Ontvangen 11 december 2018
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
I
Na artikel III wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zendt binnen vier jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en effecten van de verplichting tot samenwerking in de praktijk, bedoeld in het in artikel I, onderdeel A, ingevoegde artikel 2.8, tweede lid, en het in artikel II, onderdeel A, ingevoegde artikel 2.6.1, tweede lid.
II
Aan artikel IV worden twee leden toegevoegd, luidende:
3. In het in artikel I, onderdeel A, ingevoegde artikel 2.8, komen de aanduiding «1.» voor het eerste lid en het tweede, derde en vierde lid, met ingang van de eerste dag van het vijfde jaar na het tijdstip waarop dat artikel in werking is getreden, te vervallen.
4. In het in artikel II, onderdeel A, ingevoegde artikel 2.6.1, komen de aanduiding «1.» voor het eerste lid en het tweede, derde en vierde lid, met ingang van de eerste dag van het vijfde jaar na het tijdstip waarop dat artikel in werking is getreden, te vervallen.
Dit amendement voorziet in het wederom tijdelijk maken van de delegatiebepalingen over regionale samenwerking in de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 die met de wijziging van de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Zorgverzekeringswet in verband met het handhaven van de mogelijkheid om gemeenten in uitzonderingsgevallen tot samenwerking te verplichten en in verband met het verminderen van uitvoeringslasten bewerkstelligd wordt. Deze delegatiebepalingen dienen na vijf jaren wederom uit de wet te worden gehaald. Daarnaast voorziet dit amendement in evaluatie van deze delegatiebepalingen die binnen vier jaar uitgevoerd dient te worden en aan het parlement gestuurd moet worden. De indieners zijn van mening dat nu de noodzakelijke samenwerking tussen gemeenten op dit moment nog niet is vormgegeven, dit nog niet betekent dat in het gedecentraliseerde stelsel permanente delegatiebepalingen noodzakelijk zouden zijn. Daarom menen de indieners dat deze delegatiebepalingen binnen vier jaar geëvalueerd dienen te worden. Na vijf jaar dienen de delegatiebepalingen uit de Jeugdwet en de Wmo 2015 gehaald te worden, tenzij de evaluatie uitwijst dat dergelijke delegatiebepalingen ook in een uitgekristalliseerd gedecentraliseerd zorgstelsel van belang zijn om de noodzakelijke samenwerking tussen gemeenten van de grond te krijgen. De indieners verwijzen kortheidshalve ook naar het advies van de Raad van State.
Bergkamp Van der Staaij