigen bijdrage van alle huurtoeslagontvangers in de toekomst harder dan zonder deze wijziging.

Verder vragen de leden van de SP-fractie of het klopt dat dit bijna 100 euro minder aan huurtoeslag betekent. De leden van de SP-fractie zien graag dat het kabinet aangeeft wat de concrete gevolgen zijn voor welke huurtoeslagontvangers in verschillende inkomensgroepen, zoals lage inkomens, grote gezinnen, jongeren en gepensioneerden. Tevens vragen de leden van de SP-fractie of het kabinet aan de hand van een vijftal rekenvoorbeelden kan laten zien wat de financiële gevolgen zijn voor verschillende soorten huurders. Ten slotte vragen deze leden wat het verschil in koopkracht is voor verschillende groepen huurtoeslagontvangers mét en zonder de KAN-bepaling in de huurtoeslag.

Het schrappen van de KAN-bepaling leidt naar de huidige inzichten tot een beperking van de jaarlijkse stijging met € 0,80 per maand, € 9,60 per jaar. Aan het eind van deze kabinetsperiode gaat het dan om een totaal effect van circa € 40,– op jaarbasis. De beperking van de stijging huurtoeslag van circa € 0,80 per maand is voor alle huurtoeslagontvangers gelijk. Door verschillende besteedbare inkomens van huishoudens zitten in de koopkrachtcijfers wel kleine verschillen tussen verschillende huishoudgroepen.

Voor al deze groepen varieert het jaarlijkse koopkrachteffect van de maatregel tussen 0,0% en –0,1%. Dit betreft het jaarlijkse effect tot en met het jaar 2022. Effecten voor latere jaren zijn (nog) niet te geven. Deze zijn namelijk afhankelijk van de hoogte van het verschil tussen de bijstandsontwikkeling en de huurontwikkeling van dat moment. Op de lange termijn is dit niet te voorspellen. Er zullen daarbij ook jaren zijn zonder koopkrachteffecten aangezien de bijstandsontwikkeling niet per definitie lager is dan de huurontwikkeling. De totale koopkrachteffecten van de maatregelen uit het regeerakkoord zijn voor de huurders positief.

De leden van de SP-fractie vragen of het schrappen van de KAN-bepaling kan betekenen dat in gebieden met meer schaarste (o.a. als gevolg van hogere marktprijzen) huurtoeslagontvangers een hogere bijdrage moeten betalen.

De andere wijze van indexeren zal niet tot verschillen in eigen bijdrage leiden tussen gebieden met meer of minder schaarste. De indexering van de eigen bijdrage in de huurtoeslag wordt gebaseerd op de landelijke gemiddelde huurontwikkeling voor gereguleerde huurwoningen. De indexering van de eigen bijdrage in de huurtoeslag blijft, zoals nu ook het geval is, gelijk voor alle huurtoeslagontvangers. Wel kan de ontwikkeling van de ontvangen huurtoeslag variëren, afhankelijk van de mate van huurontwikkeling. De ontvangen huurtoeslag hangt namelijk niet af van de gemiddelde huurontwikkeling, maar van de daadwerkelijk gerealiseerde huurontwikkeling voor elk huishouden. Bij een hogere huurontwikkeling stijgt ook de huurtoeslag meer, bij een lagere huurontwikkeling stijgt de huurtoeslag minder. Als sprake zou zijn van een sterkere huurontwikkeling in gebieden met meer schaarste (voor zover dat mogelijk is binnen de kaders van de huurprijsregulering), zou het bedrag aan ontvangen huurtoeslag in die gebieden dus meer kunnen stijgen. Dit wijzigt overigens niet met de aanpassing in de indexering van de eigen bijdrage.

De leden van de SP-fractie vragen een onderbouwing hoe de rekensom tot stand is gekomen dat het schrappen van de KAN-bepaling een «beperking van de stijging van de huurtoeslag met gemiddeld circa € 0,80 per maand» betreft.

Deze € 0,80 per maand is het verschil tussen de stijging van de eigen bijdrage, geïndexeerd met de huurontwikkeling en de stijging van de eigen bijdrage, geïndexeerd met de laagste van de bijstandsontwikkeling en huurontwikkeling. Dit bedrag is het gemiddelde over de jaren 2019–2022.

Verder vragen de leden van de SP-fractie hoe deze som zich verhoudt tot de berekening van de Woonbond die stelt dat «per huurtoeslagontvanger zal dat leiden tot een jaarlijkse groei van de eigen bijdrage aan de huurtoeslag met ongeveer € 2 per maand» en hoe dat verschil is te verklaren.

De berekening van de Woonbond is nog gebaseerd op het Centraal Economisch Plan 2017 van het CPB. Ondertussen heeft er op basis van het Centraal Economisch Plan van het CPB een actualisatie plaatsgevonden. Op grond van deze nieuwste prognoses van het CPB blijkt het verschil tussen de bijstandsontwikkeling en de huurontwikkeling kleiner te zijn, waardoor het effect van de KAN-bepaling ook kleiner is.

De leden van de SP-fractie vragen wat het cumulatieve effect is van het schrappen van de KAN-bepaling in de jaren 2021, 2022, en daarna.

Het schrappen van de KAN-bepaling leidt naar de huidige inzichten tot een beperking van de jaarlijkse stijging met € 0,80 per maand, € 9,60 per jaar. Het cumulatieve effect is in het jaar 2021 € 2,12 per maand en in 2022 is het cumulatieve effect € 3,09 per maand. Aan het eind van deze kabinetsperiode gaat het om een totaal effect van circa € 40 op jaarbasis. Het effect van de KAN-bepaling is afhankelijk van het verschil in ontwikkeling tussen huur en bijstand. Effecten voor latere jaren zijn (nog) niet te geven. Deze zijn namelijk afhankelijk van hoogte van het verschil tussen de bijstandsontwikkeling en de huurontwikkeling van dat moment. Op de lange termijn is dit niet te voorspellen.

De leden van de SP-fractie vragen voorts of het kabinet bereid is met «een integrale afweging van het totaal aan koopkrachteffecten», zoals zij zelf stelt, te komen met een aanvullende inkomensmaatregel, die gunstig uitvalt voor huurders.

Bij het regeerakkoord is reeds een integrale afweging van het totaal aan koopkrachtmaatregelen gemaakt. Daaruit blijkt dat huurders er de komende jaren gemiddeld 0,8% op vooruit zullen gaan. Een aanvullende inkomensmaatregel is niet aan de orde.

Verder vragen de leden van de SP-fractie waarom in de koopkrachtplaatjes over 2017 van het kabinet de eigen bijdrage in de huurtoeslag niet is meegerekend.

De verlaging van de eigen bijdrage in de huurtoeslag in 2017 is wel meegenomen in de koopkrachtplaatjes; dit komt naar voren in de mediane koopkrachtontwikkeling. In de koopkracht van de voorbeeldhuishoudens wordt de huurtoeslag niet meegenomen, omdat daar alleen gerekend wordt met generieke regelingen die voor iedereen gelden.

Ook vragen deze leden hoe de koopkracht voor huurtoeslagontvangers eruit zou hebben gezien in 2017 als de eigen bijdrage wél was meegenomen?

Zoals hiervoor is aangegeven is de verandering van de eigen bijdrage in 2017 wel meegenomen in de koopkrachtplaatjes in de presentatie van de mediane koopkrachtontwikkeling. In 2017 is de eigen bijdrage in de huurtoeslag beleidsmatig met € 10,50 per maand verlaagd. Het partiële positieve inkomenseffect hiervan is voor de laagste inkomens 0,7% à 1,1%.

De leden van de SP-fractie vragen voorts hoe de koopkracht van huurtoeslagontvangers eruit komt te zien voor de jaren 2018, 2019 en verder. Zij vragen of het kabinet dit kan uitsplitsen in verschillende inkomensgroepen, zoals lage inkomens, grote gezinnen, jongeren en gepensioneerden, en graag per jaar weergegeven wanneer voorliggende wetswijziging wordt aangenomen.

In de brief over de koopkrachteffecten van het regeerakkoord (zie voorgaande antwoorden) is de koopkracht voor verschillende groepen voor de jaren 2018–2021 inzichtelijk gemaakt. Hierin is ook de koopkrachtontwikkeling voor huurders opgenomen. De verschillen tussen huurders met en zonder huurtoeslag zijn beperkt en worden veroorzaakt door het schrappen van de KAN-bepaling per 2019 en het vervallen van de inkomensgrenzen per 2020. Het eerste heeft een negatief effect van circa € 0,80 per maand voor alle huurtoeslagontvangers. Het koopkrachteffect ligt tussen 0,0% en –0,1%. Het vervallen van de inkomensgrenzen heeft voor de huidige huurtoeslagontvangers geen koopkrachteffect. Voor de huishoudens die hierdoor recht krijgen op huurtoeslag is er een positief koopkrachteffect.

Ten slotte vragen de leden van de SP-fractie hoe de koopkracht van huurtoeslagontvangers zich verhoudt tot die van andere groepen in 2018, 2019 en verder.

In de brief over de koopkrachteffecten van het regeerakkoord (zie voorgaande antwoorden) is de koopkracht voor verschillende groepen voor de jaren 2018–2021 inzichtelijk gemaakt. Hierin is te zien hoe de koopkracht van huurders zich verhoudt tot die van andere groepen. In het regeerakkoord is een integrale afweging van de koopkrachteffecten gemaakt. Het effect van het regeerakkoord is voor huurders en kopers gelijk.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen op welke manier de regering in de komende jaren het effect van het schrappen van de KAN-bepaling gaat monitoren voor verschillende groepen huurders. Deze leden vragen wat het effect is van het wetsvoorstel op kwetsbare groepen, zoals cliënten die vanuit opvang, beschermd wonen en GGZ-instellingen weer verhuizen naar een eigen woning. Tevens vragen de leden van de ChristenUnie-fractie hoe wordt voorkomen dat de drempel tot zelfstandig wonen te groot wordt en wat de gevolgen zijn voor mensen met een beperking door voorliggend wetsvoorstel, specifiek voor huurders in de bijstand en huurders met een Wajonguitkering.

Het effect van de voorgestelde maatregel de KAN-bepaling uit de wet te schrappen is voor de genoemde groepen huurders in de huurtoeslag: kwetsbare groepen, zoals cliënten die vanuit opvang, beschermd wonen en GGZ-instellingen weer verhuizen naar een eigen woning huurders in de bijstand en huurders met een Wajonguitkering niet anders dan voor andere huurders die huurtoeslag ontvangen.

Verder vragen de leden van de ChristenUnie-fractie op welke manier de regering ervoor zorgt dat mensen met een beperking in het totale koopkrachtbeeld er niet op achteruit gaan.

Zowel werkenden als niet-werkenden profiteren van de lastenverlichting die het kabinet doorvoert. Het kabinet vindt het belangrijk dat de zorg betaalbaar is en toegankelijk voor iedereen. Een stapeling van eigen bijdragen beperkt dat. Het maximale verplichte eigen risico in de zorg wordt daarom bevroren, en de eigen bijdragen in de Wlz-zorg en Wmo gaan omlaag. Dit zorgt voor een flinke koopkrachtplus.

3.2 Gevolgen voor de belastingdienst

De leden van de VVD-fractie vragen de Minister wat voor vereenvoudiging gepaard gaat met het schrappen van de KAN-bepaling, bijvoorbeeld omdat nog maar met één factor rekening gehouden hoeft te worden.

De voorgestelde regeling biedt meer duidelijkheid voor de burger, die voortaan van tevoren weet dat de stijging van zijn eigen bijdrage gelijke tred houdt met de huurprijsontwikkeling. Deze benadering past ook beter bij het karakter van de huurtoeslag als volkshuisvestingsinstrument. De variant draagt daarmee niet zozeer bij aan vereenvoudiging van de regeling, maar maakt de huurtoeslag wel transparanter.

Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie of ook kan worden ingegaan op de vereenvoudiging volgend uit het afbouwen van de maximale inkomensgrens.

Er is sprake van een grote vereenvoudiging omdat er geen mensen opeens toeslag verliezen en daarom niet met de belastingtelefoon gaan bellen. Ook voorkomt het terugvorderingen.

De leden van de SP-fractie vragen of een overzicht kan worden gegeven van de afgelopen 5 jaren met per jaar het aantal klachten en het aantal bezwaren over de huurtoeslag en de reden waarom.

In onderstaande tabel is een uitsplitsing van aantallen bezwaren en klachten met betrekking tot de huurtoeslag die bij de Belastingdienst zijn binnengekomen, gegeven.

 

2015

2016

2017

2018

Bezwaren

37.000

32.000

19.000

4.800

Klachten

1.900

1.300

600

150

Over 2014 en 2013 zijn geen betrouwbare gegevens over aantallen klachten en bezwaren met betrekking tot de huurtoeslag voorhanden, omdat voor die jaren het verschil tussen de bezwaren en klachten met de zorgtoeslag niet (goed) kan worden gemaakt. De reden van de klachten en bezwaren worden niet afzonderlijk bijgehouden.

De leden van de SP-fractie vragen tevens hoe vaak het voorkomt dat de Belastingdienst de Huurcommissie inschakelt voor onderzoek, advies of informatie bij klachten over de uitvoering of de berekening van de huurtoeslag. Kan het kabinet dit van de laatste drie jaren per jaar laten zien?

De huurcommissie heeft tot taak in de gevallen van een verzoek van de Belastingdienst/Toeslagen binnen zes weken een verklaring te verstrekken omtrent de redelijkheid van de huurprijs en de juistheid van andere gegevens betreffende de woonruimte waarvoor een aanvraag om een huurtoeslag is ingediend, voorzover dit van belang is voor de toepassing van de Wet op de huurtoeslag. De Belastingdienst/Toeslagen kan een dergelijk verzoek indienen voor het bepalen van de rekenhuur. De hoogte van de rekenhuur is medebepalend voor het vaststellen van de huurtoeslag.

De Belastingdienst kan de Huurcommissie niet inschakelen voor onderzoek, advies of informatie bij klachten over de uitvoering of berekening van de huurtoeslag.

Daarnaast vragen de leden van SP-fractie of het kabinet zich ervan bewust is dat de huurtoeslag ingewikkeld en ondoorzichtig in elkaar zit.

In het IBO Sociale Huur is reeds geconstateerd dat de vormgeving van de huurtoeslag in de loop der jaren steeds complexer is geworden. Het rapport beveelt vereenvoudiging van de uitvoering van de huurtoeslag aan, door bijvoorbeeld het schrappen van de hardheidsclausule voor vermogens en uitzonderingsgronden voor sommige inkomensbestanddelen. Op dit punt constateert het rapport dat de doelmatigheidswinst hiervan relatief beperkt zal zijn maar dit wel bijdraagt aan een voor de huurders meer inzichtelijke regeling en dat deze hierdoor ook minder foutgevoelig in de uitvoering wordt. Het kabinet onderschrijft deze aanbeveling. Mede gezien deze beperkte doelmatigheidswinst ligt het niet voor de hand om deze vereenvoudigingen separaat door te voeren maar mee te wegen in de bredere overweging om tot een meer doelmatige huurtoeslag te komen.

Voorts vragen de leden van de SP-fractie wat het kabinet doet om de huurtoeslag te vereenvoudigen en inzichtelijker te maken, zonder dat de rekening hiervoor bij ontvangers van huurtoeslag wordt gelegd, buiten het vervallen van de inkomensgrenzen.

Zoals ook in de onlangs gepresenteerde Nationale Woonagenda staat aangegeven wordt deze kabinetsperiode verkend welke verbeteringen en vereenvoudigingen mogelijk zijn binnen de huidige huurtoeslagsystematiek. Dit gebeurt in samenwerking met de bij de Woonagenda betrokken partijen. Het tijdstip en wijze waarop mogelijke vereenvoudigingen kunnen worden doorgevoerd hangen af van de uitkomsten van deze verkenning.

De leden van de SP-fractie vragen waarom het kabinet ervoor kiest om te bezuinigen op de huurtoeslag en daar bovenop de administratieve lasten van huishouden te doen toenemen met bijna 328.000 euro. Verder vragen deze leden of het kabinet de genoemde bedragen kan onderbouwen en daarbij aangeven hoeveel extra kosten een huurtoeslagaanvrager of -ontvanger kwijt zal zijn door de wetswijziging.

Het schrappen van de KAN-bepaling leidt niet tot een daling van het bedrag aan huurtoeslag dat huishoudens ontvangen. Wel kan de huurtoeslag in de toekomst iets minder hard stijgen dan zonder deze wijziging.

De genoemde administratieve lasten worden veroorzaakt door het vervallen van de maximale inkomensgrenzen. Burgers, die gezien hun inkomen eerst niet in aanmerking kwamen voor huurtoeslag, zullen een inspanning moeten doen om huurtoeslag aan te vragen.

Door het vervallen van de maximale inkomensgrenzen nemen de administratieve lasten voor de huishoudens die recht krijgen op huurtoeslag met naar schatting € 287.500 toe, er van uitgaande dat het circa 10 minuten kost om een aanvraag in te dienen om in aanmerking te kunnen komen voor huurtoeslag. Daarnaast is het mogelijk dat een deel van deze huishoudens de huurtoeslag deels terug moet betalen omdat ze hun inkomen verkeerd hebben ingeschat. Dit zal leiden tot een extra betalingshandeling van circa 2 minuten en extra administratieve lasten van circa € 12.500. Ook is er sprake van kennisname van 1 minuut en eenmalige kennisnamekosten van € 28.750. Ze hoeven deze administratieve lasten niet te maken als ze ervoor kiezen geen huurtoeslag aan te vragen, dan hebben ze echter ook niet het voordeel van het ontvangen van huurtoeslag. Per saldo zal de ontvangen huurtoeslag vele malen groter zijn dan de er mee gepaard gaande administratieve lasten.

3.3 Financiële gevolgen voor het Rijk

De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister kan bevestigen dat de beide maatregelen per saldo leiden tot een intensivering in de huurtoeslag, in elk geval in de jaren tot 2022.

Volgens de huidige inzichten leiden de twee wijzigingen tot 2022 per saldo tot hogere uitgaven huurtoeslag.

Budgettaire gevolgen (in € miljoen)

2019

2020

2021

2022

Schrappen KAN-bepaling

– 7

– 7

– 34

– 51

Vervallen maximale inkomensgrenzen

 

70

70

70

Totaal

– 7

63

36

19

Verder vragen de leden van de VVD-fractie of de Minister de zorgen kan wegnemen, door verschillende partijen en actoren geuit, dat het schrappen van de KAN-bepaling leidt tot een per saldo draconische bezuiniging op de huurtoeslag. Tevens vragen deze leden hoe hoog het beschikbare budget aan het eind van de kabinetsperiode is vergeleken met nu.

Het schrappen van de KAN-bepaling leidt niet tot een daling van het bedrag aan huurtoeslag dat huishoudens ontvangen. Wel kan de huurtoeslag in de toekomst iets minder hard stijgen dan zonder deze wijziging. Op basis van de huidige inzichten gaat het om een beperking van de stijging van de huurtoeslag met gemiddeld circa € 0,80 per maand. Ook na het schrappen van de KAN-bepaling stijgt de huurtoeslag nog met gemiddeld circa € 6 per maand. De beperktere stijging van de huurtoeslag door het afschaffen van de KAN-bepaling leidt in 2019 tot € 7 miljoen lagere uitgaven huurtoeslag, oplopend tot € 51 miljoen in 2022. Volgens de huidige inzichten stijgt het budget huurtoeslag van circa € 3,5 miljard in 2018 tot circa € 4,1 miljard in 2022.

De leden van de SP-fractie vragen of het kabinet kan onderbouwen waarom in 2020 de verwachte huurontwikkeling lager zal liggen dan de netto-bijstandsontwikkeling. Tevens vragen deze leden hoe de verwachting is voor 2019.

Op basis van gegevens van het CPB (inflatie, bijstandsontwikkeling), het CBS (gerealiseerde huurontwikkeling, het huurbeleid van corporaties (huursom) en de wettelijke beperkingen voor huurverhogingen van particuliere verhuurders) is een inschatting gemaakt van de verwachte bijstandsontwikkeling en huurontwikkeling. Voor 2020 ligt de verwachte bijstandsontwikkeling 0,3% hoger dan de huurontwikkeling. Voor 2019 is de verwachting dat de bijstandsontwikkeling lager ligt dan de huurontwikkeling.

4. Inwerkingtreding

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom het vervallen van de maximale inkomensgrens per 1 januari 2020 in werking treedt.

Deze wijziging vergt een aanpassing van de systemen en van de rekentools van de Belastingdienst. Bij de totstandkoming van de maatregel in het regeerakkoord bleek het portfolio van de Belastingdienst voor 2018 al vol te zitten. Inwerkingtreding per 2019 was hierdoor niet mogelijk.

5. Consultatie

De leden van de CDA-fractie en ChristenUnie-fractie vragen wanneer en op welke wijze mogelijke verdere vereenvoudigingen van de huurtoeslag, zoals benoemd in het regeerakkoord, worden doorgevoerd.

Zoals ook in de onlangs gepresenteerde Nationale Woonagenda staat aangegeven wordt deze kabinetsperiode verkend welke verbeteringen en vereenvoudigingen mogelijk zijn binnen de huidige huurtoeslagsystematiek. Dit gebeurt in samenwerking met de bij de Woonagenda betrokken partijen. Het tijdstip en wijze waarop mogelijke vereenvoudigingen kunnen worden doorgevoerd hangen af van de uitkomsten van deze verkenning.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren