Gepubliceerd: 10 juli 2018
Indiener(s): Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA)
Onderwerpen: bestuur gemeenten
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34882-5.html
ID: 34882-5

Nr. 5 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 11 juli 2018

Inhoudsopgave

Algemeen

1

     

1.

Inleiding

1

2.

Reikwijdte van de regeling en nadere uitwerking

2

3.

Privacyaspecten

5

4.

Gevolgen voor de burger en voor overheidsinstanties

5

5.

Consultatie

6

     

Artikelsgewijze toelichting

7

ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie, de CDA-fractie, de D66-fractie, de ChristenUnie-fractie en de SGP-fractie hebben met (veel) belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet basisregistratie personen (Wet BRP) in verband met het opnemen van gegevens over kinderen die op het moment van de geboorte niet meer in leven zijn of omtrent wie een Nederlandse akte is opgemaakt die vermeldt dat het kind op het ogenblik van de aangifte niet in leven is. De genoemde fracties wijzen op het verdriet van de ouders die met een dergelijke emotionele gebeurtenis worden geconfronteerd en begrijpen de wens van de ouders die deze kinderen in de basisregistratie personen (BRP) opgenomen willen zien. Zij steunen dan ook het onderhavige wetsvoorstel dat daartoe de mogelijkheid opent en hebben daarbij nog enkele vragen.

Het doet mij genoegen te kunnen constateren dat de leden van de fracties die inbreng hebben geleverd hun steun uitspreken voor het wetsvoorstel. Ik bedank de fracties voor hun bijdrage en ga in deze nota gaarne in op de door de leden gestelde vragen. Bij de beantwoording van de vragen is zoveel mogelijk de indeling en volgorde van het verslag aangehouden, met dien verstande dat vergelijkbare vragen zijn samengenomen.

2. Reikwijdte van de regeling en nadere uitwerking

De leden van de VVD-fractie constateren dat in het wetsvoorstel wordt geregeld dat een ouder een verzoek kan doen om de eerdere registratie te laten verwijderen, omdat de wens bij deze ouder om het kind op de persoonslijst te hebben staan, na verloop van tijd kan veranderen. Zij vragen zich af in hoeverre hierom in de petities is gevraagd en vragen de regering nader te motiveren waarom hiervoor is gekozen en wat de mogelijkheid tot verwijderen van de registratie voor het systeem van de BRP betekent.

In de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel is benadrukt dat de registratie van gegevens over het kind op de persoonslijst van de ouder een hoogstpersoonlijke aangelegenheid is van de desbetreffende ouder. Het uitgangspunt van het wetsvoorstel is dat te allen tijde recht wordt gedaan aan de emotionele wensen van de individuele ouder met betrekking tot de registratie van het kind. Dit betekent dat de wet geen onnodige belemmeringen mag opwerpen om aan de wens van de ouder tegemoet te komen, ook indien deze er op enig moment om wat voor reden dan ook in zou bestaan om de vermelding weer ongedaan te maken. De verwijdering van de registratie, die dus uitsluitend op verzoek van de ouder kan plaatsvinden, houdt in dat de gegevens daadwerkelijk uit de BRP worden verwijderd en niet als historische (niet-actuele) gegevens bewaard blijven.

De leden van de VVD-fractie vragen voorts hoe bekendheid zal worden gegeven aan de mogelijkheid die het wetsvoorstel biedt om kinderen die voor inwerkingtreding van dit wetsvoorstel levenloos zijn geboren alsmede kinderen die op het moment van de aangifte niet meer in leven waren ook in de BRP te kunnen opnemen. Ook de leden van de D66-fractie vragen hoe ouders gewezen worden op deze mogelijkheid, zowel de ouders die reeds bij de gemeente een akte van geboorte (levenloos) of akte van levenloos geboren kind hebben laten opmaken als andere ouders, vanaf de inwerkingtreding van de wet. Tevens zouden deze leden graag vernemen hoe er gewaarborgd wordt dat de ambtenaren van de burgerlijke stand voorzien zijn van alle informatie die noodzakelijk is voor een juiste uitvoering van deze wet, waar deze ambtenaren terecht kunnen met hun vragen en op welke wijze de regering er zorg voor gaat dragen dat ziekenhuizen en uitvaartverzorgers, maar ook andere instanties die te maken krijgen met ouders als gevolg van deze wetswijziging, de juiste informatie hebben en deze doorgeven aan ouders.

Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) is, in overleg met het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB), bezig met het opstellen van een communicatieplan, waarin aan de hiervoor genoemde aspecten aandacht wordt besteed. In dit plan worden verschillende communicatiekanalen onderscheiden. Zo is er de informatievoorziening naar de gemeenten. Zij zullen uitvoerig worden geïnformeerd over de nieuwe regelgeving en onder andere worden voorzien van factsheets, die ingaan op de verschillende situaties waarin een verzoek om registratie van een kind kan worden gedaan. Daarnaast kunnen de betrokken ambtenaren zich, indien nodig, wenden tot het Adviesbureau van de NVVB en het Contactcentrum van de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens (RvIG) van het Ministerie van BZK voor nadere informatie en ondersteuning. Wat betreft de BRP kan nog worden opgemerkt dat de aanpassing van de regelgeving gepaard gaat met een technische wijziging in de systemen en een nieuwe registratieprocedure. De gemeenten zullen op de gebruikelijke wijze over de technische wijzigingen worden geïnformeerd en de Handleiding Uitvoeringsprocedures BRP zal worden aangevuld met de nieuwe procedurebeschrijvingen.

Naast de informatievoorziening aan de gemeenten bevat het communicatieplan een strategie voor een zo breed mogelijke bekendmaking van de mogelijkheid voor ouders om hun kind te laten registreren. De vorm waarin dit gebeurt wordt afgestemd op de te bereiken doelgroep. Dit betekent dat enerzijds algemene publieksinformatie zal worden verstrekt op de gebruikelijke wijze (bv. via rijksoverheid.nl en gemeentelijke websites). Anderzijds zal in samenwerking met organisaties en instanties die te maken kunnen krijgen met ouders van een levenloos geboren kind worden nagegaan op welke wijze zij in de context van hun werkzaamheden de betrokken ouders attent kunnen maken op de mogelijkheid van registratie van hun kind in de BRP. Hier valt bijvoorbeeld te denken aan ziekenhuizen en uitvaartverzorgers. Overigens worden de initiatiefneemsters van de petitie die tot dit wetsvoorstel heeft geleid, nauw betrokken bij deze communicatiestrategie.

De leden van de D66-fractie vragen de regering om de zinsnede «in de juridische zin geen sprake is van geboorte» verder toe te lichten. Zij willen weten op basis van welke wetten er wordt gekeken naar de juridische zin van een geboorte.

In juridische zin betekent een geboorte het begin van een mensenleven en daarmee ook de aanvang van het hebben van rechten en plichten en het zijn van rechtssubject. Dat geldt alleen voor levend geboren kinderen. Als een kind levenloos ter wereld komt, heeft dat geen rechtsgevolgen. Het antwoord op de vraag naar de juridische gevolgen van een geboorte wordt bepaald door vele wettelijke regelingen, al naar gelang de aard van het rechtsgevolg, bijvoorbeeld het recht op kinderbijslag.

De leden van de D66-fractie zouden voorts graag willen vernemen waarom ervoor gekozen is om de kinderen bij te schrijven op de persoonslijst van de ouders en niet met een eigen persoonslijst in de BRP op te nemen, zoals dit gebeurt bij kinderen die levend geboren worden en kort daarna overlijden. Heeft de regering gekeken of deze behoefte bestaat bij ouders, zo vragen deze leden.

De regering heeft zich bij de voorbereiding van het wetsvoorstel wel degelijk gerealiseerd dat er ouders kunnen zijn bij wie de behoefte bestaat om het kind met een eigen persoonslijst in de BRP op te nemen. Op de persoonslijst wordt echter de levensloop van een ingeschrevene van geboorte tot overlijden bijgehouden. Omdat er bij een levenloos geboren kind in juridische zin geen sprake is van een geboorte (het kind is geen rechtssubject), laten het doel en de opzet van de BRP een registratie met een eigenpersoonslijst niet toe.

De leden van de D66-fractie lezen tot hun genoegen dat ouders van kinderen die voor 1 september 1987 geboren zijn, die toen niet de mogelijkheid hadden om een naam op de akte levenloos geboren kind te laten opnemen, alsnog een verzoek kunnen doen om op de akte een naam op te nemen. Wel is dit enkel mogelijk indien de ouders in gezamenlijkheid een verzoek doen. De aan het woord zijnde leden vragen of dit ook mogelijk is indien er wegens overlijden nog maar één ouder over is.

In de Officiële Mededeling van de Commissie van advies voor de zaken betreffende de burgerlijke staat en de nationaliteit nr. 1/2017 inzake het opmaken van akten van geboorten (levenloos) van kinderen die in het verleden zijn geboren en waarvan geen akte is opgemaakt en het aanvullen van in het verleden opgemaakte akten van levenloos geboren kinderen (Stcrt. 2017, nr. 70596) wordt uitdrukkelijk ingegaan op de situatie dat één van de ouders is overleden of dat het kind alleen met één ouder in familierechtelijke betrekking staat. In die gevallen, aldus de Officiële Mededeling, volstaat het verzoek van die ene ouder.

De leden van de D66-fractie vragen zich voorts af of de regering zicht heeft op hoeveel verzoeken tot opnamen in de BRP er gaan komen van ouders die al voor de wetswijziging te maken hebben gehad met de geboorte van kinderen die op het moment van de geboorte niet meer in leven zijn of omtrent wie een Nederlandse akte is opgemaakt die vermeldt dat het kind op het ogenblik van de aangifte niet in leven is.

De regering heeft geen zicht op hoeveel verzoeken er zullen komen van ouders als hier bedoeld. Er wordt, zoals hiervoor is toegelicht, echter alles aan gedaan om de gemeenten voldoende voorbereid te hebben op het behandelen van alle verzoeken tot registratie die kunnen worden gedaan vanaf het moment dat de wet in werking treedt.

De leden van de D66-fractie constateren dat ouders die nog geen akte hebben laten opmaken als bedoeld in het voorgestelde artikel 2.8a, eerste lid, maar wel over voldoende bewijsstukken beschikken omtrent een kind dat in Nederland ter wereld is gekomen en op het moment van de geboorte niet meer in leven was, zich kunnen wenden tot de ambtenaar van de burgerlijke stand om alsnog een akte op te laten maken die vervolgens kan dienen als bron voor opname van de gegevens in de BRP. De ambtenaar van de burgerlijke stand dient vervolgens dit verzoek te beoordelen. Deze leden vragen de regering deze beoordeling verder toe te lichten. De leden van de ChristenUnie-fractie zouden graag een duidelijke omschrijving zien van de gevallen waarin een ambtenaar van de burgerlijke stand kan besluiten geen gevolg te geven aan een verzoek tot het opmaken van een akte.

De ambtenaar van de burgerlijke stand beslist zelfstandig of hij over voldoende informatie c.q. bewijsstukken beschikt om een akte van de burgerlijke stand op te maken (artikelen 1:18 jo. 1:18b BW). Hij zal dat doen op basis van de omstandigheden van elk individueel geval. Als er geen akte van levenloos geboren kind is opgemaakt bij de geboorte van het kind en de ouders wensen dat alsnog een akte wordt opgemaakt, zal de ambtenaar daartoe overgaan nadat hij heeft vastgesteld dat er daadwerkelijk een doodgeboren kind ter wereld is gekomen. Hij heeft hiertoe als bestuursorgaan een eigen discretionaire bevoegdheid. De regering vertrouwt erop dat hij, gelet op de specifieke situatie, daarmee ruimhartig omgaat en de gevraagde akte verstrekt.

De leden van de ChristenUnie-fractie waarderen het feit dat er geen voorwaarde aan de registratie gesteld wordt die te maken heeft met de duur van de zwangerschap, zodat op dat punt niet weer onnodig leed veroorzaakt zal worden. Zij vragen zich echter af in welke situaties en gedurende welke stadia van de zwangerschap ouders, in het geval een kind levenloos ter wereld komt, een akte krijgen.

De ambtenaar van de burgerlijke stand dient in elk individueel geval te bepalen of een akte op basis van de door de burger verschafte informatie kan worden opgemaakt. Als hij meent dat de informatie niet voldoet, kan hij weigeren de akte op te maken. De ambtenaar van de burgerlijke stand moet zijn weigering dan op schrift stellen en motiveren (artikelen 1:18 jo. 1:18b BW). Bij de aangifte van een levenloos geboren kind kan het zich in theorie voordoen dat een ambtenaar van de burgerlijke stand weigert een akte op te maken, omdat elk of hem overtuigend bewijs van het ter wereld komen van het levenloos geboren kind ontbreekt. Daarvan zijn echter geen gevallen bekend. De wet en in het bijzonder artikel 1:19i BW, waarin het opmaken van een akte met betrekking tot een levenloos geboren kind is geregeld, stelt geen specifieke eisen aan de duur van de zwangerschap om een dergelijke akte te kunnen opmaken, noch andere voorwaarden.

De leden van de SGP-fractie constateren dat in het wetsvoorstel de geboorte van een levenloos kind én de geboorte van een kind dat op het moment van de aangifte overleden is op één lijn gesteld worden. Deze leden vragen zich af in hoeverre de regels bij deze situaties verschillen en of het klopt dat in beide gevallen alleen een akte wordt opgesteld dat het kind niet meer in leven is. Gaat het hier wel echt om vergelijkbare situaties, terwijl het moment van aangifte hierbij mede bepalend wordt voor het soort akte dat wordt opgemaakt, zo vragen deze leden.

Onder de huidige wet wordt in de burgerlijke stand een akte met betrekking tot een levenloos geboren kind opgemaakt als het kind op het moment dat het ter wereld komt niet leeft (artikel 1:19i BW). Als een kind (kort) na de geboorte overlijdt, wordt er zowel een geboorteakte als een akte van overlijden opgemaakt door de ambtenaar van de burgerlijke stand. In eerdere wetgeving over de burgerlijke stand was dit anders geregeld. Toen was bepaald dat als een kind levend ter wereld kwam, maar binnen de termijn voor geboorteaangifte – te weten drie dagen – overleed, ook een akte van levenloos geboren kind werd opgemaakt. Deze regeling is gewijzigd in 1995 om meer recht te doen aan de gevoelens van ouders die een dergelijke trieste gebeurtenis meemaken.

De leden van de SGP-fractie vragen voorts naar de precieze verschillen tussen kinderen die voor én na 24 weken zwangerschap geboren worden. Zij begrijpen dat het in beide gevallen mogelijk wordt de gegevens bij de persoonsgegevens van de ouders op te nemen. Graag vernemen zij in hoeverre de regels rond aangifte verder verschillen in deze gevallen. Is het enige verschil dat ouders van een kind dat na 24 weken zwangerschap wordt geboren wél en andere ouders niet verplicht zijn tot aangifte, zo vragen deze leden. Zij vragen tevens of alle ouders wel de mogelijkheid hebben om hun kind aan te geven, ongeacht de duur van de zwangerschap, en of het verschil in regels rond aangifte nog problemen geeft bij het geven van «bewijs» van het levenloos geboren zijn van hun kind.

Voor de aangifte van een levenloos geboren kind is doorslaggevend dat het kind dood ter wereld komt, ongeacht de duur van de zwangerschap. Er zijn voor de aangifte van een levenloos geboren kind bijgevolg geen verschillen tussen kinderen die vóór en na 24 weken zwangerschap worden geboren. Het is aan de ouders om te bepalen of zij aangifte van een levenloos geboren kind willen doen en daarmee bewijs te krijgen van het feit dat hun kind levenloos ter wereld is gekomen. Voor de toepassing van de Wet op de lijkbezorging is de duur van de zwangerschap waaruit het kind levenloos is geboren wel van belang. Als het kind na 24 weken zwangerschap levenloos ter wereld komt, moet het begraven of gecremeerd worden.

3. Privacyaspecten

De leden van de D66-fractie waarderen het dat de regering stilstaat bij de privacyaspecten van dit wetsvoorstel en een gegevensbeschermingseffectenbeoordeling heeft uitgevoerd. Hieruit komt voort dat dit wetsvoorstel geen grote risico’s met zich brengt in de uitvoering. Wel lezen deze leden dat de gegevens niet verstrekt zullen worden buiten de Europese Unie. Zij vragen of de regering kan toelichten in welke gevallen er verstrekking van gegevens plaats zal vinden binnen de Europese Unie.

De vermelding in de memorie van toelichting dat geen sprake is van verwerking van gegevens buiten de Europese Unie werd uitsluitend gedaan, omdat dit een van de toetspunten is in het licht van de Algemene verordening gegevensbescherming om te beoordelen of een gegevensverwerking risico’s met zich brengt voor de privacy van de betrokken personen. Met deze mededeling is derhalve niet beoogd om verstrekking van gegevens betreffende levenloos geboren kinderen uit de BRP binnen de Europese Unie mogelijk te maken. De verstrekking van deze gegevens zal uitsluitend plaatsvinden binnen Nederland en zich beperken tot verstrekking aan Mijn Overheid ten behoeve van de digitale raadpleging door de betrokken ouder zelf en aan de ambtenaren van de burgerlijke stand in verband met de bejegening van de ouder bij de geboorteaangifte van een volgend kind.

4. Gevolgen voor de burger en voor overheidsinstanties

De leden van de D66-fractie refereerden aan de evaluatie van de «operatie BRP» en vernamen graag van de regering of deze evaluatie en eventuele daaruit volgende beleidswijzigingen met betrekking tot de opzet van de BRP de uitvoering van dit wetsvoorstel beïnvloeden.

In reactie hierop kan worden gemeld dat dit niet het geval zal zijn. De registratie van gegevens op grond van dit wetsvoorstel wordt technisch in de huidige systemen gerealiseerd door een wijziging van het Logisch Ontwerp. Ook in een eventuele andere opzet van de BRP zal deze registratie technisch worden ondersteund. De uitvoering van het wetsvoorstel blijft derhalve ook in de toekomst gewaarborgd.

5. Consultatie

De leden van de D66-fractie zijn verheugd dat de wetswijziging op basis van de consultatie is aangescherpt. Wel vernemen deze leden nog graag waarom ervoor gekozen is om het punt van de NVVB omtrent de schriftelijke verklaring van een erkend arts of verloskundige niet mee te nemen.

De opmerking van de NVVB heeft betrekking op het voorgestelde artikel 2.8a, tweede lid, onderdeel d. Daarin wordt geregeld dat bij het ontbreken van officiële overheidsdocumenten waaruit blijkt dat het kind in het buitenland levenloos ter wereld is gekomen, de gegevens over het kind kunnen worden ontleend aan een verklaring die door de verzoekende ouder onder eed of belofte is afgelegd voor de ambtenaar van de gemeente, die op schrift is gesteld en door de betrokken ouder is ondertekend. Die verklaring dient te worden aangevuld met een schriftelijke verklaring van een arts of verloskundige. Deze laatste voorwaarde bevreemdt de NVVB, omdat die extra eis bij de verklaring onder eed of belofte op grond van artikel 2.8 van de Wet BRP over gegevens betreffende de burgerlijke staat niet wordt gesteld.

In dit verband is het van belang om te wijzen op de in artikel 2.10, vierde lid, van de Wet BRP opgenomen bepaling, inhoudende dat aan een verklaring onder eed of belofte als bedoeld in artikel 2.8 van de Wet BRP geen gegevens worden ontleend dan nadat de gegevens voor zover mogelijk zijn geverifieerd door raadpleging van de basisregistratie en zo nodig van andere registers of van geschriften die door de betrokkene zijn overgelegd. In dat kader kan de betrokken persoon ook worden verplicht de noodzakelijke inlichtingen te verschaffen en geschriften te overleggen (artikel 2.46 van de Wet BRP). Een dergelijke handelwijze kan bij een verzoek om registratie van een levenloos geboren kind echter niet worden gevolgd. Er is daarom gezocht naar een evenwicht tussen de behoefte om enige vorm van bewijs van de geboorte te verkrijgen enerzijds en de wens om de ouder met zo min mogelijk administratieve handelingen te belasten anderzijds. Dit heeft geleid tot de nu in het wetsvoorstel opgenomen bepaling in artikel 2.8a.

Naar aanleiding van de vraag van de leden van de D66-fractie en de vragen in het verslag met betrekking tot de discretionaire bevoegdheid van de ambtenaren van de burgerlijke stand, kan bij nader inzien worden gesteld dat in deze bijzondere situatie de ruimte voor de BRP-ambtenaar om aan een verzoek tot registratie te kunnen voldoen niet door het stellen van deze voorwaarde zou moeten worden beperkt. Voor zover er al twijfel is over de betrouwbaarheid van de afgelegde verklaring onder eed of belofte zijn er meer mogelijkheden om die te toetsen (bv. door het stellen van vragen).

Het voorgaande betekent dat ik heb besloten de verklaring van een arts of verloskundige nog wel op te nemen als een aanvullend document waar om kan worden gevraagd, maar het overleggen daarvan niet langer als voorwaarde te stellen voor de registratie van het kind in de BRP. Bij nota van wijziging wordt daartoe de betreffende bepaling (artikel 2.8a, tweede lid, onderdeel d) aangepast. Daarin zal worden geregeld dat de verklaring onder eed of belofte zo mogelijk wordt aangevuld met een schriftelijke verklaring van een arts of verloskundige.

In het geval er geen naam van het kind is opgenomen in een akte of geregistreerd, kunnen de ouders alsnog een naam aangeven die zij geregistreerd willen zien op hun persoonslijst. De leden van de SGP-fractie vragen zich af of het niet als verwarrend moet worden gezien indien de namen die de ouders laten registeren op hun persoonslijst kunnen verschillen. Zij willen weten in hoeverre uit de persoonsgegevens dan nog duidelijk wordt dat het om hetzelfde kind gaat.

Het uitgangspunt van het wetsvoorstel is dat de registratie van het kind in de BRP een persoonlijke aangelegenheid is van iedere individuele ouder. Dit kan er inderdaad toe leiden dat in de BRP hetzelfde kind verschillende namen kan hebben. Dat is geen bezwaar, omdat de registratie van het kind uitsluitend plaatsvindt op de persoonslijst van de ouder die het verzoek doet. Het kind heeft geen eigen persoonslijst. De verstrekking van de gegevens over het kind geschiedt derhalve ook uitsluitend op basis van de persoonslijst van de ouder ten behoeve van de raadpleging van de persoonslijst door de betrokken ouder zelf dan wel door de ambtenaar van de burgerlijke stand die, in het geval de desbetreffende ouder de geboorte van een volgend kind komt aangeven, in de BRP kan zien dat eerder een kind is geboren en daarmee rekening kan houden in de bejegening van die ouder. Voor de ambtenaar van de burgerlijke stand is alleen het feit van de geboorte van het kind relevant en niet de naam.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Onderdeel B

De leden van de D66-fractie vragen of de regering kan toelichten welke de «bevoegde instanties in het buitenland» zijn die akten op kunnen maken en die het doel hebben om als bewijs te dienen van het feit dat een kind levenloos geboren is of bij de aangifte van het kind niet meer in leven is. Zij willen weten of de procedures rondom het overlijden van een kind voor aangifte van geboorte in het buitenland hetzelfde zijn als in Nederland en zo niet, of dit een barrière kan opwerpen voor ouders om het kind alsnog in het BRP op te laten nemen.

In reactie op de vraag van deze leden kan worden opgemerkt dat de meeste landen een burgerlijke stand registratie kennen. Dat geldt in het bijzonder voor lidstaten van de Europese Unie. Dat betekent dat in het algemeen ook in het buitenland de registratie van een levenloos geboren kind gedaan zal worden door de ambtenaar van de burgerlijke stand. Er is sprake van verschillende procedures. Zo wordt in Duitsland bij levenloos geboren kinderen een aantekening op de geboorteakte geplaatst, wordt in België voor levenloos geboren kinderen een akte opgenomen in het overlijdensregister, terwijl er ook landen zijn waar voor levenloos geboren kinderen een speciaal register van de burgerlijke stand bestaat (Verenigd Koninkrijk). Verder is het, evenals bij de documenten die genoemd zijn in artikel 2.8, tweede lid, van de Wet BRP, aan de betrokken ambtenaar van de BRP om vast te stellen of gegevens kunnen worden ontleend aan de door de ouder overgelegde buitenlandse documenten als bedoeld in het voorgestelde artikel 2.8a, tweede lid. Deze ambtenaren zijn in beginsel opgeleid om buitenlandse documenten te kunnen beoordelen. Er is ook de nodige informatie beschikbaar over uiteenlopende buitenlandse documenten en de wijze van afgifte daarvan. In voorkomende gevallen kan de betreffende ambtenaar advies vragen bij de ambtenaar van de burgerlijke stand in de gemeente of bij het adviesbureau van de NVVB. Indien het document niet bekend is of anderszins als onvoldoende moet worden beoordeeld om als bewijs te dienen, is er altijd nog de mogelijkheid dat de betrokken ouder over het feit van de geboorte van het kind een verklaring onder eed of belofte aflegt als bedoeld in het voorgestelde artikel 2.8a, tweede lid, onderdeel d. De procedures betreffende aangifte van geboorte van een levenloos geboren kind in het buitenland werpen derhalve geen barrière op voor het opnemen van gegevens over het kind in de BRP.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.W. Knops