Vastgesteld 23 maart 2018
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 16 maart 2018 voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media. Bij brief van 22 maart 2018 zijn ze door de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, Tellegen
De adjunct-griffier van de commissie, Boeve
1
Wat is er de oorzaak van dat er, tegen de verwachting in, sprake is van groei in het speciaal (basis)onderwijs?
Zoals in de brief dd 20 maart aan uw Kamer is gemeld zal de komende periode gebruikt worden om de leerlingstroomgegevens te analyseren. Uw Kamer wordt daarover bericht in de voortgangsrapportage passend onderwijs die is voorzien voor de eerste helft van juni.
2
Worden leerlingen van het ene naar het andere systeem verschoven, waardoor ongeveer de helft van de groei van het speciaal (basis)onderwijs terechtkomt in cluster 2?
Zie het antwoord op vraag 1.
3
Zet de trend van groei van het speciaal (basis)onderwijs zich door? Zijn er al gegevens beschikbaar over de teldatum 1 februari 2018?
Er zijn nog geen gegevens beschikbaar over de teldatum van 1 februari 2018. Zie verder het antwoord op vraag 1.
4
Speelt het bij de negatieve verevening die op diverse plekken lijkt te gaan knellen, een rol dat tegelijkertijd leerlingen met voorheen een leerplichtontheffing steeds meer naar school gaan?
Dit wordt meegenomen in de verdere analyse van de leerlingstroomgegevens waarover uw Kamer zal worden geïnformeerd in de voortgangsrapportage passend onderwijs.
5
Op welke wijze kunnen leraren via de medezeggenschapsraad een vinger aan de pols houden over hoe de school het geld uitgeeft?
Het gesprek over werkdruk en de benodigde oplossingen moeten vorm krijgen binnen de school, met het lerarenteam, onderwijsondersteunend personeel en de directeur of schoolleider. Op basis van dit gesprek wordt door de schoolleider/schoolbestuur een bestedingsplan opgesteld. Naast de bestedingsdoelen bevat dit plan ook een beschrijving van de wijze waarop de personeelsgeleding van de medezeggenschapsraad (hierna: P-MR) zal toezien op de inzet en de besteding van deze werkdrukmiddelen en het gevolgde proces. De P-MR heeft instemmingsrecht op dit bestedingsplan.
In het Werkdrukakkoord met sociale partners is tevens afgesproken dat de P-MR van de school na afloop van het schooljaar wordt geïnformeerd door de schoolleider/het schoolbestuur over de besteding van de extra werkdrukmiddelen van hun school in het voorgaande schooljaar. Over de niet-bestede middelen worden door de schoolleider/het schoolbestuur in samenspraak met het team en de P-MR nadere bestedingsafspraken gemaakt conform de doelen en verwachtingen van het bestedingsplan.
6
Wat zijn de consequenties als scholen de middelen alsnog gebruiken voor andere doeleinden dan het verlagen van de werkdruk, ondanks de controlerende functie van de medezeggenschapsraad?
Sociale partners hebben gezamenlijk een meldpunt opengesteld (meldpunt@werkdrukpo.nl). Hier kan men terecht als op school het bovenbeschreven proces om te komen tot een bestedingsplan en verantwoording hierover richting de P-MR niet goed gevolgd wordt. Afhankelijk van de specifieke situatie zullen de sociale partners hier actie op ondernemen.
Tevens wordt het instemmingsrecht van de P-MR geborgd in de cao po. Werkgevers en werknemers committeren zich aan het vastleggen van het instemmingsrecht in de medezeggenschapsreglementen. Zodra dit instemmingsrecht aldus geborgd is, kunnen geschillen tussen bestuur en medezeggenschapsraad voorgelegd worden aan de Landelijke Commissie voor Geschillen WMS (LCG WMS). Deze Commissie doet een bindende uitspraak, waar alle partijen zich aan moeten houden.
Tot slot vindt er in 2020 een tussenevaluatie plaats. Op basis van deze tussenevaluatie wordt bezien of bijsturing nodig is. De oploop naar € 430 miljoen wordt pas uitgekeerd nadat bewezen is dat de middelen daadwerkelijk conform de afgesproken procedure ingezet zijn voor het verlagen van de werkdruk en de resultaten hiervan merkbaar zijn.
7
Leggen scholen nadat de PMR1 instemming heeft verleend aan de plannen direct verantwoording af aan het ministerie over de inzet van de middelen of pas in het jaarverslag?
De scholen leggen niet direct verantwoording af aan het Ministerie. De verantwoording over de inzet van de middelen vindt plaats in het jaarverslag. Hierin wordt een overzicht gegeven van de daadwerkelijke besteding van middelen. Ook wordt in het jaarverslag een beschrijving gegeven van het proces met hierin nadrukkelijke aandacht voor de betrokkenheid van het team en het instemmingrecht van de personeelsgeleding van de medezeggenschapsraad. Door aan te sluiten bij dit bestaande verantwoordingsinstrument, worden de extra administratieve lasten voor de sector geminimaliseerd.
Daarnaast worden, zoals beschreven onder vraag 8, de ontwikkelingen gevolgd en geëvalueerd met een jaarlijks (beleids)onderzoek/monitor naar werkdruk.
8
Wanneer kan de Kamer het eerste onderzoek naar de effecten op ervaren werkdruk ontvangen? Op welk moment in het jaar wordt dit jaarlijks na het eerste onderzoek verzonden aan de Kamer?
Afgesproken is dat de ontwikkelingen gevolgd en geëvalueerd worden met een jaarlijks (beleids)onderzoek/monitor naar werkdruk. De tussenevaluatie – op basis waarvan wordt bezien of bijsturing nodig is – zal plaatsvinden in 2020. De Kamer wordt jaarlijks geïnformeerd over de onderzoeken en resultaten, eind 2020 zal de eerste rapportage plaatsvinden.
9
Welke middelen uit de begroting en behorende bij welke onderdelen komen door de kasschuif niet of minder snel beschikbaar om deze kasschuif te kunnen maken?
Om het kasritme van intensiveringsreeksen te optimaliseren is op de reeksen G36 en G38 ieder € 5 miljoen geschoven van 2018 naar 2019 en op de reeks G43 € 10 miljoen van 2018 naar 2020. Hierover bent u geïnformeerd in de brieven «Uitwerking investeringen wetenschap en onderzoek» (9 maart 2018, kamerstuk 29 338, nr. 158) en «Cultuur in een open samenleving» (12 maart 2018). Over de overige kasschuiven wordt u geïnformeerd bij Voorjaarsnota.
10
Worden de middelen voor het verlagen van de werkdruk aan de lumpsum van scholen toegevoegd? Of is dit een apart potje geld waar scholen hun plannen mee kunnen uitvoeren?
De middelen voor het verlagen van de werkdruk worden aan de lumpsum van scholen toegevoegd, waarbij voor deze werkdrukmiddelen een informatieverplichting geldt. Deze informatieverplichting krijgt vorm in de afspraken over de verantwoording in het jaarverslag: over het gevoerde proces en de besteding van de middelen.