Ontvangen 24 mei 2018
De regering heeft met belangstelling kennisgenomen van het verslag van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De antwoorden op de vragen van de bij het verslag betrokken fracties zijn op volgorde van het verslag beantwoord.
De leden van de PVV-fractie hebben aangegeven principieel tegen het aanpassen van Nederlandse pensioenwetgeving te zijn om daarmee onnodige Europese richtlijnen te implementeren. Zij geven tevens aan dat naar hun oordeel geen EU-bemoeienis nodig is bij de eventuele grensoverschrijdende problematiek op het gebied van pensioenrechten. Daarom verzoeken de leden van de PVV-fractie de Minister om het wetsvoorstel in te trekken.
De regering ondersteunt het doel van de richtlijn: het bevorderen van de mobiliteit van werknemers door onnodige belemmeringen met betrekking tot aanvullende pensioenregelingen te verminderen. Door voor grensoverschrijdende werknemers de maximale wacht- en drempelperiodes te verminderen wordt de drempel verlaagd om over de grens aan de slag te gaan. Het is volgens de regering een goede zaak dat dit op Europees niveau geregeld wordt. Daarbij blijft het pensioenstelsel een nationale bevoegdheid.
Daarnaast is Nederland als lidstaat van de Europese Unie gehouden om maatregelen te nemen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van Europese regelgeving, zoals de onderhavige Mobiliteitsrichtlijn. De verplichting tot omzetting van de Mobiliteitsrichtlijn staat in artikel 8 van die richtlijn. Deze verplichting vloeit voort uit artikel 288 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Verder is in dit kader relevant dat artikel 291 VWEU bepaalt dat de lidstaten alle maatregelen van intern recht nemen die nodig zijn ter uitvoering van de juridisch bindende handelingen van de Unie. Ook daarom geeft de regering geen gehoor aan het verzoek van de leden van de PVV-fractie om het wetsvoorstel in te trekken.
De leden van de CDA-fractie stellen een vraag over Nederlandse werknemers die een wettelijk pensioen uit een andere EU-lidstaat ontvangen. Zij wijzen daar specifiek op de situatie van Nederlanders die in Griekenland gewerkt hebben en vragen naar de vorderingen van de regering en de Sociale Verzekeringsbank (SVB) om te zorgen dat deze pensioenen alsnog uitbetaald worden.
De problematiek rond het uitkeren van de pensioenen die in Griekenland zijn opgebouwd is bekend bij de regering en de SVB. Eind november 2017 heeft een delegatie van de SVB het Ministerie van Werkgelegenheid in Griekenland bezocht en daar gesproken met de bevoegde instanties. Daarbij is de delegatie geïnformeerd over een fusie die op dit moment plaatsvindt tussen verschillende socialezekerheidsinstanties in Griekenland. Door deze fusie zijn er vertragingen ontstaan in de uitbetalingen van zowel de binnenlandse pensioenen als van de pensioenen van werknemers uit andere lidstaten. De SVB heeft echter met de betrokken Griekse instanties contact om schrijnende gevallen en gevallen van langdurige betalingsachterstand voorrang te geven en houdt de situatie nauwlettend in de gaten.
De leden van de fractie van D66 vragen of het klopt dat er in Nederland geen drempelperioden worden gehanteerd maar dat dit wel wettelijk mogelijk is. Ook vragen zij naar de wenselijkheid daarvan.
In Nederland zijn er voor zover bekend op dit moment geen pensioenregelingen die een drempelperiode hanteren. Een drempelperiode is een periode waarin de werknemer al wel deelneemt aan een pensioenregeling maar pas bij het bereiken van het eind van de drempelperiode aanspraak op de opgebouwde pensioenrechten verwerft. Artikel 14, tweede lid, van de Pensioenwet regelt dat een drempelperiode maximaal 2 maanden mag duren of, als er sprake is van een uitzendovereenkomst, tot de werknemer meer dan 26 weken arbeid heeft verricht. Dit wetsvoorstel regelt tevens dat de som van de bijdrage van de deelnemer wordt terugbetaald als de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd voordat het einde van de drempelperiode wordt bereikt. Ik vind het wenselijk dat zoveel mogelijk mensen een toereikend pensioen kunnen opbouwen. Het is echter aan sociale partners om een pensioenregeling op te stellen die aansluit bij de kenmerken van de sector, het bedrijf of de beroepsgroep.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees