Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het wenselijk is dat regels gesteld worden voor experimenten op de weg met motorrijtuigen waarvan de bestuurder zich buiten het motorrijtuig bevindt;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wegenverkeerswet 1994 wordt gewijzigd als volgt:
A
Het opschrift van Hoofdstuk VII komt te luiden:
B
In artikel 149a, eerste lid, wordt «artikel 149b» vervangen door: de artikelen 149aa en 149b.
C
Na artikel 149a worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
1. Voor het uitvoeren van een experiment op de weg met motorrijtuigen waarvoor op grond van de krachtens artikel 71 gestelde regels een voorlopige of tijdelijke goedkeuring is vereist en waarvan de bestuurder zich niet in het motorrijtuig bevindt, is een vergunning vereist van Onze Minister na overleg met Onze Minister van Justitie en Veiligheid.
2. Artikel 149a, tweede lid, is niet van toepassing.
3. Bij de vergunning, bedoeld in het eerste lid, kan voor zover noodzakelijk voor het uitvoeren van een experiment ontheffing worden verleend van een of meer bepalingen van:
a. deze wet, met uitzondering van de artikelen 5 en 6,
b. overige wetten voor zover het bepalingen betreft die betrekking hebben op door de bestuurder of kentekenhouder van het motorrijtuig uit te voeren taken,
c. de op de wetten, bedoeld in de onderdelen a en b, berustende regelingen.
4. Een vergunning met een ontheffing als bedoeld in het derde lid wordt verleend in overeenstemming met Onze Minister die het aangaat.
5. De vergunning kan in ieder geval worden geweigerd als:
a. het experiment niet strekt tot de bescherming van de belangen, bedoeld in artikel 2, eerste;
b. het experiment naar het oordeel van Onze Minister niet of niet voldoende bijdraagt aan innovatie op het gebied van verkeersveiligheid, duurzaamheid of doorstroming van het verkeer, of
c. de ontheffing, bedoeld in het derde lid, ook onder de voorschriften en beperkingen die daaraan worden verbonden, niet verenigbaar is met het doel van het wettelijke voorschrift waarvan beoogd wordt ontheffing te verlenen.
6. De vergunning wordt aan de Dienst Wegverkeer, de toezichthouders, bedoeld in artikel 159, onder a, en de betrokken wegbeheerders gezonden.
7. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over bij welk bestuursorgaan de aanvraag wordt ingediend, de wijze waarop de aanvraag geschiedt, de door de aanvrager bij de aanvraag te verstrekken gegevens en bescheiden, de termijn waarbinnen op de aanvraag wordt beslist en over de toezending, bedoeld in het zesde lid.
1. De vergunning voor een experiment als bedoeld in artikel 149aa, eerste lid, wordt verleend voor een periode van ten hoogste drie jaar.
2. Bij de vergunning wordt in ieder geval bepaald:
a. een beschrijving van het experiment,
b. op welke wegen of weggedeelten het experiment wordt uitgevoerd,
c. gedurende welke periode het experiment wordt uitgevoerd,
d. bij welke weersomstandigheden en op welke tijdstippen van de dag het experiment mag worden uitgevoerd,
e. van welke regels, bedoeld in artikel 149aa, derde lid, ontheffing is verleend en, voor zover relevant, onder welke voorschriften en beperkingen die ontheffing geldt,
f. welke veiligheidsmaatregelen voor de uitvoering van het experiment worden getroffen met het oog op de belangen, bedoeld in artikel 2, eerste lid,
g. hoe Onze Minister in de gelegenheid wordt gesteld om het experiment te monitoren en te evalueren,
h. voorschriften voor de handhaving en opsporing, waaronder in ieder geval wie de bestuurder van het motorrijtuig is en waar de bestuurder zich bevindt, en
i. hoeveel motorrijtuigen de bestuurder tegelijkertijd mag besturen.
3. Onze Minister kan onverminderd artikel 149b, vijfde lid, de vergunning intrekken indien de vergunninghouder de aan de vergunning verbonden voorschriften en beperkingen niet naleeft en als naar zijn oordeel de verkeersveiligheid als gevolg van of mede als gevolg van het experiment in gevaar komt.
4. Onze Minister evalueert het experiment en stelt daarvan een verslag op.
D
Artikel 149b wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt na «bedoeld in artikel 149a, tweede lid» ingevoegd: respectievelijk aan Onze Minister ten behoeve van de vergunningverlening, bedoeld in artikel 149aa, eerste lid,.
2. In het tweede lid wordt na «bedoelde ontheffing» ingevoegd: respectievelijk Onze Minister voor de in artikel 149aa, eerste lid, bedoelde vergunning.
3. In het vierde lid wordt na «ontheffing» ingevoegd: of aan de door Onze Minister te verlenen vergunning.
4. Het vijfde lid komt te luiden:
5. De Dienst Wegverkeer respectievelijk Onze Minister trekt verleende ontheffingen of vergunningen in of wijzigt deze voor zover de door de wegbeheerder ingevolge het eerste lid verstrekte gegevens of andere door hem aan de Dienst Wegverkeer of Onze Minister verstrekte informatie daartoe aanleiding geeft.
5. In het zesde lid wordt na «Dienst Wegverkeer» ingevoegd: respectievelijk de vergunning of de weigering daarvan door Onze Minister.
6. In het zevende lid wordt na «Dienst Wegverkeer» ingevoegd: respectievelijk Onze Minister.
E
Artikel 150 wordt gewijzigd als volgt:
In het eerste wordt «vrijstelling en een ontheffing» telkens vervangen door: vergunning, een vrijstelling en een ontheffing.
F
In artikel 151 wordt na «ontheffing» ingevoegd: of vergunning.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,