Vastgesteld 15 december 2017
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 7 december 2017 voorgelegd aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Bij brief van 14 december zijn ze door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, Rog
De griffier van de commissie, Esmeijer
1 Hoeveel AOW-gerechtigden zijn er in Nederland?
Antwoord
Eind 2017 zijn er naar verwachting circa 3,4 miljoen AOW-gerechtigden, waarvan circa 3,1 miljoen in Nederland.
Bij deze wijs ik u ook graag op de SZW cijfers applicatie (voor Android en iOS) voor actuele informatie over voor SZW relevante cijfers, waaronder de omvang van de werkzame beroepsbevolking, het aantal AOW’ers en het aantal zelfstandigen. Het Jaaroverzicht Beleidsinformatie SZW (wordt elk jaar met het jaarverslag aan de Kamer toegestuurd) geeft ook een breed overzicht van relevante kerncijfers.
2 Welk bedrag krijgen gemeenten per statushouder voor «maatschappelijke begeleiding»? Wat wordt hiermee gefinancierd?
3 Wat is het totaal bedrag per jaar dat gemeenten krijgen voor «maatschappelijke begeleiding»? Wat moeten gemeenten hiervan financieren?
4 Welk bedrag krijgen gemeenten per statushouder voor het traject van de participatieverklaring? Komt dit bedrag bovenop het bedrag voor maatschappelijke begeleiding?
5 Wat is het totaalbedrag per jaar dat gemeenten krijgen voor het traject van de participatieverklaring? Komt dit bedrag bovenop het bedrag voor maatschappelijke begeleiding of zit het daarbij in?
Antwoord op vragen 2, 3, 4 en 5
De gemeenten krijgen per statushouder met plicht tot inburgering € 2.370. In dit bedrag is tevens de vergoeding voor de kosten van het traject participatieverklaring opgenomen. De maatschappelijke begeleiding borgt de begeleiding van asielmigranten en hun gezinsleden in de gemeente waar ze zich (regulier) vestigen. Hiermee krijgen ze begeleiding in praktische zaken en begeleiding gericht op integratie en actieve participatie in de Nederlandse samenleving. De maatschappelijke begeleiding bestaat in ieder geval uit de volgende componenten:
– Praktische hulp bij het regelen van basisvoorzieningen.
– Hieronder valt te denken aan voorzieningen zoals bijvoorbeeld wonen, zorg, werk, inkomen, verzekeringen, onderwijs. Tevens valt hieronder het kennismaken met de woonomgeving en de lokale samenleving.
– Hulp bij het starten van de inburgering.
– Hierbij kan worden gedacht aan het informeren dan wel adviseren over het traject inburgering en praktische hulp bij het inschrijven voor een cursus Inburgering waar nodig.
– Stimuleren van participatie en integratie.
– Te denken valt aan begeleiding en coaching ten behoeve van een actieve en positieve inzet van de asielmigrant in de Nederlandse samenleving en kennismaking met lokale (maatschappelijke) organisaties.
– Uitvoering van het traject Participatieverklaring.
– Hieronder wordt verstaan het verzorgen van een inleiding over de Nederlandse kernwaarden, waarin minimaal wordt aangesloten bij de begrippen en de tekst van de participatieverklaring en het aanbieden van de participatieverklaring ter ondertekening.
Per 1 oktober 2017 vindt financiering van gemeenten voor betreffende taak (maatschappelijke begeleiding inclusief traject participatieverklaring) plaats via een decentralisatie-uitkering door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De hoogte van een decentralisatie-uitkering per gemeente wordt berekend op basis van het aantal gehuisveste asielgerechtigden met plicht tot inburgeren. In de begroting van 2017 is voor maatschappelijke begeleiding een bedrag beschikbaar van € 61 miljoen. Dit bedrag zal na verloop van enige jaren halveren als gevolg van de verwachte lagere instroom van asielmigranten.
6 Kunt u toelichten welke verplichtingen en welke uitgaven er vallen onder het beleidsartikel «integratie en maatschappelijke samenhang»?
Antwoord
Onder beleidsartikel 13 «integratie en maatschappelijke samenhang» van de begroting 2018 zijn de volgende verplichtingen en uitgaven (in op miljoenen afgeronde bedragen) opgenomen:
– Inkomensoverdrachten in het kader van de Remigratiewet (€ 43 miljoen)
– Subsidies (€ 10 miljoen)
– Opdrachten Inburgering en Integratie, en Voorlichting emigratie door Nederlands Migratie Instituut (€ 14 miljoen)
– Bijdrage aan agentschap DUO (€ 15 miljoen)
– Bijdrage aan zelfstandig bestuursorgaan COA (€ 76 miljoen)
– Leningen (€ 158 miljoen)
7 Hoeveel banen zijn er in Nederland?
Antwoord
Gemiddeld waren er in het derde kwartaal van 2017 10,2 miljoen banen in Nederland. Daarbij zijn alle banen meegeteld, van werknemers en zelfstandigen, voltijd en deeltijd.
Bron: CBS Statline (2017). Arbeidsvolume en werkzame personen, kwartalen; nationale rekeningen – seizoensgecorrigeerd (via link).
8 Wat is de ontwikkeling van het aantal banen de afgelopen vijfjaar?
Antwoord
Jaar |
Totaal |
Werknemers |
Zelfstandigen |
---|---|---|---|
2012 |
9923 |
7908 |
2015 |
2013 |
9789 |
7769 |
2019 |
2014 |
9790 |
7730 |
2059 |
20151 |
9901 |
7809 |
2092 |
20161 |
9999 |
7920 |
2079 |
Bron: CBS Statline (2017). Arbeidsvolume naar bedrijfstak en geslacht; nationale rekeningen (via link).
9 Hoeveel banen zijn er de afgelopen twee jaar bijgekomen?
Antwoord
De werkgelegenheid kan worden uitgedrukt in het aantal banen. Gemiddeld waren er in het derde kwartaal van 2017 10,2 miljoen banen in Nederland. Daarbij zijn alle banen meegeteld, van werknemers en zelfstandigen, voltijd en deeltijd.
Ten opzichte van het derde kwartaal in 2015, toen er gemiddeld 9,9 miljoen banen waren, is dit een stijging van 312.000 banen. Gemeten over de laatste vier kwartalen betreft het een stijging van 223.000 banen. Dat is de sterkste groei op jaarbasis sinds de periode van hoogconjunctuur in 2007–2008.
Bron: CBS Statline (2017). Arbeidsvolume en werkzame personen, kwartalen; nationale rekeningen – seizoensgecorrigeerd (via link).
10 Wat is de gemiddelde contractloonstijging over 2017?
Antwoord
Op basis van de tot nu toe afgesloten cao’s voor 2017 (78 van 99 in de steekproef van SZW) komt de contractloonstijging voor bedrijven en de overheid (gewogen naar aantallen werknemers) gemiddeld op 1,43% op jaarbasis.
11 Wat is de verwachte contractloonstijging voor de komende twee jaar?
Antwoord
Het CPB verwacht een gemiddelde contractloonstijging van 2,3% in 2018 en 3,5% in 2019 (bron: Actualisatie Middellangetermijnverkenning 2018–2021). De volgende raming van het CPB (Decemberraming) verschijnt op 20 december.
12 Wat is de omvang van het aantal bedrijven in Nederland?
Antwoord
Het aantal bedrijven in het derde kwartaal van 2017 betrof 1,63 miljoen.
Bron: CBS Statline (2017). Bedrijven; bedrijfsgrootte en rechtsvorm (via link).
13 Wat is de omvang van het aantal kleine werkgevers (minder dan 25 werknemers)?
Antwoord
Het aantal kleine bedrijven (1–20 werknemers) in het derde kwartaal van 2017 betrof 1,6 miljoen bedrijven. Circa 80%hiervan betreft bedrijven met 1 werkzaam persoon (zelfstandige).
Bron: CBS Statline (2017). Bedrijven; bedrijfsgrootte en rechtsvorm (via link).
14 Hoeveel mensen zijn er werkzaam binnen het midden- en kleinbedrijf?
15 Hoeveel mensen zijn er werkzaam binnen het midden- en kleinbedrijf wanneer zelfstandigen niet worden meegerekend?
Antwoord op vragen 14 en 15
Volgens het jaarbericht 2017 van De Staat van het MKB (2017) betreft de werkgelegenheid over 2016 binnen het MKB 3.283.000 banen (uitgedrukt in voltijdsequivalenten (VTE)). Wanneer zelfstandigen (793.000 VTE) hierin niet worden meegerekend betroffen dit 2.490.000 banen.
Bron: CBS (2017). Staat van het MKB (via link).
16 In welke sectoren komen er banen bij?
17 In welke sectoren nemen de banen af?
Antwoord op vragen 16 en 17
De aantrekkende economie leidt tot een toename van het aantal banen in de meeste bedrijfstakken. Alleen in de financiële dienstverlening verdwenen in het afgelopen kwartaal banen (CBS, 2017. Kwartaalbericht arbeidsmarkt, derde kwartaal 2017 (via link).
Het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) van de Universiteit van Maastricht voorspelt iedere twee jaar de arbeidsmarktontwikkelingen naar opleiding en beroep voor de middenlange termijn. Aan de hand van cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek en het Centraal Planbureau maakt het centrum een inschatting van de economische vraag in verschillende sectoren. In haar meest recente publicatie maakt het ROA een prognose voor de periode 2017–2022. Gemiddeld voorspelt het ROA een werkgelegenheidsontwikkeling van 1,0% per jaar. Met name de werkgelegenheid in de zorgsector ontwikkelt zich naar verwachting relatief sterk (3,1% per jaar). Het ROA voorspelt een afname in twee sectoren: De Landbouw, bosbouw en visserij (–1,1% per jaar); en de Chemische Industrie (–0,3% per jaar). De onderwijssector laat de komende jaren gemiddeld een nulgroei zien, hetgeen verklaard kan worden door de daling van het geboortecijfer.
Bron: ROA (2017). De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2022 (p. 18).
18 Wat is de werkgelegenheid in Nederland?
Antwoord
De werkgelegenheid kan worden uitgedrukt in het aantal banen. Gemiddeld waren er in het derde kwartaal van 2017 10,2 miljoen banen in Nederland. Daarbij zijn alle banen meegeteld, van werknemers en zelfstandigen, voltijd en deeltijd.
Bron: CBS Statline (2017). Arbeidsvolume en werkzame personen, kwartalen; nationale rekeningen – seizoensgecorrigeerd (via link).
19 Wat is de omvang van de werkzame bevolking?
Antwoord
De omvang van de werkzame beroepsbevolking betrof in het derde kwartaal van 2017 8,6 miljoen personen.
Bron: CBS Statline, 2017. Werkzame beroepsbevolking; positie in de werkkring (via link).
20 Wat is de omvang van de populatie mensen die part-time werken?
Antwoord
Het aantal deeltijdwerkers (minder dan 35 uur per week) betrof in het derde kwartaal van 2017 4,2 miljoen – gelijk aan 48,4% van de werkzame beroepsbevolking.
Bron: CBS Statline (2017). Werkzame beroepsbevolking; arbeidsduur (via link).
21 Wat is de omvang van het onbenut arbeidspotentieel in Nederland?
Antwoord
In het derde kwartaal van 2017 bestond het totale onbenut arbeidspotentieel uit een kleine 1,3 miljoen mensen. Naast 408.000 werklozen (niet-seizoensgecorrigeerd) ging het hierbij om 263.000 mensen die direct beschikbaar waren voor werk, maar niet recent gezocht hebben en 162.000 mensen die niet beschikbaar waren, maar wel gezocht hebben. De vierde en laatste groep die tot het onbenut potentieel wordt gerekend, bestaat uit 445.000 onderbenutte deeltijdwerkers. In tegenstelling tot voorgaande groepen hebben zij wél betaald werk. Zij werken echter minder dan 35 uur per werk in de hoofdbaan, willen meer uren werken en zijn hier ook direct voor beschikbaar.
Bron: CBS (2017). Kwartaalbericht arbeidsmarkt, derde kwartaal 2017 (via link).
22 Wat is de omvang van het aantal zelfstandigen in Nederland?
Antwoord
In het derde kwartaal van 2017 betrof de omvang van het aantal zelfstandigen 1,4 miljoen.
Bron: CBS Statline (2017). Arbeidsdeelname; kerncijfers (via link).
23 Wat is de omvang van het aantal zelfstandigen zonder personeel in Nederland?
Antwoord
In het derde kwartaal van 2017 betrof de omvang van het aantal zelfstandigen zonder personeel 1,1 miljoen.
Bron: CBS Statline (2017). Arbeidsdeelname; kerncijfers (via link).
24 Hoeveel personen maken gebruik van de bijzondere bijstand zelfstandigen?
Antwoord
In 2016 maakten gemiddeld ongeveer 3.800 huishoudens gebruik van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz 2004).
25 Wat is gemiddelde duur dat personen gebruik maken van de bijzondere bijstand zelfstandigen?
Antwoord
Uit rapportage achtergrondkenmerken Bbz-ontvangers van CBS (https://www.cbs.nl/nl-nl/maatwerk/2017/18/rapportage-achtergrondkenmerken-bbz-ontvangers) blijkt dat in 2015 circa 65% van de personen korter dan 1 jaar gebruik maakt van de Bbz, 20% maakt 1 tot 2 jaar gebruik, 8% maakt 2 tot 3 jaar gebruik, en de rest (circa 6%) maakt 3 jaar of langer gebruik van de BBZ.
26 Hoeveel mensen zijn werkzaam bij een opdrachtgever via een payrollbedrijf?
Antwoord
In het derde kwartaal van 2017 zijn er 260 bedrijven in de payrollsector actief (SBI 2008: 783).
In de studie Payrolling in Nederland (Panteia, 2015) komt naar voren dat er in 2014 194.000 payrollmedewerkers actief waren. In dezelfde studie raamt Panteia dat het aantal payrollmedewerkers verder stijgt tot 199.000 in 2016.
Panteia (2015). Payrolling in Nederland (via link).
27 Wat is de relatieve ontwikkeling van het aantal vaste contracten ten opzichte van het aantal flexibele contracten sinds de invoering van de Wet werk en zekerheid (Wwz)?
Antwoord
De tabel hieronder laat op basis van gegevens van het CBS de ontwikkeling van het totaal aantal werknemers, het aantal werknemers met een vast contract en het aantal werknemers met een flexibele arbeidsrelatie zien uitgedrukt als indexcijfers ten opzichte van het basisjaar 2003 (=100)
2003 |
2004 |
2005 |
2006 |
2007 |
2008 |
2009 |
|
---|---|---|---|---|---|---|---|
Totaal werknemers |
100 |
99 |
100 |
101 |
103 |
106 |
105 |
Wv. vast |
100 |
99 |
99 |
99 |
99 |
101 |
100 |
Wv. flexibel |
100 |
99 |
104 |
113 |
127 |
132 |
131 |
2010 |
2011 |
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 K21 |
|
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Totaal werknemers |
104 |
104 |
104 |
102 |
101 |
102 |
103 |
105 |
Wv. vast |
98 |
98 |
97 |
93 |
91 |
90 |
91 |
91 |
Wv. flexibel |
133 |
135 |
142 |
150 |
155 |
162 |
169 |
179 |
Bron: CBS Statline, geraadpleegd op 8 november 2017.
28 Wat is het gemiddelde inkomen van een zelfstandige in Nederland?
Antwoord
Volgens het CBS was het gemiddeld persoonlijk inkomen van een zelfstandige in Nederland in 2014 (het laatst beschikbare jaar) 37.200 euro.
Bron: CBS, Gemiddeld inkomen; personen in particuliere huishoudens naar kenmerken, geraadpleegd op 11-12-2017 (link).
29 Wat is de gemiddelde duur dat een vacature openstaat?
30 In welke sectoren staan de vacatures het langst open?
Antwoord op de vragen 29 en 30
Er wordt over krapte op de arbeidsmarkt gesproken wanneer werkgevers moeite hebben bij het vervullen van vacatures door een tekort aan (gekwalificeerde) arbeidskrachten. Het lang openstaan van een vacature kan hiervan een uiting zijn. Het CBS publiceert geen cijfers over de gemiddelde duur van een vacature. Andere indicatoren, zoals de hieronder weergegeven vacaturegraad, kunnen gebruikt worden om te kijken naar (de mate van) krapte op de arbeidsmarkt.
In de ICT-sector blijft krapte structureel aanwezig. Conjunctuurgevoelige sectoren als de Horeca en Bouw verkrappen in hoog tempo. In het derde kwartaal van 2017 waren de meeste vacatures per duizend banen te vinden in de sector Informatie en Communicatie. Daar stonden 50 vacatures tegenover elke duizend banen van werknemers. Deze sector heeft sinds het derde kwartaal van 2014 de hoogste vacaturegraad. De vacaturegraad in de horeca is het afgelopen jaar toegenomen van 36 naar 43 vacatures per duizend werknemers en is hiermee de sector waar de vacaturegraad de op één na hoogste is. Het aantal vacatures per duizend werknemers in de bouwnijverheidsector is het afgelopen jaar met 75% toegenomen en is nu 42 vacatures per duizend werknemers.
Derde kwartaal van 2017 |
Vacaturegraad |
Tekort arbeidskrachten belemmering1 |
---|---|---|
A-U Alle economische activiteiten |
26 |
15,6 |
A Landbouw, bosbouw en visserij |
15 |
6,7 |
M-N Zakelijke dienstverlening |
21 |
25,1 |
B Delfstoffenwinning |
22 |
5,3 |
C Industrie |
23 |
14,2 |
D Energievoorziening |
22 |
nb |
E Waterleidingbedrijven en afvalbeheer |
26 |
nb |
F Bouwnijverheid |
42 |
20,2 |
G Handel |
31 |
8,2 |
H Vervoer en opslag |
24 |
16 |
I Horeca |
43 |
16,4 |
J Informatie en communicatie |
50 |
22,9 |
K Financiële dienstverlening |
39 |
nb |
L Verhuur en handel van onroerend goed |
19 |
22,9 |
O Openbaar bestuur en overheidsdiensten |
22 |
nb |
P Onderwijs |
10 |
nb |
Q Gezondheids- en welzijnszorg |
21 |
nb |
R Cultuur, sport en recreatie |
19 |
4,9 |
S Overige dienstverlening |
33 |
nb |
Het gewogen percentage ondernemers die aan het begin van de drie maanden aangeven een tekort aan arbeidskrachten als belemmering te ondervinden bij hun activiteiten.
De vacaturegraad is het aantal vacatures per duizend banen aan het einde van het kwartaal.
Bron: CBS Statline (2017).
In het derde kwartaal van 2017 ontstonden er 263.000 nieuwe vacatures en werden er 266.000 vacatures vervuld. Het aantal ontstane vacatures even snel toe (+34.000) als het aantal vervulde vacatures (+34.000) ten opzichte van het derde kwartaal van 2016. Dat duidt erop dat vacatures gemiddeld even snel vervuld worden, en dus even lang openstaan als hetzelfde kwartaal een jaar eerder.
Bronnen: CBS (2017). Kwartaalbericht arbeidsmarkt, derde kwartaal 2017 (via link).
CBS (2017). Vacatures; vacaturegraad naar SBI 2008 (via link).
31 Hoeveel vacatures ontstaan er per jaar?
32 Hoeveel vacatures blijven onvervuld?
Antwoord op de vragen 31 en 32
Er is geen data beschikbaar over het aantal onvervulde vacatures.
Jaargemiddelden |
Openstaande vacatures |
Ontstane vacatures |
Vervulde vacatures |
---|---|---|---|
2006 |
206,3 |
1052 |
988 |
2007 |
240 |
1124 |
1105 |
2008 |
240,4 |
1028 |
1088 |
2009 |
143,4 |
725 |
794 |
2010 |
121,6 |
743 |
737 |
2011 |
132,5 |
766 |
774 |
2012 |
111,5 |
658 |
679 |
2013 |
95,1 |
622 |
624 |
2014 |
108,2 |
711 |
689 |
2015 |
129,7 |
824 |
800 |
2016 |
155,9 |
915 |
887 |
Bron: CBS Statline (2017). Vacatures; SBI 2008; naar economische activiteit en bedrijfsgrootte (link).
33 Wat was de omvang van de arbeidsmigratie binnen de Europese Unie naar Nederland het afgelopen jaar?
Antwoord
Er is geen informatie beschikbaar over 2017. De meest recente cijfers hebben betrekking op 2015 (mensen met een baan 31 december 2015)
In 2015 gaat het om 221.990 mensen uit de EU-11 (een toename van 14.460 t.o.v. 2014) en 409.560 uit de EU-27 (een toename van 18.830 t.o.v. 2014). (bron: CBS migrantenmonitor 2014–2015).
34 Wat was de omvang van de arbeidsmigratie binnen de Europese Unie naar Nederland het afgelopen jaar uitgesplitst naar EU-lidstaten?
Antwoord
Land |
Mensen met baan (31 december 2015) |
---|---|
België |
32.060 |
Bulgarije |
11.620 |
Cyprus |
240 |
Denemarken |
1.810 |
Duitsland |
57.140 |
Estland |
690 |
Finland |
1.390 |
Frankrijk |
12.110 |
Griekenland |
8.560 |
Hongarije |
11.880 |
Ierland |
3.140 |
Italië |
14.790 |
Kroatië |
260 |
Letland |
3.460 |
Litouwen |
5.570 |
Luxemburg |
310 |
Malta |
220 |
Oostenrijk |
2.590 |
Polen |
163.740 |
Portugal |
11.640 |
Roemenië |
14.150 |
Slovenië |
240 |
Slowakije |
3.120 |
Spanje |
12.940 |
Tsjechië |
1.340 |
VK |
26.360 |
Voormalig Tsjechië-Slowakije |
5.920 |
Zweden |
2.280 |
Bron: CBS migrantenmonitor 2014–2015 (totaal tabel wijkt af vanwege afrondingsverschillen)
35 Hoe verhoudt het sociaal minimum in Nederland zich met de rest van de Europese Unie?
36 Wat is de hoogte van het sociaal minimum in andere lidstaten van de Europese Unie?
Antwoord op de vragen 35 en 36
Het sociaal minimum van Nederland is relatief hoog in vergelijking met andere landen. Onderstaande tabel laat het sociaal minimum of Guaranteed Minimum Income (GMI) zien voor de lidstaten van de Europese Unie in 2016. De tabel laat zien dat alleen Luxemburg een hoger sociaal minimum heeft dan Nederland. Een vergelijking van de bedragen van het sociaal minimum laat echter niet de volledige inkomensondersteuning zien voor minima. Zo bevat het bedrag voor Nederland geen vergoeding voor veel voorkomende uitgaven zoals huur of gemeentelijke belastingen.
lidstaat |
2016 |
---|---|
België |
€ 8671 |
Bulgarije |
€ 24 |
Cyprus |
€ 4801 |
Denemarken |
€ 950 |
Duitsland |
€ 4041 |
Estland |
€ 1301 |
Finland |
€ 4851 |
Frankrijk |
€ 5241 |
Griekenland |
€ 200 |
Hongarije |
€ 149 |
Ierland |
€ 806 |
Italië |
€ 80 |
Kroatië |
€ 106 |
Letland |
€ 49 |
Litouwen |
€ 1021 |
Luxemburg |
€ 1.348 |
Malta |
€ 443 |
Nederland |
€ 9771 |
Oostenrijk |
€ 837 |
Polen |
€ 140 |
Portugal |
€ 126 |
Roemenië |
€ 32 |
Slovenië |
€ 288 |
Slowakije |
€ 61 |
Spanje |
€ 426 |
Tsjechië |
€ 1261 |
Verenigd Koninkrijk |
€ 373 |
Zweden |
€ 4121 |
Bron: Directorate General for Internal Policies, Minimum Income Policies in EU Member States, P. 74–75
37 Hoeveel mensen maken gebruik van een sociale voorziening (uitkeringen in de arbeidsongeschiktheid, participatiewet)?
Antwoord
In de onderstaande tabel staat het aantal mensen die een uitkering ontvangen vanuit een sociale voorziening in december 2016. Voor de Toeslagenwet staat het aantal uitkeringsjaren over 2016 vermeld. Het is mogelijk dat er 1 persoon meerdere uitkeringen ontvangt. De cijfers in de tabel kunnen daarom niet worden opgeteld.
Aantal uitkeringsontvangers x 1000 |
|
---|---|
Participatiewet |
465 |
Wet Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte Werkloze Werknemers (IOAW) |
29 |
Wet Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte gewezen Zelfstandigen (IOAZ) |
3 |
Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering voor Jonggehandicapten (Wajong) |
218 |
Wet Inkomensvoorziening Oudere Werkloze werknemers (IOW) |
5 |
Toeslagenwet (TW) |
155 |
Bron: CBS, personen met een uitkering; uitkeringsontvangers per uitkeringsoort (Participatiewet, IOAW, IOAZ, Wajong); CBS, Sociale zekerheid; kerncijfers uitkeringen naar uitkeringssoort (IOW); begroting SZW 2018 (TW)
38 Wat is het gemiddelde inkomen in Nederland?
Antwoord
Volgens het CBS bedroeg het gemiddelde bruto inkomen per huishouden in 2014 (laatste beschikbare cijfers) € 59.600.
39 Wat is het gemiddelde inkomen voor een gezin in Nederland met twee kinderen?
Antwoord
In 2014 bedroeg het gemiddelde bruto inkomen voor een paar met kinderen € 89.200. Voor een eenoudergezin bedroeg dit € 36.800. Een uitsplitsing naar gezinnen met twee kinderen is niet beschikbaar.
40 Wat is het aantal huishoudens in Nederland?
Antwoord
Op 1 januari 2017 waren er 7.794.075 huishoudens in Nederland.
41 Wat is het aantal eenpersoonshuishoudens?
Antwoord
Op 1 januari 2017 waren er 2.961.228 eenpersoonshuishoudens in Nederland.
42 Wat is het aantal meerpersoonshuishoudens?
Antwoord
Op 1 januari 2017 waren er 4.832.847 meerpersoonshuishoudens in Nederland.
43 Wat is de gemiddelde grootte van een huishouden?
Antwoord
Op 1 januari 2017 bestond het gemiddelde huishouden uit 2,16 personen.
44 Wat is het bedrag aan kindregelingen dat naar het buitenland wordt geëxporteerd?
Antwoord
Onderstaande tabel geeft voor de kinderbijslag (AKW), het kindgebonden budget (WKB) en de kinderopvangtoeslag (KOT) het bedrag van de totale export in 2016. Deze tabel is op basis van informatie van de SVB en de Belastingdienst. Bij het bepalen van de export is het woonland van het kind leidend.
Jaarbedrag 2016 in € mln. |
AKW |
WKB |
KOT |
Totaal |
---|---|---|---|---|
Totale export |
40 |
31 |
3 |
73 |
45 Wat is het totaal bedrag aan kindregelingen dat binnen de Europese Unie naar andere lidstaten wordt geëxporteerd?
46 Wat is het bedrag uitgesplitst naar lidstaten van de Europese Unie dat wordt geëxporteerd?
Antwoord op vragen 45 en 46
Onderstaande tabel geeft voor de kinderbijslag (AKW), het kindgebonden budget (WKB)en de kinderopvangtoeslag (KOT) het exportbedrag 2016 naar de lidstaten van de Europese Unie.
Jaarbedrag 2016 in € mln. |
AKW |
WKB |
KOT |
---|---|---|---|
België |
7,9 |
3,8 |
1,2 |
Bulgarije |
0,3 |
0,4 |
|
Cyprus |
0,0 |
0,0 |
|
Denemarken |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
Duitsland |
6,6 |
3,2 |
1,8 |
Estland |
0,1 |
0,0 |
|
Finland |
0,0 |
0,0 |
|
Frankrijk |
0,4 |
0,2 |
0,0 |
Griekenland |
0,1 |
0,2 |
|
Groot-Brittannië |
0,4 |
0,4 |
0,0 |
Hongarije |
0,2 |
0,2 |
|
Ierland |
0,0 |
0,0 |
|
Italië |
0,2 |
0,1 |
0,0 |
Kroatië |
0,0 |
0,0 |
|
Letland |
0,1 |
0,1 |
|
Litouwen |
0,2 |
0,2 |
|
Luxemburg |
0,0 |
0,0 |
|
Malta |
0,0 |
0,0 |
|
Oostenrijk |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
Polen |
15,4 |
14,4 |
0,0 |
Portugal |
0,4 |
0,4 |
0,0 |
Roemenië |
0,4 |
0,3 |
|
Slovenië |
0,0 |
0,0 |
|
Slowakije |
0,6 |
0,4 |
|
Spanje |
0,7 |
0,5 |
0,0 |
Tsjechië |
0,3 |
0,1 |
|
Zweden |
0,1 |
0,0 |
|
Totaal |
34,5 |
25,2 |
3,1 |
Bron: informatie van de SVB en de Belastingdienst. Bij het bepalen van de export is het woonland van het kind leidend.
47 Wat is het bedrag uitgesplitst naar landen over de wereld dat wordt geëxporteerd?
48 Naar welke landen worden kindregelingen vanuit Nederland geëxporteerd?
Antwoord op vragen 47 en 48
Onderstaande tabel geeft voor de kinderbijslag (AKW), het kindgebonden budget (WKB) en de kinderopvangtoeslag (KOT) het bedrag van de totale export in 2016 uitgesplitst naar landen.
Jaarbedrag 2016 in € mln. |
AKW |
WKB |
KOT |
---|---|---|---|
Afghanistan |
0,003 |
||
Albanië |
0,002 |
||
Algerije |
0,005 |
||
Angola |
0,004 |
||
Argentinië |
0,004 |
||
Aruba |
0,061 |
||
Australië |
0,082 |
0,016 |
|
Azerbeidzjan |
0,004 |
||
België |
7,949 |
3,828 |
1,249 |
Bolivia |
0,001 |
||
Bondsrepubliek Duitsland |
6,565 |
3,203 |
1,790 |
Bosnië-Herzegovina |
0,023 |
0,016 |
|
Brazilië |
0,004 |
0,016 |
|
Bulgarije |
0,265 |
0,414 |
|
Canada |
0,076 |
0,013 |
|
Canarische eilanden |
0,003 |
||
Chili |
0,002 |
||
China |
0,017 |
0,011 |
|
Colombia |
0,004 |
||
Congo |
0,001 |
||
Costa Rica |
0,008 |
||
Curaçao |
0,235 |
||
Cyprus |
0,002 |
0,005 |
|
Denemarken |
0,029 |
0,018 |
0,001 |
Djibouti |
0,002 |
||
Dominicaanse Republiek |
0,011 |
||
Ecuador |
0,001 |
||
Egypte |
0,023 |
0,040 |
|
El Salvador |
0,001 |
||
Estland |
0,057 |
0,005 |
|
Ethiopië |
0,003 |
||
Filipijnen |
0,005 |
||
Finland |
0,003 |
0,005 |
|
Frankrijk |
0,419 |
0,203 |
0,011 |
Georgië |
0,001 |
||
Ghana |
0,006 |
||
Griekenland |
0,135 |
0,152 |
|
Groot-Brittannië |
0,427 |
0,434 |
0,016 |
Guinee |
0,004 |
||
Honduras |
0,004 |
||
Hongarije |
0,231 |
0,239 |
|
Ierland |
0,042 |
0,040 |
|
India |
0,006 |
0,003 |
|
Indonesië |
0,065 |
0,082 |
|
Irak |
0,014 |
||
Iran |
0,003 |
||
Israël |
0,023 |
0,005 |
|
Italië |
0,186 |
0,107 |
0,007 |
Japan |
0,013 |
||
Jordanië |
0,005 |
||
Kaapverdië |
0,099 |
0,080 |
|
Kenia |
0,006 |
||
Koeweit |
0,000 |
||
Kosovo |
0,007 |
||
Kroatië |
0,045 |
0,024 |
|
Letland |
0,111 |
0,105 |
|
Libanon |
0,002 |
||
Litouwen |
0,212 |
0,152 |
|
Luxemburg |
0,011 |
0,002 |
|
Macedonië |
0,002 |
0,003 |
|
Madagaskar |
0,001 |
||
Marianen |
0,001 |
||
Maleisië |
0,001 |
||
Malta |
0,011 |
0,003 |
|
Marokko |
2,875 |
2,621 |
|
Mexico |
0,003 |
||
Montenegro |
0,004 |
||
Nederlandse Antillen |
0,010 |
||
Nieuw-Zeeland |
0,017 |
0,002 |
|
Nigeria |
0,002 |
||
Noorwegen |
0,039 |
0,011 |
|
Oekraïne |
0,003 |
||
Onbekend / overige |
0,159 |
1,279 |
|
Oostenrijk |
0,049 |
0,015 |
0,002 |
Pakistan |
0,004 |
||
Panama |
0,003 |
||
Pitcairneilanden |
0,004 |
||
Polen |
15,356 |
14,413 |
0,011 |
Portugal |
0,377 |
0,359 |
0,034 |
Puerto Rico |
0,001 |
||
Qatar |
0,000 |
||
Roemenië |
0,392 |
0,302 |
|
Rusland |
0,001 |
||
Saba |
0,003 |
||
Saoedi-Arabië |
0,005 |
||
Senegal |
0,002 |
||
Servië |
0,038 |
0,042 |
|
Singapore |
0,006 |
0,001 |
|
Sint Eustasius |
0,003 |
||
Sint-Maarten |
0,043 |
||
Slovenië |
0,012 |
0,011 |
|
Slowakije |
0,559 |
0,433 |
|
Soedan |
0,004 |
||
Somalië |
0,016 |
||
Spanje |
0,703 |
0,531 |
0,009 |
Sri Lanka |
0,008 |
||
Suriname |
0,286 |
0,510 |
|
Tanzania |
0,003 |
0,004 |
|
Thailand |
0,007 |
0,006 |
|
Tsjaad |
0,002 |
||
Tsjechië |
0,259 |
0,136 |
|
Tunesië |
0,033 |
0,029 |
|
Turkije |
0,042 |
0,144 |
|
Oeganda |
0,000 |
||
Uruguay |
0,001 |
||
Venezuela |
0,004 |
||
Verenigde Arabische Emiraten |
0,009 |
||
Verenigde Staten van Amerika |
0,941 |
0,158 |
|
Vietnam |
0,000 |
||
Zambia |
0,004 |
||
Zuid-Afrika |
0,032 |
0,011 |
|
Zuid-Korea |
0,002 |
||
Zweden |
0,082 |
0,047 |
|
Zwitserland |
0,091 |
0,023 |
|
Totaal1 |
39,5 |
30,9 |
3,1 |
Bron: informatie van de SVB en de Belastingdienst. Bij het bepalen van de export is het woonland van het kind leidend.
49 Naar welke landen worden sociale voorzieningen geëxporteerd vanuit Nederland?
Antwoord
De IOW, Participatiewetuitkeringen en andere bijstandsregelingen zijn niet exporteerbaar. In 2016 werden circa 300 Wajong-uitkeringen en circa 1200 uitkeringen vanuit de Toeslagenwet geëxporteerd naar de volgende landen:
Aruba, Australië, België, Bosnië en Herzegovina, Canada, Chili, China, Colombia, Curaçao, Denemarken, Dominicaanse Republiek, Duitsland, EER (en Zwitserland), Egypte, Filippijnen, Finland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Hongkong, Ierland, Indonesië, Irak, Israël, Italië, Kaapverdië, Koninkrijk der Nederlanden (buiten Europa) en Caribisch Nederland, Kroatië, Litouwen, Luxemburg, Marokko, Nieuw-Zeeland, Niger, Noorwegen, Oostenrijk, Pakistan, Paraguay, Polen, Portugal, Servië, Slowakije, Spanje, Suriname, Thailand,Tsjechië, Tunesië, Turkije, Verenigd Koninkrijk, Verenigde Arabische Emiraten, Verenigde Staten van Amerika, Zuid-Afrika, Zweden, Zwitserland.
50 Wat is het bedrag aan uitkeringen dat wordt geëxporteerd naar het buitenland?
51 Wat is het bedrag aan uitkeringen uitgesplitst naar type uitkering dat wordt geëxporteerd naar het buitenland?
52 Wat is het bedrag aan uitkeringen dat wordt geëxporteerd naar lidstaten binnen de Europese Unie?
53 Wat is het bedrag aan uitkeringen uitgesplitst naar type uitkering dat wordt geëxporteerd naar lidstaten binnen de Europese Unie?
Antwoord op de vragen 50 tot en met 53 en 87
In totaal werd in 2016 € 1,8 miljard aan uitkeringen geëxporteerd. Hiervan werd € 1,1 miljard geëxporteerd naar lidstaten van de Europese Unie. Zie onderstaande tabel voor de bedragen per uitkering of toeslag.
Jaarbedrag 2016 in € mln.1 |
EU |
Niet EU |
Totaal2 |
---|---|---|---|
AKW |
34 |
5 |
40 |
ANW |
15 |
17 |
32 |
AOW |
820 |
500 |
1320 |
Remigratie-uitkering |
1 |
33 |
35 |
WAO |
112 |
83 |
195 |
WAZ |
4 |
1 |
5 |
Wajong |
2 |
2 |
5 |
IVA |
35 |
11 |
45 |
WGA |
36 |
18 |
55 |
ZW |
15 |
0 |
16 |
WAZO |
10 |
0 |
10 |
WW |
11 |
0 |
11 |
TW |
0 |
3 |
4 |
WKB |
25 |
6 |
31 |
KOT |
3 |
0 |
3 |
Totaal |
1.124 |
679 |
1.807 |
Bron: informatie van de SVB, het UWV en de Belastingdienst. Bij AKW, WKB en KOT is bij het bepalen van de export het woonland van het kind leidend.
Bij WKB en KOT gaat het om een schatting van het jaarbedrag 2016 op basis van enkele maanden uitvoeringsinformatie.
54 Welke lidstaten van de Europese Unie kennen een tegemoetkoming voor de kosten bij de opvoeding van kinderen zoals de kinderbijslag in Nederland?
Antwoord
In nagenoeg alle EU lidstaten zijn er vergelijkbare regelingen die voorzien in de tegemoetkoming voor de kosten bij de opvoeding van kinderen zoals de kinderbijslag in Nederland, behalve in Griekenland. De hoogte en voorwaarden kunnen per lidstaat verschillen.
55 Welke gemeenten in Nederland kennen een relatief hoge uitstroom vanuit de Participatiewet?
Antwoord
Op de website van CBS via Statline kan de uitstroom vanuit bijstand in 2016 per gemeente bekeken worden, zie http://statline.cbs.nl/Statweb/publication/?DM=SLNL&PA=83747NED&D1=5-6&D2=1&D3=57-446&VW=T. De uitstroom is uitgedrukt als percentage van het totaal aantal bijstandsontvangers in die gemeente en de percentages lopen uiteen van 13,5 naar 31,5 procent. Gemeenten met een relatief lage uitstroom (<15 procent) zijn: Beemster, Cromstrijen, Bergen (NH), Bernheze, Ten Boer, Dinkelland, Harlingen, Maassluis en Someren. Gemeenten met een relatief hoge uitstroom (minimaal 28 procent) zijn: Bedum, Beessel, Kapelle, Landsmeer, Loppersum, Montferland, Oirschot, Terschelling, Voerendaal, Zoeterwoude. De uitstroom moet bezien worden in relatie tot de instroom en is afhankelijk van een groot aantal factoren waaronder het functioneren van de regionale arbeidsmarkt.
56 Welke instrumenten vanuit de Participatiewet worden het meest ingezet door gemeenten?
Antwoord
In de Statistiek Re-integratie Gemeenten (SRG) van CBS registreren gemeenten de instrumenten die zij inzetten, zie bijgevoegde tabel van het tweede kwartaal 2017.
Totaal re-integratievoorzieningen |
239.400 |
Tijdelijke loonkostensubsidies |
3.710 |
WIW/ID-banen |
790 |
Participatieplaatsen |
11.500 |
Loonkostensubsidies (Participatiewet) |
6.670 |
Beschut werk |
370 |
Begeleiding op werkkring/job-coach |
1.530 |
Vervoersvoorzieningen (woon-werk) |
10 |
Andere voorzieningen voor arbeidsbeperking |
170 |
Forfaitaire loonkostensubsidie |
810 |
Overige re-integratievoorzieningen |
213.840 |
Bron: CBS.
57 Welke gemeenten in Nederland kennen een relatief lage uitstroom vanuit de Participatiewet?
Zie het antwoord bij vraag 55.
58 Wat is het gemiddelde bedrag dat mensen die vanuit de bijstand bijverdienen per maand?
Antwoord
Het CBS meldt in een rapport (pagina 7, BUS-H samenloop werk en bijstand, 30 november 2016) dat in december 2015 van de in totaal 42.340 bijstandsgerechtigden met een baan 87% minder dan € 1.000 verdiende en 1% meer dan € 2.000. In het laatste geval gaat het meestal om mensen die in december eenmalig boven de bijstandsgrens uitkwamen. In onderstaande tabel staan de bijbehorende aantallen en een uitsplitsing in mannen en vrouwen uit genoemde rapport.
Inkomsten per maand uit baan |
Totaal |
% |
Mannen |
% |
Vrouwen |
% |
---|---|---|---|---|---|---|
tot 1.000 euro |
36.960 |
87% |
14.130 |
84% |
22.830 |
89% |
1000 tot 2.000 euro |
4.980 |
12% |
2.370 |
14% |
2.600 |
10% |
meer dan 2.000 euro |
410 |
1% |
250 |
1% |
160 |
1% |
Totaal |
42.340 |
16.760 |
25.580 |
59 Hoeveel gemeenten hebben de tegenprestatie opgenomen in een verordening
Antwoord
Op 14 oktober 2016 heeft mijn voorganger de Tweede Kamer geïnformeerd over de stand van zaken tegenprestatie (Kamerstukken II, 2016–2017, 34 352-40). In deze brief wordt verwezen naar een onderzoek van de Inspectie SZW van november 2015, waaruit blijkt dat vrijwel alle gemeenteraden een verordening tegenprestatie hebben vastgesteld. Het merendeel van de gemeenten heeft een verordening tegenprestatie opgesteld die in lijn is met de Participatiewet. 29 van de 390 gemeenten hadden een verordening die niet voldeed aan de eisen die de Participatiewet daaraan stelt. In betreffende brief is ook gemeld dat het overgrote deel van deze gemeenten heeft toegezegd de verordening te wijzigen, of deze al in lijn met de wet hadden gebracht. Zoals toegezegd in het Regeerakkoord, wordt met gemeenten in overleg gegaan over de wijze waarop zij actief uitvoering geven aan de tegenprestatie. Daarbij wordt ook in overleg gegaan met de gemeenten die de verordening tegenprestatie nog niet in overeenstemming hebben gebracht met de wet.
60 Hoeveel gemeenten hebben de taaleis opgenomen in een verordening?
Antwoord
De taaleis in de Participatiewet kent geen verordeningsplicht. Het artikel (artikel 18b Participatiewet) omschrijft hoe de taaleis uitgevoerd dient te worden. Wel hebben veel gemeenten beleidsregels opgesteld ten behoeve van de uitvoering.
61 Wat is het modaal inkomen in Nederland?
62 Wat is het netto modaal inkomen in Nederland?
63 Wat is het netto modaal inkomen per maand in Nederland?
Antwoord op de vragen 61, 62 en 63
De meest recente raming van het CPB (MEV2018) voor het modaal inkomen voor 2018 is 37.500 euro. Dit betreft een bruto inkomensniveau. Welk bedrag hier netto van overblijft hangt af van onder meer de huishoudsamenstelling en eventuele aftrekposten. In de voorbeeldhuishoudens waarvoor koopkrachtcijfers gepubliceerd worden in paragraaf 5.2 van de Begroting SZW is het netto inkomen bij een modaal inkomen voor de alleenstaande 26.876 euro en voor de alleenstaande met kinderen 29.599 euro (2018). Het netto maandinkomen zal voor deze voorbeeldhuishoudens ongeveer 2.075 euro bedragen voor de alleenstaande en 2.285 euro voor de alleenstaande met kinderen. Naast deze maandinkomens ontvangen zij dan ook nog vakantiegeld. Het netto inkomen wijkt overigens af van het besteedbaar inkomen dat gebruikt wordt in de koopkrachtberekeningen: het besteedbaar inkomen is het netto inkomen plus de toeslagen minus de ziektekosten. Het besteedbaar inkomen bij een bruto modaal inkomen is in de voorbeeldhuishoudens 25.288 euro voor de alleenstaande en 34.158 euro voor de alleenstaande met kinderen (2018).
64 Wat is de omvang van het aantal huishoudens met schulden in Nederland?
Antwoord
Volgens cijfers van het CBS hadden op 1 januari 2015 4.966.800 huishoudens schulden. Het overgrote deel van deze schulden betreft hypotheekschulden. Daar staat de waarde van het eigen huis tegenover. Uit het onderzoek «Huishoudens in de rode cijfers 2015» van Panteia (Kamerstuk 24 515, nr. 322, bijlage 2) blijkt dat naar schatting bijna 20% (oftewel 1,4 miljoen huishoudens) van alle huishoudens in Nederland risicovolle of problematische schulden heeft. Hiervan heeft ongeveer 60% (oftewel 840.000 huishoudens) risicovolle schulden en 40% (oftewel 540.000 huishoudens) problematische schulden.
Een huishouden met schulden wordt als risicovol gezien wanneer aan een of meer risico-indicatoren is voldaan, maar dit huishouden (nog) niet als problematisch aangeduid kan worden. Onder risico-indicatoren wordt verstaan: meer dan drie soorten achterstallige rekeningen, achterstallige rekeningen voor huur/hypotheek, gas, water, licht, meer dan vijf keer per jaar minstens € 500 roodstand, achterstallige rekeningen of creditcardschuld van minstens € 500.
65 Wat is de omvang van het aantal huishoudens met schulden dat geen inkomen vanuit werk heeft?
Antwoord
Volgens cijfers van het CBS hadden op 1 januari 2015 1.354.000 huishoudens zonder inkomsten uit werk schulden. Tweederde van deze huishoudens betreft gepensioneerden met AOW. Het overgrote deel van deze schulden betreft hypotheekschulden. Daar staat de waarde van het eigen huis tegenover. Volgens het onderzoek «Huishoudens in de rode cijfers 2015» van Panteia heeft 54% van de huishoudens met problematische schulden en 43% van de huishoudens met risicovolle schulden geen inkomen uit werk.
66 Wat is de omvang van het aantal huishoudens met schulden dat inkomen vanuit werk heeft?
Antwoord
Volgens cijfers van het CBS hadden op 1 januari 2015 3.613.500 huishoudens met inkomsten uit werk of eigen onderneming schulden. Het overgrote deel van deze schulden betreft hypotheekschulden. Daar staat de waarde van het eigen huis tegenover. Het onderzoek van Panteia «Huishoudens in de rode cijfers 2015» laat zien dat 46% van de huishoudens met problematische schulden en 57% van de huishoudens met risicovolle schulden inkomen uit werk heeft.
67 Wat is het gemiddelde bedrag aan schulden per huishouden, zonder dat de
hypotheek wordt meegerekend?
Antwoord
Volgens cijfers van het CBS bedroeg de gemiddelde overige schuld (niet zijnde hypotheekschulden of studieschuld) op 1 januari 2015 € 42.600. Dit is een sterk vertekend getal door hoge uitschieters. De mediane overige schuld bedraagt € 1.400.
Uit jaarcijfers van de brancheorganisatie voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren NVVK blijkt dat in 2016 de gemiddelde schuld van mensen in de schuldhulpverlening € 40.300 was (bron: Jaarverslag 2016 NVVK). In dit bedrag zijn de restschulden na verkoop van een huis meegenomen. Niet bekend is hoe hoog het aandeel daarvan is in het gemiddelde schuldbedrag.
68 Hoe vaak is de loonsanctie in het tweede spoor opgelegd het afgelopen jaar?
Antwoord
Voorafgaand aan de WIA claimbeoordeling toetst UWV de re-integratie-inspanningen van werkgever en werknemer. Als UWV bij de beoordeling van het re-integratieverslag oordeelt dat de door werkgever gepleegde re-integratie-inspanningen onvoldoende zijn geweest kan UWV een inhoudelijke loonsanctie opleggen. Als de inspanningen niet beoordeeld kunnen worden omdat de werkgever de gevraagde stukken niet heeft geleverd, dan kan UWV een administratieve loonsanctie opleggen.
De vraag naar «loonsancties in het tweede spoor» is niet te beantwoorden op basis van UWV-registraties. UWV registreert namelijk alleen hoe vaak een loonsanctie wordt opgelegd in een bepaald jaar. Zo blijkt uit de statistische bijlage bij het jaarverslag 2016 dat UWV in 2016 39.503 re-integratieverslagen beoordeeld heeft en dat er 1.747 administratieve en 1.828 inhoudelijke loonsancties zijn opgelegd.
69 Hoe vaak is de loonsanctie in het twee spoor opgelegd aan kleien werkgevers (minder dan 25 werknemers)?
Antwoord
Op basis van UWV registraties is deze vraag niet te beantwoorden. Zie ook antwoord op vraag 68.
70 Wat is het gemiddelde bedrag aan loonsanctie in het tweede spoor dat wordt opgelegd?
Antwoord
Op basis van UWV registraties is deze vraag niet te beantwoorden. Zie ook antwoord op vraag 68.
71 Wat is de gemiddelde beleidsdekkingsgraad van pensioenfondsen
Antwoord
Op 31 oktober 2017 bedroeg de gemiddelde beleidsdekkingsgraad van alle pensioenfondsen 105,3% (bron: DNB.nl).
72 Hoeveel pensioenuitvoerders voldoen op dit moment niet aan het Vereist Eigen Vermogen? Kan hierbij worden aangegeven hoelang deze pensioenuitvoerders al niet voldoen aan het Vereist Eigen Vermogen? Hoeveel deelnemers zijn bij deze pensioenfondsen aangesloten?
Antwoord
De meest recente cijfers op fondsniveau hebben betrekking op het derde kwartaal (30 september 2017). Op dat moment waren er 171 pensioenfondsen die niet voldeden aan het vereist eigen vermogen, waarbij de afzonderlijke kringen binnen een algemeen pensioenfonds zijn meegerekend. Bij deze fondsen zijn in totaal 16,1 miljoen deelnemers aangesloten (dit is inclusief slapers). In totaal zijn er in dit overzicht van DNB 234 pensioenfondsen opgenomen, inclusief de kringen binnen een algemeen pensioenfonds, met in totaal 18,2 miljoen deelnemers.
DNB registreert niet hoelang deze pensioenuitvoerders al niet voldoen aan het vereist eigen vermogen. Dit is niet relevant aangezien fondsen binnen de huidige herstelsystematiek jaarlijks tien jaar de tijd de tijd krijgen om te herstellen tot het vereist eigen vermogen. Er wordt wel bijgehouden hoe lang pensioenfondsen een dekkingsgraad onder het minimaal vereist eigen vermogen hebben (circa 104,2%). Als fondsen vijf jaar aaneengesloten een beleidsdekkingsgraad hebben onder het minimaal vereist eigen vermogen zullen zij een korting moeten doorvoeren. In de schriftelijke vragen bij de begroting is de Kamer hierover geïnformeerd.
73 Wat is de omvang van het aantal niet-uitkeringsgerechtigden (nuggers)?
Antwoord
Van de ongeveer 11 miljoen mensen in de leeftijd tussen 15 en 64 jaar hadden er in 2016 1,635 miljoen geen werk en geen uitkering (bron: CBS). Daarvan wilde of kon 1,02 miljoen mensen niet werken als gevolg van studie, zorgtaken, ziekte of andere redenen. Van de resterende 615.000 mensen behoorden volgens het CBS 354.000 tot de niet-beroepsbevolking. De niet-beroepsbevolking bestaat volgens de definitie van het CBS uit alle personen van 15 tot en met 74 jaar die geen werk hebben van 1 uur of meer per week en ook niet (meer) willen of kunnen werken, of wel willen werken maar niet (direct) beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt of niet voldoende activiteiten ontplooien om werk te vinden. Kortom, dit betreft personen zonder betaald werk, die niet recent naar werk hebben gezocht of daarvoor niet direct beschikbaar zijn. Er blijven dan 261.000 niet-uitkeringsgerechtigden over die willen en kunnen werken, beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt en voldoende activiteit ontplooien om werk te vinden.
74 Hoeveel nuggers zijn er op dit moment werkzaam met loonkostensubsidie?
Antwoord
Vanuit de SRG-uitstroom weten we dat van de 1.620 banen die in 2016 zijn gestart met een loonkostensubsidie Participatiewet, 230 nuggers waren. Dit is 14 procent. Van de 2.540 banen die in 2016 gestart zijn door bijstandsontvangers en nuggers met een tijdelijke loonkostensubsidie, waren 290 nuggers. Dit is ruim 11 procent.
75 Wat is het bedrag aan niet geïnde boetes en terugvorderingen in het kader van fraude dat openstaat?
Antwoord
Sinds 2015 wordt in de begroting en het jaarverslag van SZW op een systematische wijze gerapporteerd over het benadelingsbedrag, opgelegde boetes en de incassoratio’s per jaarcohort. In de periode 2013–2016 bedroeg het totale benadelingsbedrag € 518,4 miljoen. In diezelfde periode werd € 162,7 miljoen aan boetes opgelegd door UWV, SVB en gemeenten. Gezamenlijk bedroeg de omvang van het benadelingsbedrag en de opgelegde boetes over deze periode daarmee € 681,1 mln. Eind 2016 was hiervan € 290 miljoen geïnd. Dit bedrag zal naar verwachting verder oplopen. Uitvoeringsorganisaties hebben 10 jaar de tijd om vorderingen te innen, zo betrof het benadelingsbedrag met betrekking tot regelingen uitgevoerd door UWV, SVB en gemeenten in 2013 € 102,8 miljoen en de opgelegde boetes € 33,4 miljoen. Na vier jaar is hiervan 62,1% geïnd.
Bron: Jaarverslagen UWV/SVB 2016, CBS Bijstandsdebiteuren- en fraudestatistiek 2016, bewerking door SZW.
76 Wat is het bedrag aan boetes in het kader van fraude met sociale voorzieningen dat is opgelegd over 2017?
Antwoord
Het boetebedrag over 2017 is nog niet bekend. In het jaarverslag 2017 zal hierover worden gerapporteerd.
77 Wat is het bedrag waarvoor is gefraudeerd met sociale voorzieningen over 2017?
Antwoord
De totale omvang van het bedrag waarvoor is gefraudeerd is niet vast te stellen, alleen de geconstateerde fraude is bekend. In de jaarverslagen van SZW is het benadelingsbedrag van de geconstateerde fraude opgenomen. Cijfers over 2017 zijn nog niet beschikbaar en zullen worden opgenomen in het jaarverslag 2017.
78 In hoeveel gevallen is de afhandeling van fraude met sociale voorzieningen bestuursrechtelijk afgedaan?
Antwoord
In 2016 heeft UWV circa 17.200 boetes en 5.100 waarschuwingen opgelegd. De SVB heeft in 2016 circa 2.600 boetes en 5.524 waarschuwingen opgelegd. Volgens het CBS hebben gemeenten in 2016 circa 12.000 boetes en naar schatting 13.000 waarschuwingen opgelegd.
79 In hoeveel gevallen is de afhandeling van fraude met sociale voorzieningen strafrechtelijk afgedaan?
Antwoord
In 2016 is door UWV, SVB en gemeenten in totaal 304 keer aangifte gedaan bij het Openbaar Ministerie (UWV: 100, SVB: 24, gemeenten: 180).
80 Is het waar dat van het bestuursakkoord met gemeenten uit 2016 «uitwerkingsakkoord verhoogde instroom» 140 miljoen overblijft? Wat is de effectiviteit van het akkoord geweest voor de doelstelling «actieve integratie en participatie»? Wat gebeurt er met de overblijvende middelen?
Antwoord
Bij het uitwerkingsakkoord verhoogde instroom is afgesproken dat het Rijk voor 2016 en 2017 in totaal circa € 140 miljoen beschikbaar stelt aan gemeenten voor de integratie en participatie van vergunninghouders. Voor de verdeling van deze middelen is gekozen voor een uitkeringsvorm waarbij het uitgangspunt «geld volgt vergunninghouder» geldt. Dit komt erop neer dat de middelen gekoppeld zijn aan de realisatie van de huisvestingstaakstelling van vergunninghouders. Als er minder vergunninghouders zijn gehuisvest, ontvangen gemeenten ook minder middelen. In 2016 bedroeg het overschot bijna € 10 miljoen. Dit is overgeheveld naar 2017. Een eventueel resterend bedrag over 2017 vloeit terug naar de begroting van SZW.
De participatiemiddelen die zijn uitgekeerd in het kader van het uitwerkingsakkoord zijn vrij besteedbaar en gemeenten bepalen zelf binnen de grenzen van de wet over vorm en inhoud van ondersteuning. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor huisvesting en ondersteuning van vergunninghouders bij het vinden van werk. Er zijn inmiddels veel gemeenten die activerend beleid hebben geformuleerd ten aanzien van integratie en participatie van statushouders. Zie hiervoor ook het kis-onderzoek (link) Het is nog te vroeg om concrete effecten te tonen van de beleidsinzet van gemeenten. SZW volgt met een (longitudinaal) onderzoek de positie van vergunninghouders die een status hebben sinds 1 januari 2014. In dat onderzoek wordt gekeken naar onderwerpen als huisvesting, onderwijs, sociale zekerheid en banen, geregistreerde criminaliteit en gezondheid. Jaarlijks zal via een integraal «hoofdrapport» over alle elementen worden gerapporteerd. De eerste uitgave staat gepland voor het voorjaar 2018.
81 Kan een overzicht worden gegeven van wat er binnen de verschillende domeinen van het Ministerie van SZW is besteed aan scholing, leven lang leren en/of duurzame inzetbaarheid?
Antwoord
De voornaamste scholingsregeling van het Rijk is momenteel de fiscale scholingsaftrek. Aangezien dit een fiscale aftrek betreft, is de regeling in fiscale wetgeving vervat die wordt uitgevoerd door de Minister van Financiën. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de afgelopen jaren daarnaast geïnvesteerd in scholing via de sectorplannen. Uit monitoring van de sectorplannen door SEO blijkt dat er in de eerste en tweede tranche bij ongeveer een derde van de maatregelen die co-financiering ontvingen vanuit SZW, sprake was van om- en bijscholing. SZW heeft daarvoor ruim € 100 miljoen beschikbaar gesteld, aangevuld door een minimaal even grote investering van de sociale partners. De sectorplannen uit de derde tranche richten zich op trajecten van werkloosheid of van werk naar werk. Binnen het maatwerk van deze trajecten is een belangrijke rol weggelegd voor scholing. In totaal is er voor deze trajecten € 63 miljoen (exclusief overheadkosten) beschikbaar vanuit SZW en een even groot bedrag van de sociale partners. Overgebleven middelen uit het sectorplanbudget zijn o.a. benut voor een tijdelijke regeling «subsidie scholing richting een kansberoep». Voor deze regeling is in totaal € 45 miljoen (exclusief uitvoeringskosten) beschikbaar gesteld, waarvan € 9 miljoen specifiek gereserveerd voor werkzoekenden uit de langdurige zorg. Met deze regeling zijn werkzoekenden (vanuit de WW, met een baan of werkzaam als zelfstandige) ondersteund om scholing te volgen naar een beroep met goede baankansen
Naast het beschikbaar stellen van scholingsmiddelen en het bevorderen van samenwerking door middel van de sectorplannen, heeft het Ministerie van SZW met het programma Duurzame Inzetbaarheid ook ingezet op bewustwording bij werkgevers en werkenden. Bewustwording is een belangrijk ingrediënt dat noodzakelijk is voor versterking van de leercultuur. Goede praktijkervaringen en (wetenschappelijke) kennis zijn gedeeld en het gevoel van urgentie bij werkgevers en werkenden is vergroot. Werkgevers en O&O-fondsen zijn ondersteund bij het stimuleren van laagopgeleide werkenden om te gaan leren en ontwikkelen, o.a. doordat het kabinet goede voorbeelden heeft aangereikt. Met het programma Duurzame Inzetbaarheid was van 2014 tot en met 2017 in totaal circa € 10 miljoen (€ 2,5 miljoen per jaar) aan subsidies en campagnes gemoeid.
Verder is SZW verantwoordelijk voor een landelijke structuur van leerwerkloketten, waar werkenden en werklozen terecht kunnen voor gratis advies over leren en werken. SZW stelt de leerwerkloketten een structureel budget beschikbaar van € 4,5 miljoen per jaar. Van dit bedrag is € 1 miljoen beschikbaar voor landelijke projectkosten. De overige € 3,5 miljoen is beschikbaar voor de uitvoering in de 35 arbeidsmarktregio’s. Elk regionaal leerwerkloket krijgt € 100.000 op basis van minimaal 50% cofinanciering.
Tot slot zijn er middelen beschikbaar uit het Europees Sociaal Fonds (ESF). ESF subsidieert in de programmaperiode 2014–2020 projecten gericht op het bevorderen van de duurzame inzetbaarheid van werkenden. Er zijn twee onderdelen, te weten subsidie voor bedrijven en instellingen en subsidie voor regio’s en sectoren. Subsidie voor bedrijven en instellingen is bedoeld voor arbeidsorganisaties die advies inwinnen op het gebied van bevordering van duurzame inzetbaarheid. In de periode 2014–2017 is hieraan naar verwachting circa € 39 miljoen besteed. Subsidie voor regio’s en sectoren richt zich op het versterken van (inter)sectorale en regionale structuren ten behoeve van duurzame inzetbaarheid van werkenden in de betreffende sector en/ of regio. Projecten zijn gestart in 2016 en 2017. Naar verwachting zal ruim € 12 miljoen worden besteed.
82 Kan inzicht worden gegeven in de middelen die enerzijds aan bijscholing en anderzijds aan omscholing worden besteed?
Antwoord
Er kan op basis van beschikbare cijfers geen onderscheid worden gemaakt tussen uitgaven aan bijscholing en uitgaven aan omscholing.
83 Kunt u een periodiek geactualiseerd totaalbeeld geven van de belastingverlichtende regelingen, zoals genoemd door de Algemene Rekenkamer?
Antwoord
Het overzicht van fiscale regelingen wordt jaarlijks geactualiseerd en als bijlage in de Miljoenennota opgenomen. Dit overzicht vertoont grote overlap met het door de ARK gepresenteerde overzicht, maar wijkt op onderdelen af. De regelingen die zijn opgenomen in het totaalbeeld van de ARK vloeien voort uit de nieuwe definitie die de ARK introduceert. De ARK geeft daarbij aan dat ze geen eenduidige, niet voor discussie vatbare, definitie hebben aangetroffen voor de door de hen in beeld gebrachte regelingen. De voorgaande jaren is gebleken dat voortdurende discussie over de definitie van «belastinguitgaven» en welke regelingen daaraan voldoen, niet bijdraagt aan een transparante verslaglegging. Er blijft altijd een grijs gebied. «De» lijst bestaat niet. Niet de exacte definitie van een belastinguitgave, maar het budgettaire en beleidsmatige belang van een regeling is relevant. In dit kader verwijs ik u ook graag naar de kamerbrief «Stand van zaken fiscale regelingen» die op 27 november naar de Kamer is verzonden. Daarin wordt nader ingegaan op het kabinetsstandpunt omtrent de omgang met fiscale regelingen.
84 Hoeveel mensen zijn er overgestapt vanuit oude regeling Wajong naar regeling Wajong 2010–2015?
Antwoord
Sinds 1 januari 2013 is het mogelijk om vanuit de oWajong over te stappen naar de Wajong2010. Tot 1 juli 2017 zijn in totaal 172 oWajongers overgestapt.
85 Kan een overzicht worden gegeven van de afgelopen 5 jaar van de onderuitputting op de SZW-begroting, waarbij ook duidelijk wordt welk deel van de onderuitputting via de eindejaarsmarge in de Voorjaarsnota weer is toegevoegd aan de volgende begroting?
Antwoord
Onderstaand vindt u een tabel met daarin de onderuitputting op de SZW-begroting en het bedrag wat over die onderuitputting een jaar later is uitgekeerd (in de berekening van de onderuitputting worden mee- of tegenvallers van uitkeringsregelingen niet meegenomen). Van de 68 miljoen onderuitputting over 2013 op kader RBG-eng is dus in het voorjaar van 2014 17 miljoen toegevoegd aan de begroting. Omdat de eindejaarsmarge (EJM) per kader wordt uitgekeerd is de onderuitputting ook onderverdeeld naar kader RBG-eng en het SZA-kader. Aangezien er een maximale grens bestaat voor de hoogte van de EJM komt de onderuitputting niet altijd overeen met het bedrag dat het jaar erop bij Voorjaarsnota aan de begroting wordt toegevoegd.
(x € mln.) |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
---|---|---|---|---|---|
Onderuitputting RBG-eng |
– 68 |
– 94 |
– 52 |
– 72 |
|
Toegevoegd aan begroting bij VJN RBG-eng |
3 |
17 |
52 |
15 |
43 |
Onderuitputting SZA |
– 47 |
– 49 |
– 1 |
– 87 |
|
Toegevoegd aan SZW-begroting bij VJN SZA |
39 |
47 |
49 |
1 |
87 |
86 Kan een toelichting worden gegeven hoe de cijfers en het percentage van de onderuitputting op de SZW-begroting, genoemd in de Najaarsnota, tabel 2.3 «onderuitputting per begrotingshoofdstuk» zich verhoudt tot de cijfers genoemd in de Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2017 (wijziging samenhangende met de Najaarsnota)?
Antwoord
De onderuitputting weergegeven in tabel 2.3 in de Najaarsnota betreft alle specifieke mutaties die genoemd staan in de 2e suppletoire begroting van het Ministerie van SZW op het kader RBG-eng. Overboekingen met andere departementen worden hier dus niet in meegenomen. Het weergegeven percentage is de onderuitputting ten opzichte van het totale budget in de ontwerpbegroting op H15, kader RBG-eng.
87 Kunt een overzicht worden gegeven van de toeslagen dan wel uitkeringen, zowel welke als de hoeveelheid, die Nederland naar het buitenland exporteert?
Antwoord
Zie het antwoord bij de vragen 50 tot en met 53.
88 Hoeveel projecten lopen er nog in de Projecten dienstverlening werkzoekenden en samenwerking en regie arbeidsmarkt (DWSRA)?
Antwoord
Er lopen 48 projecten waarvoor subsidie is toegekend.
89 Wat is het totale budget van de DWSRA?
Antwoord
Voor de cofinanciering van projecten dienstverlening en projecten samenwerking en regie arbeidsmarkt (DWSRA) bedraagt het subsidiebudget € 37.500.000.
90 Was er de afgelopen jaren ook sprake van een onderuitputting van de DWSRA?
Antwoord
Neen. De subsidies voor de aanvragen uit het laatste aanvraagtijdvak zijn in 2017 verleend. Tot dan toe was het nog steeds mogelijk dat het volledige subsidiebudget benut zou worden. Wel zijn er eerder kasschuiven geweest omdat de aanvragers minder voorschotten opvroegen dan verwacht.
91 Wordt de DWSRA geëvalueerd?
Antwoord
Ja. Evaluatie van de uitvoering van de projecten en de doeltreffendheid en doelmatigheid daarvan is voorzien in de Regeling DWSRA.
92/93 Kan worden aangegeven wanneer de financiële kant van de sectorplannen zal worden afgerond? Is het voornemen om deze financiële informatie mee te nemen in de tussenevaluatie van de sectorplannen die conform eerdere toezegging voor de begrotingsbehandeling aan de Kamer wordt gezonden?
Antwoord
In de brief over de voortgang van de sectorplannen en van de maatregelen «doorstart naar nieuw werk» d.d. 12 december jongstleden is een overzicht opgenomen van de benutte sectorplangelden. Er zijn nog sectorplannen in uitvoering. Indien de realisaties van deze plannen uiteindelijk afwijken van de ambities, kunnen de benutte middelen zoals weergegeven in de brief wijzigen.
94 Kan inzicht worden gegeven in de besteding van middelen vanuit de sectorfondsen en de opleidings- en ontwikkelingsfondsen (o&o-fondsen)?
Antwoord
SZW onderzoekt regelmatig de financiële situatie van cao-fondsen. Dit betreft cao-fondsen waaraan algemeen verbindend verklaarde cao-bepalingen aan ten grondslag liggen. Voor deze fondsen geldt de verplichting om het financieel jaarverslag aan SZW te zenden vóór 1 juni van het daaropvolgende jaar. Het laatste onderzoek betreft de jaarverslagen over het boekjaar 2015. De resultaten van dat onderzoek zijn opgenomen in de «Rapportage cao-afspraken 2016», die ik dit voorjaar aan uw kamer heb verzonden (Kamerstukken II, 2016–2017, 29 544, nr. 783). Graag verwijs ik u naar de inhoud daarvan.
95 Kunt u inzicht geven in de effectiviteit van de besteding van middelen vanuit de sectorfondsen en de o&o-fondsen?
Antwoord
Allereerst merk ik op dat wanneer het bijvoorbeeld gaat om de vraag wat de effecten van de activiteiten van deze fondsen zijn in het kader van scholing, het van belang is om te onderkennen dat deze fondsen een relatief klein aandeel hebben in de hele scholingsmarkt. Daarnaast geldt dat sprake is van een grote diversiteit in verschijningsvormen en doelstellingen. Dat maakt het lastig om de effectiviteit van de bestede middelen te meten. Dit blijkt onderzoek dat is uitgevoerd door ECBO «Sectorfondsen voor opleiding en ontwikkeling: van pepernoten naar spekkoek», uit 2013. Ook constateren de onderzoekers dat – kennelijk – niet alle problemen die fondsen willen aanpakken met het distribueren van gelden zijn aan te pakken. Die bevindingen lijken mij anno 2017 nog steeds te gelden.
Opdat het voor een ieder eenvoudiger is om de effectiviteit van de activiteiten van de fondsen te toetsen plaatst het Ministerie van SZW sinds 1 december 2014 de financiële jaarverslagen van alle algemeen verbindend verklaarde cao-fondsen op de website van SZW: www.cao.minszw.nl.
Voor wat betreft deze fondsen gelden verplichtingen ten aanzien van de transparantie van de bestedingen. De doelstellingen van de sectorale sociale fondsen en sectorale O&O-fondsen staan vermeld in de statuten van deze fondsen. Dit geldt ook voor de activiteiten die vanuit deze fondsen gefinancierd kunnen worden. De jaarverslagen van deze fondsen moeten gespecificeerd zijn naar deze bestedingsdoelen en activiteiten en gecontroleerd door een accountant. Uit al deze stukken moet blijken dat de uitgaven conform de bestedingsdoelen zijn gedaan. Jaarlijks moeten deze jaarverslagen en accountantsverklaringen aan SZW gezonden worden. Indien vanuit deze fondsen subsidies kunnen worden verstrekt moeten ook van de subsidie ontvangende instellingen verklaringen aan SZW worden gezonden. Ook deze moeten zijn gespecificeerd conform de bestedingsdoelen van het fonds en voorzien zijn van een accountantsverklaring. Jaarlijks toetst SZW of voldaan is aan al deze verplichtingen.
96 Wat is de reden dat het volume en gemiddelde uitkering binnen de Wajong lager zijn uitgevallen?
Antwoord
De bijstelling wordt voornamelijk veroorzaakt doordat de realisaties van het gemiddelde uitkeringsniveau een lagere stijging laten zien dan eerder geraamd. Daarnaast is ook het aantal Wajong-uitkeringen iets lager dan eerder verwacht. Dit is een gevolg van een iets hogere dan geraamde uitstroom uit de Wajong2010.
97 De uitgaven van de wet participatiebudget zijn op basis van de uitgavenrealisaties 2017 als gevolg van een juridische procedure verhoogd (€ 1,800 miljoen). Kan dit nader worden toegelicht?
Antwoord
De wet participatiebudget was van kracht tot 2015, waarna deze gedecentraliseerd werd in het sociaal domein. Bij de beoordeling van de verantwoording van de gemeente Rotterdam over 2012 en de daaruit volgende vaststelling werd de toekenning verlaagd en vond er een terugvordering plaats, omdat niet aan alle wettelijke voorwaarden was voldaan. Tegen onderhavige vaststelling heeft de gemeente Rotterdam na een verloren bezwaarprocedure beroep aangetekend en is voor € 1,8 miljoen in het gelijk gesteld. De middelen om dit bedrag aan de gemeente Rotterdam terug te kunnen betalen zijn door een begrotingsmutatie van artikel 99 naar artikel 2 beschikbaar gesteld.
98 Hoeveel aanvragen in kader van de Tijdelijke regeling dagloonbesluit zijn er gedaan?
99 Zijn alle aanvragen in kader van de Tijdelijke regeling dagloonbesluit afgehandeld?
Antwoord op vragen 98 en 99
Zoals in de brief van 5 juli 2017 over de vierde Voortgangsrapportage Wet werk en zekerheid1 is opgenomen heeft de groep WW-gerechtigden, die recht had op een tegemoetkoming op grond van de Tijdelijke regeling tegemoetkoming Dagloonbesluit werknemersverzekeringen, in april 2017 een betaling ontvangen. Het ging om bijna 78.000 betalingen. Het overgrote deel van de betrokkenen hoefden hiervoor geen aanvraag in te dienen bij het UWV. Het UWV beschikte over de noodzakelijke gegevens om het recht op en de hoogte van de eenmalige tegemoetkoming vast te stellen. Alleen de kleine groep werknemers met een buitenlands arbeidsverleden heeft hiervoor wel een aanvraag moeten doen om in aanmerking te komen voor de eenmalige tegemoetkoming. Het UWV heeft de werkzaamheden met betrekking tot de betaling van deze eenmalige tegemoetkoming inmiddels afgerond. In het jaarverslag over 2017 zal het UWV verantwoording afleggen over de uitvoering van genoemde regeling en de daarmee gemoeide uitgaven.
100 De raming uitkeringslasten Wajong is bijgesteld op basis van de Nota financiële bijstellingen 2017 van het UWV. Het volume en de gemiddelde uitkering zijn lager uitgevallen dan eerder geraamd (–/– € 27,111 miljoen). Kan de oorzaak van deze daling in de raming worden toegelicht?
Zie antwoord op vraag 96.
101 Hoe komt het dat de vorderingen en daarmee de terugontvangsten van de Wet Kindgebonden Budget (WKB) over toeslagjaar 2015 lager uitvallen dan eerder verwacht?
Antwoord
Bij de invoering van de Wet Hervorming Kindregelingen (WHK) per 2015 is het kindgebonden budget in budgettaire omvang verdubbeld. De doorwerking van een dergelijke grote maatregel op de terugvorderingen en daarmee de terugontvangsten, was onzeker. Nu het eerste toeslagjaar na invoering van de WHK grotendeels definitief toegekend is, blijken de ontvangsten over toeslagjaar 2015 lager uit te komen dan eerder geraamd.
102 Wat is de personele ontwikkeling van de Rijksschoonmaakorganisatie (RSO) over het afgelopen jaar?
Antwoord
Per 1 januari 2017 bedroeg het aantal medewerkers 545 medewerkers. Eind 2017 zijn dit naar verwachting 750 medewerkers.
103 Hoe verhoudt de feitelijke personale ontwikkeling zich tot de geplande ontwikkeling van de RSO?
Antwoord
Het huidige aantal medewerkers in dienst van de RSO is lager in vergelijking met de business case. Dit is veroorzaakt door het uitstel van de aansluiting van de Raad van de Rechtspraak. De eindsituatie verandert hiermee niet.
104 Hoeveel fulltime equivalent (fte) is er op dit moment werkzaam voor de RSO?
Antwoord
Per ultimo oktober 2017 zijn er 377 fte werkzaam voor de RSO.
105 Hoeveel contracten heeft de RSO het afgelopen jaar afgesloten voor de schoonmaak van rijksgebouwen?
Antwoord
De RSO heeft het afgelopen jaar vier nieuwe contracten afgesloten: Algemene Zaken, DJI, Hoge Raad van Adel en Nationaal Archief.
106 Wat is het gemiddelde inkomen binnen de RSO?
Antwoord
Een precies gemiddelde van alle medewerkers binnen de RSO is niet te geven. Wel kan een indicatie worden geven. De schoonmaakmedewerkers van de RSO zijn ingedeeld in schaal 1 en in schaal 1 +. Waarbij in schaal 1 + sprake is van lichte coördinerende taken. Binnen de schalen is een onderverdeling gemaakt tussen personeel met minder dan 8 dienstjaren en 8 dienstjaren of meer. Daarnaast is er sprake van inschaling op leeftijd. Dit is conform de met de bonden afgestemde bijlage C van de Overeenkomst Arbeidsvoorwaarden Rijksschoonmaakorganisatie.
Veruit de meeste schoonmaakmedewerkers van de RSO zijn ouder dan 22 en zitten daarmee in de hoogste trede van schaal 1 (tussen 1.608 en 1.653) en schaal 1 + (tussen 1.686 en 1.732). Deze bedragen zijn gebaseerd op een full time contract. Waarbij vermeld dient te worden dat de meeste schoonmaakmedewerkers een part-time dienstverband hebben.
107 Waar is de verwachte onderuitputting op de RSO van € 1,426 miljoen op gebaseerd?
Antwoord
De onderuitputting bij de RSO (ten opzichte van de begroting 2017) wordt met name veroorzaakt door toename van dienstverlening en hogere ontvangsten dan begroot en de niet benutte kostenpost onvoorzien (risico-opslag).
108 In verband met de liquidatie van het Agentschap SZW per 1 januari 2018 «is er een reservering getroffen van EUR 2,500 miljoen (€ 2,500 miljoen)». Kan dit worden toegelicht?
Antwoord
Het Agentschap SZW wordt per 1 januari 2018 een uitvoeringsdirectie van SZW en gaat hierdoor over van het batenlastenstelsel naar het kasverplichtingstelsel. In verband hiermee zal het Agentschap SZW zoveel mogelijk alle facturen die betrekking hebben op 2017 in 2017 betalen en ontvangsten met betrekking tot 2017 in 2017 innen. Volgens de regeling agentschappen (artikel 16, lid 5) is op 31 december een tekort van maximaal € 0,5 miljoen toegestaan. Om te kunnen voorkomen dat een te hoog tekort ontstaat op 31 december 2017 is bij Najaarsnota een reservering op de begroting van SZW getroffen.
In december zal het Agentschap een berekening maken van het verwachte tekort per 31 december 2017. SZW zal vervolgens als eigenaar van het Agentschap SZW een bijdrage ter hoogte van dit bedrag aan het Agentschap SZW verstrekken.
109 Artikel 99 nominaal en onvoorzien. Kan de overboeking naar artikel 2 «ter dekking van een juridische procedure» (–/– € 1,800 miljoen) worden toegelicht? Om welke juridische procedure gaat het hier?
Zie het antwoord op vraag 97.