Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State d.d. 18 januari 2018 en het nader rapport d.d. 25 januari 2018, aangeboden aan de Koning door de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 18 december 2017, no. 2017002208, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van een wet tot wijziging van de Mediawet 2008 in verband met maximering van het aantal regionale publieke media-instellingen, met memorie van toelichting.
Het voorstel strekt ertoe dat het aantal regionale publieke media-instellingen wordt gemaximeerd op het huidige aantal van één per provincie.2 Daarmee moet worden voorkomen dat meer instellingen aanvragen tot aanwijzing indienen en dat daardoor versnippering van het beperkt beschikbare budget zou plaatsvinden, hetgeen schadelijk zou zijn voor de efficiëntie en de effectiviteit van de regionale publieke omroep. Vanwege de urgentie wordt voorzien in terugwerkende kracht tot 16 december 2017, een dag na de bekendmaking van het voornemen van dit wetsvoorstel.
De Afdeling advisering van de Raad van State adviseert het voorstel aan de Tweede Kamer te zenden, maar heeft opmerkingen over de procedure voor de aanwijzing van regionale publieke media-instellingen en over de voorgestelde terugwerkende kracht van het voorstel.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 18 december 2017, nr. 2017002208, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen.
Dit advies, gedateerd 18 januari 2018, nr. W05.17.0398/I, bied ik U hierbij aan.
Het voorstel geeft de Afdeling advisering van de Raad van State aanleiding tot het maken van een aantal inhoudelijke opmerkingen. Daarop wordt hieronder ingegaan.
De voorgestelde regeling is analoog aan de regeling voor lokale publieke media-instellingen. Omdat een aanwijzing voor een periode van vijf jaar geldt,3 kan zich regelmatig een situatie voordoen waarin in een provincie meer dan één regionale media-instelling voldoet aan de eisen voor aanwijzing. In dat geval moet eerst worden bevorderd dat de betreffende instellingen samengaan.4 Indien dat niet haalbaar blijkt te zijn, zal een keuze moeten worden gemaakt welke instelling wordt aangewezen door het Commissariaat voor de Media. Daarbij is het van belang dat wordt voorzien in een transparante en non-discriminatoire procedure voor de toedeling van deze aanwijzing, mede in het licht van het toepasselijke Unierecht.5 De toelichting gaat niet in op de eventuele procedure die het Commissariaat daarbij moet volgen.
De Afdeling adviseert in de toelichting nader op het vorenstaande in te gaan.
Naar aanleiding van de opmerking van de Afdeling is de memorie van toelichting op het punt van de door het Commissariaat te voeren procedure aangevuld.
Het voorstel voorziet in terugwerkende kracht tot 16 december 2017, een dag na de bekendmaking van het voornemen van dit wetsvoorstel. Volgens de toelichting houdt dit verband met de urgentie van de voorgestelde wijziging; daarbij speelt een rol dat indiening van een aanvraag tot aanwijzing als regionale publieke media-instelling op elk moment mogelijk is.6
De Afdeling begrijpt de voorgestelde terugwerkende kracht, mede in het licht van de aankondigingseffecten die van het (indienen van het) voorstel uitgaan: indien het voorstel geen terugwerkende kracht zou hebben, zou dit partijen op het idee kunnen brengen nog snel een aanvraag tot aanwijzing in te dienen. De Afdeling merkt echter op dat uit de toelichting niet duidelijk wordt welke noodzaak er in dit geval is om deze uitzonderlijke procedure voor terugwerkende kracht toe te passen.
De Afdeling adviseert de toelichting op dit punt aan te vullen.
Naar aanleiding van de opmerking van de Afdeling is de memorie van toelichting aangevuld op het punt van de gekozen procedure voor terugwerkende kracht.
De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.
Ambtshalve aanpassingen
Los van bovenstaande punten is in het wetsvoorstel en de memorie van toelichting een aantal aanpassingen doorgevoerd. Dit betreft de volgende punten.
Interprovinciaal Overleg
Volgens het voorgestelde artikel 2.62, eerste lid, van het wetsvoorstel zoals dat ter advisering aan de Afdeling werd aangeboden bevorderden gedeputeerde staten voor zover dat redelijkerwijs mogelijk was het samengaan van de instellingen als meer dan één regionale instelling voldeed aan de eisen, bedoeld in artikel 2.61, eerste lid, Mediawet 2008. Hier was analogie gezocht met het voorschrift voor het college van burgemeester en wethouders bij de aanwijzing van een lokale publieke media-instelling (artikel 2.63, eerste lid, Mediawet 2008). Deze bepaling is geschrapt naar aanleiding van de consultatie van het Interprovinciaal Overleg (IPO). Het IPO merkte op dat de provincies geen verantwoordelijkheid meer hebben voor de instandhouding van regionale publieke media-instellingen, terwijl de gemeenten wel een bekostigingsrelatie hebben met de lokale omroepen. De analogie zou dus niet opgaan. De inbreng van het IPO is aanleiding geweest deze voorgestelde bepaling te schrappen.
Verder heeft het IPO aangegeven dat het vrijstaat aan het Commissariaat om bij meer dan één gegadigde aan provinciale staten om advies te vragen over welke instelling het best in staat zou zijn de functie van regionale publieke media-instelling te vervullen. Het IPO heeft er daarbij terecht op gewezen dat de wettelijke adviestaak van provinciale staten zich beperkt tot de vraag of een gegadigde voldoet aan de eisen van artikel 2.71, tweede lid, Mediawet 2008. Ten slotte meent het IPO dat er wel een verplicht advies van de provincie Fryslân zou moeten zijn, gelet op de bijzonder positie van de Omrop Fryslân. Voor dit laatste wordt geen aanleiding gezien. In de toelichting is een passage opgenomen over ten behoeve van de besluitvorming door het Commissariaat mogelijk in te winnen adviezen.
Overig
Ten slotte is in de toelichting bij artikel I een verduidelijkende zin toegevoegd.
Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob